• No results found

Functiewaardering en de mythe van de starheid. Een visie vanuit de Industriebond FNV - Downloaden Download PDF

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Functiewaardering en de mythe van de starheid. Een visie vanuit de Industriebond FNV - Downloaden Download PDF"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ron Peeters

Functiewaardering en de mythe van de starheid

Een visie vanuit de Industriebond FNV

De beloningssystematiek in de industrie ondervindt veel kritiek. Velen willen de positie van functiewaar­ dering als belangrijkste beloningsgrondslag terugdringen in ruil voor grondslagen die de flexibiliteit beter zouden dienen, zoals persoonlijke competenties of prestaties. Functiewaardering en bijbehorende proce­ dures zouden een flexibele(r) organisatie en inzet van personeel belemmeren en tevens de motivatie van mensen afremmen.

Maar is dat wel zo? Is deze kritiek terecht? Dit artikel neemt op basis van de ervaringen van de Industrie­ bond FNV 'de' functiewaardering onder de loupe. Hoe is de praktijk? Welke toepassingsmogelijkheden zijn er?

Niet alle kritiek blijkt onterecht. Maar er zijn kanttekeningen te plaatsen. De ‘moderne' functiewaardering biedt mogelijkheden, die tegemoet komen aan behoeften aan flexibiliteit en snelheid: verkorte functiebe­ schrijvingen, referentie- en toekomstgericht functie-onderzoek, computerondersteuning, functiereeksen. Van deze mogelijkheden kan ‘het management' veel beter gebruik maken dan nu het geval is.

Inleiding

Van diverse kanten wordt de beloningssystema­ tiek in de industrie, het 'loongebouw' met vaste loonschalen en periodieken, onder vuur geno­ men. Organisatie-adviseurs, hoofden P&O van grotere ondernemingen en organisatieweten­ schappers uiten kritiek op dit systeem, waarin functiewaardering de dominante loongrondslag vormt. Terwijl de behoefte aan flexibiliteit toe­ neemt zou beloning op grond van functiezwaar- te juist verstarrend werken. Een flexibeler inzet en ontwikkeling van personeel en organisatie zouden erdoor worden belemmerd. Werknemers zouden zich verschansen in afgebakende func­ ties, met bijbehorende vaste arbeidsvoorwaar­ den. Aanpassing van de arbeidskosten aan de bedrijfseconomische situatie wordt hierdoor on­ mogelijk. De vaste beloning, zegt men, dwingt bedrijven te kiezen voor tijdelijke contracten of als het tegenzit zelfs voor ontslagen. En de vak­ bonden zouden hieraan bijdragen door vast te houden aan collectieve belangenbehartiging en

door eenmaal afgesproken collectieve instru­ menten, procedures en randvoorwaarden 'heilig' te verklaren.

Maar, zeggen de critici, het collectief van werknemers met gelijke belangen bestaat niet meer. De mondige ho(o]g(er) opgeleide werkne­ mer met individuele belangen voert de boven­ toon! Flexibiliteit en individualisme zijn de to­ verwoorden. Dus pleit men ook voor terugdrin­ ging van de rol van functiewaardering in de loonvorming in ruil voor andere grondslagen, die geacht worden zowel de flexibiliteit van het personeel te bevorderen als tegemoet te komen aan individuele behoeften van werknemers. Zo­ als functionerings- of resultaatafhankelijke be­ loning. Of beloning op grond van competenties of kwalificaties, bekend onder mooie begrippen als 'compétence based pay', 'skill based pay', 'kwalificatiebeloning' of 'ontwikkelingsbelo- ning'.

Dit artikel gaat niet in op de merites van deze 'alternatieve' vormen van flexibele of variabele beloning. Noch op hun actuele of gewenste rol * De auteur is verbonden aan de Industriebond FNV.

(2)

in de loonvorming. En helemaal buiten het be­ stek van dit artikel valt de brede context van de loonvorming in C A O 's, zoals deze tot uiting komt in de discussie over loonruimte en ar- beidsproduktiviteit, de vergelijking tussen sec­ toren, de toeslagen voor het werken op zaterdag of in ploegendienst, etc. Dit artikel beperkt zich tot de functiewaardering als belangrijkste grondslag voor de beloning in industriële onder­ nemingen. Volstaan wordt hier met de opmer­ king, dat de Industriebond FNV een voorstander blijft van continuering van deze dominante rol van functiewaardering. Ten eerste omdat een op functie-inhoud gebaseerd beloningssysteem het best kan voldoen aan de uitgangspunten, die de bond stelt aan beloningssystemen: bevorderen van inkomenszekerheid (of, zo men wil, beper­ ken van willekeur), rechtvaardigheid (accepta­ tie!) en controleerbaarheid/openheid (omwille van herkenbaarheid en acceptatie). Ten tweede omdat de bond meent, dat functiewaardering niet op gespannen voet hoeft te staan met de be­ hoefte aan een flexibelere organisatie en inzet van personeel. Mits maar verstandig gebruik wordt gemaakt van de toepassingsmogelijkhe­ den die de 'moderne' functiewaarderingssyste­ men bieden. In dit artikel wordt deze mening onderbouwd door deze toepassingsmogelijkhe­ den in vogelvlucht aan te geven, afgezet tegen punten van kritiek (paragraaf 3). Maar eerst wordt de algemene kritiek op 'de' functiewaar­ dering wat nader gespecificeerd en bekijken we de argumenten die daarvoor worden aangedra­ gen (paragraaf 2). Aansluitend aan de bespreking van de toepassingsmogelijkheden besteden wij toch enige aandacht aan de discussie over wat de basis voor de beloning zou moeten zijn: ar­ beidsinhoud of prestaties (paragraaf 4). Het arti­ kel eindigt met een enkel woordje over de twee direct belanghebbende partijen bij toepassing van functiewaardering in ondernemingen: het management en de werknemers.

Kritiek (‘functiewaardering is star') en argumenten

Kritiek

Functiewaarderingssystemen deugen niet om­ dat ze erop gericht zijn afgebakende functies, bestaande uit een aantal vaste taken en verant­ woordelijkheden, te beschrijven en te waarde­ ren. Ze kunnen dus niet uit de voeten met dy­

namische(r) functies, waarin de werknemer zelf invloed heeft op zijn taakinhoud en -uitvoering. Zo luidt het kritische axioma. De redenering lijkt simpel: omdat deze systemen zijn ontstaan in de periode van het Taylorisme, zijn ze slechts geschikt voor beschrijving en waardering van functies in dit type organisatie. De toepassing van dergelijke systemen vormt dientengevolge een barrière voor de ontwikkeling van plattere arbeidsorganisaties, waarin werknemers flexibel inzetbaar werken in autonome taakgroepen of rollen.

