• No results found

Het behoud van archeologisch kwetsbaar vondstmateriaal.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het behoud van archeologisch kwetsbaar vondstmateriaal."

Copied!
143
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat je ziet is niet altijd

wat je krijgt.

Lisa Arts

Saxion Archeologie

Datum: 10-06-2020

Het behoud van

archeologisch

kwetsbaar

vondstmateriaal.

(2)

2

Voorwoord

In dit afstudeerproject heb ik onderzoek gedaan naar de wijze waarop degradatie van archeologische vondsten in depots voorkomen en verholpen kan worden. In het eerste deelonderzoek zijn interviews gehouden met medewerkers van archeologische opgravingsbedrijven, conserveringsspecialisten en medewerkers van depots. In een tweedelig testonderzoek zijn zes casusvondsten onderzocht met een oplosmiddel en verschillende scanmethoden, waaronder XRF, XRD, Raman-spectroscopie en een GC/MS-scan. Het volledige onderzoek heeft plaatsgevonden tussen februari en juni 2020.

Voor de opdrachtgever ArcheoCare is deze scriptie een document dat zij aan anderen in het archeologisch werkveld kunnen tonen. De scriptie geeft inzicht in de problemen die iedereen in het werkveld tegenkomt en verheldert de gedachtegang waarom bepaalde keuzes zijn gemaakt bij het verwerken van de vondsten.

De producten die opgeleverd worden zijn een afstudeerwerkstuk en een zip-map met geluidsopnames van de interviews dat wordt aangeleverd op het inleverpunt van Blackboard, geüpload op de

webpagina Post it van het Saxion en op een usb-stick als bijlage bij de papieren scriptie. De opleiding is afgerond met een eindpresentatie op het Saxion.

Graag wil ik hieronder een aantal mensen bedanken die dit afstudeerwerkstuk mogelijk hebben gemaakt.

Graag wil ik mijn studieloopbaanbegeleider Annelies Berends, mijn afstudeerbegeleider Kim Pollmann, de opdrachtgever Johan Langelaar en Karin Abelskamp-Boos van het bedrijf ArcheoCare bedanken. Zij hebben meegedacht over de uitwerking van het onderwerp. Zij hebben mij veel steun geboden, wanneer ik vast liep in het schrijf proces. Bij het bedrijf ArcheoCare heb ik zes

casusvondsten uitgekozen voor het testonderzoek, dat ik heel fijn onder begeleiding binnen het bedrijf mocht uitvoeren.

Ik wil alle medewerkers van de bedrijven bedanken die ik heb geïnterviewd. Ik ben hen zeer dankbaar voor de tijd die zij hebben vrijgemaakt voor het beantwoorden van de vragen en voor het feit dat zij hierin zo open waren.

Ik wil Luc Megens van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (locatie Amsterdam) bedanken voor het maken van de XRF, XRD en de GC/MS-scans voor het testonderzoek met de zes casusvondsten. Tot slot dank ik mijn familie voor alle steun en tips die zij mij gaven tijdens dit afstudeerproject. Ik wens u veel leesplezier toe.

Lisa Arts

(3)

3

Samenvatting

In dit afstudeerproject is onderzoek verricht naar de wijze waarop degradatie van archeologische vondsten in depots voorkomen en verholpen kan worden. De aanleiding voor het onderzoek zijn de controles die ArcheoCare heeft uitgevoerd op archeologische vondsten in depots. Daaruit is gebleken dat reeds behandelde kwetsbare archeologische vondsten alsnog degraderen. De opdrachtgevers van het onderzoek zijn Johan Langelaar en Karin Abelskamp-Boos van ArcheoCare. Dit is een atelier voor de conservering en restauratie van archeologische en historische vondsten.

De hoofdvraag in dit onderzoek luidt als volgt: “Op welke manier kan voorkomen worden dat reeds behandelde archeologische objecten in depots verder kunnen degraderen?”

De hoofdvraag is beantwoord aan de hand van drie deelonderzoeken. In het eerste deel zijn interviews gehouden met gemeentelijke en provinciale depothouders, archeologische opgravingsbedrijven en conserveringsspecialisten. Met behulp van de interviews is inzicht verkregen in waarom bedrijven bepaalde methoden gebruiken, welke meningen zij hebben over de methoden in het werkveld en over de communicatie over het behoud van kwetsbaar vondstmateriaal. Deze processen hebben allemaal invloed op het behoud van een vondst.

De geïnterviewde conserveringsspecialisten hebben verschillende meningen over welke methoden een vondst optimaal stabiel houden welke juist niet. Zo zijn zij het met elkaar oneens over het gebruik van conserveringsproducten zoals epoxy en conserveringsmethoden, zoals vriesdrogen, PEG en het ontzouten van ijzer door verhitting. Deze zouden voor degradatie of verlies van informatie (merktekens, gebruikssporen) in de vondst kunnen zorgen. Vrijwel alle geïnterviewde conserveringsspecialisten staan open voor onderlinge communicatie en voor discussie over

conserveringsmethoden en -producten. De conserveringsspecialisten hebben echter de indruk dat niet iedereen openstaat voor discussie, omdat anderen niet tegen kritiek kunnen op hun

conserveringstechniek en vanwege de commercie.

De geïnterviewde depotmedewerkers en opgravingsbedrijven willen specifieke richtlijnen voor de aanlevering van conserveringsrapporten, pakbonnen en de geconserveerde vondst. Zij vinden dat het budget te klein is om de kwaliteit van het bewaren van kwetsbaar vondstmateriaal te kunnen

waarborgen.

Het tweede deelonderzoek is een testonderzoek van zes geconserveerde archeologische vondsten die bestaan uit ijzer of ijzer gecombineerd met een ander materiaal en die in een depot aan het degraderen zijn. Er is microscopisch en chemisch onderzoek gedaan naar conserveringsmethoden die op deze vondsten zijn gebruikt. Verschillende oplosmiddelen zijn stapsgewijs gebruikt, van het minst

agressieve (demiwater) naar het agressiefste middel (aceton of terpentijn) om te zien met welk middel de oude conservering verwijderd kan worden. Uit de onderzoeken is gebleken dat verschillende conserveringen uit plastics, olie en was bestonden. Uit het testonderzoek kon niet met zekerheid geconcludeerd worden wat het exacte conserveringsproduct is, want hiervoor is meer ervaring nodig. In het derde onderdeel is een scanonderzoek gedaan met XRF, XRD en een Py-GC/MS-scan, waarmee onder andere corrosieproducten en het oude conserveringsproduct achterhaald zijn op zes vondsten. De uitslagen van de Py-GC/MS-scan bestaan uit bestandsdelen die aanwezig zijn in de

conserveringslaag van de vondst. Echter beschik ik zelf over onvoldoende kennis om bijvoorbeeld te concluderen welke oliën, of wassen exact aanwezig zijn in de conserveringslaag.

Uit het onderzoek blijkt dat verdere degradatie wordt voorkomen door de samenhang tussen een goed geklimatiseerde klimaatkamer, reversibele producten en kennis over het herkennen van degradatie. Hierbij is de communicatie tussen depots en communicatie tussen conserveringsspecialisten van belang.

(4)

4

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 1. Inleiding ... 9 1.1 Projectopdracht... 9 1.2 Aanleiding ... 9 1.3 Onderzoekskader en verantwoording ... 9 1.4 Relevantie ... 10

1.5 Probleemstelling, doelstelling en vraagstelling... 11

1.6 Korte beschrijving van de onderzoeksopzet ... 12

1.7 Leeswijzer ... 13 2. Onderzoeksmethoden ... 14 2.1 Literatuuronderzoek ... 14 2.2 Interview onderzoek ... 14 2.2.1 Archeologische opgravingsbedrijven... 15 2.2.2 Conserveringsspecialisten ... 15 2.2.3 Archeologische depots ... 15 2.2.4 Verantwoording interviews ... 16 2.2.5 Veranderingen ... 16

2.3. Testonderzoek met oplosmiddelen ... 16

2.3.1 Verantwoording testonderzoek oplosmiddelen ... 16

2.3.2 Verantwoording testuitslagen ... 17

2.4. Scanmethoden ... 18

2.4.1 XRF-scan ... 18

Wat wordt gemeten? ... 18

Hoe werkt XRF? ... 19

Wat zijn de testuitslagen? ... 19

2.4.2 XRD-scan ... 19

Wat wordt gemeten? ... 19

Hoe werkt het? ... 19

Wat zijn de testuitslagen? ... 19

2.4.3 Raman-spectroscopie ... 19

Hoe werkt het? ... 19

Wat zijn de testuitslagen? ... 20

2.4.4 Py-GC/MS-scan ... 20

Wat wordt gemeten? ... 20

(5)

5

Wat zijn de testuitslagen? ... 20

Overzichtstabel toegepaste scanmethoden ... 21

2.4.5 Veranderingen ... 21

3. Verwerking van vondsten volgens KNA, versie 4.1 ... 22

3.1 Het archeologisch opgravingsbedrijf ... 22

3.1.1 Programma van Eisen (PvE) ... 22

3.1.2 Veldonderzoek ... 22

3.1.3 Deselecties ... 22

3.1.4 Afwijkende deelselecties bij onverwachte vondsten ... 23

3.1.5 Tijdelijke opslag en handelingen per materiaalcategorie ... 23

3.2 Conserveringsspecialist ... 23 3.3 Archeologische depots ... 23 3.3.1 Conserveringsrapport en overdrachtsformulier ... 23 3.3.2 Aanleveringseisen vondsten ... 24 3.3.3 Aanleveringseisen pakbon ... 24 3.3.4 Afkeuring en goedkeuring ... 24

3.3.5 Bewaarcondities archeologisch depot ... 25

4. Uitwerking interview onderzoek ... 26

4.1 Archeologische opgravingsbedrijven ... 26

4.1.1 Programma van Eisen (PvE) ... 26

4.1.2 Deselectie ... 28

4.1.3 Tijdelijke opslag ... 28

4.1.4 Conservering ... 29

4.1.5 Authenticiteit van archeologische vondsten... 30

4.1.6 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) ... 30

4.1.7 Aanleveringseisen depot ... 31

4.1.8 Communicatie ... 32

4.1.9 Deelconclusie archeologische opgravingsbedrijven ... 33

4.2 Archeologische conserveringsspecialisten ... 34 4.2.1 Rapportage ... 34 4.2.2 Hout en leer ... 34 4.2.3 IJzer ... 36 4.2.4 Non-ferro metalen ... 38 4.2.5 Gecombineerde vondsten ... 39

