• No results found

Tien jaar kalfsvleesproduktie : resultaten van studiebedrijven in de periode 1962 - 1971

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tien jaar kalfsvleesproduktie : resultaten van studiebedrijven in de periode 1962 - 1971"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

'y Ir. C A . S. Zwetsloot

No. 3 . 3 9

10 J A A R K A L F S V L E E S P R O D U K T I E

R e s u l t a t e n v a n s t u d i e b e d r i j v en

in de p e r i o d e 1 9 6 2 - 1 9 7 1

L ü

^i

5

s

M a a r t 1 9 7 3

Ä

A * "

E

%

<2> «5*

L a n d b o u w - E c o n o m i s c h I n s t i t u u t

(2)

* I

»" \i

4

* ^

i

(3)

Inhoud

WOORD VOORAF SAMENVATTING HOOFDSTUK I HOOFDSTUK II Blz. BEDRIJFSUITKOMSTEN § 1. § 2 . § 3. § 4 . § 5. § 6. § 7. § 8. § 9. Algemeen overzicht a. Rentabiliteit per jaar b. Conclusies over de gehele

tienjarige periode

c. Spreiding in de bedrijfsresul-taten

Opbrengsten

Aankoopbedragen voor kalveren Voerkosten

a. Voerprijzen b. Voer samenstelling c. Voerconversie d. Voerkosten per kg groei Kosten van gebouwen en

werktui-gen

Rente van dierkapitaal Overige kosten Kosten van uitval

a. Nadere bijzonderheden over abnormaal afgeleverde dieren b. Oorzaken van sterfte

c. Voor en nadelen van v e r z e -keren

Arbeidskosten

a. Het arbeidsverbruik KOPPELS VLEÉSKALVEREN MET INDIVIDUELE WAARNEMING VAN HET VOEDER VERBRUIK

a. Bedrijfsgegevens b. Verschillen in groei

c. Betekenis van het begingewicht d. Soorten kalveren 11 11 11 14 15 15 18 21 21 21 24 24 26 26 27 27 28 30 30 31 31 33 34 35 36 38

e. Kalveren met hoge en lage

(4)

INHOUD (vervolg) B l z . HOOFDSTUK III HOOFDSTUK IV HET B E D R I J F VAN DE K A L F S -V L E E S P R O D U C E N T 40 § 1. E e n h e d e n 40 § 2 . O p t i m a l e b e d r i j f s o m v a n g 40 § 3 . D r i e t e v e r g e l i j k e n s y s t e m e n : v e r r i j d b a r e i n s t a l l a t i e , 43 s l a n g v o e d e r i n g , a u t o m a t i s c h e d r e n k i n s t a l l a t i e a . B e d r i j f s g e b o u w e n 43 b . B e g r o t i n g m e c h a n i s a t i e kosten 43 HET DIERMATERIAAL 47 a. Mannelijke of v r o u w e l i j k e z w a r t b o n t e n 48 b . Z w a r t b o n t , r o o d b o n t of CH x FH 48 c . Z w a r e of l i c h t e s t i e r k a l v e r e n 49 d. N o t e r i n g van de a a n k o o p p r i j s 50 e . Het o p t i m a l e eindgewicht 51 HOOFDSTUK V DE B E D R I J F S T A K K A L F S V L E E S P R O -DUKTIE 55 § 1. C o n t r a c t e n 55 § 2 . P r o d u k t i e en b e s t e m m i n g van k a l f s v l e e s 57 BIJLAGE I R E S U L T A T E N P E R VIERMAANDSE P E

-RIODE (VOLGENS AFLEVERING) P E R

NORMAAL VERKOCHT V L E E S K A L F 61 BIJLAGE II

BIJLAGE III

CLASSIFICATIE VAN VLEESKALVEREN 63 LITERATUURGEGEVENS EN OVERWE-GINGEN OMTRENT DE KOSTEN VAN GEBOUWEN EN WERKTUIGEN, R E N T E VAN DIERKAPITAAL EN OVERIGE

(5)

Woord vooraf

In de loop van de jaren is de Nederlandse kalfsvleesproduktie een b e langrijk onderdeel geworden van de rundveehouderij. Deze produktie tot voor kort hoofdzakelijk een activiteit van het melkveehouderijbedrijf -wordt thans voor een groot deel verzorgd door gespecialiseerde bedrij-ven.

In de project-studies, welke onder de naam "nieuwe bedrijfssystemen in de landbouw" omstreeks 1960 gestart zijn, neemt de kalfsvleesproduk-tie dan ook een belangrijke plaats in.

Het onderzoek is tot 1969 uitgevoerd door het PAW (Proefstation voor de Akker- en Weidebouw te Wageningen) en het LEI (Landbouw-Econo-misch Instituut te Den Haag), daarna werd het een volledig LEI-onder-zoekproject in verband met de opheffing van het PAW. Vooral de vroeger e medewevroegerkevroeger van het PAW de heevroeger E.C. van Kvroegeraaikamp heeft een b e -langrijk aandeel in het onderzoek gehad. Van het LEI hebben verschillen-de meverschillen-dewerkers hun bijdrage geleverd, waarbij met name genoemd kun-nen worden d r s . F.H. Born, d r s . L.B. van der Giessen, K.M. Veldkamp en i r . C.A.S. Zwetsloot, LEI-gedetacheerde op het PR (Proefstation voor de Rundveehouderij) te Wageningen. Deze publikatie is door laatstgenoem-de samengesteld.

Dit onderzoek zou niet mogelijk geweest zijn zonder de grote mede-werking van de kalfsvleesproducenten en van de boeren die over de gehe-le periode of een belangrijk deel ervan gegevens hebben verstrekt. Een woord van dank voor hen en ook aan die boeren die ons in staat stelden individuele waarnemingen van de voeropname van kalveren te verrichten, is hier zeker op zijn plaats.

Den Haag, maart 1973 De Adjunct-Directeur

(6)

Samenvatting

B e d r i jf s u i t k o m s t e n

In de tien jaar, nadat op 6 maart 1962 het eerste koppel vleeskalveren 1) in administratie werd genomen, waren de uitkomsten van de onderzochte bedrijven wisselvallig. In 1963, 1964, 1966 en 1968 werd een a r beidsinkomen behaald van meer dan het dubbele van de in die jaren b e -rekende arbeidskosten. In 1962 en 1967 (in mindere mate 1965) waren de resultaten daarentegen slecht. In de jaren 1970 en 1971 was van winst nauwelijks sprake, maar werd een normale vergoeding voor arbeid en kapitaal ontvangen.

De opbrengsten per vleeskalf zijn in tien jaar verdubbeld, maar door een bijna verdrievoudiging van de kalveraankoopprijzen i s de netto omzet minder sterk gestegen. Door toegenomen voerkosten bij een v r i j wel constant voerverbruik vooral een gevolg van hogere voerprijzen -i s de voederw-inst n-iet gestegen en grote var-iat-ies bl-ijven vertonen.

In de loop van de jaren zijn de kalveren op een steeds hoger eindge-wicht afgeleverd. Gemiddeld nam dit eindgeeindge-wicht toe van ca. 145 tot ca. 165 kg. De vrijwel constante voerconversie, te weten 1,6 kg voer (poe-der) per kg groei, i s hierbij opvallend.

Zowel door vergroting van de koppels als door efficiëntere werkmethoden is het arbeidsverbruik teruggelopen. Terwijl men in de eerste j a -ren meer dan vijf arbeidsu-ren nodig had om een kalf slachtrijp te maken, was dit later nauwelijks meer dan vier uur; in 1971 was het arbeidsver-bruik verder gedaald tot 3,6 uur per kalf. Deze aanzienlijke daling van het arbeidsverbruik kon echter niet verhinderen dat een gelijktijdige snel-le verhoging van de uurlonen van ca. f 2,50 per uur tot ca. f 6,50 per uur, de arbeidskosten per kalf deed oplopen van ca. f 16,- tot f 2 4 , - .

V o e r v e r b r u i k e n g r o e i s n e l h e i d

In de periode 1968-1971 i s van 19 koppels kalveren het individuele voerverbruik per kalf vastgesteld. Hierbij bleek dat binnen bijna elk koppel de totale hoeveelheid voer per kalf vrijwel gelijk was. Binnen elk koppel was er overigens een duidelijk verband tussen groeisnelheid en voerverbruik per kg groei. De snelle groeiers bereikten dan ook hun ho-gere gewicht met een gunstiger voerconversie (minder kg voer per kg groei). Bij vergelijking van kalveren uit verschillende koppels was echter het verband tussen groeisnelheid en voerconversie minder duidelijk. Uit

1) Op voorstel van een aantal onderzoekers van het PR is in deze publi-katie steeds gesproken van vleeskalveren. De termen mestkalveren en vette kalveren, welke voorheen gebruikt zijn, vormen n.l. een minder goede omschrijving van het eindprodukt.

(7)

een indeling naar groeiklassen bleek wel dat de snelle g r o e i e r s , hoewel ze per dag meer voedsel opnamen, toch meer winst opleverden dan de trage g r o e i e r s .

Van lichte (tot 36 kg) en zware (boven 41 kg) kalveren was voor een-zelfde gewichtstoeneming het voerverbruik (en daarmee de rentabiliteit) nagenoeg gelijk.

D e b e d r i j f s o m v a n g

Volgens de landbouwtelling in 1964 bedroeg het gemiddeld aantal kal-veren per bedrijf met kalfsvleesproduktie in dat jaar slechts 10. De kalfsvleesproduktie was in die tijd dus vrijwel uitsluitend een aangele-genheid van het (kleinere) melkveebedrijf. Sinds 1964 i s het aantal kalveren per bedrijf echter vrijwel elke twee jaar verdubbeld. In 1970 b e -droeg het aantal (per 1 mei aanwezige) kalveren dan ook reeds meer dan 80 per bedrijf. De kalfsvleesproduktie i s dus meer en meer een aange-legenheid geworden van gespecialiseerde bedrijven. Het aantal bedrijven met kalfsvleesproduktie is echter sterk gedaald en wel van ca. 15 000 in 1964 tot ca. 5 000 in 1970. Vooral veel kleine bedrijven (minder dan 30 kalveren) hebben de kalfsvleesproduktie gestaakt of hun bedrijf v e r -groot.