Deze barrière geldt niet alleen de werkgevers, maar evenzeer de 'nieuwe' werknemer. Deze is mondig, is 'in' voor flexibele werkvormen en werktijden, is gericht op individuele ontwikke­ ling, verlangt flexibele arbeidsvoorwaarden met keuzemogelijkheden (o.a. beloning), en 'hopt' van de ene baan naar de andere. Deze werkne­ mer voelt zich in zijn of haar mogelijkheden be­ lemmerd door collectieve regelingen en instru­ menten, onder meer door de functiewaarde­ ringssystematiek. Hij of zij herkent zich niet meer in de hedendaagse vakbeweging en regelt de zaakjes zelf wel.

Argumenten

De kritiek klinkt duidelijk door. Maar wat zijn de argumenten, inherent aan de functiewaarde­ ring, die het ónmogelijk maken om de systemen succesvol in nieuwerwetse organisaties toe te passen? De critici blijven op dit punt wat stil. Verder dan geklaag over het gedetailleerd en handelingsgericht zijn van functiebeschrijvin­ gen komen zij niet. Functiebeschrijvingen zou­ den in hun optiek meer moeten uitgaan van de bijdrage (output of resultaat) die van de werkne­ mer wordt verwacht. Daarnaast verwijzen zij naar de procedures voor invoering en toepassing van functiewaardering, die zijn afgesproken door vakbonden en werkgevers. Procedures die inflexibel en omslachtig zouden zijn. Tot slot hamert men met verve op het principiële punt, dat de functiewaardering niet het individuele presteren kan waarderen waardoor de motivatie welhaast moet worden ondergraven.

Wat is de praktijk en wat is er mogelijk?

Moderne toepassingsmogelijkheden bij functiewaardering

Niet alle kritiek is onterecht. Integendeel! Maar

(3)

Functiewaardering en de mythe van de starheid er passen enige nuances. De 'moderne' praktijk van de functiewaardering en beloning biedt wel degelijk mogelijkheden op het vlak van flexibe­ le toepassing. In deze paragraaf wordt een aantal mogelijkheden aangegeven, dat aan kritiekpun­ ten met betrekking tot flexibiliteit tegemoet kunnen komen.

Achtereenvolgens passeren de revue: • Functiebeschrijving, referentie-onderzoek,

meeroudige doelen;

• Bredere inzetbaarheid, rollen, functiereeksen; • De huidige situatie of een toekomstige? • De procedures bij invoering en toepassing van

functiewaardering;

• Computerondersteuning bij het functie-inde- len.

Functiebeschrijving, referentie-onderzoek, meervoudige doelen

De kritiek

Inderdaad waren functiebeschrijvingen in het verleden te gedetailleerd. Opsommingen van ta­ ken tot in details. Zo'n detaillering brengt ver­ schillende effecten teweeg. Het zicht op de kern van de functie wordt aanzienlijk vertroebeld. Bij werknemers kan de neiging ontstaan zich voort­ durend op hun functie-omschrijving te beroe­ pen. Daarin niet genoemde werkzaamheden wijzen ze af, waardoor een flexibelere inzet van personeel wordt belemmerd. Voor in essentie identieke functies worden verschillende om­ schrijvingen op papier gezet, omdat er altijd wel een detail verschilt. Een berg aan beschrijvingen is het resultaat. Tot slot betekent gedetailleerd omschrijven dat veel werk nodig is voor het ac­ tualiseren van functie-omschrijvingen. Er ver­ andert immers regelmatig iets in taken, proce­ dures, machines, gereedschappen, enz. Gevolg: hoge kosten, een hoop over en weer gepraat tus­ sen betrokkenen (met kans op onenigheid), en een gigantische papierstroom.

Door dit alles voelt de werkgever zich in zijn vrijheid en flexibiliteit beperkt. In een Pavlov- achtige reflex roept hij dat 'de' functiewaarde­ ring de oorzaak is van starheid in de onderne­ ming. Deze opinie draagt weer bij aan het ont­ staan van achterstallig onderhoud van het func­ tiebestand. Dc werkelijke situatie en de papie­ ren functies groeien uit elkaar. Zolang het om detailverschillen gaat is dit niet erg, maar het ri­ sico is groot dat ook wezenlijke(r) wijzigingen

niet worden verwerkt. Wijzigingen die conse­ quenties kunnen hebben voor het niveau van functies.

Bij de betrokken werknemers ontstaat onvre­ de en wrevel. Zij hebben het idee ondergewaar­ deerd en dus onderbetaald te worden. In eerste instantie uit zich dat in in- en externe be­ roepsprocedures. Dat levert veel werk op voor bedrijf en systeemhouder, en in een later stadi­ um ook voor vakbondsdeskundigen. Werk dat door een verstandige toepassing van de functie­ waardering wellicht voorkomen had kunnen worden. Een goede en tijdige voorlichting aan het personeel over doel, opzet en toepassing van het systeem is daarbij van cruciaal belang! In tweede instantie kunnen bij de werknemers apathie en verlies aan vertrouwen in 'het be­ drijf' en 'de' functiewaardering ontstaan. Zeker wanneer de werkgever sommige werknemers financiële of andere extraatjes toestopt. De hou­ ding van werknemers wordt er een van: 'zij doen toch wat zij willen, wij moeten koste wat kost in de lage schalen gehouden worden, vriendjes van de baas worden bevoordeeld, van mij hoeft niemand meer medewerking te ver­ wachten, enz.'

Niemand is met deze effecten gediend: noch de werkgever die gemotiveerd personeel wil, noch de systeemhouder wiens systeem en sys- teemtoepassing ter discussie staan, noch de vakbonden die het verwijt krijgen dat ze slechts papieren regeltjes afspreken.

De praktijk biedt mogelijkheden

Is de hiervoor geschilderde situatie inherent aan de toepassing van functiewaardering? Nee! Alle betrokken partijen weten dat niemand gediend is met detaillistische functie-omschrijvingen voor alle voorkomende functies. Om die reden is er sprake van nieuwe en ook wat langer be­ staande ontwikkelingen in het functie-onder- zoek, die ook de instemming hebben van de vakbonden.