4.2.6 Authenticiteit van een archeologische vondst ... 39

4.2.7 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) ... 40

(6)

6

4.2.9 Deelconclusie archeologische conserveringsspecialisten... 42

4.3 Archeologische depots ... 43

4.3.1 Controle van vondsten en rapporten ... 43

4.3.2 Conserveringsmethoden hout en leer ... 44

4.3.3 Conserveringsmethoden ijzer en non-ferro metalen ... 45

4.3.4 Authenticiteit van een archeologische vondst ... 45

4.3.5 Opslag archeologische vondsten ... 45

4.3.6 Kosten ... 47

4.3.7 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) ... 47

4.3.8 Communicatie ... 48

4.3.9 Deelconclusie archeologische depots ... 49

4.4 Vergelijking van praktijk met norm ... 51

4.5 Overkoepelende deelconclusie interviews ... 53

5. Testonderzoek oplosmiddelen zes casusvondsten ... 54

5.1 Vondst 1: Kantbijl, vondstnummer 153, Delft ... 54

5.1.1 Staat van de vondst voor aanvang van het testonderzoek ... 54

5.1.2 Het testonderzoek ... 55

5.1.3 Testuitslag ... 57

5.2 Vondst 2: Beslagplaatje, vondstnummer 1039 ... 58

5.2.1 Staat van de vondst voor aanvang van het testonderzoek ... 58

5.2.2 Testonderzoek ... 59

5.2.3 Testuitslag ... 61

5.3 Vondst 3: Ruiterspoor, vondstnummer 1794 ... 63

5.3.1 Staat van de vondst voor aanvang van het testonderzoek ... 63

5.3.2 Het testonderzoek ... 64

5.3.3 Testuitslag ... 66

5.4 Vondst 4: Mes, vondstnummer 1841 ... 67

5.4.1 Staat van de vondst voor aanvang van het testonderzoek ... 67

5.4.2 Het testonderzoek ... 69

5.4.3 Testuitslag ... 73

5.5 Vondst 5: Mes, vondstnummer 1845 ... 74

5.5.1 Staat van de vondst voor aanvang van het testonderzoek ... 74

5.5.2 Het testonderzoek ... 75

5.5.3 Testuitslag ... 77

5.6 Vondst 6: Knijpschaar, vondstnummer 2015 ... 78

5.6.1 Staat van de vondst voor aanvang van het testonderzoek ... 78

(7)

7

5.6.3 Testuitslag ... 81

5.7 Deelconclusie testonderzoek met oplosmiddelen ... 82

6. Testuitslagen Scans ... 83

6.1 Testuitslagen XRF-scan... 83

6.2 Testuitslagen XRD ... 85

6.3 XRD testuitslagen zes casusvondsten ... 86

6.4 Uitslagen Py-GC/MS-scan ... 94 6.5 Deelconclusie scanonderzoek ... 96 7. Overkoepelende synthese ... 98 8. Conclusie ... 100 8.1 Antwoord op de hoofdvraag ... 104 9. Discussie ... 105 10. Aanbevelingen ... 107 10.1 Aanbevelingen werkveld ... 107

10.2 Aanbevelingen voor een vervolgonderzoek ... 108

Bibliografie ... 109 Schriftelijke bronnen ... 109 Interview bronnen ... 111 Artikelen op websites ... 112 Internet bronnen ... 112 Afbeeldingen ... 115

Bijlage 1. Opgestelde interview vragen ... 116

Bijlage 1.1 Interview vragen archeologische opgravingsbedrijven... 116

Bijlage 1.2 Interviewvragen conserveringsspecialisten ... 117

Bijlage 1.3 Interviewvragen archeologische depots ... 117

Bijlage 2. Conserveringsmethoden en -producten ... 119

Bijlage 2.1 Conserveringsmethoden ... 119

Bijlage 2.2 Conserveringsproducten ... 120

Bijlage 3: Eigenschappen conserveringsproducten en oplosmiddelen zes casusvondsten ... 122

Bijlage 3.1 Conserveringsproducten ... 122

Bijlage 3.2 Oplosmiddelen ... 129

Bijlage 4: Scanonderzoek, uitleg scanmethoden ... 134

4.1 XRF-scan ... 134

4.1.1 Wat wordt gemeten? ... 134

4.1.2 Hoe werkt het? ... 134

4.1.3 Wat zijn de testuitslagen? ... 134

(8)

8

4.2 XRD-scan ... 135

4.2.1 Wat wordt gemeten? ... 135

4.2.2 Hoe werkt het? ... 135

4.2.3 Wat zijn de testuitslagen? ... 136

4.2.4 Waarom wordt de scan wel of niet toegepast op vondsten met oude conserveringen? ... 136

4.3 Raman-spectroscopie... 137

4.3.1 Wat wordt gemeten? ... 137

4.3.2 Hoe werkt het? ... 137

4.3.3 Wat zijn de testuitslagen? ... 137

4.3.4 Waarom wordt de techniek wel of niet toegepast op vondsten met oude conserveringen? .... 137

4.4 Py-GC/MS-scan ... 138

4.4.1 Wat wordt gemeten? ... 138

4.4.2 Hoe werkt het? ... 138

4.4.3 Wat zijn de testuitslagen? ... 138

4.4.4 Waarom wordt het wel of niet toegepast op vondsten met oude conserveringen? ... 138

4.5 Overzichtstabel mogelijkheden van de scanmethoden ... 139

(9)

9

1. Inleiding

1.1 Projectopdracht

Dit afstudeerproject is het eindwerkstuk voor de opleiding Archeologie aan Hogeschool Saxion in Deventer. Het afstudeerproject bestaat uit een onderzoek naar de wijze waarop degradatie van archeologische vondsten in archeologische depots voorkomen en verholpen kan worden.

1.2 Aanleiding

De aanleiding voor het onderzoek is de controle van drie depots die Johan Langelaar en Karin Abelskamp-Boos van het conserveringsbedrijf ArcheoCare hebben uitgevoerd. Uit hun controle is gebleken dat reeds behandelde kwetsbare archeologische vondsten, zoals ijzer, non-ferrometalen (anders dan ijzer), hout, leer en gecombineerde materialen alsnog degraderen. Deze drie

gecontroleerde depots zijn depot Delft, het depot van Erfgoed Leiden en Omstreken en het archeologisch en bouwhistorisch depot van de gemeente Vlaardingen. ArcheoCare heeft contact gelegd met het stadsdepot van Dordrecht om een controle van de vondsten uit te voeren. De genoemde vier archeologische depots zijn opgenomen in de onderzoeksmethoden van de interviews.

1.3 Onderzoekskader en verantwoording

Langelaar en Abelskamp-Boos van het bedrijf ArcheoCare conserveren de archeologische vondsten op basis van de kennis die zij hebben opgebouwd. Zij werken zoveel mogelijk met reversibele producten en passen elke conserveringsmethode of tijdsduur van deze methode apart aan op een vondst. Zij vinden het van belang om te meten of een conservering geslaagd is. Ze hebben geconstateerd dat sommige vondsten met eerdere conserveringen, degradatie vertonen. De vondsten degraderen en dienen opnieuw geconserveerd te worden. Binnen enkele jaren treedt al degradatie op. Vaak ontbreken de conserveringsrapporten, omdat deze zijn kwijtgeraakt of niet geleverd zijn. Voor de invoering van de richtlijnen van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) in de archeologie werd vaak geen conserveringsrapport opgesteld.

In versie 4.1 van de KNA staan de richtlijnen voor de wijze waarop moet worden omgegaan met vondstmateriaal. De richtlijnen zijn opgesteld voor archeologische bedrijven,

conserveringsspecialisten en depothouders.1 De mogelijke aanpassingen van de KNA worden besproken in een vergadering van het Centraal College van Deskundigen (CCvD). 2

Er is geen bron gevonden waarin staat hoe een conserveringsspecialist gekeurd wordt als een erkend KNA-specialist conserveren. In de KNA wordt wel naar een erkend specialist conserveren verwezen. Op de website van het actorregistratieregister staat daar verder ook geen duidelijke informatie over.3 In de KNA staat dat de opdrachtnemer verantwoordelijk is voor het uitvoeren van specialistisch

onderzoek. Wanneer er geen programma van eisen (hierna: PvE) is dat conform de bepalingen in de WABO4 is goedgekeurd, wordt het opgestelde PvE aangehouden in overeenstemming met het Protocol 4001. Dat geldt ook voor het uitvoeren van conserveringen. Verder wordt hier verwezen naar artikel 5.6 lid 3 van de Erfgoedwet: een certificaathouder conserveert de aangetroffen archeologische vondsten.5 In de Erfgoedwet staat dat de vondsten geconserveerd dienen te worden door een

certificaathouder.6 Op de website beroepsregistratie7 staat een brochure met enige vorm van controle

1 SIKB 20018, 4.1.

2 https://www.sikb.nl/archeologie/ccvd-archeologie,geraadpleegd op 10-06-2020. 3 https://www.actorregistratie.nl/downloads,geraadpleegd op 10-06-2020. 4 WABO: Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

5 SIKB 2018g, 7, 9.

6 https://wetten.overheid.nl/BWBR0037521/2020-04-01#Hoofdstuk5_Paragraaf5.1_Artikel5.2.geraadpleegd op 10-06-2020. 7 Ban Registratie: “MA Restauratiekunde of een vergelijkbare opleiding in het binnen- of buitenland, Objects Conservation en 2 jaar aantoonbare professionele werkervaring of minimaal 5 jaar aantoonbare professionele werkervaring met het conserveren van archeologische objecten, en minimaal 6 conserveringsrapporten conform specificatie 0S16). Verder Kennis van de specificatie “conservering” OS11 en Kennis van archeologische werkprocessen en van conservering organische en anorganische materialen.” http://beroepsregistratie.nl/wp-content/uploads/2017/03/brochure.pdf,geraadpleegd op 10-06-2020.