Op basis van de benodigde hoeveelheid arbeid per kalf kan de optima-le bedrijfsomvang van een eenmansbedrijf gesteld worden op 400 tot 450 kalveren. Dit betekent dus meer dan 1000 af te leveren kalveren per j a a r . In geval van slangvoedering kan één man dit aantal kalveren v e r -zorgen. Bij gebruik van een automatische drenkinstallatie is het evenwel mogelijk om per man nog veel meer kalveren te verzorgen. De aan-schaf van zulk een installatie vraagt echter grote investeringen, die het toch reeds kapitaalintensieve bedrijf van de kalfsvleesproducent nog ka-pitaalintensiever maken. Bij grotere aantallen kalveren zijn de investe-ringen per standplaats, die aan deze automatisering zijn verbonden, ech-t e r nieech-t onoverkomelijk meer.

D e k a l v e r e n

Tot 1969 werden bijna uitsluitend stierkalveren gebruikt. Daarna werd steeds meer op vrouwelijke kalveren overgeschakeld. Op de studiebe-drijvenbedroeghetpercentage vrouwelijke kalveren in 1971 reeds 16%.

Roodbonte kalveren zijn duurder dan zwartbonte kalveren; het p r i j s -verschil tussen beide rassen bedroeg in 1970 en 1971 ca. f 4 5 , - per kalf. Deze hogere aankoopprijs voor roodbonte kalveren houdt verband met de iets gunstiger voerconversie en met de iets hogere opbrengstprijs per kg. Charolais x FH-kalveren blijken volgens proeven eveneens bete-r e bete-resultaten op te levebete-ren dan zwabete-rtbonte kalvebete-ren; deze kbete-ruisingskal- kruisingskal-veren zijn zelfs vergelijkbaar met de beste roodbonten.

Het optimale eindgewicht is bij continue produktie het gewicht w a a r bij het hoogste arbeidsinkomen per dag wordt verkregen. Dit wordt e e r -der bereikt dan het eindgewicht, waarbij het hoogste totale inkomen per

(8)

afgeleverd dier wordt bereikt. Naarmate de voerprijs hoger is, zal men derhalve op een lager eindgewicht moeten afleveren, naarmate de op-brengst per kg hoger, of het verwachte arbeidsinkomen in de volgen-de voerperiovolgen-de lager is, bijvoorbeeld in verband met hogere aankoopprij-zen van kalveren, is het voordeliger de kalveren langer aan te houden en zwaarder af te leveren.

C o n t r a c t p r o d u k t i e

In de loop van de jaren is het houden van kalveren op contract toege-nomen. Eind 1971 werd naar schatting 60 tot 70% van de kalveren op contract gehouden. Op de Veluwe, het belangrijkste produktie gebied, ligt dit percentage nog hoger.

De meest voorkomende contracten zijn „voergeldcontracten" en „vast-geldcontracten". Bij deze contractvormen draagt de producent/verzorger geen marktrisico en slechts een klein deel van het produktierisico. Bij de contractvormen „voorkoopprijs" en „minimum prijsgarantie", die minder vaak voorkomen, blijft een groter deel van het risico voor de produc ent/ verzorger.

U i t v a l

Het percentage uitgevallen (gestorven en voortijdig verkochte) dieren is in de loop van de jaren aanzienlijk gedaald en wel van meer dan 5% tot ca. 3%.

Aantal % % kalveren gestorven voortijdig

verkocht

1 9 6 2 - 1 9 6 6 7 700 2,5 2,6 1967 - 1969 6750 2,9 1,6 1 9 7 0 - 1 9 7 1 8 900 2,3 1,1

Hoewel de verminderde uitval op zichzelf gunstig was voor de renta-biliteit, zijn de kosten van uitval in de afgelopen tien jaren niettemin ge-stegen als gevolg van de toegenomen aankoopprijs van kalveren.

In het begin van de jaren zestig hebben enkele producenten zich nog verzekerd tegen uitval, maar dit heeft meer geld gekost dan zonder v e r -zekering nodig was geweest. Van koppel tot koppel varieert de uitval nog steeds sterk.

N o t e r i n g a a n k o o p p r i j s

Een notering van de aankoopprijs van nuchtere kalveren in de vorm van een minimaal en een maximaal bedrag per dier geeft zeer weinig in-formatie. De vermelding van de gemiddelde aankoopprijs per kg is dan

(9)

ook een belangrijke verbetering. Het zou overigens aanbeveling verdienen om deze kg-notering te specificeren naar lichte (ca. 35 kg), gemiddelde (ca. 40 kg) en zware (ca. 45 kg) kalveren.

U i t b e t a l i n g n a a r k w a l i t e i t

Indien op basis van slachtkwaliteit zou worden uitbetaald, zou dit tot een belangrijke kwaliteitsverbetering kunnen leiden. Het zou ook kos-tenbesparing ten gevolge hebben omdat de controle op het juiste eindge-wicht kan worden vereenvoudigd.

(10)

HOOFDSTUK I

Bedrijfsuitkomsten

§ 1 . A l g e m e e n o v e r z i c h t

Nadat op 6 m a a r t 1962 het e e r s t e koppel vleeskalveren in administra-tie i s genomen zijn tot en met 1971 in totaal van 416 koppels en 23 348 kalveren de financiële resultaten vastgelegd. Dit onderzoek, begonnen in het kader van de administratie van "nieuwe bedrijfssystemen in de landbouw", is steeds gericht geweest op het verkrijgen van inzicht in de r e n -tabiliteit.

Over de afgelopen 10 jaar hebben 34 kalfsvleesproducenten hun gege-vens geleverd. Een 7-tal producenten heeft bijna over de gehele periode meegewerkt. Voor 1971 waren er 15 producenten afgevallen, die samen slechts gegevens leverden van 68 koppels. Hoewel er regelmatig nieuwe bedrijven bijgekomen zijn en er steeds bedrijven zijn afgevallen, zijn de verwerkte gegevens dus afkomstig van een vrij kleine groep producenten, die regelmatig gegevens leverden.

De resultaten, weergegeven in tabel 1 en figuur 1, zijn nogal wissel-vallig. Een verdergaande specificatie i s ook weergegeven in bijlage 1. Een aantal kostenposten ontwikkelt zich regelmatig, zoals de voerkosten, de kosten van gebouwen, dierkapitaal en arbeid. In veel mindere mate is dit het geval met de opbrengstprijzen evenals met de aankoopkosten van kalveren en de kosten van gestorven en abnormaal afgeleverde dieren.

a. Rentabiliteit per jaar

Het jaar 1962 leverde teleurstellende resultaten. Door een diepe p r i j s -val in september en oktober - de vleeskalveren brachten toen gemiddeld slechts f 1,80 per kg levend gewicht op, zelfs f 1,50 per kg kwam voor -leverden vooral de in die maanden afgeleverde kalveren v e r l i e s . Onder invloed van de matige opbrengstprijzen heeft men de kalveren relatief langer dan gebruikelijk was aangehouden, waardoor het voerverbruik en de voerkosten per kg groei ongunstig zijn beïnvloed.

Het jaar 1963 leverde uitmuntende resultaten. Het arbeidsinkomen b e -droeg het zesvoudige van de arbeidskosten. De belangstelling voor de produktie nam zodanig toe dat de kal ver aankoopprijzen pas in 1964 -op een voorheen ongekend niveau kwamen.

In 1964 werd een redelijk goede winst gemaakt. De stijgende op-brengstprijzen veroorzaakten een nog sterker toeneming van de kalver-aankoopprijzen.

De verliesgevende situatie in 1965 is vooral veroorzaakt door terug-blijvende opbrengstprijzen in de zomerperiode. Ondanks de lage aankoopprijzen van f 130, per kalf kon geen positief bedrijfsresultaat worden b e -reikt.

(11)

CO « CD i—i > C oj H !-« loo l ißlco I O r H 0 0 i-t CO CO A ï CD ( M « 3 © H H Lß OS CO I ß CO CM CM Ç0 OS CO (M O 1 f c o <N 1 H H t - C O H « 5 t O H H CO r H OS f OJ l -i ß CO CO CM CO i-t i-H CO CM CM ' f H 0 0 | I > O r > ' c - CD Er—1«—l C D ooleo CM -1 CO CM CO OS P H CM i ß r~ CO CM f H 1 CO f £ - i CM O t - < Ü O l O C - P H r H f OS f CM CO CM f t-H I ß f r H O f O CO CM CM CD O CM CO CO OS CO r^ 0 0 I ß CD CM CD t l ß D -* 1 M H co CD r— i ß • f CO OS OS f oo CD r H r -o -o CO OS l ß r H i ß i i ß P H I P H C M i l ß CMI In OSlCD colco I ß i l ß PHI I COICD r-ilin " I loo CO o l o o OS CMICD f OSJrf rH f H ! f l ß CO 0 0 pH f t -OS o 0 0 • * CM CO OS CM i ß ! CD O CD 1 OS OS f l ß CO CD CO r H OS O r^ co i ß o r-t i-H l ß 0 0 OS f 0 0 1 r-i H M f CM CM r -i~t OS CO CO CO f CM f r*-<N OS 1 CD f CO 1 i-H © OS l ß CD l ß 0 0 ( H OS CM f r H CO i-t CO r H r - TT1 CO <N CM 0 0 l ß P H P H r H OS 1-1 i-l CO CM f C M r -CO CM r- i ^ os oo I r- oo r - i ß i ß C D f P H f 0 0 CM OS O P H CM P H CD OS CM OS oo r-os o r H f CO CM O 1 CM OS f i CO l ß OS l ß f o IT- P H I - H OS OS CO 0 0 OS l ß TT* o OS l ß CO CO CD f r H loo CMIOO I f I C < colrt* «oo • l ß l CO o r- I CM oo OS l ß CO 0 0 r H r H i~i CM CM c— OO CM f OS os o 0 0 i-t wlm < o l < N « COJCO i c o ' M ^1 c o i ß P H P H CM CM X) -D *0 T3 te bû 15) bû I CM r -I os r-l ß CM CM P H r H O r-f os os o CM P H 1 r~ o CO 1-t © 0 0 ! *0 *ö *0 "ü *ü ""O *Ö T3 ^ ^ M W ' b o ' b ß b ß ' b O Oll