Om tc beginnen is er dc populariteit van het referentie-onderzoek. In veel ondernemingen wordt afgesproken niet meer alle functies te be­ schrijven en te waarderen (het 'constaterend' onderzoek), maar slechts een representatieve se­ lectie uit hun totale bestand aan functies. Aan de hand van criteria (zoals spreiding over vakge­ bieden en functieniveaus, aantallen werkne­

(4)

mers) wordt bijvoorbeeld 25% van de functies uitgekozen om te worden beschreven, gewaar­ deerd en ingedeeld in functiegroepen. Dit zijn de referentie- of rasterfuncties. Ze fungeren als referentiepunten voor de overige functies, die niet (volledig) worden beschreven. Op grond van een vergelijking met relevante referentiefunc- tie(s) wordt een niet-referentiefunctie ingedeeld. Wij kennen referentierasters op bedrijfsniveau (bijvoorbeeld chemische ondernemingen met ei­ gen CAO's), maar ook op het niveau van bedrijfs­ tak of sector. In zo'n bedrijfstakraster of functie- lijst (bijvoorbeeld in de confectie en de groente­ en fruitverwerking) is een aantal repre­ sentatieve functies uit die sector opgenomen, met de daarbij middels functiewaardering be­ paalde functie-indeling. Iedere onderneming die onder de bedrijfstak-CAO valt wordt verplicht om de eigen functies door vergelijking met dat raster of die functielijst in te delen.

De waardering van referentiefuncties ge­ schiedt onder verantwoordelijkheid van de sys- teemhouder van het betreffende functiewaarde­ ringssysteem. Inhoud en waardering van deze functies worden in de regel met vakbondsdes- kundigen besproken, indien vakbonden partij zijn in de c a o. Een en ander beoogt een correcte en uniforme toepassing van het systeem te waarborgen.

Een referentie-aanpak levert een aanzienlijk voordeel op in tijd, moeite en dus kosten! Er hoeft niet meer voor functies die sterk op elkaar lijken een aparte functie-omschrijving te wor­ den opgesteld. Het functiebestand is ook aan­ zienlijk minder gevoelig voor wijzigingen in functies. Wel moet het vertrouwen bestaan bij werknemers, dat de voor functie-indeling ver- an. woordelijke pz-functionaris, manager of in- delingscommissie de niet-referentiefuncties in­ teger en zorgvuldig indeelt. Een beargumenteer­ de toelichting op de indeling is dan ook essenti­ eel.

Een tweede ontwikkeling is de trend naar kor­

tere en 'outputgerichte' functiebeschrijvingen.

De functies worden kernachtiger beschreven. Het wezen van de functie moet op papier ko­ men: de hoofdtaken met bijbehorende verant­ woordelijkheden en bevoegdheden. Deze taken worden benaderd vanuit de bijdrage, die de functie moet leveren aan de doelstellingen van afdeling of onderneming. Dat impliceert resul­ taat- of outputgerichte functiebeschrijvingen. Dat betekent ook dat het niet nodig en zelfs on­

gewenst, is om kerntaken ver uit te splitsen in deeltaken en -activiteiten. Als resultante van deze ontwikkeling zien wij, dat een 'gemiddel­ de' omschrijving van taken en verantwoorde­ lijkheden in een functie beperkt kan blijven tot hooguit anderhalf A4-tje (terwijl vroeger om­ schrijvingen van zes tot tien kantjes niet onge­ woon waren).

Een derde ontwikkeling spreekt uit de wens van ondernemingen om gebruik te gaan maken van dezelfde functie-informatie voor meerdere

doeleinden. Dat vergroot de flexibiliteit en

spreidt de kosten voor het maken van functie­ beschrijvingen. De functiebeschrijving levert immers ook noodzakelijke informatie voor uit­ eenlopende zaken als personeelswerving en -se­ lectie, loopbaan- en opleidingsbeleid, organisa­ tieverandering, kwaliteit van de arbeid, functio- neringsbeoordeling. Voor al deze doeleinden is het nodig te weten wat iemand in een functie geacht wordt te doen. Deze basisinformatie over de functie-inhoud kan worden vastgelegd in een functiebeschrijving of een gestandaardiseerd

functiedokument. Voor elke afzonderlijke doel­

stelling moet daarnaast nog gerichte informatie worden verzameld en toegevoegd, bijvoorbeeld als bijlage bij het basisdokument. En ook moe­ ten voor elke afzonderlijke doelstelling aparte procedures worden afgesproken tussen partijen hoe ermee moet worden omgegaan.

Wat dit betreft is er overigens niets nieuws onder de zon! Ook vroeger was het natuurlijk al mogelijk functiebeschrijvingen te gebruiken voor andere doeleinden. Maar het gebeurde vrij­ wel niet. Hoewel er wel geklaagd werd over de hoge kosten van functiewaarderingsprojecten! Een relatie die de laatste tijd vaker wordt gelegd is de relatie met kwaliteitszorg (denk aan iso- 9000).

Bredere inzetbaarheid, rollen, functiereeksen De kritiek

Een ander probleem rond 'de' functiewaardering vormt de waardering resp. beloning van bredere

inzetbaarheid. Werknemers die op meerdere

werkplekken worden ingezet zien dat niet altijd vertaald in een hogere functie-indeling en dus hogere beloning. De extra taken worden be­ schouwd als 'meer van hetzelfde', waardoor een herwaardering onvoldoende punten extra ople­ vert om in een hogere functiegroep te komen.

(5)

Functiewaardering en de mythe van de starheid Het functiewaarderingssysteem is schuld hier­ aan, roepen zowel werknemers als werkgevers. Dat is immers alleen geschikt voor de 'smalle' functies in Tayloristische ondernemingen en houdt 'dus' geen rekening met de bredere en dy­ namischer functies van vandaag. Werkgevers voeren deze redenering aan als argument, waar­ om 'de' functiewaardering een flexibele(r) inzet van personeel zou belemmeren. Zij zouden bre­ der inzetbare medewerkers niets extra's kunnen bieden. En dus mensen niet kunnen motiveren breder inzetbaar te worden.

Tegelijkertijd roepen, met name grotere, on­ dernemingen steeds vaker, dat zij geen behoefte meer hebben aan afgebakende functies. Zij 'den­ ken' in door werknemers te vervullen 'rollen'. Werknemers moeten zodanig gekwalificeerd zijn dat zij diverse rollen kunnen vervullen en daartussen flexibel kunnen wisselen. Op grond van hun individuele vermogen om rollen te ver­ vullen worden werknemers dan hoger of lager beloond binnen bepaalde bandbreedtes van functiezwaarte ('broadbanding'). Onduidelijk blijft echter, wat nu precies in zo'n 'rol' wordt verwacht van werknemers qua taken, verant­ woordelijkheden en bevoegdheden.

Toch blijven de uit de ondernemingsplannen te destilleren activiteiten wel degelijk te benoe­ men als taken met bijbehorende verantwoorde­ lijkheden en bevoegdheden. Activiteiten als marktonderzoek, benadering van klanten, ver- koopafspraken, afstemming met produktie, pro- duktie zelf, inkoop, technisch onderhoud, admi­ nistratie, enz. Deze taken kunnen op diverse manieren organisatorisch worden verdeeld. Maar uiteindelijk moeten hoe dan ook keuzen worden gemaakt over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden over individuele of klei­ ne groepen medewerkers. Nu en op langere ter­ mijn. Waarmee in feite contouren van functies worden vastgelegd!

