• No results found

Archeologisch vooronderzoek Heuvelland Blauwpoortakker

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Archeologisch vooronderzoek Heuvelland Blauwpoortakker"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Archeologisch vooronderzoek

Heuvelland Blauwpoortakker

(2)

Colofon

Ruben Willaert bvba Auteur: F. Beke

Foto’s en tekeningen: Ruben Willaert bvba

In opdracht van: Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen D/2013/12.814/11

© Ruben Willaert bvba, Sijsele, 2012

Niets uit deze uitgave mag vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of welke wijze dan ook zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van Ruben Willaert bvba.

Ruben Willaert bvba aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

(3)

I

NHOUD

Inhoud ... 3 1. Inleiding ... 5 1.1. Kader ... 5 1.2. Situering ... 5 1.3. Onderzoeksopzet en uitgangspunten ... 7 1.4. Landschap ... 7 1.4.1. Algemeen ... 7 1.4.2. Aardkundige situering ... 8

1.5. Archeologische en historische voorkennis ... 9

2. Methode ... 12

2.1. Algemeen ... 12

2.2. Aanleg en documentatie van het opgravingsvlak ... 12

2.3. Uitwerking en databeheer ... 14

3. Resultaten ... 15

3.1. Profielopbouw en bodems ... 15

3.2. Archeologische sporen en structuren ... 17

3.2.1 Steentijd ... 17

3.2.2 IJzertijd en Romeinse periode ... 18

3.2.3 Middeleeuwen... 19 3.2.4 Post-middeleeuwen... 21 3.2.5 De Eerste Wereldoorlog ... 22 3.3. Vondsten ... 22 3.4. Conserveringsgraad en Herkenbaarheid ... 23 4. Conclusies en aanbevelingen ... 24 5. Bibliografie ... 26 6. Bijlage: Opgravingsplan... 27

(4)

Administratieve gegevens van het onderzoeksgebied

Provincie: West-Vlaanderen

Gemeente: Heuvelland, Westouter

Kadastrale gegevens: Afd. 5, Sectie B, percelen 488A en 492F

Projectcode: Vindplaatsnaam: HEVE-12 Heuvelland Blauwpoortakker Coördinaten projectgebied: 35890.5;166613.4 36055.1;166543.9 36081.8;166596.2 36009.6;166748.2 Opp. Projectgebied:

Opp. Onderzocht gebied:

20068.77m2

2220,68m²

Opdrachtgever: VMSW/WVI

Projectverantwoordelijke: F. Beke

Ruben Willaert bvba T: 050/36 28 20 E: info@rubenwillaert.be (vergunninghouder):

Bevoegde overheid: S. De Decker

Agentschap Onroerend Erfgoed 8200 Brugge

Koning Albert I-laan 1.2 bus 92 T: 050/ 24 81 81 E: sam.dedecker@rwo.vlaanderen.be J. Decorte Archeo7 Sint-Laurentiusplein 1 8950 Kemmel T: 057/ 48 78 92 E: jan.decorte@co7.be Nr. opgravingsvergunning: 2013/171 Nr. vergunning metaaldetectie: 2013/171 (2)

Uitvoering van het veldwerk: 23/04/2013 – 25/04/2013

Beheer en plaats documentatie: Sint-Laurentiusplein 1, 8950 Kemmel

Beheer en plaats van stalen en vondsten: Sint-Laurentiusplein 1, 8950 Kemmel

Omschrijving van de onderzoeksopdracht Bijzondere voorwaarden:

Archeologische verwachting: Wetenschappelijke vraagstelling: Aanleiding tot het onderzoek: Eventuele randvoorwaarden:

Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor een archeologische prospectie met ingreep in de bodem: Blauwpoortakker

Cfr. 1.5. Archeologische verwachting Cfr. 1.3. Onderzoeksopzet en uitgangspunten Cfr. 1.1. Kader

nvt Eventuele raadpleging van specialisten

Omschrijving van de inbreng van specialisten als hun advies werd ingewonnen bij substantiële staalname voor specialistisch onderzoek:

nvt

Omschrijving van de inbreng van specialisten als zij betrokken worden bij de conservatie:

nvt Omschrijving van de algemene wetenschappelijke advisering door personen die buiten het project stonden:

(5)

1. I

NLEIDING

1.1. K

ADER

De Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen (VMSW) en de WVI plannen een nieuwe verkaveling te Westouter, Heuvelland (prov. West-Vlaanderen), op het perceel gelegen tussen de Blauwpoortakker en de Blauwpoortstraat (fig. 1).

Omdat de nieuwbouw eventueel aanwezig archeologisch erfgoed in de ondergrond van de planlocatie kan aantasten, is door het agentschap Onroerend Erfgoed (OE) van de Vlaamse Overheid aanbevolen om op deze locatie een archeologische terreininventarisatie door middel van proefsleuven uit te voeren.

Het archeologisch onderzoek werd uitgevoerd door het archeologisch projectbureau Ruben Willaert bvba, in opdracht van de VMSW. Het terreinwerk is uitgevoerd van 23 april tot 25 april 2013. Uitwerking en rapportage zijn van start gegaan op 26 april 2013.

De terreininventarisatie en de uitwerking van de onderzoeksresultaten zijn uitgevoerd door F. Beke (archeoloog en projectverantwoordelijke) en L. Ryckebusch (archeoloog). Het onderzoek werd wetenschappelijk begeleid door J. Decorte (Archeo7). Het aardewerk werd gedetermineerd door K. De Groote. De terreininventarisatie is uitgevoerd in samenwerking met landmeter-expert G. Barbier (AR-TO Brugge). Het kraanwerk is uitgevoerd door dhr. H. Delanghe (NV Debrabandere, Veurne). Het archeologisch onderzoek vond plaats onder toezicht van S. De Decker (Vlaamse Overheid, Agentschap Onroerend Erfoed, OE).