1

Sie cis o| a ZO i H . C N S O O . i c o q fi o ^ ^ ~ y> u^ _: j i C - '>4 c o . ä ai n ~ « 2 •a 'S _• o o ç o C-. c o o 3 i I > O'S = ^ 2 C . o CQ n , Q 1 3 C O f l ß C D t - O O O S © r H CM CO f

CO* f OS t ^ " f * CM* P - T P H l ß * CO* Co" r H O CD C O C M r H CO CM t - M O O ^ O O N H H ^ T f ^ a O - f l ß C O i - t i-t CM r H r H r H I p H C O t — I ß C O C M r H r H l ß l ß C O C O r -O S c -O -O -O C -O -O C N r H r H L -O l ß C -O C -O -O -O O N O N O H r t H W M N t - T t l ß f r H P H r H CO t-H i-t P H I b p 2 b o 2 b p 2 2 bc bfl-J ^ b o ^ b o Ä bfl bß-bd -^ œ T3 • iS "bo"co ü O > CU ^ fi " S^1 « .a H W < ! ? Ü co £ ^ 2 1 » § N . . H 3 J I g —. - m > *£ S 5 • •P c -P l-i a i <•• <C < < < œ o ^ • I r t c 0 c - O O C 3 5 0 | H C N I C O ^ W 2 C O I >

(12)
(13)

Het jaar 1966 zette in met lage opbrengstprijzen. In deze periode b e -reikten de kalveraankoopprijzen een baisseperiode. Doordat later in en na de zomer de opbrengstprijzen zich weer herstelden kon over het geheel genomen het jaarresultaat niettemin gunstig worden genoemd.

1967 zette goed in, maar leverde in de zomermaanden zeer lage op-brengstprijzen. Gemiddeld werd in april, mei, juni en juli slechts ca. f 2,60 per kg ontvangen. Deze val in de opbrengstprijzen werd veroor-zaakt door een invoerstop van slachtrijpe kalveren in Italië, omdat hier groeihormonen gebruikt zouden zijn. In de voorafgaande jaren waren l a -ge opbrengstprijzen het -gevolg van invoerbeperkin-gen door Italië we-gens hier heersende monden klauwzeer. In elke moeilijke afzetperiode r e a geerden de producenten met het langer aanhouden van de dieren, w a a r -door het voerverbruik en de voerkosten per kg groei ongunstig werden. In 1968 en 1969 zien wij een geleidelijke verhoging van de opbrengst-prijzen gepaard gaan met in iets sterker mate stijging van de kalveraan-koopprijzen. Zodoende kon 1968 als een zeer goed en 1969 als een goed jaar worden afgesloten. In 1968 was het arbeidsinkomen per kalf bijna drie keer de arbeidskosten, üi 1969 was dit teruggelopen tot nauwelijks anderhalf keer.

Ook in 1970 bleven de opbrengstprijzen zich gunstig ontwikkelen. De doorgaande stijging van de kalveraankooppr ijzen belette nu echter het maken van winst. Gemiddeld i s het behaalde arbeidsinkomen bijna gelijk aan de berekende arbeidskosten.

Het jaar 1971 leverde weer iets betere resultaten dan het voorafgaan-de j a a r . In voorafgaan-de zomerperiovoorafgaan-de vielen voorafgaan-de resultaten tegen, maar door een aanmerkelijke stijging van de opbrengstprijzen maakten de leveringen in de laatste vier maanden van 1971 dat de resultaten gemiddeld op een b e -vredigend tot goed niveau uitkwamen.

b . Conclusies over de gehele tienjarige periode

Overzien wij de gehele periode van tien jaar kalfsvleesproduktie dan mogen de volgende conclusies getrokken worden:

1. Er is sprake van een constant toenemende opbrengstprijs van slacht-rijpe kalveren.

2. De aankoopprijzen van de kalveren zijn naar verhouding in nog forser tempo aangetrokken. Dit i s vooral ten goede gekomen aan de melkvee-houders, als leveranciers van het uitgangsmateriaal.

3. Toenemende kosten van arbeid, voer, rente en sterfte - het laatste met uitzondering van 1971 - zijn duidelijk waarneembaar. De verbete-ring van de arbeidsefficiëntie (dalend arbeidsverbruik per dier) kon de toenemende arbeidskosten per dier niet compenseren. De ontwikke-ling van de voerprijzen is minder regelmatig, vooral in 1964 en 1965 en in 1971 zijn belangrijke verhogingen opgetreden. (Zie ook bijla-ge 1, figuur 3, evenals tabel 5.)

4 . De rentabiliteit van de kalfsvleesproduktie i s geleidelijk teruggelopen. Ook de uitschieters naar boven en naar beneden zijn minder groot g e

(14)

-worden. In de laatste jaren is de winstgevendheid zeer gering. In 1970 en 7 1 is slechts een vergoeding voor arbeid en kapitaal verkregen en werd geen of weinig winst gemaakt.

Vooral door de stijging van de kalveraan en verkoopprijzen is de b e -drijfstak steeds kapitaalsintensiever geworden. De verhouding tussen arbeidskosten en kapitaalskosten (regel 8 en gedeeltelijk regel 7 van tabel 1) i s aanzienlijk verkleind.

c. Spreiding in de bedrijfsresultaten

Bij het weergeven van de gemiddelde resultaten blijkt niet dat er t u s -sen de bedrijven evenals tus-sen de koppels vaneen zelfde bedrijf steeds grote verschillen worden gevonden. In tabel 2 is per bedrijf per jaar de voederwinst per aangekocht dier weergegeven. Duidelijk blijkt hieruit dat er tussen de bedrijven grote verschillen zijn. Vooral wanneer van een bedrijf een gering aantal kalveren wordt afgeleverd i s de kans op een grote afwijking van het gemiddelde aanwezig. Ook bij grotere aantal-len dieren per bedrijf kunnen de afwijkingen echter groot zijn.

(Zie tabel 2, blz. 16) § 2. O p b r e n g s t e n

Bij de kalfsvleesproduktie worden de opbrengsten geheel gevormd door de opbrengsten van verkochte dieren. Dit betreft zowel normale als abnormaal afgeleverde dieren. Op deze laatste categorie wordt in een volgende paragraaf ingegaan (zie blz. 27 .) Bij de kalfsvleesproduktie is nooit sprake geweest van enige opbrengstwaarde van verkregen mest. Stro of ander materiaal voor de ligplaats wordt nooit gebruikt. Ook zijn geen kosten voor mestafvoer gerekend. Met dit laatste moet wellicht in de nabije toekomst rekening worden gehouden. In het algemeen weet men tot nu toe de mest zonder kosten kwijt te raken.

De opbrengsten zijn het resultaat van een hoeveelheid en een prijs. Zo-wel de levende eindgewichten als de prijs per kg zijn hoger geworden.

De in tabel 1 vermelde eindgewichten zijn waargenomen op de weeg-briefjes. In deze bedrijfstak heeft men de.gewoonte om niet deze gewich-ten, maar de gewichten van de weegbriefjes eerst afgerond naar beneden tot op hele kilogrammen en daarna nog met één kg verminderd als uitbe-talingsbasis te beschouwen. Nog uiterst zelden wordt het geslacht ge-wicht als uitbetalingsnorm gehanteerd. Toch zou dit zeker de voorkeur verdienen, omdat uiteindelijk het karkas het overheersende waardevolle deel i s . De waarde van de huid enz., kan men wel in de prijs per kg ge-slacht gewicht verwerken. Men kan er verzekerd van zijn dat een conse-quente uitbetaling naar slachtkwaliteit voor de producenten een belang-rijke prikkel is tot het leveren van betere kwaliteiten. Het aanhoudings-percentage van goede kalveren zal + 65% bedragen. Op deze basis komt een prijs van f 4,50 per kg levend gewicht overeen met een prijs van f 6,90 per kg geslacht gewicht.

Een groot nadeel van de uitbetaling op basis van het levend gewicht is dat de waarneming van dit levend gewicht voor de belanghebbenden a r

(15)

u o

â

bfi u a> Du + J in a •i-i u <a 'S o > u a > O o » i o n W t - <N 00 O iH C t -t - o o W ' -t1» « o co Cvl T(< Tj< CO CO CO ^ rH m o e o i n o s H oo a 00 00 t - 3> lO lOffl U5 «O 00 tO Th O Ol I S M I S M t o n n t -oo in CO O O H Ol O) r n o O N C a c o o o c o © co to co •* n in T f M O X O O O H os m T* o t - us t - iH O Ci O eg H N [ - H oo o c-«5 •* IM l O ^ I O r t ^ O l O M l O I D H l O N I O O N i n t -CO oo 0 0 O 00 00 co co • * oo oo o -o a •o S <u (u •O v ! ö •'-' -w

S Ê S S J

(16)

beid en kosten meebrengt. De eigenaar vindt het bij dit systeem terecht belangrijk om bij het wegen aanwezig te zijn hoewel het wegen wordt verricht door beëdigde wegers. Immers hoe langer men wacht met we-gen na afloop van het eiwe-genlijke transport hoe lager het waarwe-genomen ge-wicht.