Het rollenidee lijkt te suggereren dat werkne­ mers flexibel over uiteenlopende vakgebieden kunnen rouleren. Een nuancering is hierbij op zijn plaats. Een operator in de chemie zal nooit een volwaardige functie van cost-controller, in­ koper of research-analist kunnen vervullen. Le- onardo da Vinci's zijn nu eenmaal uitermate schaars voorhanden. Maar wel kan een operator een aantal uitvoerende taken op deze gebieden doen, die in feite nauw gerelateerd zijn aan zijn eigen operatorswerk. Hij kan zijn eigen produk­ tie administreren, daar bepaalde kostenbereke­

ningen op loslaten, sommige grond- of hulpstof­ fen bestellen of afroepen, zijn eigen produkten analyseren op de juiste kwaliteit, klein onder­ houd aan de apparatuur verrichten, enz. Maar de kern van zijn functie blijft het aloude opera­ torswerk en de kern van zijn kwalificaties blijft het operatorvakmanschap.

De praktijk biedt mogelijkheden

Hoewel de huidige functiewaarderingssyste­

men in essentie zijn ontworpen in een tijd dat

de Tayloristische organisatiewijze in de indus­ trie dominant was, betekent dit niet dat 'dus' de breedheid van functies volledig over het hoofd wordt gezien. De systemen bieden enige ruimte om bredere of combinatiefuncties hoger te waarderen, maar dan moet het wel gaan om ex­ tra vereisten op de systeemkenmerken. Denk aan kennis op een ander vakgebied, aan ruimere werkervaring, aan grotere zelfstandigheid van­ wege bijvoorbeeld coördinatietaken, aan extra uitdrukkingsvaardigheid vanwege andere con­ tacten, enz. Bij deze constatering dienen twee vragen te worden gesteld. Ten eerste: is de waar- deringsruimte voldoende ten opzichte van de scoremogelijkheden op het punt van 'diepgang' van de functie? Ten tweede: wordt in de toepas­ sing van de systemen bij bredere of combinatie­ functies wel optimaal gebruik gemaakt van de door het systeem geboden ruimte? Bij beide vra­ gen kunnen vraagtekens worden gezet, maar op dit moment ontbreekt wat dat betreft nog vol­ doende praktijkervaring. Wellicht moeten in de toekomst bijvoorbeeld de toepassingsregels wor­ den verduidelijkt of aangepast.

Los van deze systeemtechnische waarderings­ problematiek is het in de praktijk vaak mogelijk

functies zo te verbreden of te combineren, dat

ze waarderingstechnisch in een hogere groep moeten worden ingedeeld. De Industriebond FNV propageert deze lijn.

In dit kader van flexibele inzet en beloning hiervan kunnen functiereeksen goede diensten bewijzen. Een functiereeks is een aantal inhou­ delijk sterk gerelateerde functies, dat zich func- tiewaarderingstechnisch op verschillende ni­ veaus bevindt. Zij vormen daarmee treden in een ladder, waarbij deze ladder een loopbaantra- ject weerspiegelt. Werknemers kunnen door een reeks functies groeien op grond van verworven kwalificaties en gebleken vaardigheden. De be­ loning kan hierbij gewoon op grond van functie­ waardering plaats blijven vinden, omdat de

(6)

werknemer een zwaardere functie uit een reeks gaat vervullen zodra hij of zij daarvoor de beno­ digde kwalificaties heeft verworven. Natuurlijk moet de werknemer dan wel de kans krijgen de nodige opleiding te volgen. En uiteraard is een heldere systematiek nodig om te beoordelen in welke mate de werknemer al over de nodige kwalificaties en vaardigheden beschikt. Tevens speelt de beschikbare formatieruimte op de ver­ schillende functieniveaus een rol.

Een reeks kan zijn opgebouwd uit daadwerke­ lijk bestaande en vervulde functies in een on­ derneming. Maar een reeks kan ook normfunc- ties op verschillende niveaus weergeven, die op dat moment in die onderneming nog niet in die vorm hoeven te worden vervuld. Ook in het ka­ der van autonome groepen zijn dit soort groeitrajecten denkbaar.

Een reeks kan op verschillende manieren wor­ den gevormd. De praktijk laat dit ook zien. Een startfunctie kan via vaktechnische verdieping in verschillende fasen worden 'opgekrikt' tot een echte allround vakspecialist. Een beginnend draaier (bediening van een enkele draaibank], die zich via bediening van verschillende draai­ banken en uitbreiding met eenvoudig freeswerk opwerkt tot allround verspaner, die alle draai­ en freesbanken kan bedienen. Of in de chemie een reeks van uitvoerend operator, die op aan­ wijzing een beperkt deel van de installatie be­ waakt, tot en met all round operator die toe­ zicht houdt op de gehele installatie, instructies geeft en de wachtchef vervangt. Of in een tech­ nische dienst monteursreeksen op werktuig­ kundig en E&d-gebied. De all round specialisten kunnen vervolgens wellicht nog afdelings- of ploegchef worden.

Maar ook kan een reeks worden gevormd door aan uitvoerende functies indirecte taken toe te voegen: onderhoud, kwaliteitscontrole, werk­ voorbereiding, personeelstaken, materiaalbe- heer, inkoop. De reeks verloopt dan niet (alleen] via vaktechnische specialisatie, maar via ver­ breding van de functie tot een 'complete' func­ tie inclusief voorbereidings-, uitvoerings-, on- dersteunings- en controletaken. Ook kan een reeks tot stand komen door regelcapaciteit aan de functie toe te wijzen. Denk aan een opbouw als deze: van het controleren van resultaten aan de hand van opgegeven normen en het signale­ ren van afwijkingen, via het zelf ingrijpen en bijsturen bij afwijkingen van opgegeven nor­ men, tot en met het zelf op- en bijstellen van

normen. Normen ten aanzien van produktivi- teit, kwaliteit, personeel, kosten, enz.

Is het niet mogelijk om functies zodanig te verbreden of combineren dat er een hogere inde­ ling uit resulteert, bijvoorbeeld wegens techni­ sche beperkingen, dan zouden arbeidsvoorwaar- d elijke afspraken moeten worden gemaakt om flexibel inzetbare werknemers extra te belonen. Op grond van controleerbare criteria (bijvoor­ beeld: aantal te bedienen machines, aantal werkplekken) kan aan werknemers een 'inzet- baarheidstoeslag' worden toegekend. Of een ex­ tra periodiek. Of een extra periodiek bovenop het schaalmaximum. Of wellicht zelfs een per­ soonlijke indeling in de naasthogere loonschaal.

