• No results found

Verslag van de beregeningsproefbedrijven tot en met 1956

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verslag van de beregeningsproefbedrijven tot en met 1956"

Copied!
75
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFSTATION VOOR DE AKKER- EN WEIDEBOIW WAGENING-M.

Intern Rapport nr 15 (1958)

VERSLAG VAN DE BERE&ENIIGSPROEFBEMIJV^T TOT EN MET 1956 door J . v a n E l d i k i n samenwerking met I r . C . B a a r s

à

(2)
(3)

INHOUD

friz.

V o o r w o o r d 1 I » I n l e i d i n g 2

1. Doel vai de proefloedri jven 2. De keuze v a n de bedrijven

3. De uitvoering v a n het onderzoek 4. De aard van dit verslag

I I . A l£emen§_ _ge ge v e n s 4 1. Aantal proefbedrijven

2. Bedrijfsgrootte en beregenbare oppervlakte 3. De verkaveling

4. De arbeid

1. Grondtypen

2. Het vochthoudend v e r m o g e n 3. De bemestingstoestand

•^ • De b e r e gening s ins t a 11 a ties, 11 1. Technische gegevens

2. De investeringen

3. De exploitatiekosten v a n de installaties

V• De toepassing van de beregening 2.6 1. Weersgesteldheid

2. Beregening der gewassen

3. Arbeidsbehoefte v a n de beregening

V•*• • Bouwplan en opbrengsten v a n bouwland,grasland en vee . 18 1. B o u w p l a n

2. De veebezetting

3. De produktie v a n grasland en vee 4. Opbrengsten van akkerbouwgewassen

VII.Bedrijfsresultaten 26 1. Inleiding

2. Het netto-overschot 3. Het arbeidsinkomen

4. Het arbeidsinkomen in onderdelen 5. Het arbeidsinkomen per m a n

VIII.Samenvatting en conclusies 32

IX• JL0J^-Ae-scJiri'ivij:1^- v a n elk bedrijf__afzonderlijk 36

(4)
(5)

1 -Voorwoord

Van 1953 af zijn 'vrij gróte Toedragen beschikbaar gesteld voor de aanschaffing van beregeningsinstallaties voor proef-bedrijven. Tot en met 1957 werd hiervoor door het Ministerie van Landbouw totaal f 197-500.- besteed.

De Landelijke Beregenings- en Infiltratiecommissie AV-TNO is vanaf het begin van haar bestaan nauw betrokken geweest bij het tot stand komen van deze beregeningsproefbedrijven en bij het opstellen van het plan voor het onderzoek. Deze

Oommissie heeft zich ook als taak gesteld om toe te zien op

de verslaggeving. De Rijkslandbouwconsulenten werd verzocht om jaarlijks verslagen op te stellen per bedrijf en de Secre-taris van de Commissie, die tevens hoofd is van de Afdeling Beregening van het Proefstation voor de Akker- en Weidebouw, werd gevraagd om daaruit een samenvattend jaarverslag samen

te stellen. Aanvankelijk kon hieraan door het Proefstation weinig worden gedaan, daar er geen. personeel voor beschikbaar was. In I957 werd de Hoofdassistent J. van Eldik aangesteld

voor het onderzoek van economische vraagstukken betreffende de beregening en in het bijzonder voor het onderzoek-op de bere-geningsproefbedri jven en de verslaggeving- daarvan.

In dit eerste verslag zijn de beschikbare gegevens vast-gelegd en is vermeld wat er nog ontbreekt. Er is bijzondere

aandacht besteed aan de vergelijking van de bedrijfsresultaten van de beregeningsproefbedrijven met die van verschill-ende andere groepen bedrijven. Het is namelijk van belang, dat we weten hoe de beregeningsproefbedrijven er financieel voor

staan en welke verbeteringen er nodig zijn.

De voorhanden gegevens verschaffen nog weinig inzicht in het resultaat van de beregening van gemengde bedrijven op zand-grond. Daarvoor is de groep nog te klein, te heterogeen en

bovendien zijn de bedrijven nog niet geheel aangepast aan de nieuwe mogelijkheden. Binnen korte tijd zal door het Landbouw-Economisch Instituut een verslag worden uitgegeven over de

financiële resultaten van een grotere groep beregeningsbedrij-ven in Noord-Brabant. Dit zal een.welkome aanvulling zijn op de gegevens der beregeningsproefbedrijven; waardoor een betere indruk zal worden verkregen van de rentabiliteit van de

beregeningsbedrijven.