Van een stringent doorgevoerde uitbetaling naar slachtkwaliteit i s nog nauwelijks sprake. De belangrijkste afwijking welke een slachtrijp kalf kan hebben i s het niet-blank (of onvoldoende blank) zijn. Echter ookde vol-vlezigheid, de mate van vetheid en de vetverdeling spelen een rol. Op-merkelijk i s dat de kleine producent welke met een enkel slachtrijp kalf aan de markt verschijnt wel een bod krijgt op basis van de kwaliteit, zo gauw echter een producent veel dieren tegelijk aflevert, tendeert de prijs al spoedig naar de middenklasse (van drie onderscheiden prijsniveaus). Toch i s juist voor de grotere producent een kwaliteitsuitbetaling belang-rijk. Dit te meer omdat de slachterij of exporteur later met zorg vanuit de voorraad karkassen zodanige groepen gaat formeren, dat zo goed mo-gelijk aan de kwaliteitsvraag van elke afnemer kan worden voldaan. In bijlage 2 i s een en ander weergegeven van een classificatie en uitbetaling naar slachtkwaliteit.

Aangezien noch van het geslacht gewicht, noch van de geleverde kwali-teit nadere analyses gemaakt kunnen worden, valt slechts een oordeel te leveren over de uitbetaalde prijzen. In tabel 3 zijn naast elkaar gezet de gemiddelde opbrengstprijs van Nederlandse slachtrijpe kalveren, zoals het LEI deze gegevens in het Maandblad Prijsstatistiek geeft en de ge-middeld gerealiseerde opbrengstprijs op de studiebedrijven van de deel-n e m e r s .

Tabel 3. De opbrengstprijs per kg levend gewicht volgens de LEI-statis-tiek en op de Studiebedrijven per viermaandse periode

1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 Maandblad : I 2,59 3,25 3,47 2,72 3,20 3,63 3,86 3,98 4,25 II 2,50 2,72 3,07 3,15 3,09 2,76 3,47 3,68 3,70 3,68 Prijsstatistiek

m

2,10 3,30 3,35 3,36 3,75 3,54 3,91 3,73 3,88 4,37 j a a r 2,88 3,22 3,33 3,18 3,17 3,67 3,76 3,85 4,10 I 2,66 3,07 3,70 3,29 3,68 3,68 3,84 4,07 4,35 Studiebedrijven II 2,52 2,65 3,10 3,31 3,23 2,89 3,41 3,78 3,79 3,67 III 2,04 3,29 3,28 3,30 3,85 3,56 3,96 3,83 3,82 4,30 j a a r 2,85 3,14 3,42 3,42 3,28 3,65 3,82 3,87 4,03

Nu zijn deze opbrengstprijzen niet helemaal vergelijkbaar. De markt-prijs zoals het LEI die voor de statistiek berekent i s een markt-prijs inclusief de afleveringskosten zoals die betrekking heeft op uitbetaalde kilogrammen. De gemiddelde afleveringskosten belopen de laatste jaren ca. f 7 ,

(17)

-per stuk d.i. ca. 4,5 ct/kg. In de eerste jaren zullen zij iets lager zijn. Een uitbetaling naar gecorrigeerd gewicht (met een aftrek van gemiddeld 1,5 kg van het weegbriefjesgewicht, zoals voor de studiebedrijven aange-houden) geeft een marktprijs welke ongeveer 1% hoger ligt. De markt-prijs (volgens het Maandblad Prijsstatistiek) moet daarom ca. 6 et. (1962) tot ca. 8 et. (1971) hoger liggen om bij de vergelijking in tabel 2 op de studiebedrijven een overeenkomstige waarde te hebben.

Het blijkt dan dat er vooral in de jaren 1965, 1966 en 1967 op de stu-diebedrijven (veel) betere opbrengstprijzen zijn behaald dan gemiddeld door de Nederlandse producenten is bereikt nl. als jaargemiddelde f 0,15, f 0,31 en f 0,18/kg meer. Ook in 1969 zitten de studiebedrijven hoger en wel f 0,14/kg, terwijl dit voor 1970 f 0,10 bedraagt. In 1971 zijn de opbrengstprijzen vrijwel gelijk te rekenen. De belangrijkste afwijking t u s

-sen de opbrengstprijzen volgens de statistiek en zoals ze op de studiebe-drijven zijn behaald, vinden we steeds in de eerste 4-maandse periode. De studiebedrijven behalen dan (veel) hogere opbrengstprijzen.

§ 3 . A a n k o o p b e d r a g e n v o o r k a l v e r e n

Het geboortepatroon van de Nederlandse kalveren is zodanig dat in februari, maart en april relatief veel, in juli, augustus en september r e -latief weinig kalveren worden geboren. Uiteraard is het aanbod van kal-veren voor de kalfsvleesproduktie een zekere afspiegeling van het ge-boortepatroon. Ook de prijzen kennen een duidelijke seizoensinvloed die volledig samenhangt met het aanbod. Terwijl wij in de vroege voorjaars-maanden de laagste prijzen waarnemen, stijgen deze als regel in de loop van de zomer sterk om in de stalperiode weer een aanvankelijk langzame, daarna snellere daling te zien te geven.

Het normale diermateriaal dat de kalfsvleesproducenten (wensen te) ontvangen, bestaat uit stierkalveren van een niet te laag (en niet te hoog) gewicht, welke vier tot tien dagen oud zijn. Het zijn dan ook geen nuchte-r e kalvenuchte-ren, maanuchte-r dienuchte-ren welke de eenuchte-rste levensdagen op het bednuchte-rijf waanuchte-r zij geboren zijn reeds biest hebben ontvangen. Voor een goede gezondheid is dit voedsel in de eerste dagen onontbeerlijk.

Tot in 1969 werden voornamelijk stierkalveren opgehokt. Het bezigen van vrouwelijke kalveren kwam als uitzondering echter voor. Vanaf 1969 worden er op de studiebedrijven (evenals hoogstwaarschijnlijk in het ge-hele land) in toenemende mate ook vrouwelijke kalveren gebruikt. In 1969 was dit 3,6%,in 1970 6,5% en in 1971 16,0%. Deze vrouwelijke kalveren hebben een verlagende invloed op de gemiddelde kalverprijs.

In een afzonderlijk hoofdstuk wordt nader ingegaan op het diermate-riaal voor de kalfsvleesproduktie. (Zie pag. 47.)

In tabel 4 is een vergelijking gemaakt tussen de aankoopbedragen vol-gens de statistiek (Maandblad Prijsstatistiek LEI) en de op de studiebe-drijven bestede bedragen. Tevens is weergegeven welke aanvangsgewich-ten de kalveren op de studiebedrijven hadden. De statistiek levert iedere maand de kg-prijs van voor de kalfsvleesproduktie geschikte kalveren. Deze kg-prijzen zijn met de gewichten van de kalveren op de

(18)

studiebe-drijven vermenigvuldigd om de in tabel 4 aangegeven stuksprijaen te vinden.

Bij de opzet van tabel 4 is ervan uitgegaan dat de kalveren welke in de tweede viermaandse periode slachtrijp afgeleverd worden, geboren zullen zijn in de e e r s t e viermaandse periode van dat j a a r . Aangezien de periode dat de kalveren aanwezig zijn niet exact vier maanden bedraagt, wordt hiermee een kleine onnauwkeurigheid ingevoegd.

Tussen de kalveraankoopbedragen volgens de statistiek en de gegevens van de studiebedrij ven is een goede overeenstemming met dien verstande, dat de kalverprijs welke op de studiebedrijven wordt betaald als r e -gel f 10,- tot f 20,- hoger ligt dan de statistiek aangeeft.

In de aanvangsgewichten van de kalveren, welke als groepsgemiddelde tussen 37 en 40 kg ligt, zijn enkele kleine variaties waarneembaar. Met name vallen de lage aanvangsgewichten van 1965 op. Mogelijk is dit een

Tabel 4. Aankoopbedragen van kalveren volgens de statistiek en besteed op de studiebedrijven met dezelfde begingewichten, per v i e r -maandse periode (volgens verkoop)

1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 Aanvangsgewic ht Studiebedriiv( I 41,3 37,5 36,9 38,3 39,1 39,8 38,9 38,8 40,4 II ,111 42,0 39,8 42,2 40,9 39,8 38,0 38,5 37,6 39,1 39,8 39,0 38,6 39,1 39,4 40,0 37,1 38,9 38,0 38,4 39,3 ïn j a a r 41,5 38,5 37,7 39,2 38,9 39,3 38,3 38,6 39,2 Maandblad P r i i s s t a t i s t i e k I II III j a a r 82 134 170 193 204 201 258 298 308 100 63 96 116 148 134 167 110 164 132 172 141 231 220 274 237 275 225 285 80 133 157 156 170 191 249 270 273 Studiebedrijven I 105 174 251 237 259 220 287 327 348 II 94 82 116 164 133 161 153 241 249 240 III 111 112 167 175 210 172 257 272 265 292 j a a r 98 149 194 172 187 203 266 276 280

gevolg van de uitbreiding die de kalfsvleesproduktie toen onderging, waarbij men ook de lichtere kalveren welke voorheen nuchter geslacht werden voor de produktie ging bezigen. De aanvangsgewichten liggen het laagst voor de in de derde viermaandse periode afgeleverde dieren. De in de zomermaanden mei, juni, juli en augustus door teruglopend aanbod snel stijgende kalveraankoopprijzen nodigen kennelijk de producenten uit om ook de iets lichtere (stier-) kalveren op te hokken.

In bijgaande figuur 2 zijn de aankoopbedragen en de opbrengsten per normaal kalf per viermaandse periode, over de gehele 10-jarige duur weergegeven. Zowel de sterk gestegen aankoopbedragen als de verkoop-bedragen komen daar, evenals het verschil (de netto-omzet), met alle va-riaties duidelijk uit.

(19)

•a

s

s.

(20)

§ 4. V o e r k o s t e n

Ia de jaren 1962, 1963 en 1964 bedragen de voerkosten f 200,- tot f 240,- per af te leveren kalf. Tussen 1965 en 1969 kan men z e aanhou-den op f 275,- per kalf. In de jaren 1970 en 1971 bedragen de voerkosten ca. f 300,- per kalf. Vooral aan het eind van 1971 is er een nog verder stijgende tendens.