Overigens staat een ontwikkeling richting taakverbreding en -verrijking op gespannen voet met het streven van de overheid, om extra ba­ nen te scheppen aan de 'onderkant' van het be- loningsgebouw. Deze extra werkgelegenheid zou tot stand moeten komen in de vorm van af­ gesplitste, eenvoudige, 'smalle' functies, de zo­ genaamde Melkert-banen. Gezien de overheer­ sende, bedrijfseconomisch en organisatorisch gewenste trend in de industrie richting werken in taakgroepen en multi-inzetbaar personeel lij­ ken de realistische perspectieven voor dit soort laagwaardige functies slechts beperkt.

De huidige situatie of een toekomstige?

De kritiek

Veel bezwaren van werkgevers tegen functie­ waardering hebben betrekking op de actualiteit van functie-onderzoek en daaruit resulterende functie-omschrijvingen. Wat heeft het voor zin om de huidige functies te gaan beschrijven, als de organisatie er over enkele jaren toch geheel anders uit zal zien? Als je het zo formuleert klinkt dat heel plausibel. En even logisch is dan de wens om functiewaardering meer toe te spit­ sen op een gewenste toekomstige situatie in een organisatie. Dus om gewenste functies te be­ schrijven en waarderen met behulp van het functiewaarderingssysteem.

De praktijk biedt mogelijkheden

Hier is natuurlijk niets op tegen. Zo'n op een toekomstige organisatiestructuur gerichte vorm van functiewaardering is dan ook al mogelijk. Denk aan de mogelijkheid van functiereeksen. Omdat het daarbij gaat om een vanuit bepaalde

(7)

Functiewaardering en de mythe van de starheid normen gestructureerde toekomstige organisa­ tie wordt deze vorm van functie-onderzoek wel

'noimatief-stiuctuieiend' genoemd. Een onder­

neming die dit type onderzoek wil moet wel voldoen aan een aantal voorwaarden, die de werknemers ten aanzien van betrokkenheid en consequenties bescherming bieden. Daarom hebben de vakbonden met de awv, systeemhou- der van het ORBA-systeem, afspraken gemaakt over de randvoorwaarden bij zo'n type functie- onderzoek. Deze zijn opgenomen in een proto­ col. Om de meest wezenlijke voorwaarden te noemen:

Een vooronderzoek moet uitwijzen wat de mo­ gelijkheden en wenselijkheid van zo'n type on­ derzoek zijn binnen de betreffende onderne­ ming. Dit onderzoek is gericht op de visie van het management op de toekomstige organisatie en het te voeren personeelsbeleid, op de cultuur (de verhouding tussen werkgever en OR en vak­ bonden), en op het sociaal beleid (o.a. kunnen er afspraken worden gemaakt met OR en vakbon­ den over beoordelen, opleiden, formatie en par­ ticipatie);

Ten behoeve van zowel de beloning als de ont­ wikkeling en scholing van de werknemers moet de inhoud van hun actuele functie worden be­ oordeeld ten opzichte van hun toekomstige functie: welke taken worden al wel verricht, welke nog niet? Deze beoordeling heeft dus niets te maken met prestatiebeoordeling; De werknemer kan te allen tijde in beroep gaan tegen de indeling van zijn actuele functie, op dezelfde wijze als bij 'normaal' functie-onder­ zoek;

Werknemers krijgen de gelegenheid kennis en ervaring op te doen om doorgroei naar de toebe­ deelde normfunctie mogelijk te maken. Indivi­ duele opleidingsplannen met concrete afspraken liggen hieraan ten grondslag;

Er is duidelijkheid over de formatieruimte. Voor elke werknemer ligt een normfunctie reëel in het verschiet.

De procedures bij functiewaardering en beloning

De kritiek

De afgesproken procedures ten aanzien van be­ trokkenheid en beroep liggen onder een waar spervuur van kritiek. Ze zouden niet alleen om­ slachtig en langdurig zijn, maar zelfs zinloos en

overbodig. Niet alleen voor de werkgever maar ook voor de werknemers.

De praktijk

Het is waar: in een niet onbelangrijk aantal ge­ vallen is er bij functie-onderzoek sprake van langdurige procedures. Sommige projecten du­ ren jaren, waarna nog een lange periode van in- en externe beroepen volgt. Waar ligt dat aan? Aan de procedures? Of aan de actoren in deze procedures: werkgever (managers en pz-afde- ling), systeemhouder, werknemers, vakbonden?

Voor een goed begrip moet de praktijk worden verduidelijkt. Het is al te gemakkelijk voor werkgevers om als één van de betrokken partij­ en te klagen over de langdurigheid, zonder de ei­ gen rol te belichten en zonder de bestaansrede­ nen van deze procedures te bespreken.

De belangrijkste procedures liggen op vier ge­ bieden:

• voorlichting;

• betrokkenheid werknemers bij het beschrij­ ven van

functies,-• indeling van functies; • beroepsprocedures.

Aan de indeling van functies is de volgende pa­ ragraaf gewijd, omdat op dit gebied het gebruik van computerondersteuning tegemoet kan ko­ men aan de behoefte aan flexibiliteit en snel­ heid.

Voorlichting

De werknemers moeten worden voorgelicht over doel en opzet van het functiewaarderings­ systeem alsmede over invoerings- en toepas- singsprocedures en beloningsafspraken. Ook hun eigen betrokkenheid moet aan de orde ko­ men. Voorlichting aan het begin van het project, tijdens de projectuitvoering (afhankelijk van de omvang) en aan het eind wanneer de resultaten bekend moeten worden gemaakt. Deze voor­ lichting zou een vanzelfsprekendheid moeten zijn. Het gaat immers om de functie van werk­ nemers, hun plaats in de organisatie en uiter­ aard hun beloning! Bovendien hebben de werk­ gevers de mond vol van de mondige werknemer anno 1996, die als 'human resource' moet wor­ den beschouwd en waarvan een grote betrok­ kenheid wordt verlangd...

De verantwoordelijkheid voor deze voorlich­ ting ligt in eerste instantie bij de werkgever, die hiervoor de systeemhouder kan inschakelen. Natuurlijk is de vakbond altijd bereid haar

(8)

le-den of de OR met informatie en adviezen terzij­ de te staan. Soms wordt een begeleidingscom­ missie gevormd, die ook als informatiebalie voor de werknemers kan dienen. Maar dat alles neemt de werkgeversverantwoordelijkheid niet weg. De praktijk wijst helaas uit dat het aan voorlichting nogal eens schort. Tijdens de rit blijkt dat de werknemers onvoldoende weten waar het over gaat, wat de bedoeling is, wat zij kunnen verwachten, wat hun eigen rol is. Het hoeft dan geen verwondering te wekken dat er problemen ontstaan die tot de nodige vertraging in het project leiden. Problemen die door een goede en tijdige voorlichting wellicht te voorko­ men waren geweest.