1.2. S

ITUERING

Westouter is gelegen in het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen, tegen de grens met Frankrijk. De projectlocatie bevindt zich in het noordoosten van het centrum van Westouter en wordt begrensd door de Blauwpoortstraat en de Blauwpoortakker. Kadastraal is de projectlocatie gekend als percelen 488A en 492F (Gemeente Heuvelland, Deelgemeente Westouter, Afdeling 5, Sectie B). De oppervlakte van het projectgebied is ongeveer 2 ha.

(6)

Figuur 1. Projectlocatie (blauw), aangeduid op de topografische kaart (dov.vlaanderen.be)

(7)

1.3. O

NDERZOEKSOPZET EN UITGANGSPUNTEN

Doel van een archeologische terreininventarisatie is het maken van een archeologische evaluatie van de projectlocatie, m.a.w. inzicht krijgen in de verspreiding, de densiteit, de aard en de chronologische waarde van de eventuele archeologische sporen op het terrein.

Uitgangspunten voor het onderzoek vormden de bijzondere voorwaarden opgenomen in de vergunning voor uitvoering van een archeologische prospectie met ingreep in de bodem (2013/171).

In de bijzondere voorwaarden werden volgende onderzoeksvragen geformuleerd:

 Zijn er sporen aanwezig?

 Zijn de sporen natuurlijk of antropogeen?

 Wat is de natuurlijke bodemopbouw? Is er sprake van erosie?

 Wat is de aard, datering en bewaringstoestand van de sporen?

 Maken de sporen deel uit van één of meerdere structuren?

 Behoren de sporen tot één of meerdere periodes?

 Is (een deel van) de site behoudingswaardig?

Zo ja, zijn er mogelijkheden tot het behoud in situ? En welke aspecten verdienen bijzondere aandacht bij een eventuele vervolgonderzoek?

1.4. L

ANDSCHAP

1.4.1. ALGEMEEN

Westouter situeert zich ter hoogte van de grens met Frankrijk en is een deelgemeente van Heuvelland. De projectlocatie is momenteel in gebruik als akkerland. Het plangebied is gelegen op een verhevenheid ten oosten van de dorpskern van Westouter. Aan de voet van deze helling bevindt zich de Sulferbergbeek.

(8)

1.4.2. AARDKUNDIGE SITUERING

De projectlocatie bevindt zich aan de voet van de West-Vlaamse heuvels, op een noordoostelijke helling die afloopt naar de Franse beek en de Pandoenebeek (fig. 4).

De Bodemkaart van Vlaanderen (schaal 1:20.000) situeert ter hoogte van de projectlocatie drie bodemtypes Lba (Zandleembodem met textuur-B horizont), Lca (Zandleembodem met sterk gevlekte/verbrokkelde klei-aanrijkingshorizont) en Ehp (Kleibodem met verbrokkelde humus/ijzer-aanrijkingshorizont). Net ten oosten en ten westen van de projectlocatie bevindt zich bodemtype Ldp (o) (Zandleembodem met geel-rode klei-aanrijkingshorizont zonder profielontwikkeling, mogelijk met sterk antropogene invloeden) (fig. 5).

Figuur 5. Projectlocatie (blauw), aangeduid op de bodemkaart (http://geo-vlaanderen.agiv.be/geo-vlaanderen/bodemkaart)

De quartairgeologische kaart van Vlaanderen (schaal 1:20.000) situeert ter hoogte van de projectlocatie eolische afzettingen (zand tot silt) van het Weichseliaan (laat-pleistoceen), mogelijk vroeg-Holoceen (profiel 1 en 2, code ELPw) en/of hellingsafzettingen van het Quartair (profiel 1 en 2, code HQ) (fig. 6). In de gearceerde zones ten westen, noorden en oosten van de projectlocatie bevindt zich hieronder nog een holocenefluviatiele, laat-pleistocene (Weichseliaan) afzetting (profiel 1a en 2a, code FLPw). Ook worden de laat-pleistocene eolische afzettingen hier nog afgedekt door fluviatiele afzettingen uit het holoceen (profiel 1a en 2a, code FH). De verschillende heuvels in dit gebied zijn gecreëerd door een verschil in erosiegraad. De fluviatiele afzettingen eroderen minder snel en hebben zich in het huidige landschap omgevormd tot heuvels.

Figuur 4. Projectlocatie (blauw), aangeduid op het digitaal hoogte-model Vlaanderen (©DHM)

(9)

Figuur 6. Projectlocatie (blauw), aangeduid op de quartairgeologische kaart.

1.5. A

RCHEOLOGISCHE EN HISTORISCHE VOORKENNIS

De centrale archeologische inventaris (CAI) is een databank van gekende archeologische vindplaatsen in Vlaanderen. Bij het hanteren van deze databank valt een leemte rond Westouter op, dit in tegenstelling tot de buurdorpen zoals Reningelst, Loker en Kemmel (fig. 7).

Figuur 7. Situering Westouter op de topografische kaart, met aanduidingen gekende archeologische vindplaatsen (http://cai.erfgoed.net).

Westouter is vandaag een Belgische grensgemeente. Dit is echter niet steeds het geval geweest. Tussen 1678 en 1781 behoorde Westouter tot het Franse grondgebied. Hierdoor is Westouter niet opgenomen op de Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden (1771-1778). Op de “Carte de France. Levee par ordre du Roy. (1750-1815)” wordt Westouter vlakbij de grens maar op Frans grondgebied weergegeven (fig. 8). Deze kaart is echter niet gedetailleerd genoeg om een beeld te krijgen van de functie van het onderzoeksgebied in deze periode.