De stijging van deze voerkosten is vooral een gevolg van gestegen voerprijzen, door het duurder worden van de grondstoffen met name van magere melkpoeder. De voerhoeveelheid, met name die per kg groei, is in verrassende mate constant gebleven. Duidelijk kunnen we dit waarnemen aan de in tabel 1 gegeven kengetallen van de voerkosten per kg groei, de kosten pèr kg voer en de voerconversie.

a. Voerprijzen

Er is slechts een beperkt aantal fabrikanten van kalvervoeders (melk-vervangend preparaat) in ons land. In de loop van de jaren is het aantal soorten voer echter steeds toegenomen. In totaal zijn er in de loop van tien jaar op de studiebedrijven 19 voernamen gesignaleerd. Enkele voe-d e r s zijn echter slechts kort in omloop geweest.

Van een 11-tal voersoorten, welke op de studiebedrijven in voldoende mate zijn gebruikt, zijn nadere gegevens uitgewerkt. (Zie figuur 3 en de tabellen 5, 6 en 7.) Een voersoort - handelsnaam - is in aanmerking ge-nomen wanneer vijf koppels per periode dat voer hebben ontvangen.

In figuur 3 zien wij dat alle voersoorten in de jaren 1962, 1963 en 1964 in prijs zijn gestegen. Tussen 1965 en 1969 is een prijsafneming te con-stateren, terwijl voor de jaren 1970 en 1971 weer een hoger wordende prijs blijkt. Vooral in de laatste twee maanden van 1971 zijn hoge voer-prijzen (van f 1,80 per kg) gesignaleerd, waarvan echter de invloed pas in 1972, dus buiten het bestek van deze publikatie, zal blijken. Tabel 5 geeft een overzicht van de betaalde voerprijzen. (Zie blz. 23 .) b. Voer samenstelling

Over de voersamenstelling en de variaties tussen de voersoorten i s weinig gepubliceerd. De fabrikanten maken de samenstelling over het a l -gemeen niet bekend.

In de volgende samenstelling wordt kalvervoeder als toets in Wage-ningen gebruikt (Landbouwkundig Tijdschrift 82 (1970) april: kalverdag-nummer) :

70 % magere melkpoeder 6% lactose

5% glucose 18% vetten

1% mineralen, vitamines, antibiotica e.d.

Deze samenstelling bevat 24% ruw eiwit en 4400 kcal per kg produkt. Uit de gegevens van het Produktschap voor Zuivel (en van het Produkt-schap voor Veevoeders) valt af te leiden dat in de loop van de jaren steeds meer ondermelkpoeder vervangen wordt door weipoeder. In 1967 zouden de kunstmelkvoeders nog 67,5% ondermelkpoeder (en dus ca. 2,5%

(21)

«

1

8. e CD S ta « 00 •c e rt - C s-« s-« c c N "C a i-V o > <u rt

3

3 bf> •J < fa E

\0

_—-. — _ . . _ _ ^ ^ ^ _ A ^ > U / , _/_ / » —•——•* Q

T

s _ — —— —— —^r — — — —

v X

\ > a * \ \ ^ / O / o / > J / s

/ i

4-ï

> • • " 8 > i „ _ _ _ — — — _ _ _ _ — — — — — — — < ^ \ I - ^ CU o > 1 1 1 ^ s . CQ ——-_ -V B . ^ •— r-— 0)

T"

o l-H t -— OJ -a OS i _ (O — OS —• os -. tC •— O) t o _ (O — as M t D —• as " M CC — as CQ M OS S (M te OJ

(22)

Ol O • I-H U CU ft a cd ai S co ai a ci Ä U a) a a £o •M eu ft -55 c CD 'C ft U ai o > ai 13 oS ai m H CO l-H O} i-i CO l-H Oi I-H t -W m eo u in « i H m o os t- eo m • * CO o i ß o to •* ( N CM • * 0 0 0 0 O CO m eo O i-H eo CM • * • * <M OS CO CO r H t - CM eo • * CM Tj< in <N ao in o in m •* oo •* • * co in 00 05 eo eo 00 M H 00 CO CO • * • * i n co o O Tj< • * • * CO CM CM t - CM CO O t - t - O l r i r i i n • * m rt< TJ< i n •H oo i n I H eo eo • * oo iH t -CM i H eo eo co t -« C B Ü O W P M O • * eo in r H 05 in • * i-T OJ os eo i - i oo CM • * i-H CM oo • * i-H co CO • * i-T i n 0 5 • * t-T i-H eo eo. i-T OS o CM i H ?-l •> i - l i—1 Co S O H CU •o O • pH U a> ft e CD

n

a a a m a i T 3 ö ai ai « ^^-p ai o bX) M J * U o > M ^ ss a i • r - l CO h ai g o CJ SH a> o > ai Q CD i—i

5

ai H l-H t -os T-t © c-0 5 i - t 0 5 CO OS i H 0 0 CO OS t H t -CO l - l 05 H-l i-H CO CO 05 i H m co 0 5 i H • * CO M ' OS H r H eo co i-i OS l - l r H co H 0 5 l - l l-H OS c-co CM 0 5 in oo •* w os in eo ^ co m f -CM CO O) co CM e o i n o m m t - o r-t eo co m 0 5 0 5 m CM co co t -oo m CM • * m • * co os 00 co ce co oo o o • * t - CO m co • * eo t - co co m t o t -co i n I H oo m m in o co t - CM eo os in TH TJH Tf co in in co co in t - co eo t -co -co m eo os os m TP t - oo eo ^ co co < f f l ü Q w f e ü a « i - i < ! - ,

g

Ï S S S S = 5 e s =

|

> H 23

(23)

poeder) hebben gehad, in 1970 is dit gedaald tot ca. 50% (en dus ca. 20% weipoeder). Naast variaties in het percentage ondermelkpoeder/weipoe-der zijn zeker ook variaties in het percentage vetten en overige samen-stellende produkten aan te nemen.

c . Voerconversie

De hoeveelheid kalvervoer welke nodig i s voor één kg gewichtstoene-ming noemen we hier de voerconversie. Er i s een opmerkelijke gelijk-matigheid in de gemiddelde voerconversie van jaar tot jaar (zie tabel 6). Alleen in de jaren 1962 en 1967 ligt de voerconversie vrij hoog (boven de 1,65), hetgeen verklaard kan worden uit het langer aanhouden en/of zwaar-der afleveren van slachtrijpe kalveren in verband met de prijssituatie.

De gelijkmatigheid in de voerconversie is een verrassende uitkomst. Algemeen gaat men ervan uit dat afleveren op hogere gewichten aanlei-ding geeft tot een hogere voerconversie, omdat de laatste kg relatief

(veel) meer voer vragen. (Zie tabel 22 op blz. 52.) De toeneming van het gemiddeld eindgewicht, welke van 1962 tot 1971 te stellen is van 145 tot 165 kg, heeft echter geen of nauwelijks een wijziging in de gemiddelde voerconversie gegeven. Terwijl men vroeger (voor 1969 vooral) redelijk kon selecteren onder de aangeboden stierkalveren zijn m e e r en m e e r a l -le enigszins geschikte kalveren voor de v-leesproduktie gebezigd. Dat dit niet heeft geleid tot een ongunstiger wordende conversie i s eveneens op-merkelijk. Mogelijk zijn door een steeds verbeterde samenstelling van de voeders de hier genoemde nadelige aspecten volledig gecompenseerd. Ook een toenemende aandacht voor de gezondheid van de dieren zal een gunstige invloed hebben uitgeoefend op het voerverbruik.

Tussen de verschillende voeders blijken (tabel 6) vrij grote verschil-len. Het zou nu zo kunnen zijn dat de voeders waarop men lage voercon-versies kan bereiken hoger in prijs zijn, waardoor toch geen duidelijke verschillen in de voerkosten per kg groei opgemerkt worden.

d. Voerkosten per kg groei

De voerprijs en de voerconversie bepalen gezamenlijk de voerkosten per kg gewichtstoeneming. Wanneer een soort voer duurder i s dan een ander, is dit slechts verantwoord wanneer de voerkosten per kg groei niet ongunstig beihvloed worden. Dit zelfde geldt voor de voerconversie.

De voerkosten per kg groei, ingedeeld naar voersoort en periode, zijn weergegeven in tabel 7. Als conclusie kan worden getrokken dat de veel gebruikte voeders A en B toch moeten worden gerekend tot de voeders welke minder goede resultaten geven. In de laatste jaren komen vooral de voeders F, H en M als betere produkten naar voren. Men zal kunnen opmerken dat eventueel hogere voerkosten, nog wel gecompenseerd kun-nen worden door betere opbrengstprijzen (via betere kwaliteit). Dit blijkt echter niet het geval te zijn. Wel bestaat er een mogelijk verband tussen de (kwaliteiten van de) verzorger en de behaalde resultaten. Dit laatste aspect zou slechts met een onderzoek op veel grotere schaal duide-lijk kunnen worden aangetoond. De bedrijfsverschillen welke in tabel 2 zijn gegeven blijken vrij groot. De resultaten in tabel 7 kunnen dan ook beïnvloed zijn door de kwaliteiten van de ondernemer.

(24)

CD • O O CD & c CD a a a CO CD c ai 43 CD O bO M J M S-c a bfl c c CD -4-> CO o Jd f-l CD O > CD O CD ai c-CD 0 1 i - l t—I CD CO r— co " I ML CM CM t > • * «5, CM <3i 0 0 "*-CM CM • * n CM • * CO C - CM " i1^ CM CM i n 0 5 •*! CM in in c i CS. CM CM c— CD co in O CO 0,05. s-l w o > t > CO =* ( M •* O =S. CM t > CM CO OS t Q CM CM co CO =1 CM CM in r - i-i <n «a CM CM O =S. CM • * 1ft CO OS • f l -exi CM CO i H <>i CM O l r— -# c~ • * CO CM CM co i n •H CM Tji TJ< OS r H => =i CM CM I N I N *1 CM CO CO i n o " * co„ CM co to "*. I N I N c— •* «L I N t-1 O r-; CM CM n< ""V CM CM f H "^ CM C -CM CD co c"! «7 CM CM c— co • * „ CM CO i n © CM CM CO «. CM t H CM "*. CM < « U Q W f e Ü M « J § _, 25

(25)

§ 5. K o s t e n v a n g e b o u w e n e n w e r k t u i g e n

In de hier besproken periode van tien jaar is de technische outillage bij de kalfsvleesproduktie slechts weinig veranderd. Voor het vaststellen van de kosten van het gebouw, de inrichting en de werktuigen en

gereedschappen zou men in feite dienen uit te gaan van per bedrijf vast te s t e l -len bedragen. Vanaf het begin is dit echter niet gebeurd en heeft men steeds normatieve kosten (voor alle bedrijven) gerekend van f 10,- + f 5 , - voor gebouwen en werktuigen. Met ingang van 1968 heeft men in verband met de stijgende rente en gewijzigde apparatuur deze bedragen vastgesteld op f 10,- + f 6 , - .