Betrokkenheid werknemers bij het beschrijven van functies

In een project wordt afgesproken welke functies zullen worden beschreven, op welke wijze func- tie-informatie wordt verzameld en hoe de werk­ nemers daarbij worden betrokken. Via vragen­ lijst, interview, concept-functieomschrijving, becommentariëring door werknemers en directe chefs en ondertekening van de definitieve om­ schrijving. Dat de werknemers bij dit proces moeten worden betrokken zou ook een vanzelf­ sprekendheid moeten zijn! Het gaat over hun functie, het heeft voor hen (financiële] conse­ quenties en niemand beter dan zij zelf weten wat de functie in de praktijk inhoudt. Evenzeer vanzelfsprekend is de betrokkenheid van directe chef en eventueel naasthogere chef. Het is im­ mers de onderneming die bepaalt hoe de func­ ties eruit moeten zien. Bovendien claimen werknemers soms zaken die in werkelijkheid genuanceerd moeten worden of die gewoonweg niet in hun functie thuishoren.

In de praktijk blijkt dat zo'n iteratief proces binnen een redelijke termijn kan zijn afgerond, indien aan een aantal voorwaarden wordt vol­ daan:

• de werknemers en hun chefs zijn voldoende voorgelicht;

• de organisatiestructuur is voldoende duide­ lijk, zodat geen strijd ontstaat over taak- en bevoegdhedenverdeling; soms blijkt tijdens een project dat er grote discussie is over hoe de organisatie er precies uitziet of moet zien en wie waarvoor verantwoordelijk is; in zo'n geval moet het project worden opgeschort tot­ dat duidelijkheid is ontstaan, hetgeen natuur­ lijk vertraging betekent; een vertraging die

het management dan vooral aan zichzelf te wijten heeft;

• het project wordt serieus genomen door het management en gedisciplineerd uitgevoerd; het moet als een normale investering worden beschouwd die voor een aantal jaren revenuën moet opleveren; ook op dit gebied gaat het nog wel eens mis: afgesproken procedures over betrokkenheid of informeren van werk­ nemers blijken bijvoorbeeld niet nageleefd te zijn, waardoor projecten uit de klauwen lopen en het geloof en vertrouwen in zowel het pro­ ject zelf als het verantwoordelijke manage­ ment navenant afnemen.

Beroepsprocedures

De werknemers moeten de mogelijkheid heb­ ben om in beroep te gaan tegen zowel de weer­ gave van de functie-inhoud als de waardering en indeling. Ook dit is geen luxe maar een vanzelf­ sprekendheid, gezien de consequenties voor de werknemer en de noodzakelijke acceptatie van de beloningssystematiek. In de regel worden zo­ wel een interne beroepsprocedure afgesproken als een externe. In de interne procedure worden één of meer bedrijfsfunctionarissen aangewe­ zen, die het beroep binnen een termijn behande­ len en de directie vervolgens adviseren. Eventu­ eel speelt de systeemhouder een ondersteunen­ de rol. Intern is beroep mogelijk tegen zowel de functie-omschrijving als de indeling. In de ex­ terne procedure is alleen beroep mogelijk tegen de waardering en indeling van de functie. Voor vakbondsleden behandelt een externe commis­ sie, bestaande uit een deskundige van de sys­ teemhouder en een vakbondsdeskundige, de klacht en doet een voor beide partijen bindende uitspraak. Uiteraard kan deze commissie geen uitspraak doen over wat wel en niet tot de func­ tie-inhoud behoort. Daarover moeten onderne­ ming en werknemer het gezamenlijk eens zijn.

De praktijk wijst uit dat in deze hele be­ roepsprocedure nogal eens onnodige vertraging optreedt door meerdere oorzaken:

• de interne procedure is onduidelijk, voor werknemers en hun chefs en soms ook voor PZ zelf; dit kan liggen aan slechte voorlich­ ting of aan onduidelijkheid van de procedure zelf;

• de werknemer wordt van het kastje naar de muur gestuurd of lange tijd aan het lijntje ge­ houden; een fatsoenlijke afhandeling van de klacht kan dan nog eens verder worden

(9)

Functiewaardering en de mythe van de starheid moeilijkt door reorganisaties die invloed op de functie-inhoud

uitoefenen,-• de functie-inhoud blijkt nog ter discussie te staan; soms blijkt dit pas tijdens de externe procedure, zodat de klacht terug moet worden verwezen naar de interne procedure;

• in de externe procedure blijkt dat de klacht nog niet in de interne procedure is behandeld; de klacht moet dan eerst worden terugverwe­ zen naar de interne procedure, met tijdverlies als consequentie.

Dat procedures in deze gevallen zo lang duren, soms wel jaren, ligt niet zozeer aan de proce­ dure zelf maar vooral aan het functioneren van management of p z. Waarvan dan wel de betrok­ ken werknemer slachtoffer is! Alvorens te kla­ gen over lange en zinloze procedures zou het verantwoordelijke management eerst eens bij zichzelf te rade moeten gaan en deze procedures serieus moeten nemen. Hetgeen onverlet laat dat procedures en termijnen kritisch moeten worden bekeken en zo helder mogelijk moeten zijn.

Is er dan geen reden voor werkgevers om te klagen over de lengte van beroepsprocedures? Voor wat de interne procedure betreft zoals ge­ zegd nauwelijks. Voor wat de externe procedure betreft tot op zekere hoogte. Omdat in een ex­ terne procedure voor vakbondsleden vier partij­ en (i.c. de klagende werknemer, diens directe chef, een deskundige van de systeemhouder en een vakbondsdeskundige) betrokken zijn die alle op hetzelfde moment om dezelfde tafel moeten zitten, geeft dit agendatechnische pro­ blemen. Er liggen dan ook wel eens de nodige maanden tussen binnenkomst van de externe klacht bij vakbondsdeskundigen en de daadwer­ kelijke behandeling van het beroep ten bedrijve. Wij doen ons best om deze periode zo kort mo­ gelijk te houden, maar zijn daarbij ook van an­ deren afhankelijk. Na het bezoek ten bedrijve beoordelen beide commissieleden individueel de klacht en bespreken gezamenlijk beider be­ vindingen om tot een unaniem oordeel te ko­ men. Dan kan de eindrapportage de deur uit naar werkgever en werknemer. De periode van­ af het bedrijfsbezoek tot aan de rapportage kan nog eens zo'n twee maanden duren.