(10)

Figuur 8. Composite: Carte de France, (Cassini, Cesar-Francois, 1714-1784); (Cassini family), 1750 (http://www.davidrumsey.com)

Het centrum van Westouter wordt afgebeeld in de “Flandria illustrata” (1641) van Sanderus (fig. 9)1. Hoewel het onderzoeksgebied net buiten dit kaartbeeld valt, aan de rechterkant, zijn er elementen op dit kaartbeeld die getuigen van een bijzondere middeleeuwse geschiedenis van Westouter. In de rechterhoek van het kaartbeeld is het restant van een motte weergegeven. Een motte bestaat uit een kunstmatige aarden verhevenheid, bekroond met een toren of een zaalgebouw, en gekenmerkt door een omgrachting. De aarden verhevenheid en de gracht zijn nog duidelijk aanwezig in het landschap, de gebouwstructuren zijn reeds verdwenen. Deze motte wordt gekoppeld aan het ontstaan van Westouter en heeft een eerste vermelding in 1089 als “Wistaltare”, etymologisch te verklaren als "altaar naar het westen gericht. 2 In de linkerhoek van het dorpszicht staat een site met walgracht afgebeeld, dit is de kasteelsite van Westouter. De kerk gaat terug op een romaanse voorganger.

Figuur 9. Heuvelland Westouter Kaart Flandria illustrata, Sanderus (Fotograaf, Vlaamse Gemeenschap, 01-01-1988, ©Vlaamse Gemeenschap)

1

http://www.heuvelland.be/website/2095-www.html en Hasquin 1980, 1216. Dit figuratieve kaartbeeld werd opgetekend door Vedastus de Plouich, deze persoon is een voorname medewerker van Sanderus en werd geboren in Westouter.

(11)

Op de Atlas der Buurtwegen (1841) is geen bewoning weergegeven op het projectgebied (fig. 10). Het akkerland kent een perceelsinrichting, die ongeveer correspondeert met de huidige landindeling. Op dit kaartbeeld is nog steeds het restant van de motte zichtbaar.

Figuur 10. Aanduiding van de projectlocatie op de Atlas der Buurtwegen (1841)

Tijdens de Eerste Wereldoorlog bevond de projectlocatie zich in het hinterland achter de frontzone. Westouter werd tijdens de Eerste Wereldoorlog grotendeels verwoest. Het grondgebied Heuvelland werd zwaar onder vuur genomen tijdens de mijnenslag van Wijtschate (juni 1917) en de slag om de Kemmelberg in april 1918. Voor de heropbouw van Westouter is teruggegrepen naar de vooroorlogse landindeling en de dorpsplattegrond van Sanderus. 3

Op een Engelse trenchmap van mei 1918 zijn geen oorlogsstructuren weergegeven binnen de projectlocatie (fig. 11).

Figuur 11. Aanduiding van de projectlocatie op een Engelse trenchmapuit mei 19184

3

https://inventaris.onroerenderfgoed.be/dibe/geheel/21306

(12)

2. M

ETHODE

2.1. A

LGEMEEN

Conform de bijzondere voorwaarden, opgemaakt door Onroerend Erfgoed, werd de planlocatie geïnventariseerd d.m.v. continue sleuven. In totaal werden 18 proefsleuven aangelegd (fig. 12). De afstand tussen de sleuven bedroeg gemiddeld 14 m.

In de proefsleuven werden archeologische sporen aangetroffen, die het relevant maakten om op deze plaatsen bijkomende kijkvensters te maken. Deze kijkvensters hadden tot doel de omvang, aard en functie van de aanwezige sporen beter te kunnen begrijpen en documenteren, alsook hun ruimtelijke en chronologische relatie t.o.v. mogelijke andere sporen te onderzoeken. In totaal werden drie kijkvensters aangelegd (fig. 12).

Figuur 12. Inplantingsplan van de proefsleuven en kijkvensters

2.2. A

ANLEG EN DOCUMENTATIE VAN HET OPGRAVINGSVLAK

Het plangebied is geïnventariseerd door middel van proefsleuven. De archeologische prospectie is uitgevoerd conform de bijzondere voorschriften opgenomen in de vergunning voor een archeologische opgraving 2013/171.

Het graafwerk is uitgevoerd door een 32 ton-rupskraan. Het terrein is met 18 proefsleuven en drie kijkvensters onderzocht. Het reliëf van het onderzoeksgebied liet niet toe continue sleuven te trekken. Bovendien werd rekening gehouden met de bouwplannen om stabiliteitsproblemen te vermijden. De afmetingen en oriëntatie van de proefsleuven varieerden.

11 B LAUWEPOORTS T RAAT S u lfe rb e rg b ee k c a t.2 18 16 17 14 8 15 5 6 7 12 9 10 11 13 2 1 3 4 100m 0 50 0 0 0000000 0m 0m 0m0m0m0m0m0m0m

(13)

Tijdens de inventarisatie werd het sporenvlak onder begeleiding van de vergunningshouder machinaal aangelegd. De ontgravingsdiepte van dit vlak varieerde tussen de 40 cm en 90 cm onder het maaiveld. Het opgravingsvlak is steeds aangelegd op de top van de weinig verweerde natuurlijke bodem. De aanleg van het archeologisch vlak gebeurde laagsgewijs zodat sporen die op een hoger niveau zichtbaar zijn, herkend konden worden. Bij de aanleg van het uiteindelijke opgravingsvlak is de diepte van de verweringshorizont, de zgn. verbruining, zoveel mogelijk gevolgd.

Na de aanleg van de proefsleuf zijn alle sporen ingekrast, genummerd en gefotografeerd. Alle archeologisch relevante sporen werden beschreven op gestandaardiseerde spoorformulieren. Voor een gedetailleerd overzicht kan verwezen worden naar de digitale bijlage. Vervolgens zijn de sporen ingemeten met de robotic Total Station. Tijdens het inmeten werden tevens de hoogtematen genomen van het archeologisch vlak. Het gevonden vondstmateriaal is verzameld per spoor. Enkele vondsten die niet te relateren waren aan een specifiek spoor zijn verzameld als puntvondst. Er werd gekozen voor een minimale spoorbewerking. De waarnemingen in vlak volstonden immers voor een globale vindplaatstypering.