Terwijl aanvankelijk de klaargemaakte melk naar de kalveren werd gedragen is hier al spoedig een voerkar, waarop de mengketel waarin het drinken wordt klaargemaakt, voor in de plaats gekomen. Een verdere ontwikkeling, die nog niet overal voorkomt, bestaat uit het vullen van de emmers vanuit een slang met knijpkraan. De mengketel blijft; in dit g e -val stationair in de voerkeuken, üi dit laatste ge-val spreken we van slang-voedering. In een experimenteel stadium verkeert de automatische drenk-installatie, waarbij zowel het gereedmaken van het voedsel in een statio-naire apparatuur (moederautomaat) als de verplaatsing van de drinkappa-ratuur (robot) automatisch wordt geregeld. Moederautomaat en robots staan met slangen met elkaar in verbinding.

Uiteraard zijn er ook combinaties van bovengenoemde vormen. Hier-van kunnen genoemd worden de slangvoedering Hier-vanuit een mobiele meng-ketel en met name ook slangvoedering met gebruikmaking van een auto-matische menger.

Steeds worden de kalveren in hardhouten boxen gehouden. Algemeen gebruikte men daarvoor fabriekmatige boxen van 55 cm breed. Pas in de laatste periode werkt men met bredere boxen van 60 cm welke zich beter lenen voor het eventueel op zeer hoog gewicht afleveren van vlees-kalveren.

Naar de werkelijke kosten van het gebouw en de werktuigen zijn in de loop van de jaren enkele onderzoeken gedaan. Een samenvatting hiervan is in bijlage 3 verwerkt. Bij een vergelijking van de op de geadmini-s t r e e r d e bedrijven in rekening gebrachte kogeadmini-sten (f 15,- tot 1967, f 16,-vanaf 1968) met de kosten welke in bedoelde onderzoeken zijn vastge-steld, blijkt dat in het algemeen de normatieve kosten aanvankelijk wat aan de hoge kant waren. In de laatste jaren is de overeenstemming be-t e r . Bij hebe-t meer ingang vinden van nieuwe sysbe-temen (be-tabel 18 p.46 ) zul-len de bedragen waarschijnlijk moeten worden herzien.

§ 6 . R e n t e v a n d i e r k a p i t a a l

Bij de berekening van de rentekosten van de levende have (tabel 1, regel 8) is steeds uitgegaan van de helft van begin en eindwaarde. R e -kening houdend met het vastgestelde aantal voerdagen zijn over deze waarde de rentekosten berekend tegen de in die periode geldende rentevoet. In bijlage 3 zijn nadere gegevens verstrekt.

(26)

1962 tot ca. f 12,- per kalf in 1971. Zowel de aankoop- en verkoopbedra-gen van kalveren als de rentevoet zijn regelmatig toeverkoopbedra-genomen.

Hoewel er wel overwegingen zijn (zie bijlage 3) om de rente op een andere wijze te berekenen, menen wij, dat dit systeem nog steeds de voorkeur verdient.

§ 7. O v e r i g e k o s t e n

Tot de overige kosten bij de kalfsvleesproduktie worden alle uitgaven gerekend, welke in de loop van de periode direct en indirect ten behoeve van de kalveren worden gedaan. Een specificatie van de in 1971 in r e k e -ning gebrachte overige kosten, is als volgt:

dierenarts en medicamenten f 1,87

olie of gas voor watervoorziening 1,66

water 0,66 elektriciteit 0,83 registratie

1,-hok verwarming 0,44 totaal f 6,46

In tabel 1, regel 9 zien we een wat wisselvallig verloop van de overige kosten. In de eerste jaren is het bedrag hoger omdat toen een sterftever-zekeringspremie, welke op enkele bedrijven werd betaald, werd meege-teld. Een beoordeling van de sterfteverzekering i s verder uitgewerkt in de volgende paragraaf.

Bij een vergelijking tussen de door ons en door anderen berekende overige kosten (zie bijlage 3) blijkt dat wij in de toekomst rekening moeten gaan houden met algemene kosten, zoals heffingen van landbouw-schap en contributies/abonnementen, gebruik van telefoon en luxe auto, enz. Een bedrag van f 1,- per kalf lijkt ons hiervoor verantwoord.

§ 8 . K o s t e n v a n u i t v a l

De in tabel 1, regel 11, weergegeven kosten van uitval tonen een zeer gevarieerd beeld. Deze uitval wordt zowel veroorzaakt door sterfte, die in het algemeen geen enkele opbrengst levert, als door voortijdige v e r -koop van minder geschikte dieren. Van grote betekenis voor de kosten van gestorven en ontijdig verkochte (noodgeslachte) dieren, zijn het p e r -centage sterfte en de aankoopprijs.

Zeer globaal kan men een ruwe berekening van de kosten van uitval als volgt maken. Bij het aankopen van 100 kalveren à f 250,- en een uit-valpercentage van 5%, bedragen de aankoopkosten van de uitgevallen kal-veren f 1 250,- welke door 95 overblijvende kalkal-veren goedgemaakt moe-ten worden, ofwel per resterend kalf f 13,16.

Men kan dan werken met het volgende schema van uitvalkosten per normaal afgeleverd kalf.

(27)

Sterfte Aankoop f 1 5 0 , f 2 0 0 , f 2 5 0 , f 3 0 0 , f 3 5 0 , -3,06 4,08 5,10 6,12 7,14 4,64 6,19 7,73 9,28 10,82 6,24 8,33 10,42 12,50 14,58 7,89 10,53 13,16 15,79 18,42 9,57 12,77 15,96 19,15 22,34

Ten behoeve van deze publikatie i s een m e e r verfijnde benadering toegepast. Van alle gestorven en ontijdig verkochte dieren weten we de aankoopkosten en de opbrengsten. De berekening van de voerkosten, a r -beidskosten en overige kosten van gestorven dieren levert meer problemen op. De voerkosten van gestorven dieren zijn per kg groei gelijk g e -steld aan de voerkosten van de normaal afgeleverde dieren. Eigenlijk is deze berekening wat laag. Aan een kalf dat slechts d r i e weken leeft en en-kele kg groeit, zullen ongetwijfeld hogere voerkosten moeten worden toe-gekend dan overeenkomen met die geringe groei. De overige kosten inclu-sief gebouwen en werktuigkosten zijn echter over alle kalveren - normaal of ni et-normaal afgeleverd - gelijk berekend. Deze berekening geeft on-getwijfeld wat te hoge kosten voor de gestorven dieren. Aan de uitgeval-len dieren zijn geen arbeidskosten toegerekend. Deze berekening blijft wat subjectief, maar is te verkiezen boven de benadering zoals in voor-gaande alinea is weergegeven.

a. Nadere bijzonderheden over abnormaal afgeleverde dieren

In de loop van de jaren is er sprake van een geleidelijke zeer langzaam dalende sterfte. In het eerste jaar lag de uitval op bijna 12%. In 1964 bleef het echter reeds beneden de 4%, om in de daarop volgende jaren weer ruim 5% te bedragen. In beide laatste jaren zien wij een uitvalper-centage van ca. 3%.

In tabel 8 is het verloop van de uitval, evenals de tijdsduur van aanwe-zig zijn van de uitvallende dieren weergegeven.

Tabel 8. Percentage uitval, tijdsduur en opbrengst

1962 1963 1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 Opgehokt 347 1 4 1 5 1 9 9 6 2 274 1 6 5 6 2 322 2 472 1 9 6 2 .4 221 4 683 A b n o r m a a l v e r k o c h t p e r c . d a g e n o p b r . 8,9 2,6 2,4 2,2 1,9 2,2 1,1 1,6 1,4 0,8 71 51 61 71 80 76 79 62 75 75 174 130 143 161 180 187 166 232 165 190 p e r c . 2 , 9 2,5 1,4 3,4 3,3 2,4 3,0 2,7 2,5 2,1 G e s t o r v e r d a g e n 26 31 40 33 33 32 24 42 29 30 i o p b r . 4 18 5 1 2 0 0 0 1 1 T o t a a l p e r c . 11,8 5,1 3,8 5,6 5,2 4,6 4,1 4,3 3,9 2,9

(28)

Het aantal gestorven dieren, welke veel korter op het bedrijf zijn en zelden een opbrengst van enige betekenis leveren, is groter dan het aan-tal abnormaal verkochte dieren welke ruim twee keer zo lang op het be-drijf verblijven en nog enige opbrengst geven. Vooral de laatste jaren is van de totale uitval het percentage gestorven dieren circa twee keer zo groot als het percentage abnormaal verkochte kalveren.

In tabel 9 is een meer gedetailleerde uitwerking van de duur van de aanwezigheid en van de opbrengsten van de dieren gegeven. Sterfte blijkt over de gehele produktieperiode voor te komen, m a a r ligt het hoogst in de e e r s t e weken. Naarmate de dieren langer op het bedrijf aanwezig zijn, is er grotere kans dat de dieren (via noodslachting) een redelijke op-brengst geven. Vooral tussen 50 en 100 dagen levert een groot deel van de uitval redelijke opbrengsten. Mogelijk worden juist in deze periode de niet of minder geschikte kalveren te gelde gemaakt. Ook aan het eind van de mestperiode sterven nog dieren welke bijna geen opbrengst leveren. Bij het vroegere volle melk voeren aan vleeskalveren trad bij hogere ge-wichten acute dood door "lal" (magnesiumgebrek) op. Dit komt bijvoeren met kunstmelk niet of zeer spradisch voor. Wel geeft men soms aan dat de sterfte optrad tijdens het transport naar de slachterij.