Computerondersteuning bij het indelen van functies

De kritiek op de indelingsprocedure

Naast de algemene kritiek op de langdurigheid van procedures wordt in het bijzonder kritiek geuit op de indelingsprocedures. Functies die niet worden gewaardeerd moeten worden inge­ deeld door vergelijking met wel gewaardeerde referentiefuncties. Dit gebeurt door een PZ-func- tionaris, door managers ('in de lijn') of door een indelingscommissie. De indelers gebruiken daartoe eventueel een ingevuld vragenformulier of korte functietypering voor de in te delen functie, en uiteraard de informatie over de rele­ vante referentiefuncties. Geoordeeld moet wor­ den over de vraag of de in te delen functie zwaarder dan, gelijk aan of minder zwaar is dan de referentiefunctie. De vergelijking wordt op hoofdlijnen of op de kenmerken van het func­ tiewaarderingssysteem gemaakt. Het eindoor­ deel moet beargumenteerd worden meegedeeld aan de betrokkenen. Veel managers vinden deze procedure omslachtig, tijdrovend en discussie- uitlokkend.

De praktijk biedt mogelijkheden

Dit vergelijkings- en indelingsproces kan tegen­ woordig voor diverse functiewaarderingssyste­ men worden ondersteund door de computer. Speciale software is door systeemhouders ont­ wikkeld, waarin in ieder geval een databank van landelijk geldende systeemreferentiefuncties is opgenomen. Deze voorbeeldfuncties zijn over­ eengekomen tussen systeemhouder en vakbon­ den, zowel inhoudelijk als qua waardering. Daarnaast kan een bedrijf haar eigen referentie­ functies in de databank opnemen. Afhankelijk van de software kunnen selecties van relevant geachte referentiefuncties worden gemaakt, kunnen scores op kenmerken worden vergele­ ken, kunnen argumenten voor afgegeven scores worden bekeken, kunnen functie-omschrijvin- gen worden opgeroepen, enz. Bij sommige soft­ ware kan de indeling ook plaatsvinden op grond van ingevulde vragenlijsten, die naast een aan­ tal gesloten vragen ook open vragen kunnen be­ vatten. De terminologie in de vragen kan daar­ bij zijn afgestemd op het betreffende bedrijf.

Het indelingsproces kan op deze wijze een stuk sneller gebeuren. De systeemtechnische consistentie en normering blijven behouden vanwege het geaccordeerde referentiemateriaal,

(10)

dat de basis voor de indelingen vormt. De vak- bondsdeskundigen oordelen daarom positief over het gebruik van deze computerprogram­ ma's ter ondersteuning van het indelingsproces. Op voorwaarde dat dezelfde procedures van be­ trokkenheid, informatie, argumentatie en be­ roep worden afgesproken. Het indelingsoordeel moet ook altijd worden getoetst door de inde- lingsverantwoordelijke, die de indeling moet be­ argumenteren. En uiteraard moet de software zijn beveiligd. Het moet onmogelijk zijn voor gebruikers in een bedrijf om te gaan rommelen in de databank van landelijke systeemreferen- tiefuncties.

Waarom beloning op basis van functie-inhoud in plaats van prestaties

Beloning uitsluitend op grond van functiewaar­ dering heeft geen directe relatie met het func­ tioneren van werknemers. Tegelijkertijd moet dit wat genuanceerd worden. In functies wordt in de regel een soort normprestatie verwacht van werknemers. De functie is immers in het leven geroepen om een bepaalde bijdrage te le­ veren. Het zal niet zo zijn dat iemand langdurig straffeloos kan lanterfanten. Als dat wel zo zou zijn, schort er iets aan het management. De di­ recte leidinggevende moet optreden wanneer zijn ondergeschikten langdurig of frequent be­ neden de maat presteren. Hij of zij moet dan proberen de oorzaak te achterhalen en daar iets aan te doen, bijvoorbeeld via bijscholing of an­ der werk aanbieden. In uiterste instantie kan de werknemer worden voorgedragen voor ontslag. De toenemende geluiden over stijgende werk­ druk van de laatste jaren lijken erop te wijzen, dat de in functies verwachte 'normale' presta­ ties omhoog gaan. Terwijl er in de Nederlandse industrie toch al sprake is van een hoge arbeids- produktiviteit.

De opvattingen van de Industriebond FNV over prestatiebeloning staan vermeld in een brochu­ re, 'Beloning in beweging'. Wij zullen ze in het kader van dit artikel hier niet uitgebreid opsom­ men. Het komt erop neer dat veel leden zoveel in de praktijk bewezen nadelen zien (o.a. willekeur, onderlinge competitie in plaats van coöperatie, dichtslibben van systemen) en zo weinig ver­ trouwen hebben in de vermeende voordelen, dat de bond deze vorm van beloning blijft afwijzen. Waar wij toch met systemen van prestatiebe­

oordeling en -beloning worden geconfronteerd, zullen wij proberen ze aan bepaalde voorwaar­ den en criteria te binden.

De Industriebond FNV blijft in haar beleid voorstander van beloning op basis van deugde­ lijke functiewaardering, omdat dit instrument het best mogelijk maakt te voldoen aan de uit­ gangspunten van het beloningsbeleid van de bond. Deze uitgangspunten zijn: vergroting van inkomenszekerheid c.q. beperking van wille­ keur, vergroting van rechtvaardigheid c.q. ac­ ceptatie van de beloningssystematiek middels de keuze voor 'gelijk loon voor gelijkwaardig werk' (nuance: binnen ondernemingen), en con­ troleerbaarheid van de systematiek. De koppe­ ling van beloning aan functiewaardering heeft in het verleden een aantal positieve effecten op­ geleverd, ook voor werkgevers (beperking loon- concurrentie, beheersbaarheid van loonkosten), die het waard zijn behouden te blijven!

Een zekere uitzondering wordt gemaakt voor werknemers die breder worden ingezet, zonder dat dat tot een hogere functie-indeling leidt. In die gevallen vinden wij een persoonlijke toeslag of extra periodiek rechtvaardig. Dit zou in be­ paalde situaties ook kunnen gelden voor werk­ nemers die zich door studie en ervaring verder ontwikkelen in hun vakmanschap, zonder dat dat tot een hogere functie leidt. Indien deze mensen vanwege hun vakmanschap extra waar­ de bieden aan de onderneming (bijvoorbeeld al­ tijd de lastige klussen op zich nemen), dan is een extra beloning voor deze vaklieden verde­ digbaar.