(10)

10 op conserveringsspecialisten, door middel van eisen waaraan een conserveringsspecialist moet

voldoen om zich te kunnen registreren.

In een inspectierapport uit 2005 wordt beschreven dat archeologische depotbeheerders vinden dat vondsten niet voldoende geconserveerd worden. Dit gold voor een beperkt aantal vondsten. In de bron staat vermeld dat depotbeheerders hebben gemerkt dat na de verschijning van de KNA veel minder vondsten werden aangeleverd. Volgens de depotbeheerders komt dat omdat in het PvE geen eisen voor de conservering zijn opgenomen. Verder wordt volgens hen de conservering niet voldoende begroot in het PvE vanwege de concurrentie.8

In een inspectierapport van 2018 heeft de erfgoedinspectie onderzoek gedaan naar de bewaarcondities van gemeentelijke depots. Uit het onderzoek is gebleken dat archeologische depots in 2018 niet aan de bewaarcondities voldeden om geconserveerde archeologische vondsten op te slaan. In de bron staat dat de gemeentelijke depots weten dat enkele klimaatkamers in hun depot niet voldoen en dat deze

gemeenten niet voldoende middelen of mogelijkheden hebben om te kunnen voldoen aan de richtlijnen voor het behoud van vondsten.9

In dit onderzoek wordt onderzocht hoe archeologische opgravingsbedrijven, conserveringsspecialisten en medewerkers van archeologische depots nu te werk gaan ten opzichte van de KNA. De

werkzaamheden in de bovengenoemde archeologische werkvelden zorgen voor het eindresultaat van het behoud van een vondst in het depot.

1.4 Relevantie

Het onderzoek is relevant, omdat wordt beschreven hoe archeologische vondsten gemonitord kunnen worden in een archeologisch depot. Het onderzoek geeft informatie over de samenwerking tussen archeologische depots, archeologische opgravingsbedrijven en conserveringsspecialisten. Hierdoor geeft het inzicht in de wijze waarop er gezamenlijk voor gezorgd kan worden dat de archeologische vondsten optimaal behouden kunnen worden.

De belanghebbenden bij dit afstudeerproject zijn alle personen en instanties die met archeologisch erfgoed te maken hebben. Het archeologisch erfgoed is van iedereen.

Voor de wetenschap is het van belang dat de vondsten goed bewaard blijven, zodat vervolgonderzoek naar de vondsten kan plaatsvinden.

8 Erfgoedinspectie 2005, 21.

(11)

11

1.5 Probleemstelling, doelstelling en vraagstelling

Depothouders constateren dat vondsten met conserveringen, na conservering opnieuw aan het degraderen zijn. Vanwege degradatie blijven er in sommige gevallen slechts kruimels over van vondsten in de vondstzakjes. De redeneren van degradatie kunnen variëren van onjuiste bewaarcondities tot aan een conservering, die invloed heeft op het behouden van een vondst. Het doel van dit onderzoek is om inzicht te verkrijgen hoe gezamenlijk met alle betrokken archeologische werkvelden, ervoor gezorgd kan worden dat kwetsbare archeologische vondsten optimaal behouden worden in de depots. Daarbij wordt niet alleen nadruk gelegd op het depot, maar zal onderzoek gedaan worden naar het gehele proces van een vondst vanaf de opgraving tot in het depot. Hiervoor is gekozen omdat deze processtappen allemaal invloed kunnen hebben op degradatie in de vondst.

Hiermee kunnen depothouders inzichten verkrijgen over de gevolgen van deze processtappen en kunnen zij beter begrijpen waar zij op kunnen letten bij eventuele degradatie in hun depot.

Voor dit onderzoek is de volgende hoofdvraag opgesteld: “Op welke manier kan voorkomen worden dat reeds behandelde archeologische objecten in depots verder degraderen?”

Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden, zijn deelvragen opgesteld op drie verschillende onderzoeksniveaus.

Op macroniveau wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop wordt omgegaan met een kwetsbare vondst, vanaf de opgraving tot het depot. Hierbij horen de volgende deelvragen:

1. Hoe wordt in Nederland omgegaan met kwetsbaar archeologisch vondstmateriaal?

2. Op welke manieren controleren depots de aangeleverde en opgeslagen objecten in het depot? 3. Hoe kan een depothouder goed monitoren hoe de vondsten eraan toe zijn, wanneer dit niet altijd aan de buitenkant te zien is?

Op mesoniveau wordt onderzoek gedaan naar de wijze waarop oude conserveringen verwijderd kunnen worden zonder de vondst te beschadigen. Ook wordt onderzocht met welke materialen de vondsten opnieuw geconserveerd kunnen worden. Daar horen de volgende deelvragen bij:

4. Welke chemische reacties vinden plaats tussen de materialen en op welke manier zorgen deze reacties voor degradatie?

5. Op welke manier kunnen eerdere conserveringen schade toebrengen aan het object? 6. Op welke manier kunnen de middelen van de eerdere conservering goed verwijderd worden zonder dat het archeologisch object verder beschadigd raakt?

7. Op welke manier kan het gecombineerde object opnieuw geconserveerd worden, zodat het object stabiel blijft?

Op microniveau is onderzoek gedaan naar zes casusvondsten. De volgende deelvragen worden daarin beantwoord:

8. In welke staat verkeren de zes archeologische objecten bij aanvang van het onderzoek? 9. Op welke manier zijn de zes gecombineerde objecten uit het depot geconserveerd en welke middelen worden gebruikt bij deze conserveringsmethoden?

Aan de hand van de vragen wordt bekeken hoe wordt omgegaan met een kwetsbare vondst vanaf de opgraving tot in het depot. Op deze manier wordt inzicht verkregen in de problemen die depots en archeologische bedrijven tegenkomen bij kwetsbaar archeologisch vondstmateriaal.

(12)

12

1.6 Korte beschrijving van de onderzoeksopzet

In het onderzoek wordt in kaart gebracht hoe voorkomen kan worden dat reeds behandelde archeologische objecten in depots verder kunnen degraderen. Het eerste deel van het onderzoek bestaat uit een interviewonderzoek. Met de interviews wordt onderzocht hoe met kwetsbare archeologische vondsten wordt omgegaan door depots, opgravingsbedrijven en

conserveringsspecialisten. De kostenposten, conserveringsmethoden en communicatie komen hierin aan de orde.

Het tweede deel van het onderzoek bestaat uit een onderzoek met oplosmiddelen om te achterhalen wat de onbekende conserveringslagen zijn op de vondsten in depots. Hieruit blijkt ook hoe deze onbekende conserveringslaag te verwijderen is.

Het derde deel van het onderzoek bestaat uit scanmethoden waarmee chemische/scheikundige elementen, corrosieproducten (stoffen die worden gevormd door een corrosieproces in een vondst, is ijzer/metaal dat een reactie aangaat met bijvoorbeeld een oxide) en conserveringsproducten te achterhalen zijn. De methode wordt gebruikt om te concluderen of de conclusie bij de test met

oplosmiddelen juist is. Verder om aanvullende informatie te geven over de conserveringsproducten en corrosie, die invloed kunnen hebben op degradatie in de vondst.

Het laatste onderdeel bestaat uit literatuuronderzoek dat het hele onderzoek overkoepeld. Het vooronderzoek vindt plaats per onderzoekonderdeel met behulp van literatuuronderzoek. Dit

vooronderzoek bestaat uit onderzoek naar de geïnterviewde bedrijven, de te gebruiken oplosmiddelen voor de test met oplosmiddelen en de toepasbaarheid en het gebruik van de scanmethoden.

(13)

13

1.7 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 staat een uitleg over de uitvoering van het onderzoek en de onderzoeksmethoden. In hoofdstuk 3 wordt het normale verloop van het verwerken van kwetsbare vondsten beschreven, zoals dit in de KNA staat. Hoofdstuk 4 bestaat uit vergelijkingen tussen de interviews met de medewerkers van archeologische bedrijven. Hoofdstuk 5 bestaat uit het testonderzoek met oplosmiddelen van de zes casusvondsten. Hoofdstuk 6 bevat de testuitslagen van de uitgevoerde scans. In hoofdstuk 7 staat de overkoepelende synthese. In hoofdstuk 8 staat de conclusie van het scriptieonderzoek. Hierin wordt antwoord gegeven op de deelvragen en de hoofdvraag. In hoofdstuk 9 wordt ingegaan op de discussiepunten die uit het onderzoek zijn voortgekomen. In hoofdstuk 10 worden aanbevelingen gedaan voor de praktijk en een eventueel vervolgonderzoek.

(14)

14

2. Onderzoeksmethoden

In dit onderzoek worden vier onderzoeksmethoden toegepast, namelijk literatuuronderzoek,

interviews, een testonderzoek van de zes geconserveerde degraderende archeologische casusvondsten en de scanmethoden die informatie geven over corrosieproducten en conserveringsproducten. De onderzoeksmethoden worden in de onderstaande paragrafen toegelicht.

2.1 Literatuuronderzoek

Het literatuuronderzoek bestaat uit meerdere onderdelen. Als eerste is brononderzoek gedaan naar de bedrijven die werden geïnterviewd. Hierin zijn de websites van de bedrijven bestudeerd. Op deze manier konden de interviewvragen specifieker gesteld worden per bedrijf, over de werkzaamheden en de besluitvorming.

Op internet zijn productomschrijvingen gevonden van de oplosmiddelen die gebruikt zijn voor het testonderzoek met de microscoop. Op deze manier konden de eigenschappen van de producten in kaart gebracht worden. De bronnen zijn betrouwbaar, omdat de leverancier de juiste productinformatie aan dient te leveren.

Vervolgens is gezocht naar bronnen over de scanmethoden. De gevonden bronnen zijn zowel internetbronnen als wetenschappelijke literatuur. De internetbronnen bevatten informatie die de leveranciers van de scanapparatuur beschikbaar stellen. De literatuur bestaat uit wetenschappelijke bronnen met informatie over de werking, testuitslag en hoe deze gelezen kan worden van de

röntgenfluorescentiespectrometrie (XRF), X-ray Powder Diffraction (XRD), Raman-spectroscopie en Py-GC/MS-spectroscopie.