Van 926 dieren (op een totaal van ca. 23 000 opgehokte kalveren) is het volgende overzicht gemaakt (tabel 9) met een indeling naar de tijdsduur van het aanwezig zijn en de opbrengsten. In de eerste jaren waren een aantal bedrijven verzekerd, waardoor een aantal abnormaal afgeleverde kalveren met slechts een korte aanwezigheidsduur toch een opbrengst van enige betekenis hebben geleverd. Achteraf is niet meer na te gaan, in hoeverre de verzekeringsuitkering hierbij de opbrengst bepaalde. Tabel 9. Aantal dagen dat gestorven en ontijdig verkochte dieren op het

bedrijf waren en de opbrengst

Aanta dagen 1 11 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 -150 ei Totaa 1 10 19 29 39 49 59 69 79 89 99 109 119 129 139 149 ï mee 1 niets 166 99 41 18 15 17 7 10 6 15 13 12 9 3 3 ir 2 436 f 0,- tot f 15,-39 25 9 4 4 3 5 2 4 4 3 2 1 3 -108 f 16, f 99, 18 23 26 14 9 7 13 9 1 4 1 4 1 1 1 -132 Opbrengsten - tot f 100,- tot f249,-17 3 6 9 9 12 15 16 14 12 5 13 8 2 1 1 143 f 250,- en totaal meer _ -1 1 3 -1 5 6 20 26 16 13 9 1 5 107 240 150 83 46 40 39 41 42 31 55 48 47 32 18 6 8 926

(29)

De dieren die niets opbrengen vormen samen met de dieren die minder dan f 16, opbrengen in het algemeen een vergoeding voor de huid -bijna 60% van het totaalaantal uitgevallen dieren. Van de dieren die f 250,- of meer opbrengen komt het overgrote deel aan de markt nadat zij 90 tot 125 dagen op het bedrijf van de producent zijn gevoerd. Hier zitten veel goedgekeurde noodslachtingen in.

b. Oorzaken van sterfte

Van de hiervoor genoemde 926 dieren is, waar mogelijk, ook de sterf-teoorzaak genoteerd. In verreweg de meeste gevallen (75%) i s de oor-zaak onbekend. Wat weet een producent, die een dood kalf ineen hok vindt?

In 226 gevallen i s iets aangegeven over de sterfteoorzaak. Dit kan z o -wel het oordeel van de producent als die van de dierenarst of gezondheids-dienst zijn en heeft dus een wisselende graad van betrouwbaarheid. Dit betrof:

79 keer een darmstoornis 75 keer een longaandoening

4 keer een samengaan van beide voorgaande oorzaken 18 keer beengebreken

22 keer een ongeluk (van gebroken poot tot wurging) 22 keer niet of niet meer drinken of slechte groeier 46 keer overige oorzaken te weten:

paratyfus, maagzweer, maagbloeding, klem, hartverlamming, huidziekte, hersenziekte, bloeding, difterie, haarballen, verlamming, etteroog, koude, warmte.

c . Voor- en nadelen van verzekeren

In de eerste jaren (tot incidenteel in 1967) werd nogal eens gepraat over verzekering tegen sterfte. Zo n verzekering moet als het goed is een gelijkmatiger last voor de producent betekenen dan de onregelmatig-heid van sterfte hem veroorzaakt. Voor deze gelijkmatigonregelmatig-heid moet de producent ook een offer brengen in de vorm van de administratiekosten van de verzekering. In de praktijk worden (nu) de dieren maar zelden meer verzekerd. De kosten van verzekering zouden (te) ver uitsteken bo-ven de kosten die sterfte met zich kan meebrengen.

Van een vijftal producenten welke tussen 1962 en 1965 (1967) hun die-ren regelmatig verzekerden is een opstelling gemaakt van de betaalde premie, welke vergeleken is met de opbrengsten, zoals die gerealiseerd zijn. Het is niet meer te achterhalen welk deel van deze opbrengsten uit verzekeringsuitkeringen bestaat.

(Zie tabel 10 blz. 31.)

Als conclusie in het algemeen kunnen wij stellen, dat deze verzekering voor de maatschappij niet onvoordelig is geweest. Slechts op bedrijf E heeft de boer aan de verzekering "verdiend", maar dan ook op basis van een z e e r hoge uitval. Doorslaggevend i s hierbij een groep van 24 dieren waarvan, er 18 stierven of althans door de verzekering werden overgeno-men voor f 165,- per stuk. In deze koppel zou paratyfus geheerst hebben.

(30)

Tabel 10. De invloed van sterfteverzekering B e d r i j f A B C D E T o t a a l G e m . Aantal v e r z . d i e r e n 995 504 182 596 191 2 486 P r e m i e / Stuk f 12,67 f 13,30 f 14,25 f 12,19 f 12,41 f 12,38 % u i t v a l 5,3% 11,7% 5,5% 3,4% 13,6% 168 6,8% O p b r e n g s t / u i t g e v a l l e n d i e r 1) f 143,51 f 104,13 f 179,64 f 143,07 f 158,30 f 134,06 P r e m i e m i n u s t o t . o p b r . u i t -g e v . d i e r e n f 4 9 9 8 , f 5 6 2 , f 7 9 6 , f 4 4 0 6 , f 1 7 4 5 , f 8 9 1 7 ,

-1) Met inbegrip van de eventuele verzekeringsuitkering.

§ 9. A r b e i d s k o s t e n

In tabel 1 is zowel het arbeidsverbruik (regel 24) als^de gerekende uurlonen (regel 25) weergegeven, waaruit de arbeidskosten (regel 13) volgen. Een geleidelijk dalend aantal arbeidsuren per normaal afgeleverd kalf geeft, samen met de alom bekende sterke stijging van de uurlonen -hier ontleend aan LEI-normen voor de arbeidskosten een regelmatige stijging van de arbeidskosten per afgeleverd vleeskalf te zien.

/

a. Het arbeidsverbruik

Op de studiebedrijven wordt per afgeleverd koppel kalveren het totale arbeidsverbruik vastgesteld. In het algemeen betreft dit het aantal uren, dat door de producent wordt opgegeven. Bij de analyse van het arbeids-verbruik per koppel doet zich de moeilijkheid voor dat vaak meer dan één koppel aanwezig i s . Daarom is hier niet gerekend naar het arbeids-verbruik per koppel, maar naar het arbeidsarbeids-verbruik over het totaalaan-tal dieren dat per viermaandse periode is afgeleverd.

In tabel 11 is het arbeidsverbruik weergegeven naar het aantal dieren ~hdat afgeleverd is per viermaandse periode.

Tabel 11. Het arbeidsverbruik, uren per dier, naar grootteklasse

-... 1 - 4 9 d i e r e n 50 - 99 d i e r e n 100 - 149 d i e r e n 150 - 199 d i e r e n 200 - 249 d i e r e n 250 - 299 d i e r e n 300 en m e e r 1962-w a a r n 37 31 14 5 87 1965 . g e m . 8,0 5,7 5,0 3,0 6,4 1966-w a a r n 23 29 19 4 75 1968 . g e m . 5,2 4,3 4,4 3,6 4,6 1 9 6 9 -w a a r n 8 35 19 14 5 4 1 86 1971 . g e m . 5,1 4,1 3,4 3,5 4,1 3,1 1,7 3,9 t o e k o m s t g e m . 5,0 4,0 3,5 3,2 3,0 2,7 2,2 ? 31

(31)

Het verloop van het arbeidsverbruik, zoals in tabel 11 is weergegeven, levert twee duidelijke conclusies:

I e In de loop van de jaren is het arbeidsverbruik bij overeenkomstige koppelgrootte steeds gedaald.

2 e De daling van het arbeidsverbruik bij toenemende koppelgrootte is niet e r g gelijkmatig, maar dit wordt vooral veroorzaakt door soms minder efficiënte arbeidsmethoden ook bij grotere eenheden. Bij de theoretische opbouw van het arbeidsverbruik, zoals dat in tabel 11 onder het hoofd toekomst i s weergegeven, i s uitgegaan van twee soor-ten arbeid. De onregelmatige werkzaamheden zoals afleveren van kalve-ren, bezoek aan de weegplaats, schoonmaken van boxen en gereedmaken voor nieuwe kalveren, vragen 1,0 uur (bij 30 dieren) tot 0,3 uur per dier

(bij 280 dieren). De dagelijkse werkzaamheden van voer klaarmaken, voer verstrekken en controle op dieren en apparatuur vragen gedurende de produktieperiode 4,0 uur (bij 30 dieren) tot 2,4 uur per dier (bij 280 dieren), 280 dieren, tegelijk aanwezig, vereisen aan arbeid ongeveer één manjaar. Levert men per jaar 2 1/2 koppel af, dit is 700 dieren, dan vraagt dit 700 X 2,7 = 1890 specifieke arbeidsuren.

(32)

HOOFDSTUK II

Koppels v l e e s k a l v e r e n met individuele w a a r n e m i n g van het voederverbru ik

Tussen de zomer van 1968 en die van 1971 zijn van 19 koppels vlees-kalveren van gem. ca. 25 dieren individuele gegevens van deze vlees-kalveren genoteerd. De verzorgers hebben op zich genomen om per voermaal nauwkeurige aantekeningen te maken van de werkelijke consumptie. Alle dieren zijn tevens aan het begin en aan het eind van de produktieperiode gewogen.