De profielopbouw van het onderzoeksterrein is bestudeerd door middel van 19 profielen die zich in de wanden van de proefsleuven bevonden. Telkens is minstens 1 m profiel schoongemaakt, gefotografeerd en beschreven. De profielsecties zijn zo gekozen dat ze representatief zijn voor de vastgestelde verschillen in bodemopbouw.

Figuur 13. Projectgebied met proefsleuven, kijkvensters in groen zijn de profielsecties aangeduid.

11 BLAU WE PO ORT STRA AT Sulferb erg beek ca t.2 18 18 18 18 18181818 18 16 16 16161616161616 17 17 17 17 17171717 17 14 14 14141414141414 888888888 15 15 15 15 15151515 15 555555555 666666666 77777777 7 12 12 12 12 12121212 12 99999999 9 10 10 10101010101010 11 11 11 11 11111111 11 13 13 13131313131313 222222222 11111111 1 333333333 44444444 4 100m 0 50 0 0 0000000 0m 0m 0m0m0m0m0m0m0m

(14)

2.3. U

ITWERKING EN DATABEHEER

Tijdens de basisuitwerking zijn de opgravingsdata geadministreerd en gedigitaliseerd. Het vondstmateriaal werd gewassen en geteld. Voor de determinatie van het aardewerk werd contact opgenomen met K. De Groote.

De meetresultaten worden verwerkt tot een sporenplan. Dateringen en faseringen werden aan dit kaartbeeld toegevoegd. Met deze gegevens werd getracht de onderzoeksvragen naar best vermogen te beantwoorden.

De vondsten werden tijdens de basisverwerking bewaard in het depot van Ruben Willaert bvba. Alle archeologische vondsten en data die tijdens de prospectie zijn verzameld, zijn eigendom van de VMSW. Conform de overeenkomst tot het uitvoeren van de archeologische prospectie tussen Ruben Willaert bvba en de VMSW zullen de vondsten en het opgravingsarchief na afronding van het onderzoek ondergebracht worden in het archeologisch depot van Archeo7.

(15)

3. R

ESULTATEN

3.1. P

ROFIELOPBOUW EN BODEMS

De ondergrond van de

planlocatie kent een diverse opbouw en kan opgedeeld worden in 3 zones (fig. 14). De grens van deze zones werd geconstrueerd op basis van de aangelegde profielen.

Figuur 14. Bodemopbouw, proefsleuven en profielen op het projectgebied.

Zone A: Aan de kop van de helling is de teelaarde (1000) 20 tot 30 cm dik. Onder de teelaarde bevindt zich een homogeen bruin pakket (2000). Dit pakket verbruinde leem zorgt voor homogenisering van archeologische sporen. Hieronder bevindt zich de moederbodem (5000). Zowel de moederbodem als het homogene bruine pakket bestaan uit zandige leem. Onder deze verbruinde zone heeft de moederbodem een gevlekte textuur met een bruine kleur met mangaan- en ijzerspikkels (fig. 15) . Het archeologisch niveau bevindt zich net onder laag 1000; het leesbaar archeologisch niveau situeert zich echter net onder de overgang van laag 2000 en 5000.Recentelijk werd in het oosten een deel van het projectgebied opgehoogd (1100) (fig. 16).

Figuur 15. Bodemopbouw Zone A (SL9-PR3) Figuur 16. Bodemopbouw Zone A (SL1-PR1)

Su lferbergbeek ca t.2 BL AUWEPO ORTST RAAT 181818181818181818 1616161616161616 16 1717171717171717 17 141414141414141414 1212121212121212 12 1313131313131313 13 888888888 1515151515151515 15 101010101010101010 1111111111111111 11 555555555 66666666 6 777777777 99999999 9 111111111 222222222 333333333 444444444 100m 0 50 Zone A Zone A Zone AZone AZone AZone AZone AZone AZone A

Zone B Zone B Zone BZone BZone BZone BZone BZone BZone B

Zone C Zone C Zone C Zone C Zone CZone CZone CZone C Zone C 0000 00 00 0 0m 0m 0m 0m 0m 0m 0m 0m 0m

(16)

Zone B: Op de helling bestaat de moederbodem (5100) nog steeds uit zandige leem, het kleigehalte neemt wel toe. Ook hier bevindt er zich onder een 40 cm dik pakket teelaarde (1000) een homogeen bruin pakket (2100). De dikte van dit pakket varieert (20 cm tot 40 cm hellingafwaarts). Het is niet duidelijk of dit homogeen pakket gevormd is door chemische verwering (verbruining) of het gevolg is van erosie (colluvium). Mogelijk hebben beide bodemprocessen plaats gevonden. Het archeologisch vlak werd onder dit pakket aangelegd, aangezien enkel postmiddeleeuwse sporen aanwezig of herkenbaar waren op/in dit pakket (fig. 17).

Figuur 17. Bodemopbouw Zone B (SL6-PR2)

Zone C: Zowel aan de voet van de noordelijke als van de oostelijke helling bestaat de moederbodem (5200) uit een natte kleibodem. De klei is een onderdeel van het beekdal van de Sulferbergbeek. Het projectgebied situeert zich in de bovenloop van deze Sulferbergbeek. Onder een 40 cm dik pakket teelaarde (1000) is

een homogeen grijsbruin colluviumpakket

(2200) aanwezig. De opbouw en

samenstelling van dit colluviumpakket corresponderen niet met deze van de moederbodem. Het pakket heeft een homogene opbouw. Het heeft een grijsbruine kleur en bestaat uit zandige leem. In dit pakket werd vondstmateriaal aangetroffen uit verschillende perioden

(van de protohistorie tot de

postmiddeleeuwen). De dikte van het pakket neemt toe tot 50 cm (fig. 18). Het archeologisch vlak werd aangelegd net onder laag 2200. In het huidige landschap is de Sulferbergbeek ter hoogte van het

projectgebied rechtgetrokken en

gekanaliseerd. Op basis van de profielen zou Zone C van het projectgebied zich in de binnenbocht van de oude loop of van een aftakking van de Sulferbergbeek bevinden.