Ook is literatuuronderzoek gedaan naar conserveringsmethoden die gebruikt worden op een vondst. Daarbij is bijvoorbeeld gebruikgemaakt van de volgende bronnen: Cronyn 1990; Keene S/C. Orton 1985,; Rayburn 2015; Cano/Lafuen. De informatie over de conserveringsmethoden die in de

interviews genoemd werd, is gebruikt om te bepalen welke adviezen het meest voor de hand liggen en waarom.

De bronnen zijn betrouwbaar, omdat het gaat om onderzoek dat is gedaan door wetenschappelijk onderzoekers die meerdere wetenschappelijke artikelen of boeken op hun naam hebben staan in hun werkveld. De kennis van de opdrachtgevers Karin Abelskamp-Boos en Johan Langelaar, eigenaren van ArcheoCare, een atelier voor conservering en restauratie van archeologische en historische vondsten is ook gebruikt. Aan de hand van het literatuuronderzoek zijn de deelvragen 1, 3, 5 en 7 beantwoord.

2.2 Interview onderzoek

Het interviewonderzoek is gedaan om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop wordt omgegaan met een kwetsbare archeologische vondst (in Nederland) vanaf de opgraving tot in het depot. De

interviews beginnen bij het moment waarop de archeologen voor het eerst in aanraking komen met een kwetsbare vondst.

Bij een opgravingsbedrijf is dat de fase waarin het PvE wordt geschreven. Daarin staat een raming van de kosten voor de conservering. Bij een conserveringsbedrijf is het eerste moment de aanlevering van de vondst om te worden gefotografeerd voor het conserveringsrapport. Met behulp van foto’s wordt de staat van de vondst vastgelegd, voordat de conservering begint. Bij een depot is het eerste moment de digitale aanlevering die plaatsvindt voor de fysieke aanlevering van de vondst. Deze digitale

aanlevering betreft de pakbon, een rapport van de database, de selectie van de vondst en het conserveringsrapport.

(15)

15 In de tweede fase in het proces van een vondst zijn opslag, kosten, conserveringsmethoden, methoden waar archeologen het wel of niet mee eens zijn en deselectie aan de orde. Deselectie wordt behandeld omdat dit proces uiteindelijk bepaald hoeveel vondsten geconserveerd worden. Soms zijn de kosten voor de te behandelen van de geselecteerde vondsten groter dan verwacht en wil de opdrachtgever deze kosten niet betalen. Op dat moment heeft de deselectie invloed op het behoud van de vondst. De interviewvragen zijn bij elke geïnterviewde medewerker toegespitst op diens discipline in de

archeologische wereld. Tot slot is hun mening gevraagd over de communicatie binnen hun eigen discipline en alle werkvelden van de archeologie en over de KNA.

De interviews bestaan gemiddeld uit zestien vragen. De vragenlijsten zijn per discipline opgesteld en zijn weergegeven in bijlage 1. Sommige vragenlijsten zijn aangevuld met meningen over bepaalde conserveringsmethoden, die andere geïnterviewden wel of niet toepassen in hun bedrijf. De interviews duurden gemiddeld een uur tot anderhalf uur.

De interviews zijn ter verantwoording toegevoegd als bijlage in een zip-map met geluidsfragmenten, op het inleverpunt van Saxion op Blackboard en worden aangeleverd op een usb-stick bij de papieren scriptie. De MP3- en M4A-bestanden van de interviews kunnen worden beluisterd op verschillende apparaten. Omwille van tijd en de transparantie worden de interviews als geluidsfragmenten

toegevoegd. Een interview is gedeeltelijk uitgetypt ingeleverd als bijlage bij deze scriptie, omdat dit interview heeft plaatsgevonden via e-mail.

2.2.1 Archeologische opgravingsbedrijven

In tototaal zijn zeven medewerkers van archeologische opgravingsbedrijven Econsultancy Boxmeer, ADC ArcheoProjecten Amersfoort en RAAP West-Nederland geïnterviewd over de manier waarop de vondsten in het PvE worden omschreven ten behoeve van het kostenoverzicht en de manier van uitwerken. Ook is gevraagd hoe een archeologisch opgravingsbedrijf een conserveringsbedrijf kiest en hoe het controleert of de vondsten op de juiste manier geconserveerd zijn.

2.2.2 Conserveringsspecialisten

In totaal zijn zes medewerkers van de specialistische conserveringsbedrijven Restaura, Archeoplan, ArcheoMetaal en ArcheoCare geïnterviewd over de conserveringsmethoden die zij hanteren en de redenen waarom zij een bepaalde methode kiezen.

2.2.3 Archeologische depots

In totaal zijn vijf medewerkers van het archeologisch depot Delft, het depot van Erfgoed Leiden en Omstreken, het stadsdepot van Dordrecht en het archeologisch en bouwhistorisch depot van gemeente Vlaardingen geïnterviewd. Ook zijn in totaal vier medewerkers van depots geïnterviewd, waar

Langelaar en Abelskamp-Boos van ArcheoCare niet zijn geweest of waarmee zij nog geen contact hebben gehad voor de controle van de vondsten. De depots die ArcheoCare niet heeft gecontroleerd zijn het provinciaal depot van Overijssel voor bodemvondsten A.D, het provinciaal depot van Zeeland, het Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD) en het provinciaal depot van Heerlen De Vondst.

De geïnterviewde medewerkers van de depots die ArcheoCare heeft bezocht, hebben informatie gekregen over de conserveringsmethoden vanuit het perspectief van het conserveringsbedrijf

ArcheoCare. De geïnterviewde medewerkers van de andere depots hebben dat inzicht niet gekregen en dat is nodig voor dit onderzoek. Op deze manier kan een neutraler beeld worden verkregen van de ideeën over conserveringen in de depots.

(16)

16

2.2.4 Verantwoording interviews

Door deze medewerkers te interviewen, kon aandacht worden besteed aan de vondsten in de depots en kon het gehele proces worden onderzocht vanaf de opgraving tot in het depot. Medewerkers van verschillende bedrijven zijn geïnterviewd, omdat zij uiteindelijk bepalen in welke staat de

archeologische vondsten in het depot terechtkomen. Met de resultaten van de interviews kan antwoord worden gegeven op de deelvragen 1, 2, 3, 5, 6 en 7.

2.2.5 Veranderingen

Het was oorspronkelijk de bedoeling om fysieke interviews bij de bedrijven te houden, om zo ook te kunnen kijken hoe het bedrijf te werk gaat. Uiteindelijk zijn de interviews online gehouden, vanwege de coronamaatregelen en de coronacrisis. In plaats van volledig uitgeschreven interviews zijn de geluidsopnames van de interviews toegevoegd als bijlage. Verder was het de bedoeling om deelvragen 5, 6 en 7 te beantwoorden met het testonderzoek met oplosmiddelen en het scanonderzoek. Deze vragen zijn echter voor een groot deel beantwoord met de interviews omdat er geen duidelijke conclusie getrokken kon worden uit het testonderzoek met de oplosmiddelen en de scanmethoden.

2.3. Testonderzoek met oplosmiddelen

2.3.1 Verantwoording testonderzoek oplosmiddelen

Het testonderzoek, waarin de oplosmiddelen worden toegepast op de archeologische vondsten, is een onderdeel van het microniveau en mesoniveau van het onderzoek. Uit paragraaf 1.2 Onderzoekskader en verantwoording (een inspectierapport uit 2005)10 is gebleken dat de nadruk wordt gelegd op onjuiste bewaarcondities in depots als degradatie van vondsten wordt geconstateerd. In het onderzoek van de casusvondsten wordt onderzocht of de degradatie mede te maken kan hebben met een

conserveringsmethode of conserveringsproduct.

In het microscopisch en chemisch testonderzoek is onderzocht welke conserveringsproducten gebruikt zouden kunnen zijn op de degraderende vondsten in het archeologisch depot. Ook is onderzocht hoe een conserveringsproduct eventueel verwijderd kan worden.

Het testonderzoek biedt een meerwaarde ten opzichte van het literatuuronderzoek, omdat zich in de depots ook vondsten bevinden die zijn bewerkt met onbekende producten, die eigenlijk niet tot de conserveringsproducten behoren. Deze conserveringsproducten worden niet in de literatuur beschreven en daarom biedt het testonderzoek een meerwaarde.

De tests zijn uitgevoerd op de zes casusvondsten, die bestaan uit ijzer of uit ijzer en een ander materiaal. De materiaalcategorie ijzer is gekozen, omdat ijzer het eerste materiaal is dat kan gaan degraderen. De gecombineerde vondsten zijn gekozen, omdat de bewaarcondities en

behandelingsmethoden verschillen van die van vondsten die uit één materiaal bestaan.

De vondsten zijn afkomstig uit het depot dat is gecontroleerd door conserveringsspecialisten Langelaar en Abelskamp-Boos. Zij hebben bepaald welke ijzeren vondsten opnieuw behandeld dienen te worden. De vondsten dienen als voorbeeld, omdat de eventueel gebruikte conserveringsmethoden

tegenwoordig nog steeds toegepast worden.

Alleen de casusvondsten zijn onderzocht in het testonderzoek, maar deze zijn representatief voor ijzeren en gecombineerde ijzeren archeologische vondsten in depots, die, ondanks een conservering, opnieuw aan het degraderen zijn. De tests geven een indicatie van de conserveringsproducten die zijn gebruikt en geven inzicht in de oplosmiddelen waarmee de oude conservering eventueel gereinigd kan worden.

(17)

17 In paragrafen met de titel ‘Staat van de vondst voor aanvang van het testonderzoek’ wordt de vondst alleen visueel onderzocht, omdat de depothouders ook vaak alleen visueel kunnen zien of een conservering heeft plaatsgevonden.