Van de economische gegevens van deze koppels behoeven wij geen g e -bruik te maken. In het algemeen kan opgemerkt worden dat de economi-sche gegevens een normale spreiding vertoonden. Jammer genoeg is het niet mogelijk gebleken om met economische gegevens van de afzonder-lijke kalveren te werken. Een individuele beginwaarde is nl. niet bekend, doch slechts de totale aankoopwaarde van de groepen. Voor een indivi-duele eindwaarde zouden wij de indiviindivi-duele gewichten kunnen gebruiken, maar missen wij helaas een individuele kwaliteitsaanduiding die de w e r -kelijke eindwaarde per dier zou kunnen opleveren.

Voor met deze serie waarnemingen van het individuele voerverbruik werd gestart, was het voorafgaande reeds bekend. De reden om het onderzoek door te voeren was meer informatie te krijgen over het verband t u s sen voeropneming en groei. Wellicht zou het ook mogelijk zijn dit v e r -band nader vast te leggen voor beide r a s s e n (zwartbont en roodbont) en beide geslachten (mannelijk en vrouwelijk).

Bij ons onderzoek kwam als verrassend element naar voren dat er binnen bijna elk koppel sprake was van een opmerkelijke gelijkheid in opgenomen voer wat tócFIëTdde t8rgföTë"gröeiverschriTêTi tussen dë die--ren~tt"Ö3eTEöppels. Bij eenzeirae voerconsumptie leidde dit dus tot

op-merkelijke verschillen in voerverbruik per kg groei. Of de dieren met een normale voerconsumptie en t r a g e r e groei misschien meer vet heb-ben aangezet, hadden eventuele kwaliteitskenmerken van de geslachte die-ren kunnen aantonen. De opmerkelijke gelijkmatigheid in opgenomen voer bij sterk verschillende groei zou geweten kunnen worden aan slordigheden bij de noteringen per yoerbeurt. Wij zijn echter overtuigd van het tegen-deel. De v e r z o r g e r s (verzorgsters) hebben doorlopend een grote nauw-keurigheid betracht.

Wanneer in de praktijk aan bijna alle kalveren van ëén koppel even-veel voer wordt verstrekt, terwijl dit leidt tot uiteenlopende eindgewich-ten, krijgt men binnen zo'n koppel een nauwe samenhang tussen groei-snelheid en voerverbruik per kg groei. Men kan dan zowel de verschil-len in groei per dag als de verschilverschil-len in voer per kg groei tussen de kalveren tot verklarende factor maken. Gaat men uit van de opmerkelijke verschillen in groeisnelheid dan valt de conclusie te trekken, dat de vlot-te groeiers de besvlot-te resultavlot-ten opleveren. Dit was één van de conclusies

(33)

uit een voorgaand onderzoek. "De economische betekenis van de kalver-mesterij','Van der Gäessen en Van Kraaikamp, PAW publ. no. 26, mei 1965.) Bij dit onderzoek waren op één bedrijf waarnemingen gedaan.

Bij het beoordelen van het verband tussen groeisnelheid en voerver-bruik per kg groei in meer koppels - bij ons onderzoek waren 19 koppels betrokken - blijkt dit verband met toeneming van het aantal waarnemin-gen af te zwakken. Dit doet geen afbreuk aan de conclusie dat in elk kop-pel de beste groeiers het voordeligst zijn.

Gaat men het verband tussen de gemiddelde groeisnelheid en de ge-middelde voerconversie per koppel na dan blijkt dit ook vrij zwak. In de • publikatie:"De kalvermesterij in Nederland" E.C. van Kraaikamp, PAW publ. no. 35, dec. 1969, wordt op p. 49 (nog) een duidelijk verband waar-genomen. Dit betreft dan de waarnemingen over de jaren 1962-1966. Het verband blijkt in latere jaren veel minder sprekend. De algemene ten-dens blijft wel bestaan, maar er is een zeer belangrijke middengroep waarbij uiteenlopende groeisnelheden een bijna constante voerconversie geven. De uitkomsten blijven niettemin sprekend: een trage groei geeft een verhoogde, een snelle groei een verlaagde voerconversie.

Bij ons onderzoek hebben wij, met het oog op het vrij zwakke verband tussen groeisnelheid en voerconversie dan ook meer gelet op de econo-mische betekenis van een lager voerverbruik dan op de daarmee sa-mengaande hogere groeisnelheid. Waar dit algemene verband vrij zwak is kan het uiteraard worden verscherpt door een indeling in groeiklas-sen (tabel 13). Bij deze rekenmethode blijkt het voordeel van betere groeiers, dieren met gunstiger voerconversie, duidelijk.

Tussen de 19 koppels waren er aanmerkelijke verschillen in beginge-wicht, eindgewicht enz. Dit heeft ons de mogelijkheid verschaft om ook van deze punten verder onderzoek uit te voeren.

a. Bedrijfsgegevens

De 19 koppels zijn gehouden op drie bedrijven. Twee van deze b e d r i j -ven leverden ze-ven koppels, êên bedrijf leverde vijf koppels af. Tussen de bedrijven zijn slechts kleine nuances in de verschillende gegevens welke wij weergeven in tabel 12.

Tabel 12. Variatie per bedrijf (in verhoudingsgetallen)

B e d r i j f A B e d r i j f B Bedrijf C G e m . w a a r d e B e g i n -g e w . 95,3 96,3 104,7 38,3kg E i n d - Groei D a g e n gew. 99,8 101,0 89,1 101,1 102,5 102,3 99,3 97,7 103,0 168,9kg 130,6kg 135dg T o t a l e hoev. v o e r 98,7 101,1 99,8 204,2kg Kg k u n s t m e l k p e r p e r kg d a g g r o e i 110,7 97,7 98,9 98,7 96,9 102,2 l , 5 1 k g l , 5 6 3 k g

Bedrijf A blijkt de grootste hoeveelheid voer per dier per dag te ver-strekken. De groeisnelheid van de kalveren i s op dit bedrijf het hoogst,

(34)

terwijl ook de gunstigste voerconversie wordt bereikt. Op de bedrijven A en B zijn de gemiddelde aanvangsgewichten lager dan op bedrijf C. Dit laatste bedrijf, dat met de zwaarste kalveren start, heeft echter de ongunstigste voerconversie.

De verschillen tussen de bedrijven zijn zodanig klein dat met de indi-viduele gegevens van de kalveren - ongeacht koppel of bedrijf - verder gewerkt i s .

De 19 koppels bestonden aanvankelijk uit 526 dieren. Hiervan zijn er 510 normaal afgeleverd. Het percentage uitval beloopt in deze koppels dus slechts ruim 3%. Van de 16 uitgevallen dieren zijn er 12 minder dan 90 kg gegroeid. De vier uitgevallen dieren met meer dan 90 kg groei hadden een normaal voerverbruik en normale groei per dag en zijn mee-genomen in de volgende beschouwingen.

b. Verschillen in groei

Bij een indeling van alle dieren naar verschillende groeiklassen k r i j -gen wij het vol-gende beeld (tabel 13). Voor elke groeiklasse is ook het begingewicht, het eindgewicht (dus ook de groei) het aantal dagen en de totale voerconsumptie vastgesteld. De hoeveelheid voer per dag, de hoe-veelheid voer per kg groei en de groeisnelheid vormen dan afgeleide ge-gevens.

In bijna een gelijk aantal voerdagen per groeiklasse zijn er dus aan-merkelijke groeiverschillen, zodanig dat een geringe hoeveelheid extra voer per dag leidt tot een lager voederverbruik bij de sneller groeiende dieren. Zo kunnen we dus vaststellen dat in elke koppel een aantal dieren

Tabel 13. Groei-klasse kg 90 - 99 100 - 109 110 - 119 120 - 129 130 - 139 140 - 149

Gewichten, groei en voerverbruik per groeiklasse Aantal dieren s t . 6 20 64 139 181 87 150 en meer 17 Totaal 514 Begin gew. kg 35,1 35,0 38,9 38,7 37,6 38,6 41,2 38,2 Groei k g 97,5 105,1 115,2 125,3 134,8 143,8 157,3 130,5 Aantal dagen st. 130,5 133,9 134,6 134,9 134,1 138,3 140,4 135,3 Hoeveelheid voer totaal / d a g kg g 168,3 1290 173,7 1298 191,4 1423 200,5 1486 207,2 1545 214,8 1553 225,5 1606 204,0 1512 / k g groei g 1726 1653 1662 1599 1538 1493 1434 1562 Groei/ d a g g 747 785 856 929 1005 1040 1120 965

snel doorgroeien, terwijl ook een aantal dieren met vrijwel dezelfde voer-consumptie het laten zitten in de groei.

Van de dieren in de groeiklassen van 110 tot 149 kg kunnen wij het ver-schil in rentabiliteit aan de hand van de in tabel 13 genoemde gegevens

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ook oude bom en in parken en aan bosranden, holle wegen, ho u tka n ­ ten en hoogstam boom gaarden zijn geschikte broedplaatsen en kunnen voo r een lokale populatie

Hierdie fossiele is afkom stig uit gesteentes van die Beaufortgroep w a t meer as die helfte van Suid- A frik a se oppervlakte

In vers 10 is het subject van het smeken in het enkelvoud aangeduid, terwijl bij de inhoud van de smeekbede het meervoud wordt gebruikt: “En hij smeekte hem dringend hen niet het

aansprakelijk voor betaling van huur voor de geboekte apparatuur. Drive in shows annuleren kan niet meer kosteloos binnen 14 dagen voor aanvang show. Van 10 tot 100 % van de kosten

De mensen in de tijd van jagers en boeren zouden opkijken als ze hoorden welke vriendelijke dieren wij om ons heen hebben.. De jagers-verzamelaars waren omringd door wilde,

schaap beer stier hengst lam ram haan hen kuiken kalf koe merrie veulen zeug varken. mannetje vrouwtje

Bij gastouderopvang bent u niet gebonden aan openingstijden. Samen met SKPC en de gastouder bespreekt u de gewenste tijden en dagen.. SKPC/tarievenoverzicht 2021 Blz. • Voor

Een correcte lezing van het ant- woord leert veel: „Daarom wil- len ze (bisschoppen en oversten, n.d.r.) zich inzetten voor de erken- ning van de slachtoffers en het