Het ligt in de bedoeling om minstens éénmaal per twee jaar een samenvattend verslag over de beregeningsproefbedrijven op te stellen. In de volgende verslagen zullen ook technische

problemen, die op deze bedrijven worden onderzocht, worden behandeld.

(6)

I. INLEIDING

1. Doel van de beregeningsproefbedrijven

Toen na 1950, vooral in de zuidelijke zandgebieden, bij de boeren een toenemende belangstelling bleek te bestaan voor beregening, ontstond er bij de Rijkslandbouwvoorlichtings-dienst steeds meer behoefte aan gegevens over de toepassing en de rentabiliteit van deze wijze van watervoorziening.

De proefveldresultaten bleken, zonder dat men kon steunen op prakti jkgegevens, veelal een te wankele, "basis te vormen voor de adviezen, die in toenemende mate door de boeren werden

gevraagd.

De opbrengstverhoging, die met beregening op de proef-velden werd verkregen, bleek ni. in de praktijk meestal niet te worden gerealiseerd. Bovendien heeft de toepassing van beregening als regel zeer verstrekkende gevolgen voor de be-drijfsorganisatie, de bedrijfsvoering en de financiering van het bedrijf als geheel, waarin door middel van proefvelden uiteraard geen'inzicht kon worden verkregen.

De beregeningsproefbedrijven zijn dan ook tot stand geko-men vooral om het effect van beregening in bedrijfsverband te kunnen bestuderen.

G-etracht zal worden uit de gegevens van de beregenings-proefbedrijven normen te vinden voor het maken van begrotingen voor bedrijven (of gebieden) waar beregening wordt overwogen. De 'normen, die momenteel voor begrotingen worden gebruikt, zullen worden getoetst aan de gegevens van de proefbedrijven.

Voor de begrotingen zijn vooral de volgende normen van belangï

a. 'Gewasopbrengsten van verschillende grondsoorten met beregening

b. Gemiddelde beregeningsbehoefte van de verschillende gewas-sen en gronden

c. Arbeidsbehoefte van de bediening van regeninstallaties d. Exploitatiekosten van regeninstallaties.

Verder zullen de financiële resultaten van de beregenings-proefbedrijven en het verloop daarvan 'worden vergeleken met die van ongeveer overeenkomstige bedrijven zonder beregening. Hieruit kan een indruk v/orden verkregen van het rendement van de beregeningsproefbedrijven en tevens kan dit aanwijzingen geven voor verbetering van de bedrijfsvoering. Ten slotte en

zeker niet op de laatste plaats, zijn de beregeningsproefbe-drijven ook bedoeld als voorbeeldbeberegeningsproefbe-drijven, niet alleen wat beregeningsapparatuur betreft, maar tevens wat toepassing van de beregening en wat bedrijfsvoering aangaat.

2. De keuze van de bedrijven

De keuze van de bedrijven geschiedde door de Rijksland-bouwvoorlichtingsdienst in overleg met de Cultuurtechnische Dienst en de Afdeling Beregening van het Proefstation voor de Akker- en Weidebouw (voorheen C.I.L.O.). De geschiktheid der bedrijven werd uiteindelijk beoordeeld door de Landelijke Beregenings- en Infiltratiecommissie AV-TNO.

(7)

3

-Bij de bedrijfskeuze is getracht zoveel mogelijk aan de volgende voorwaarden te voldoen:

a. Droogtegevoelige tot zeer droogtegevoelige grond b. Ligging in een gebied , waar. regelmatig belangrijke

droogteschade in de gewassen optreedt

c. Een voor de streek representatieve bedrijfsgrootte.

d. Goede mogelijkheden voor intensivering, vooral wat betreft de beschikbare arbeid

e. Een gunstige verkaveling f. Een goede bedrijfsleiding 3. De uitvoering van het onderzoek

In 1957 worden door de boeren op de proefbedrijven

verschillende technische gegevens genoteerd, zoals natuurlijke neerslag, sproeiwaterhoeveelheden per gewas, aan de bediening van de regeninstallatie bestede arbeid en opbrengsten van

beregende en niet beregende gewassen.

Op alle proefbedrijven is het voonthoudende vermogen van de grond op het beregenbare gedeelte van het bedrijf onder-zocht.

De financiële resultaten van de proefbedrijven worden vastgelegd door de administratie van het Landbouw-Economiseh Instituut.

De bedrijven worden als praktljkbedrijven geëxploiteerd en er worden geen proeven genomen met verschillende regen-giften

.Door een intensieve voorlichting op de proefbedrijven wordt getracht een snelle aanpassing bij de gewijzigde be-drijfsomstandigheden te bevorderen.