In het testonderzoek worden de zes oplosmiddelen toegepast die Langelaar en Abelskamp-Boos gebruiken om oude conserveringen te verwijderen van een vondst. Deze oplosmiddelen passen zij toe van het minst agressieve product naar het agressiefste product.11 De volgorde waarin de oplosmiddelen zijn gebruikt, is als volgt: demiwater, aceton, ethanol, terpentine, wasbenzine en tot slot terpentijn. In het literatuuronderzoek is gezocht naar vergelijkbare testen, maar deze zijn niet gevonden. Daarom is ervoor gekozen om het testonderzoek toe te passen op de methode op dezelfde manier als Langelaar en Abelskamp deze toepassen. Daarbij is gebruikgemaakt van de expertise van het

conserveringsbedrijf ArcheoCare

De test is uitgevoerd met een wattenstaafje en kompres met ieder oplosmiddel, om te kijken of de oude conservering met het oplosmiddel verwijderd kan worden. Met een wattenstaafje is stapsgewijs onderzocht met welk reinigingsmiddel het wattenstaafje vuil wordt en de conserveringslaag dus oplost. Een kompres is een lap stof of een stuk papier of ander medium dat is doordrenkt met een oplosmiddel en wordt gebruikt om tegen de vondst te drukken, zodat de afwerklaag losgeweekt wordt. Om het kompres met oplosmiddel op de vondst te laten drukken, is het kompres met de vondst

ingepakt in plasticfolie.

Wanneer iets visueel of onder een microscoop vettig, olieachtig of plastic lijkt, wordt meteen gerichter testonderzoek gedaan en worden niet alle zes de oplosmiddelen gebruikt.

Elk oplosmiddel heeft eigenschappen die slechts enkele stoffen oplossen. Aan de hand hiervan kan bepaald worden welke oude conservering toegepast is. De uitkomsten van de tests zijn visueel beschreven en de foto’s van de tests onder een microscoop zijn toegevoegd.

De bedoeling is om in het testonderzoek te kijken welke conserveringen in de archeologische depots zijn toegepast. Het uitgangspunt is dat het om onbekende conservering gaat en daarom is besloten om trapsgewijs uitsluitend de oplosmiddelen te gebruiken. Hieruit worden slechts conclusies getrokken, wanneer een reactie op de vondst plaatsvindt. Het plan was om deze conclusies mee te nemen in het scanonderzoek om de conclusies uit het testonderzoek te vergelijken met de testuitslagen van het scanonderzoek.

Verdere informatie over de datering en fabricage van de vondst wordt niet gegeven in deze scriptie, omdat die niet relevant is voor de beantwoording van de onderzoeksvragen. De tabellen met

productbeschrijvingen staan in de bijlage. Met dit deelonderzoek kunnen de deelvragen 6 en 8 worden beantwoord.

2.3.2 Verantwoording testuitslagen

Tijdens het testonderzoek is gebleken dat ik over te weinig kennis beschik om een uitspraak te kunnen doen over de conserveringsproducten die zijn toegepast en welk oplosmiddel hier het beste voor gebruikt kan worden. Deze kennis wordt opgebouwd door de tests te herhalen en andere handelingen te doen rondom het conserveren, waardoor conserveringsproducten op den duur herkend zullen worden.

(18)

18

2.4. Scanmethoden

Het onderzoek met de scanmethoden is van belang, omdat uit het testonderzoek met de oplosmiddelen niet alle conserveringsproducten visueel te herleiden waren. Naast literatuuronderzoek wordt ook scanonderzoek verricht naar archeologische vondsten in depots, om aan te tonen welke elementen, corrosieproducten en conserveringsproducten aanwezig zijn in de zes casusvondsten. Dit geeft een indicatie wat te verwachten is over de samenstelling en eventuele degradatie (aanwezige

corrosieproducten) van andere vergelijkbare vondsten in depots. In de depots liggen vondsten waarop producten gebruikt zijn voor de conservering, die daar niet voor bedoeld zijn, zoals kachelpoets, grafiet, slaolie, lijnolie, notenolie en papier maché. Met behulp van scans kan worden achterhaald waarom een conserveringsproduct kan zorgen voor degradatie in een vondst, als deze een langdurige periode in het depot ligt. De corrosieproducten en conserveringsproducten die worden gevonden op de vondsten kunnen een indicatie geven van de degradatie.

Net zoals bij de zes casusvondsten, ontbreken soms de conserveringsrapporten, waardoor niet altijd duidelijk is uit welke materialen een object bestaat. Om van de zes casusvondsten deze onbekende materialen te achterhalen, zijn XRF-scans gemaakt. De gedachtegang was dat met behulp van deze uitslagen gerichter bekeken kan worden welk conserveringsproduct op de vondst aanwezig zou kunnen zijn, omdat er nu richtlijnen zijn voor het behandelen van een vondst met een

conserveringsproduct.

De uitslagen van de scans worden vergeleken met de resultaten van het testonderzoek met de oplosmiddelen. Met behulp van deze scans kan de informatie over een vondst aangevuld worden en kan een oud conserveringsproduct eventueel gemakkelijker verwijderd worden, omdat bekend is welk conserveringsproduct is gebruikt.

In de onderstaande subparagrafen worden de scanmethoden toegelicht. Dit zijn XRF, XRD, Raman-spectroscopie en Py-GC/MS. De informatie die ingelezen kan worden met de scan is verwerkt in een kruistabel. De resterende informatie staat in bijlage 4.

De scantechnieken zijn een onderdeel van het micro-onderzoek, omdat het gaat om onderzoek van de zes casusvondsten. Het onderzoek begeeft zich ook op mesoniveau, omdat het representatief is voor ijzeren vondsten in depots in het algemeen.

RCE-medewerker Luc Megens heeft deze scans op de RCE-locatie in Amsterdam in opdracht van de student gemaakt. Volgens Megens kunnen opdrachtgevers die deel uitmaken van de overheid, zoals het provinciaal depot, een gemeentelijk depot of een museum, kosteloos een scan laten maken. Specialisten kunnen in opdracht van de overheidsinstanties een kosteloze scan aanvragen via de website van het RCE. Het RCE maakt geen röntgenfoto’s of infraroodfoto’s, omdat meerdere personen en bedrijven die mogelijkheid bieden en gespecialiseerd zijn in erfgoed.

Met het deelonderzoek worden de deelvragen 4, 5 en 9 beantwoord.

2.4.1 XRF-scan

Wat wordt gemeten?

XRF is de afkorting van röntgenfluorescentie. Met een XRF-scan wordt gemeten welke elementen (atomen) in een object aanwezig zijn.12 Het RCE gebruikt de XRF-handscanner om één specifiek punt te meten in de vondst. De 2D XRF-scanner is een groot apparaat dat het gehele oppervlak van de vondst kan scannen.13

12 Ag, As, Ba, Ca, Cd, Co, Cr, Cs, Cu, Fe, Hg, K, Mn, Mo, Ni, Pb, Pd, Rb, Sb, Sc, Se, Sn, Sr, Te, Ti, V, Zn en Zr. http://www.versa-bodemadvies.nl/toepassing-hxrf/principe-xrf/, Geraadpleegd op 6-05-2020.

(19)

19

Hoe werkt XRF?

Met behulp van een (externe) bundel straling worden de elektronen uit hun baan geduwd, dat effect heet fluorescentie. Door een chemische reactie (de straling van de bundel) op een elektron veranderd de energietoestand en ontstaat een energieverschuiving. Het verschil in energieniveau wordt bepaald door de afstand tussen de banen, waarin de elektronen zijn geduwd. De verhoudingen waarin de energieniveaus gedetecteerd zijn, zijn indicatief voor de chemische/scheikundige elementen die in de archeologische vondst aanwezig zijn.14

Wat zijn de testuitslagen?

De testuitslag van een XRF is een spectrogram met verschillende pieken. Deze pieken ontstaan door de meting van de verhoudingen waarin energie verloren is gegaan. Daarmee wordt ingelezen om welk element het gaat. In het scanapparaat worden de namen van de elementen bij de piekuitslagen van het spectrogram geschreven, wanneer deze zijn opgevraagd.

2.4.2 XRD-scan

Wat wordt gemeten?

Met XRD worden niet alleen de aanwezige elementen gemeten, maar ook in welke vorm deze aanwezig zijn. In het Nederlands heet XRD röntgenpoederdiffractie. Elke fase van een element heeft een uniek poederdiffractiepatroon15. Bij het RCE in Amsterdam is enkel een punt ingemeten op de vondst met de XRD-scan en met deze scan is het vondstoppervlak tot een diepte van 30 micrometer gemeten.

Hoe werkt het?

Het XRD-apparaat laat röntgenstralen op kristallen vallen.16 Wanneer röntgenstralen door twee verschillende kristallagen worden afgebogen en in fase zijn, betekent dat dat deze lagen constructief17 zijn en vertoont het diffractiepatroon een piek. Als de stralen uit fase zijn, treedt destructieve

interferentie18 op en vertoont het diffractiepatroon geen piek.

Wat zijn de testuitslagen?

Het resultaat van een XRD-scan is een diffractogram.19 Door de verhouding en samenstelling van de aanwezige onzuiverheden in het monster te analyseren met behulp van het diffractiepatroon, kan het percentage van zuiverheid worden bepaald in het monster.20 Bij het RCE worden de diffractiepatronen in het diffractogram vergeleken met een bibliotheek van diffractogrammen, omdat de pieken in het diffractiepatroon kunnen duiden op de aanwezigheid van verschillende elementen en

corrosieproducten.

2.4.3 Raman-spectroscopie

Hoe werkt het?

Bij Raman-spectroscopie wordt het monster bestraald met een enkele stralingsfrequentie. Een energiebundel (een straal van licht met één enkele golflengte) met een bepaalde frequentie wordt gebruikt op het monster. Deze straling van licht valt op het monster, daarbij worden de meeste fotonen

14 http://www.elementenanalyse.nl/theorie/, geraadpleegd op 6-05-2020. 15 Loubser/ Verryn 2008, 229-230.

16 Loubser/ Verryn 2008, 229-230.

17 Constructief interferentie: Er zit geen verschil tussen de fase van meerdere golven, waardoor de amplitude (hoogte van een golf) twee keer zo groot wordt.