(17)

3.2. A

RCHEOLOGISCHE SPOREN EN STRUCTUREN

Bij de terreininventarisatie zijn in totaal 129 archeologische bodemsporen herkend en geregistreerd. Vertegenwoordigde categorieën zijn kuilen, paalkuilen, greppels en bominslagen. In het totaal zijn er 92 aardewerkscherven en 3 silexfragmenten verzameld. Op basis van geassocieerde vondsten en de ruimtelijke samenhang wordt hier een eerste datering vooropgesteld. Voor een sporenplan wordt verwezen naar de bijlage.

Figuur 19. Algemeen opgravingsplan

3.2.1

Steentijd

Twee schrabbers (fig. 20) en een afslag fragment zijn restanten uit de Steentijd. De drie silexfragmenten bevinden zich allemaal in een secundaire context. Twee fragmenten zijn afkomstig uit het colluviumpakket op de oostelijke helling van het projectgebied. Het derde fragment werd aangetroffen in een verbruinings-pakket aan de kop van de heuvel. De schrabbers zijn de oudste sporen van menselijke aanwezigheid rond het plangebied.

Figuur 20. Twee schrabbers (Vondstnummer 8,13,18)

S u lfe rb e rg b e e k c a t. 2 BL A UW EP OORT STRA AT

50

100 m

0

8 11 10 12 3 15 4 2 1 6 9 5 7 13 16 14 17 18 113 111105 112 42 50 109 40110 108 4344 51114 106 53 103 102 41 45 70 72 71 52 89 78 90 75 56 7 9 5 4 8 16 10 86 11 87 85 23 24 22 88 79 92 83 91 27 82 26 48 29 80 28 13 100 98 12 17 57 47 90 21 19 20 81 93 116 31 115 30 129 49 61 62 119 33 94 120 63 95 117 118 84 64 35 34 68 67 66 37 36 38 69 76 96 87 97 3 2 1 Archeologisch sporenplan Archeologische sporen Natuurlijke sporen Late IJZ-Rom Vroege-Volle ME Volle / Late ME Late ME Late / Post ME WO 1 Recent Legende Proefsleuven Kadasterplan gebouwen Kadasterplan straten Waterloop Projectgebied

(18)

3.2.2

IJzertijd en Romeinse periode

Figuur 21. Detail opgravingsplan Kijkvenster 1 ter hoogte van proefsleuf 10.

Figuur 22. Foto Kijkvenster 12 ter hoogte van proefsleuf 10.

De archeologische sporen uit deze periode situeren zich ook voornamelijk op de oostelijke helling van het projectgebied. Twee sporen (kuil S17 en greppel/kuil S13) in sleuf 10 hebben een opvallende hoeveelheid aardewerk. Dit kan wijzen op een nabijgelegen landelijke nederzetting. Beide sporen hebben een homogeen bruingrijze vulling met houtskoolspikkels. Er werd een kijkvenster aangelegd rond deze sporen (fig. 21-22). Spoor 13 wordt net zoals greppel S96 oversneden door een cirkelvormig spoor S100. De aard van dit laatste spoor is onduidelijk. Greppel S96 maakt een hoek en wordt ook waargenomen in proefsleuf 9 (S56). Naast

10m 5 0 9 11 10 109 52 56 100 98 11 16 17 13 9 10 110 108 103 8 12 7 105 111 102 112 113 51 114106 53 57 Archeologisch sporenplan Archeologische sporen Natuurlijke sporen Late IJZ-Rom Vroege-Volle ME Volle / Late ME Late ME Late / Post ME WO 1 Recent Legende Kijkvenster 1 Proefsleuven

(19)

houtskoolspikkels zijn er fragmenten verbrande leem aanwezig in de vulling van deze greppel. Een jongere greppel S13 loopt dwars door het kijkvenster en wordt ook in de naastliggende proefsleuven waargenomen. Archeologische structuren werden niet herkend.

Onderaan de noordelijke helling bevindt zich een colluviumpakket. Hierin bevinden zich, naast middeleeuws aardewerk, ook fragmenten aardewerk die dateren uit de overgangsperiode van de late ijzertijd tot de Romeinse tijd. Dit doet vermoeden dat ook op deze noordelijke helling sporen uit deze periode aanwezig waren. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd dit niet vastgesteld. De handgevormde scherven aangetroffen op dit onderzoeksgebied zijn geproduceerd volgens ijzertijdtradities die doorleven in de Romeinse periode.

3.2.3

Middeleeuwen

Verschillende greppels en paalkuilen kunnen op basis van het aangetroffen aardewerk gedateerd worden in de middeleeuwse periode. De middeleeuwse sporen komen verspreid op het onderzoeksgebied voor. Enkele paalkuilen hebben een opvallende hoeveelheid aan houtskool en verbrande leem in hun vulling. Op twee plaatsen werd een kijkvenster aangelegd om deze paalkuilen met houtskool en verbrande leem in een bredere context waar te nemen.

Figuur 23. Foto paalkuil spoor 51.

Kijkvenster 2 werd aangelegd ter hoogte van paalkuil 51 in proefsleuf 9 op de kop van de heuvel (fig. 23-25). Zowel ten oosten als ten westen worden opnieuw paalkuilen aangetroffen. In het totaal worden 5 volledige en 2 gedeeltelijk zichtbare paalkuilen geregistreerd. Twee paalkuilen hebben een gelijkaardige vulling (S106-S108) als spoor 51. De andere paalkuilen hebben een eerder homogeen grijsbruine opvulling met een minder hoge concentratie aan houtskool. De densiteit en hun onderling oversnijden wijzen vermoedelijk op een plattegrond dat in verschillende fases is aangelegd. Structuren werden niet herkend. Greppel 105 en 113 lopen verder in proefsleuf 8 als sporen 43 en 42. Paalkuil 108 is op basis van het aardewerk te dateren in de volle of de eerste helft van de late middeleeuwen.