Als het om motivatiebevordering gaat advise­ ren wij de ondernemingen om eindelijk eens werk te maken van een goed loopbaan- en oplei­ dingsbeleid voor iedereen (ook horizontale loop- baanpaden!), om zinvolle functioneringsge­ sprekken te gaan houden, om de mogelijkheid van functiereeksen te onderzoeken, om de ar­ beidsomstandigheden te verbeteren, cn ook om de kwaliteit van het management op de diverse niveaus in de onderneming eens kritisch te be­ schouwen. Maar al te vaak wordt de invloed die leidinggevers door hun eigen functioneren heb­ ben op de motivatie van hun werknemers ge­ makshalve over het hoofd gezien.

Overigens is het natuurlijk altijd al zo ge­ weest dat de beloningspraktijk wel degelijk be- loningsvormen laat zien, waarin een relatie tus­ sen beloning en prestatie of resultaat bestaat. Vormen die in een aantal gevallen ook met

(11)

Functiewaardering en de mythe van de starheid bonden zijn afgesproken, in ruil voor andere af­ spraken of omdat de leden in die onderneming er gewoonweg wel brood in zagen. Dat zal in de toekomst niet anders zijn. In diverse onderne­ mingen zijn collectieve winstdelingsregelingen afgesproken. We kennen meer of minder uitge­ werkte prestatiebeloningssystemen. In een aan­ tal ondernemingen worden periodieken beoor- delingsafhankelijk toegekend of zijn extra perio­ dieken te verdienen. In andere ondernemingen wordt binnen loonschalen onderscheid gemaakt naar A-, B- en C-beoordeling, waarbij verschil­ lende bedragen behoren. Vooral voor het hoger personeel zijn dit soort varianten alledaagse werkelijkheid. En dan hebben wij het nog niet over extraatjes op secundair gebied: auto's van de zaak, royale onkostenvergoedingen, enz.

De vorm van prestatiebeloning moge verande­ ren, mede onder invloed van belastingtechni­ sche regels, de discussie blijft bestaan en lijkt historisch gezien golfbewegingen te vertonen. Momenteel wordt het accent vooral op vormen van groepsbeloning gelegd, waarbij groepspres- taties en performance-indicatoren moeten wor­ den afgesproken en beoordeeld.

Tot besluit

Bij voortduring wordt beweerd dat 'de' werkne­ mer anno 1996 mondiger en individualistischer is, meer behoefte heeft aan individuele keuze­ mogelijkheden in werk en arbeidsvoorwaarden en minder aan collectieve regelingen en zeker­ heid. Het valt echter te betwijfelen of deze nieu­ we werknemer op zo'n grote schaal bestaat als wordt gesuggereerd. Het onlangs verschenen boekje 'De nieuwe werknemer?!', mede van de hand van het hoofd Adviesgroep Personeelsma­ nagement bij Berenschot, ondersteunt deze twij­ fel (De Korte &. Bolweg, 1995). In dit boekje wordt geconcludeerd, op grond van gesprekken met werknemers van onder meer a k z o, De Ne- derlandsche Bank, en Albert Heijn, dat ook de zogenaamde 'nieuwe' werknemer hecht aan ze­ kerheid, het liefst carrière maakt in het eigen bedrijf en bovendien graag aandacht van zijn chef wil.

In de industrie en dat geldt evenzeer voor de dienstensector, zijn er nog voldoende groepen werknemers aan te wijzen die nog niet aan dat

beeld van die nieuwe werknemer (kunnen) vol­ doen. En die dat voorlopig ook niet zullen doen. Met name werknemers in lagere produktiefunc- ties, diverse administratieve functies, lagere lo­ gistieke functies, enz. Werknemers die nog niet zoveel te kiezen hebben, ook al zijn ook zij in toenemende mate tweeverdiener (de facto vaak 'anderhalfverdiener'). Werknemers van wie de positie (werk, beloning, perspectief) wordt be­ dreigd door de internationale concurrentie, de uitbestedingstendenzen en het toenemend ge­ bruik van uitzendkrachten. Vooral voor deze werknemers blijft voorlopig collectieve belan­ genbehartiging door een vakbond hard nodig. En juist deze categorieën personeel, die relatief weinig invloed hebben op de inhoud en uitvoe­ ring van hun functie, zijn gebaat met een deug­ delijk en rechtvaardig fundament 'onder' hun beloning, in de vorm van een goed systeem van functiewaardering.

De gedachte dat 'de' werknemer op alle fron­ ten meer flexibiliteit wil lijkt dan ook vooral te worden ingegeven door de wens van werkgevers om flexibiliteit en minder regelgeving in te voe­ ren.

In dit artikel is in paragraaf 3 aangegeven dat de geconstateerde starheid niet zozeer aan het instrument functiewaardering en de bijbehoren­ de procedures hoeft te liggen, maar vooral aan de wijze van toepassing respectievelijk de toe- passers zelf. De praktijk laat immers al verschil­ lende flexibele vormen van toepassing toe. Het verantwoordelijke management in ondernemin­ gen moet daarom eerst maar eens de hand in ei­ gen boezem steken, goed nadenken over hun ar­ beidsorganisatie en de functiewaarderingspro- jecten serieus gaan nemen en gedisciplineerd (laten) uitvoeren. Waarbij de nodige aandacht moet worden besteed aan noodzakelijke voor­ waarden. Zoals duidelijkheid over de organisa­ tiestructuur en een tijdige en zorgvuldige infor­ matievoorziening.

Literatuur

Korte, A.W. dc & [.F. Bolweg (1994), De nieuwe werk­ nemer!! Een verkenning naar veranderingen in wer- knemerswensen en de management consequenties daarvan. Assen: Van Gorcum.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

in the contemporary arts as student, performer, writer, and teacher: as operas they raise issues of music in relation to language, representation, and narrative;

Instead, the Nash equilibrium solution to the bandwidth game and the corresponding content delivery schedule consider the benefit of all users, and hence our goal is to find a

Bowler, D. Episodic memory and remembering in adults with Asperger syndrome. Memory illusions: Ealse recall and recognition in adults with Asperger's syndrome. Asperger's syndrome

Bhaskar Vira is with the University of Cambridge Conservation Research Institute, and the Department of Geography, at the University of Cambridge, in the United

endogenous EPHA2 showing typical knockdown of using siRNA directed against EPHA2 (Top). Below is the same blot reprobed with anti- b-actin, which was used to confirm equal

Response factors between the BMIM aggregates of chloride and the other anions are similar in acetonitrile, but the [(BMIM) 2 + Cl] + aggregate ion is barely detectable

However, when Southern Ocean upwelling is controlled by both Ekman transport and strong enough eddy-induced transport across the Antarctic Circumpolar Current, the two mixing

[r]