18 Destructieve interferentie: Ontstaat wanneer bijvoorbeeld twee golven niet in de zelfde fase zitten maar een halve tel daarnaast. Dan heffen de golven elkaar op en verzwakt de golf of er ontstaat een vlakke lijn.

19 Difractogram: Een diffractogram bestaat uit een overzicht van pieken waarbij de piekpositie afhangt van de golflengte, dit is het diffractiepatroon. RCE Megens, 14-05-2020; Malthuf Jazuli et al. 2018, 1; Cronyn 1990, 179, 180, 181, 195; Selwyn 1999, 220; Einarsdóttir 2011, 21; Knight 1990, 37.

(20)

20 in het monster met dezelfde energie verspreid als de invallende fotonen.. Een klein aantal fotonen worden verstrooid met een andere frequentie dan de invallande fotonen.21 Als echter een

energieverschuiving wordt veroorzaakt tijdens de straling van het licht, gaat de energie van de verstrooide straal naar het verstrooide foton of naar een invallend foton. Het vibratieverschil tussen deze fotonen is één vibratie-eenheid (frequentie van het aantal trillingen per seconde). Dit is de Raman-verschuiving (verschuiving van het licht) dat wordt gemeten.22

Wat zijn de testuitslagen?

De testuitslag van een Raman-spectroscopie wordt een Raman-spectrum genoemd. De frequentie van het licht wordt gemeten in een eenheid, namelijk het golfgetal: geeft aan hoeveel golven (golflengtes) er per lengte-eenheid voorkomen. Een golfgetal is het omgekeerde van een golflengte. De eenheid van het golfgetal heet reciproque (m-). De frequentie van het licht is op de x-as geplot, omdat de

energieverschuiving ten opzichte van de lichtverstrooiing van belang is. De testuitslag in piekvorm wordt vergeleken met een standaard uit het apparaat.23

2.4.4 Py-GC/MS-scan

Wat wordt gemeten?

De Py-GC/MS-scan heet voluit de pyrolyse-gaschromatografie-massaspectrometer. De scan is preciezer dan de Raman-spectroscopie, omdat deze scan ook de verschillende volledige

molecuulstructuren kan meten in een vondst. Voor deze meting dienen monsters genomen te worden.24

Hoe werkt het?

Voor deze scanmethode dient een monster te worden genomen. Dit monster wordt verhit boven de 600 graden Celsius om de materialen te ontleden, daarna gaat het monster door de massaspectrometer heen.25

De moleculen in het monster worden door de massaspectrometer gescheiden om vervolgens de massa, het gewicht en de onderlinge verbindingen van de moleculen in te lezen. Een massaspectrometer bestaat uit een ionisatiebron, een massa-analysator (quadrupole) en een iondetectiesysteem. De ionisatiebron zet de moleculen om in gasfase-ionen (vaste stof omgezet naar gas), die gemanipuleerd kunnen worden met elektrische en magnetische velden. Als de ionen gescheiden zijn, worden deze in een buis van tien tot vijftien micrometer geleid naar de massa-analysator, waar ze worden gesorteerd op massa/ladingsverhouding (m/z). De ionen worden vervolgens door het iondetectiesysteem gemeten en de gegevens worden opgeslagen in het datasysteem. De uitslag van deze ingelezen ionen is een pyrolysechromatogram.26

Wat zijn de testuitslagen?

De uitslag van een massaspectrometer met pyrolyse is een pyrolysechromatogram van de

massa/ladingsverhouding (m/z-verhouding) van de ionen. Elke piek in een massaspectrum toont een component van unieke m/z in het monster. De hoogte van de pieken duidt op de relatieve overvloed van de verschillende componenten in het monster.27

21 Foton: Energie die met licht wordt overgedragen in hele kleine deeltjes worden fotonen genoemd. Dit licht gedraagt zich als een golfbeweging net zoals geluid. (Kasklimaat, 2020).

22 Smith/ Dent 2019, 3-4.

23 https://www.renishaw.nl/nl/raman-spectra-explained--25807, geraadpleegd op 19-05-2020. 24 Broad institute 2020; DGMS 2020; Honda/ Chivas 2018, 503.

25 https://www.sysmex.nl/producten/industry-research/gpcsec-systemen/pyrolysis-gas-chromatography.html, geraadpleegd op 07-06-2020. 26 Broad institute 2020; DGMS 2020.

(21)

21

Overzichtstabel toegepaste scanmethoden

In de onderstaande tabel staan de verschillende mogelijkheden van de scans die zijn toegepast tijdens dit onderzoek.

Scanmethoden

XRF XRD Py-GC/MS

Chemische/scheikundige elementen x

Fases van chemische elementen x

Kristallijne materialen, zoals stenen, mineralen

x

Corrosieproducten x

Onbekende molecuulverbindingen x

Meet het totale gewicht van een molecuul

x Proporties van een molecuul:

organische en anorganische samenstellingen x Gedeeltelijke molecuulstructuren x Volledige molecuulstructuren x Amorfe materialen 1/2 x

Gebruik van een monster dat verpulverd wordt

x

Tabel 1: Overzichtstabel mogelijkheden scanmethoden.28

2.4.5 Veranderingen

Vanwege de beperkte tijd en miscommunicatie zijn niet alle scans uitgevoerd. Dat komt door de corona maatregelingen waardoor de scans niet op tijd uitgevoerd konden worden. Voor de laatste weken van deadline was nog onduidelijk of de raman-spectroscopie of de Py-GC/MS-scan uitgevoerd zouden kunnen worden. Uiteindelijk is het Luc Megens gelukt om de Py-GC/MS-scan uit te voeren. Vanwege miscommunicatie zijn de lemmeten van de messen alleen gescand met een Py-GC/MS-scan (door mij werd gedacht dat hier ook alle zes de vondsten gescand zouden worden, omdat dit eerder ook met de XRF en XRD scan is uitgevoerd). Luc Megens heeft geen volledige conclusies kunnen geven over de exacte conserveringsproducten in de uitslagen van de scan, vanwege tijdgebrek. Hij heeft de uitslagen gegeven over de bestandsdelen die aanwezig zijn in de conserveringslaag van de vondst. Echter beschik ik zelf over onvoldoende kennis om bijvoorbeeld te concluderen welke oliën exact aanwezig zijn in de conserveringslaag en te concluderen welk conserveringsproduct dus is gebruikt. Verder kon geen Raman-spectroscopie uitgevoerd worden bij het RCE, omdat deze nog niet goed ingesteld was en niet beschikbaar was.

28 Das/ Hendry 2011, 101. Mo g el ij k h ed en sc a n m et h o d en

(22)

22

3. Verwerking van vondsten volgens KNA, versie 4.1

De medewerkers van archeologische bedrijven zijn geïnterviewd om inzichtelijk te maken hoe elk bedrijf ten opzichte van elkaar te werk gaat en waarom zij de kiezen voor de keuzes die zij maken tijdens het proces van het verwerken van de vondsten. Verder zijn de bedrijven geïnterviewd om inzichtelijk te maken hoe het proces van het behoud van kwetsbaar vondstmateriaal verloopt ten opzichte van de richtlijnen en eisen van de SIKB (Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging

Bodembeheer) in de KNA, versie 4.1. In dit hoofdstuk wordt het proces van de vondsten volgens de KNA beschreven vanaf het opstellen van het PvE tot in depot en bruikleenverkeer. Deze

processtappen hebben allemaal te maken met de selectie voor het behoud van de vondsten en het optimaal behouden van deze vondsten.

3.1 Het archeologisch opgravingsbedrijf

3.1.1 Programma van Eisen (PvE)

Voorafgaand een archeologische opgraving wordt een PvE opgesteld. Na een vooronderzoek wordt het PvE opgesteld om een inschatting (waardering) te kunnen maken van wat verwacht kan worden aan bijvoorbeeld sporen en vondsten. In een tabel wordt weergegeven welke hoeveelheid vondsten wordt verwacht per materiaalcategorie. De tabel is voorgeschreven in de richtlijn in de KNA.29

In de KNA staat dat in het PvE een minimaal bedrag moet staan voor de verwerking van vondsten en monsters, zodat de opdrachtgever weet welke kosten hij nog kan verwachten en welk bedrag hij of zij dient te reserveren voor het bekostigen van de opgraving. In het PvE wordt verwezen naar de eisen die de depothouder stelt aan de wijze van deponeren. Voorgaand aan het onderzoek wordt het PvE

gestuurd naar depothouder ter kennisgeving van de mogelijk aan te leveren monsters en vondsten. De depothouder heeft vijf werkdagen de tijd om een ontvangstbevestiging te sturen.30

3.1.2 Veldonderzoek

Tijdens het veldonderzoek worden vondsten verzameld. In de KNA staan richtlijnen voor de selectie in het veld per materiaalcategorie. De KNA geeft aan waarover wel of geen overleg dient plaats te vinden met het bevoegd gezag en de depothouder of eigenaar van de vondsten.31 Een provinciaal depothouder is al eigenaar van de vondst, wanneer deze nog in de grond zit.32

3.1.3 Deselecties

Bij een deselectie beslist een senior KNA-archeoloog welke vondsten worden meegenomen om te worden uitgewerkt. In het archeologische werkveld vinden twee deselecties plaats. De eerste deselectie vindt plaats in het veld, waarbij vondsten die in de tabellijst staan in de KNA worden meegenomen.33 De vondsten die van belang zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen in het PvE worden ook meegenomen. Na de selectie in het veld worden de vondsten geteld en

gedocumenteerd. Dan wordt een evaluatierapport opgesteld. Vervolgens vindt een tweede deselectie plaats. Het opgravingsbedrijf maakt een selectierapport van deze deselectie en stuurt dit binnen twee weken naar het archeologisch depot voor goedkeuring.34 Binnen vijftien werkdagen dient de

depothouder een beslissing te nemen over de selectie.35 Pas na goedkeuring kunnen gedeselecteerde archeologische vondsten of monsters op controleerbare wijze verwijderd worden.36 Daarna worden keuzes gemaakt voor een eventuele conservering.