(20)

Figuur 24. Detail opgravingsplan Kijkvenster 2 ter hoogte van proefsleuf 9.

Figuur 25. Foto Kijkvenster 2 ter hoogte van proefsleuf 9.

0 5 10m 13 9 8 6 70 53 114 103 102 106 51 50 43 109 110 108 105 111 40 42 112 113 45 41 9 72 71 8 7 Archeologisch sporenplan Archeologische sporen Natuurlijke sporen Late IJZ-Rom Vroege-Volle ME Volle / Late ME Late ME Late / Post ME WO 1 Recent Legende Kijkvenster 2 Proefsleuven

(21)

In proefsleuven 3 en 4 werden opnieuw twee kuilen (kuilen 115 en 94) aangetroffen met een grote hoeveelheid houtskool en verbrande leem. Tussen deze twee kuilen werd kijkvenster 3 getrokken (fig. 26-27). Twee greppels en 3 (paal)kuilen, waaronder paalkuil 119, hebben opnieuw een vulling van verbrande leem en houtskool.

Figuur 26. Detail opgravingsplan Kijkvenster 3 ter hoogte van proefsleuf 3.

Figuur 27. Foto Kijkvenster 3 ter hoogte van proefsleuf 3.

3.2.4

Post-middeleeuwen

Archeologische sporen uit deze periode zijn allemaal resten van de inrichting en het gebruik van het plangebied als akkerland. Verschillende perceels- en afwateringsgreppels delen het projectgebied op. De oriëntatie van deze greppels is hoofdzakelijk noordwest –zuidoost, dwars op de Blauwpoortstraat. Enkele greppels volgen of staan dwars op de oudere loop van de Sulferbergbeek. De perceelsgreppels zijn aanwezig op de Atlas der Buurtwegen en dus recentelijk gedicht. 0 5 10m 3 4 6 33 116 30 129 31 115 120 35 34 118 117 84 81 93 119 94 95 70 53 114 103 102 106 51 50 43 109 110 108 105 111 40 42 112 113 45 41 52 72 71 98 11 16 56 57 9 13 8 12 7 100 17 Archeologisch sporenplan Archeologische sporen Natuurlijke sporen Late IJZ-Rom Vroege-Volle ME Volle / Late ME Late ME Late / Post ME WO 1 Recent Legende Kijkvenster 3 Proefsleuven

(22)

3.2.5

De Eerste Wereldoorlog

Op het onderzoeksterrein zijn geen structuren aangetroffen die dateren uit de Eerste Wereldoorlog. Verschillende kuilen getuigen van de beschietingen van Westouter. De spreiding van deze inslagen doet veronderstellen dat er voornamelijk vanuit een oostelijke richting werd geschoten. Deze bominslagen hebben een relatief kleine impact gehad op de oudere archeologische sporen.

3.3. V

ONDSTEN

In totaal werden 91 fragmenten aardewerk verzameld.

De 42 handgevormde scherven (HG) aangetroffen op dit onderzoeksgebied zijn geproduceerd volgens ijzertijdtradities die doorleven in de Romeinse periode. Er werd geen Romeins importwaar aangetroffen. Het middeleeuws aardewerk bestaat voornamelijk uit reducerend of grijs gebakken aardewerk (RED) (n41), slechts drie fragmenten zijn oxiderend roodgebakken (OXI) en zijn bovendien afgewerkt met loodglazuur.

Tabel 1. Vondstenlijst

Figuur 28. Handgevormd aardewerk. SL10-SP17

Referentie PRE/PROTO ME PME IND Datering

Vondstnr Inhoud Put Spoor Aantal Gew icht HG ROM KAR PNG RED OXI … Begin dateringEind datering Periode

21 AW KV1 111 1 1 Volle ME Late ME

14 AW 4 87B 3 3 Ijzertijd

25 AW KV3 115 4 4 Late ME

15 AW 4 89 1 1 Late Ijzertijd Romeins

2 AW 12 5 3 3 Volle ME Late ME Late 12de- 13de Eeuw

11 AW 9 63 1 1 Late ME

3 AW 2 19 8 8 Volle ME Late ME

1 AW 13 4 1 Late Ijzertijd Romeins

9 AW 8 41 1 1 Vroege Me Volle ME

12 CEROB 6 74 3

22 AW KV2 112 2 2 Volle ME Late ME

26 AW KV3 116 1 1 Volle ME Late ME

7 AW 3 35 2 2 Late ME Post ME

16 AW 5 96 8 7 1 Late IJzertijd Late ME

4 AW 2 5000 2 2 Volle ME Late ME

19 AW KV2 108 8 8 Volle ME Late ME

6 AW 10 17 17 17 8 IJzertijd

23 AW KV2 105 1 1 Volle ME Late ME

5 AW 10 13 10 10 Late Ijzertijd Romeins

10 AW 9 60 2 2 Late ME 13de vroege 14de Eeuw

17 AW KV1 17 12 12 Ijzertijd

20 AW KV2 107 2 2

8 SVU 8 5200 1 Prehistorie

13 SVU 6 5000 1 Prehistorie

(23)

3.4. C

ONSERVERINGSGRAAD EN

H

ERKENBAARHEID

De conserveringsgraad en de herkenbaarheid van de archeologische bodemsporen in dit plangebied is gekoppeld aan de intensiteit, de spreiding en de dikte van de verbruiningslaag (Profiel A en B). De verbruiningslaag vormde de bovenzijde van het ongeroerde moedermateriaal en markeerde de positie van het originele archeologische sporenvlak. Door chemische en/of fysische verwering zijn evenwel eventueel aanwezige archeologische bodemsporen volledig vervaagd. Enkel antropogene bijmenging zoals fragmenten houtskool of vondsten indiceert in de verbruiningslaag de aanwezigheid van de gedegradeerde bodemsporen. Op de onderzochte site bestond de bijmening voornamelijk uit houtskool, verbrande leem en aardewerkfragmenten. Verschillende antropogene bodemsporen uit de late ijzertijd en middeleeuwen liepen diep genoeg door en zijn bewaard, onder deze verbruinde zone. De dikte van deze verbruiningslaag varieerde sterk (20 tot 50 cm).