29 SIKB 2018c, 31.

30 SIKB 2018c, 7,8; SIKB 2018b, 10. 31 SIKB 2018c, 35-37.

32 SIKB 2018a, 25; SIKB 2018b, 10. 33 SIKB 2018c, 35-37.

34 SIKB 2018c, 28; SIKB 2018d, 21. 35 SIKB 2018c, 28; SIKB 2018d, 21. 36 SIKB 2018c, 28.

(23)

23

3.1.4 Afwijkende deelselecties bij onverwachte vondsten

Wanneer het aantal vondsten afwijkt van het PvE en veel meer vondsten of speciale vondsten zijn gedaan, dient overleg plaats te vinden met de opdrachtgever, het bevoegd gezag en de depothouder. Dit dient aantoonbaar (in persoonlijk contact) gemeld te worden aan de depothouder. De depothouder heeft daarna twee werkdagen (24 uur) om te beslissen of de vondsten of monsters wel of niet

meegenomen dienen te worden. Deze reactietermijnen voor het depot zijn verplicht. Wanneer de termijn verstrijkt, dienen de vondsten meegenomen te worden en zullen deze tijdelijk geconserveerd en opgeslagen worden tot het besluitvormingsproces van de depothouder is voltooid. Wanneer tijdig wordt gereageerd door depothouder, bevoegde overheid en opdrachtgever geldt een termijn van zes weken voor overleg en besluitvorming.37

3.1.5 Tijdelijke opslag en handelingen per materiaalcategorie

De vondsten moeten volgens de richtlijnen in de KNA per materiaalcategorie worden gelicht en in tijdelijke opslag worden genomen.38 De richtlijn voor het lichten van de vondst is gebonden aan de degradatieklasse die in een tabel is aangegeven.39 Afhankelijk van het gevonden materiaal worden de vondsten in een tijdelijk depot opgeslagen van het archeologische opgravingsbedrijf.40 De

bewaarcondities verschillen per materiaalcategorie. Deze tijdelijke bewaarcondities staan in het Protocol 4004 opgraven (landbodems).41

In sommige gevallen moet de specialist het vondstmateriaal bergen en neemt hij of zij de vondst direct mee voor de behandeling.42 Alvorens de vondst wordt behandeld, dient informatie verkregen te worden over de aanleveringseisen van de relevante depothouder.43

Als het veldonderzoek is voltooid, dient de uitwerking van de opgraving binnen twee jaar te zijn afgerond en aangeleverd te zijn bij het archeologisch depot.44

3.2 Conserveringsspecialist

Van sommige vondsten, bijvoorbeeld hout, dient voor conservering eerst een monster genomen te worden, zoals een dendrologiemonster. Daarna dient de vondst conform de richtlijnen van de KNA geconserveerd te worden. De materiaalcategorieën gecombineerde materialen, ijzer, lood, tin, zilver, hout, leer, brons en andere koperlegeringen zijn voor dit onderzoek relevant.45

In de KNA staat dat de specificatie van de sub-materiaalcategorieën bij conservering of restauratie geldt als uitganspunt en de conservering of restauratie in principe maximaal reversibel dient te zijn. Die reversibiliteit is geen officiële certificeringseis, maar hangt af van het PvE en eventueel van de wensen en mogelijkheden van het depot of eventuele afspraken met de opdrachtgever.46

3.3 Archeologische depots

3.3.1 Conserveringsrapport en overdrachtsformulier

Bij aanlevering van vondsten en monsters aan een depothouder worden een overdrachtsformulier en conserveringsrapport overgelegd. Het overdrachtsformulier is opgesteld door een senior KNA-archeoloog en de KNA-specialist Conserveren. Als alles in orde is bevonden, wordt het

overdrachtsformulier in tweevoud ondertekend door de senior KNA-archeoloog en de specialist 37 SIKB, 2018c: 6, 23; SIKB 2018f, 17.

38 Lichten: Het vrij leggen van de vondst en opgraven van de vondst. Meestal wordt de vondst en bloc gelicht (lichten met grond waar de vondsten in begraven ligt) voor stevigheid en om eventueel onderzoek te kunnen voeren op de grond rondom en in de vondst.

39 SIKB 2018f, 39-84. 40 SIKB 2018b, 7. 41 SIKB 2018f, 39-84. 42 SIKB 2018f, 22. 43 SIKB 2018a, 24. 44 SIKB 2018a, 23. 45 SIKB 2018f, 39-45, 70, 72, 89. 46 SIKB 2018f, 39-37.

(24)

24 Conserveren. Een exemplaar wordt toegevoegd aan het conserveringsrapport en het andere houdt de archeoloog.

In het conserveringsrapport staan alle gegevens over de beginsituatie van de te conserveren vondsten en monsters, de reinigings- en conserveringsbehandeling en de materiaal-technologische

waarnemingen die aan de vondsten en monsters zijn verricht. De KNA-archeoloog tekent voor goedkeuring van het conserveringsrapport en het resultaat van de behandeling.47 Hij of zij controleert of deze behandeling voldoet aan het PvE en de eisen van de depothouder.48 Daarna controleert de senior KNA-archeoloog of alle geconserveerde vondsten en documentatie daadwerkelijk voor

overdracht aanwezig zijn. Het conserveringsrapport dient altijd ter goedkeuring te worden voorgelegd aan de depothouder. Nadat het conserveringsrapport aantoonbaar is aangemeld of een afspraak is gemaakt met de depothouder, heeft deze maximaal vijftien werkdagen de tijd voor afhandeling van het verzoek en goedkeuring van het conserveringsrapport.49

3.3.2 Aanleveringseisen vondsten

De vondsten en monsters dienen te worden aangeleverd conform de eisen van de depothouder en dienen verpakt te worden in geschikt materiaal. De vondsten worden zodanig geconserveerd dat de conditie stabiel blijft. Andere eisen over uitsplitsen, wassen en verpakking per materiaalcategorie van vondsten staan in de KNA.50 Na deponering van het vondstmateriaal heeft het depot acht weken de tijd om dit te beoordelen en goed te keuren. Na goedkeuring wordt binnen de termijn van acht weken een overdrachtsverklaring verstrekt aan de aanleverende instantie.51

3.3.3 Aanleveringseisen pakbon

Voor de pakbon gelden minimale eisen en richtlijnen om een gestandaarde beschrijving te

waarborgen. Standaardisering maakt het eenvoudiger om gegevens digitaal uit te wisselen en dat is het doel dat wordt beschreven in de KNA. In de KNA gaat het om een minimale eis van een pakbon en dit is een richtlijn. Depothouders kunnen andere, aanvullende aanleveringseisen stellen aan de pakbon. Depothouders kunnen hun eigen aanleveringseisen invoeren, nadat de pakbon met gegevens is

aangeleverd. Op dat moment dienen de oude en nieuwe versie van deze pakbon beschikbaar te zijn.52 De minimale eisen die gelden voor een pakbon zijn:

“Vermelden OM-nummer. De projectdocumentatie wordt genummerd en geordend aangeleverd

(eventuele aanvullende eisen van de depothouder/eigenaar).

Het formaat en het soort materiaal van dragers van projectdocumentatie zijn conform de (eventuele aanvullende) eisen van de depothouder/eigenaar.

Aanlevering van digitale documentatie voldoet aan de daartoe gestelde eisen, zoals gesteld in dit certificatieschema en het PvE alsmede aan eventuele archiveringsrichtlijnen van de

depothouder/eigenaar en het e-depot.” (Protocol 4010, 17)

3.3.4 Afkeuring en goedkeuring

Wanneer het conserveringsrapport, de vondsten en monsters bij aanlevering niet goedgekeurd zijn door de depotbeheerder en niet hersteld kunnen worden, worden de vondsten en monsters niet opgenomen in het depot. Dan kan de volgende processtap, akkoord en overdracht, ook niet in gang worden gezet. Bij een akkoord of een akkoord na herstel verstrekt de depothouder/eigenaar een overdrachtsverklaring aan de aanleverende instantie53

47 SIKB 2018f, 89. 48 SIKB 2018b, 18. 49 SIKB 2018f, 89. 50 SIKB 2018b, 18. 51 SIKB 2018f, 89. 52 SIKB 2018e, 92. 53 SIKB 2018b, 12.

(25)

25

3.3.5 Bewaarcondities archeologisch depot

Houders van archeologische depots dienen over klimaatkamers te beschikken, die voldoen aan de richtlijnen voor temperatuur en relatieve luchtvochtigheid van klimaatkamers. Deze richtlijnen zijn hieronder weergegeven in de tabel.

Bufferopslag voor nieuwe aanleveringen met minimale condities

Relatieve luchtvochtigheid Constant ± 5%

Temperatuur 15˚C – 18˚C

Algemene bewaarruimte met minimale condities voor o.a. keramiek, glas, steen, bot

Relatieve luchtvochtigheid 30% <RH< 65%, constant ± 5%

Temperatuur 18˚C ± 3˚C

Temperatuur – Bewaarruimte met relatief droge condities voor o.a. metalen, slak

Relatieve luchtvochtigheid 30%, constant ± 5%

Temperatuur 18˚C ± 3˚C

Bewaarruimte met relatief vochtige condities voor o.a. leer, hout, textiel, touw, bewerkt been, gewei, barnsteen, git

Relatieve luchtvochtigheid 50% <RH< 65%, constant ± 5%

Temperatuur 18˚C ± 3˚C

Ruimte voor een adequate opslag van bijbehorende originele documentatie op papier, tekenfolie, ed.

Relatieve luchtvochtigheid 55% <RH< 65%, constant ± 5%

Temperatuur 15˚C ± 3˚C

Ruimte voor een adequate opslag van fotomateriaal

Relatieve luchtvochtigheid 35% <RH< 65%, constant ± 5%

Temperatuur 15˚C ± 3˚C

Tabel 2: Eisen aan klimaatomstandigheden in depotruimten. naar: Protocol 4010, 20.

Op basis van de richtlijnen in de tabel worden de vondsten zo stabiel mogelijk gehouden.

Vondsten kunnen ook na conservering gaan degraderen en om die reden dient het depot een jaarlijkse controle uit te voeren op temperatuur en relatieve luchtvochtigheid van de klimaatkamer. De

depothouder dient jaarlijks een steekproef te houden naar de fysieke gesteldheid van vondsten,

monsters en niet-digitale projectdocumentatie. De depothouder houdt een standplaatsregistratie van de vondsten bij, waardoor hij of zij altijd direct toegang heeft tot al het materiaal. Voor de verdere wetenschappelijke uitwerking van vondsten, monsters en niet-digitale projectdocumentatie moeten deze geadministreerd en ontsloten worden. Deze administratie moet het bruikleenverkeer tussen depots en bruikleennemers mogelijk maken.54

(26)

26

4. Uitwerking interview onderzoek

De medewerkers van archeologische depots en archeologische opgravingsbedrijven en conserveringsspecialisten zijn geïnterviewd. Zij vertegenwoordigen bijna elk werkveld in de archeologie dat zich bezighoudt met het behoud van het archeologisch vondstmateriaal. De interviews zijn een onderdeel van het onderzoek op macroniveau, omdat de focus van het onderzoek wordt gelegd op het landelijke niveau. Echter kunnen deelvragen 5, 6 en 7 die op mesoniveau gesteld zijn gedeeltelijk met de interviews beantwoord worden. Dat komt omdat in de interviews ook duidelijk wordt welke invloeden conserveringsproducten kunnen hebben op een vondst. De opdrachtgever, het bevoegd gezag, de musea, de overheid en de opleidingen zijn niet vertegenwoordigd in de interviews, maar in een vervolgonderzoek kunnen deze aan bod komen. In dit hoofdstuk komen achtereenvolgens de opgravingsbedrijven, conserveringsspecialisten en archeologische depots aan de orde. Deze volgorde is gelijk aan de opeenvolgende fasen waarin een vondst wordt verwerkt. Aan alle geïnterviewden is toestemming gevraagd voor het maken van de geluidsopnames. De uitspraken van de geïnterviewden zijn geïnterpreteerd en hieronder verwerkt. Het kan zijn dat de geïnterviewden het anders hebben bedoeld.

4.1 Archeologische opgravingsbedrijven

De medewerkers van drie archeologische opgravingsbedrijven zijn geïnterviewd om de problemen in kaart te brengen die zij tegenkomen bij bijvoorbeeld de aanleveringseisen van depots, de kosten van de vondstverwerking, conservering en de communicatie met conserveringsspecialisten, het bevoegd gezag, depotmedewerkers en de opdrachtgever.

Drie medewerkers van ADC ArcheoProjecten in Amersfoort zijn geïnterviewd. Projectleider Roderick Geerts is geïnterviewd over hoe de vondstverwerking in het PvE wordt betrokken..55 Stefania

Lorenzotti ontfermt zich over de conservering-restauratie van vondsten. Zij is conserveringsspecialist en conserveert ijzer, anorganische materialen en sinds kort ook klein hout en leer.56 Jan-Willem Beestman is deponeringscoördinator van ADC en zorgt ervoor dat de vondsten en rapporten in orde zijn voor deponering.57

Cathelijne Kruidhof en Mina Jordanov, senior projectleider (archeoloog), van RAAP West-Nederland zijn geïnterviewd op de locatie West-Nederland.58

Tot slot is projectleider Tom Hos van Econsultancy, locatie Boxmeer geïnterviewd.59

4.1.1 Programma van Eisen (PvE)

De inschatting van de kosten voor de vondsten in het PvE worden besproken omdat het niet vanzelfsprekend is dat de kosten voor het behandelen van vondsten gedekt zijn. Er dienen keuzes gemaakt te worden welke vondsten behandeld worden. Soms worden er compromissen gevraagd bij het behandelen van een vondst wanneer de opdrachtgever deze kosten niet wil betalen.

De verwachte kosten van de vondsten en conserveringen zetten alle drie de bedrijven in het PvE. Zij maken van te voren een standaard inschatting van de kosten van de vondsten die eventueel

gevonden worden maar vermelden daar duidelijk bij tegen de opdrachtgever dat de kostenposten voor vondsten nog verder op kunnen lopen na de opgraving. Wanneer onverwacht grotere hoeveelheden of

55 Roderick Geerts ADC Amersfoort, Projectleider, 03-04-2020.

56 Stefania Lorenzotti ADC Amersfoort, Conserveringsspecialist_archeoloog, 25-03-2020. 57 Jan-Willem Beestman ADC Amersfoort, Deponeringscoördinator, 01-04-2020.

58 Cathelijne Kruidhof en Mina Jordanov RAAP west, 15-04-2020. Het volledige interview is niet terug te luisteren in de zip bestands map, omdat hier geen toestemming voor is verkregen.

(27)

27 speciale vondsten gevonden worden, wordt tijdig besproken met de opdrachtgever dat de kosten hoger kunnen worden. Het komt zelden voor dat veel meer wordt gevonden.

RAAP adviseert nu daarom aan de opdrachtgever om dat bedrag te reserveren. Ze geven de verrekeningsprijzen aan zodat de opdrachtgever ook zelf een inschatting kan maken.

Geerts voegt standaard een lijst toe aan het PvE, om een opdrachtgever vooraf inzicht te geven in de verwachte kosten van de vondsten. De vondsten en prijzen worden begroot, nadat een evaluatieverslag over de opgraving is opgesteld. Als de aantallen groter zijn, probeert Geerts dat op tijd aan te geven aan de opdrachtgever en duidelijk te maken waarom het van belang is om deze vondsten uit te werken. Volgens Geerts kunnen in sommige gevallen selecties worden gemaakt en hoeft niet elke vondst uitgewerkt te worden om de onderzoeksvraag te beantwoorden.

Wanneer Hos vondsten tegenkomt, zoals een houten waterput, leer, textiel of complex metaal, stemt hij af met het bevoegd gezag wat wel en niet kan. De klanten van Econsultancy zijn meestal kleine particulieren of kleine projectontwikkelaars en aan hen worden dat soort vondsten niet doorberekend en deze worden dus niet geconserveerd en gedeponeerd. Het komt erop neer dat Hos, de betreffende gemeente en het depot gezamenlijk bekijken of ze de kostprijs van de archeologische vondst aan de opdrachtgever kunnen vragen of niet. Ze bekijken daarbij het doel van de projectontwikkelaar, de totale verwachte kosten van de vondst en het belang van het behoud van de vondst. Een

voorbeeldvondst was mogelijk een rieten Wan. De totale kosten van de berging en conservering van die vondst zouden € 30.000 euro worden. De opdrachtgever was een projectontwikkelaar die appartementen wilde bouwen. Volgens Hos geeft het opgravingsbedrijf dit door aan de gemeente. Toen is in samenspraak met het bevoegd gezag en de depothouder besloten om deze vondst niet te behouden.

Kruidhof en Jordanov vertellen dat er ook rekening mee gehouden moet worden dat een opdracht binnengehaald kan worden. De offertes mogen daarom niet te hoog zijn ten opzichte van de offertes van andere opgravingsbedrijven. Volgens Kruidhof en Jordanov schrikken opdrachtgevers van een

hoger bedrag, wanneer meer vondsten zijn gedaan. Dan proberen zij uit te leggen aan de opdrachtgever hoe dit precies zit. Daar reageren opdrachtgevers wisselend op. Soms staan

opdrachtgevers ervoor open en soms weigeren opdrachtgevers het budget aan te passen. Het komt vaak voor dat opdrachtgevers de kosten niet betalen en dat leidt tot problemen, zeggen Kruidhof en

Jordanov. Zij adviseren de opdrachtgever om met het bevoegd gezag en het depot te gaan praten, want zij beslissen uiteindelijk wat er moet gebeuren met de vondsten.

Het gesprek tussen het bevoegd gezag en de opdrachtgever loopt vast, wanneer de opdrachtgever bijvoorbeeld vraagt om minder uit te werken, zodat het minder gaat kosten. Het bevoegd gezag vraagt het opgravend bedrijf dan bijvoorbeeld om kostprijs omlaag te brengen. Volgens Kruidhof en

Jordanov kan een bedrijf dit niet doen, omdat het dan in de problemen komt. In dat geval vragen Kruidhof en Jordanov er iets geschrapt kan worden, zodat niets half uitgewerkt wordt en de opdrachtgever misschien wel betaalt. Kruidhof en Jordanov fungeren in deze discussies als bemiddelaar tussen het bevoegd gezag en de opdrachtgever. Deze discussies duren soms anderhalf jaar. Ook tussen het bevoegd gezag en de depots (RCE en gemeenten) kunnen discussies ontstaan. Het bevoegd gezag zegt bijvoorbeeld dat deze vondsten niet hoeven te worden verwerkt en het depot wil dan dat er toch wat met die vondsten gebeurt. Volgens Kruidhof en Jordanov raakt het tijdelijke depot overvol vanwege de duur van deze discussies, omdat ook geen beslissing is genomen over de vondsten die al in het tijdelijke depot liggen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aan de hand van deze randvoorwaarden wordt het potentiële foerageergebied voor de Zwarte zee-eend in de Voordelta na instelling van de Maasvlakte 2 en het

In the discussion to follow, a basic conceptual understanding regarding ID and TD is offered, followed by a view on the visibility of both approaches to research in

The study hypothesised that trust moderates the relationship between state of the psychological contract in a member-union relationship and union commitment and

Dit is dus met groot dankbaarheid dat ons kan berig dat studente hulle nou nie meer hoef te staal teen hierdie uiterstes terwyl hulle die biblioteek gebruik nie.. Indien u dus dalk

A second objective of this study is to reduce the 1-tetralone derivatives to the corresponding 1-tetralol (1,2,3,4-tetrahydro-1-naphthol) derivatives, which have not

What are the practical implications in modern medicine, and in particular biomedical ethics, if the merging of the concepts of genotype and phenotype as a continuum of expression, is

planning and design in the network society. Thesis Land Use Planning &amp; Landscape Architecture, Wageningen University and Research Centre, Wageningen.. De eerste

Dit rassenbulletin geeft de gemiddelde resultaten weer van het Cultuur- en Gebruikswaarde Onderzoek van snijmaïs. In de waarderings- en opbrengstcijfers zijn de resultaten van het