Het projectgebied ligt op de noordelijke en oostelijke helling die afloopt naar de Sulferbergbeek. Een colluviumpakket onderaan de helling wijst erop dat het terrein onderhevig is geweest aan erosie (Profiel C). Deze erosie heeft geen aanzienlijke impact gehad op het archeologisch sporenvlak. Zowel op de kop als op de flank van de helling zijn antropogene bodemsporen uit de late ijzertijd en de middeleeuwen aangetroffen. Zij illustreren dat sporen uit desbetreffende periode geconserveerd zijn en dat de erosie voornamelijk invloed heeft gehad op de verbruinde zone.

Het oostelijk deel van het projectgebied is gelegen in het beekdal van de Sulferbergbeek (Profiel C). Het projectgebied situeert zich in de bovenloop van deze beek, wat erosie van het beekdal indiceert. In het huidige landschap is de Sulferbergbeek ter hoogte van het projectgebied rechtgetrokken en gekanaliseerd. Op basis van de profielen zou een deel van het projectgebied zich in de binnenbocht van de oude loop of van een aftakking van de Sulferbergbeek bevinden. In deze situatie zal er hier ook afzetting hebben plaatsgevonden. De afgedekte natte klei zorgt voor goede condities voor het bewaren van organisch materiaal, waardoor mogelijk de restanten van off-site activiteiten zoals afvalkuilen en visactiviteiten bewaard zijn. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd echter grote verstoring vastgesteld in de zone van het beekdal (rode arcering). Enkel in de oostelijke zone ter hoogte van sleuf 9 werd een intact bodemprofiel geregistreerd (fig. 29).

Figuur 29. Projectgebied met drie profieltypen en verstoring van het beekdal (Rode arcering).

Su lferb erg beek ca t.2 BL AUWEPO O RTST RAAT 181818181818181818 1616161616161616 16 171717171717171717 1414141414141414 14 121212121212121212 131313131313131313 888888888 1515151515151515 15 101010101010101010 1111111111111111 11 55555555 5 666666666 777777777 99999999 9 11111111 1 22222222 2 333333333 444444444 100m 0 50 Zone B Zone B Zone B Zone B Zone BZone BZone BZone B

Zone B

Zone C Zone C Zone CZone CZone CZone CZone CZone CZone C

Zone A Zone A Zone A Zone A Zone A Zone A Zone A Zone A Zone A 0 0 0000000 0m 0m 0m0m0m0m0m0m0m

(24)

4. C

ONCLUSIES EN AANBEVELINGEN

Op 23 april 2013 werd door het archeologisch projectbureau Ruben Willaert bvba een archeologische terreininventarisatie uitgevoerd op een perceel, gelegen langs de Blauwpoortakker en de Blauwpoortstraat te Westouter. Doelstelling van het onderzoek was na te gaan of er ter hoogte van de planlocatie archeologische sporen aanwezig zijn, die aangetast of vernield kunnen worden door de geplande werken en hoe deze precies te waarderen zijn.

Op de projectlocatie werden verspreid over het terrein archeologische indicatoren aangetroffen. Het betreft greppels, paalsporen en kuilen, die, op basis van de aanlegvondsten, in de late ijzertijd - Romeinse periode en in de volle tot late middeleeuwen te situeren zijn.

Vooreerst is er een late-ijzertijd of vroeg Romeinse site te verwachten. Naast een groot aantal handgevormde aardewerkscherven (n42), werden ook sporen zoals kuilen en greppels aangetroffen. Algemeen is het aantal aangetroffen archeologische bodemsporen uit deze periode gering, maar gezien de lage trefkans op sporen op dergelijke landelijke sites is de kans groot dat ze toch deel uitmaken van grotere structuren. Landelijke erven uit de late ijzertijd en vroeg Romeinse tijd worden immers gekenmerkt door een lage sporendensiteit.

Daarnaast zijn er indicatoren voor een volle/late middeleeuwse landelijke site. Hoewel het aangetroffen aardewerk uit deze periode schaars en fragmentair is, zijn er wel verscheidene paalkuilen aangetroffen. Deze paalkuilen zijn een indicatie voor bewoning. Ze situeren zich op de hoger gelegen delen van het projectgebied en komen in clusters en in associatie met verbrande leem voor. Verschillende greppels wijzen op percelering en het draineren van de zandleemgronden met als doel de exploitatie ervan. Het projectgebied bevindt zich net buiten de dorpskern, net langs en in het beekdal van de Sulferbergbeek. Mogelijk zijn hier nog de restanten aanwezig van off-site activiteiten zoals afvalkuilen en visactiviteiten.

Interessant is de mogelijke link tussen de aangetroffen middeleeuwse sporen en de historische gegevens. In de Flandria Illustrata van Sanderus (1641) wordt op de afbeelding van het dorpscentrum van Westouter, ten westen van de kerk, het omwalde kasteel “'s Heeren Huys Belleambacht" afgebeeld. Wat de precieze datering van deze site betreft, zijn weinig gegevens beschikbaar. Ten zuiden van de kerk bevindt zich een tweede omwalde site: "d'oude Motte". Mottekastelen zijn een specifiek versterkingstype, dat zijn intrede doet in Vlaanderen tijdens de volle middeleeuwen. Talrijke exemplaren zijn gekend vanaf de 11de eeuw5. Vanaf de 13de eeuw verliezen de mottes geleidelijk hun hoofdzakelijk militaire karakter en worden ze omgebouwd tot of verlaten voor nieuwe stenen burchten van een type, waarbij meer aandacht geschonken wordt aan het residentiële aspect en het comfort6. Het lijkt vooral de hoge adel die verbouwt of vervangt, terwijl de lagere adel, volgens traditie, nog nieuwe mottes opwerpt7. Tenslotte dient opgemerkt te worden dat de huidige Sint Eligiuskerk teruggaat op een romaanse voorganger en dus eveneens in de middeleeuwse periode te situeren is.

5

De Decker 1999.

6

De Meulemeester & Dewilde 1991, 203.

(25)

Vermits de planlocatie zich op amper 300 m van het dorpscentrum bevindt, biedt de aanwezigheid van (vol)middeleeuwse sporen op deze site zeer interessante perspectieven. Gegevens over de middeleeuwse landelijke bewoning in deze omgeving ontbraken immers tot op heden. Verder onderzoek van het aangetroffen landelijke bewoningscomplex kan dan ook heel wat informatie verschaffen over bouwtradities en landgebruik in de omgeving van Westouter, in relatie tot de reeds gekende middeleeuwse structuren in het centrum.8

Op grond van de aard en de verspreiding van de archeologische data wordt aanbevolen om op deze locatie een vervolgonderzoek uit te voeren. Geadviseerd wordt om 12 590m2 verder te onderzoeken (fig. 30). S u lfe rb e rg be e k c a t. 2 BLA UW E POO RT STRAAT 100 m 50 0 7 Legende Archeologische sporen Advieszone Projectgebied Proefsleuven

Figuur 30. Advieszone voor vervolgonderzoek.

(26)

5. B

IBLIOGRAFIE

BOGEMANS F. 1996: Toelichting bij de Quartairgeologische Kaart. Kaartblad 23 Mechelen, Brussel.

DE DECKER S.1999. Vanuit de hoogte. Een vergelijkende studie van de inplanting van castrale

mottes in de provincie Oost-Vlaanderen. Vobov info (49): 3-19

DE MEULEMEESTER J.,1983.CASTRALE MOTTEN IN BELGIË.ARCHAEOLOGIA BELGICA 255:199-225.

DE MEULEMEESTER J.&DEWILDE M.,1991.DE GODELIEVEMOTTE EN DE MIDDELEEUWSE VERSTERKING TE GISTEL.

ARCHEOLOGIE IN VLAANDEREN,I:197-206.

HASQUIN H. 1980, Gemeenten van België, geschiedkundig en administratief geografisch

woordenboek, deel 1, s. l.

RYSSAERT C.,DE GRYSE J.,TYS D.,BAETEMAN C.,ORBONS J.,PYPE P.,TERMOTE D.,GERMONPREZ D.2010,

Archeologische evaluatie en waardering van de circulaire structuur van Ver-Assebroek (gemeente Brugge, provincie West-Vlaanderen), onuitgegeven publicatie Ruben Willaert bvba.

(27)

6. B

IJLAGE

:

O

PGRAVINGSPLAN

S u lfe rb e rg b e e k c a t. 2 BL AUW EP OO RT ST RA AT

50

100 m

0

8 11 10 12 3 15 4 2 1 6 9 5 7 13 16 14 17 18 113 111105 112 42 50 109 40 110 108 43 44 51 114106 53 103 102 41 45 70 72 71 52 89 78 90 75 56 7 9 5 4 8 16 10 86 11 87 85 23 24 22 88 79 92 83 91 27 82 26 48 29 80 28 13 100 98 12 17 57 47 90 21 19 20 81 93 116 31 115 30 129 49 61 62 119 33 94 120 63 95 117 118 84 64 35 34 68 67 66 37 36 38 69 76 96 87 97 3 2 1 Archeologisch sporenplan Archeologische sporen Natuurlijke sporen Late IJZ-Rom Vroege-Volle ME Volle / Late ME Late ME Late / Post ME WO 1 Recent Legende Proefsleuven Kadasterplan gebouwen Kadasterplan straten Waterloop Projectgebied Su lf e rb e rg b e e k c a t. 2 BL AU WEPO OR TST RAAT 0 25 50 m Legende Advieszone vervolgonderzoek archeologische sporen Proefsleuven Kadaster gebouwen Kadaster plan Projectgebied 43,2 Maaiveldhoogten in TAW 43,2 Maaiveldhoogten in TAW 43,2 Maaiveldhoogten in TAW 43,2 Maaiveldhoogten in TAW 43,2 Maaiveldhoogten in TAW43,2 Maaiveldhoogten in TAW43,2 Maaiveldhoogten in TAW43,2 Maaiveldhoogten in TAW

43,2 Maaiveldhoogten in TAW

39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW 39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW 39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW39,2 Hoogte opgravingsvlak in TAW

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op dit moment is er nog geen toelating voor de toepassing van deze twee middelen in gladiool. Dit onderzoek is gefinancierd door het

Maar uiteindelijk zijn we tot de conclusie gekomen dat gangbaar produceren voor ons bedrijf de meeste mogelijkheden biedt om schoon te produceren.. In 15 jaar is het bedrijf

Wanneer bijvoorbeeld een schimmel veel sporen produceert welke eenvoudig door water verspreid kunnen worden, dan bestaat er een groter risico voor verspreiding van aantasting

Op basis van diverse gesprekken met deskundigen vanuit de bijproductenhandel, mengvoerindustrie en slachterijen zijn echter geen directe aanwijzingen gevonden voor een negatief

Het Na-gehalte van bodemlaag 0-10 cm was, gemiddeld over alle grondsoorten, circa 2,0 % hoger dan het Na- gehalte van bodemlaag 0-5 cm (Tabel 24). Het percentage verklaarde

Door een hogere temperatuur aan te houden dan normaal kan de teelt worden versneld, waardoor er meer teelten per jaar uitgevoerd kunnen worden.. In een onderzoek met enkele gewassen

De gewenste melkfrequentie moet zo worden ingesteld dat enerzijds de activiteit van de koeien op het juiste moment wordt beloond en anderzijds dat het systeem zo efficiënt mogelijk

Aan vooruitziende vertegenwoordigers van de primaire productie, handel/verwerking en kennis/advies is ge- vraagd welke waarden de plantaardige sectoren zouden moeten nastreven