De proefbedrijven met coöperatieve beregening nemen in verschillende opzichten een uitzonderingspositie in. Ze heb-ben gemiddeld een minder gunstige verkaveling, terwijl de beregenbare oppervlakte per bedrijf kleiner is dan op de bedrijven met een eigen regeninstallatie. Verder wordt niet op al deze bedrijven een L.E.I.-boekhouding bijgehouden. 4. De aard van dit verslag

Door de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst wordt jaar-lijks per bedrijf een verslag gemaakt, waaruit door de

Afdeling Beregening van het Proefstation voor de Akker- en Weidebouw een samenvattend verslag wordt samengesteld. Dit

eerste verslag betreft de periode voor 1957. Bij het' opstellen daarvan konden slechts enkele bedrijfsverslagen worden ge-raadpleegd; van een aantal bedrijven werden de verslagen nog niet ontvangen.

• De thans beschikbare gegevens zijn nog onvoldoende om „ een goed inzicht te verschaffen in de ontwikkeling van de

beregeningsproefbedrijven en het verloop der financiële ,„(

resultaten, B

Dit verslag moet dan ook in hoofdzaak worden gezien als een inventarisatie en vastlegging van gegevens, die 'voor het verdere onderzoek van belang zijn.

(8)

4

-1 -1 . AL jgJHEIjEJgjX^EVEIT S

1• Aantal proefbedrijven (per consu1entschap)

Onderstaande tabel geeft een overzicht van het aantal proefbedrijven tot en met 1958.

T abel_ J_. _ Jlan t_al_ jgroe C o n s u l e n t s chap Sneek U t r e c h t Arnhem Doetinchem Oss T i l b u r g Eindhoven Zevenbergen T o t a a l f b e d r i ,

f93T

_ 1 -— -1 jven _per

T954

« _ 1 - - — 2

-3

j a a r en joer c o n s u l e n

'1955 'J195'6 R W '

_ 2 1

i

2

'

1

7

_ 1 2 1 1

| D

1 _ _ n 1 2 1 1

3

9 ) 1

-jjD

t schap ' 1958 1 3 2 1 1

1

"—7?)

1) 2) 3) Waarvan 1 beregeningscoöperatie.

Sedert 1956 nam één. bedrijf niet meer aan het onderzoek deel. Waarvan 2 beregeningscoöperaties.

Op enkele bedrijven was reeds een LEI-boekhouding aanwe-zig, voordat ze werden ingeschakeld als proefbedrijf. Deze ge-gevens konden voor het onderzoek goed v/orden benut en zijn ten dele ook in dit verslag vermeld.

2.Bedrijf s gr op tt_e__en_j30 regenbare oppervlakte) x Tabel 2 beregenbare 1956.Voor de van de aange geven in tab dige verande 8.50 ha groo

geeft een overzicht van de bedrijfsgrootte en de oppervlakte van de beregeningsproefbedrijven in

beregeningscoöperatie is het gemiddelde vermeld sloten bedrijven. Een specificatie hiervan is ge-el 2a. In de bedrijfsgrootte is geen noemenswaar-ring opgetreden, behalve bij bedrijf 2^dat in 1953 t was, in 1954 12 ha en in 1955 en 1956 14 ha.

De beregenbare oppervlakte per bedrijf bleef gelijj

abel 2. Bedrijfsgrootte, en beregenbare oppervlakte in 1956

IgflgiJJL - 1

Bedri j fa-grootte in ha Beregen-bare opp, in ha Beregenb. opp.in fc v.d.tot. oppervl. 10.05 10.05 100 _2 14.-8.60 61 i 11 .32 10.20 90 4 9.80 7 « 85 80 9.50 6.-63 9.77 9.77 100 14.99 6,45 43 _8 72.07 59..-82

1

33.85 27.80 80 _1C 8.75 3.44 39 ) Onder beregenbare oppervlakte v^ordt verstaan, de oppervlakte

die met de aanwezige beregeningsinstallatie kan worden bere-gend.

(9)

5

-Tabel 2a. Gemiddelde bedrijfsgrootte en beregenbare opper-vlakte van de landbouwbedrijven, aangesloten bij de beregeningscoöperatie (bedr.10) per grootte-" .E.I.-beclr .zie bijlage TO klasse in'1 956 (aantal

Groottteklasse in ba aantal bedrijven

Totale beregenbare oppervl.in ha Beregenbare opp.in ha, gem.

per bedrijf

bemiddelde bedrijfsgrootte Beregenbare opp.in fof gem. per

bedrijf 3. De verkaveling 4-6 10 27.42 2.74 5.43 50 6-8 9 25.12 2.79 7.12 39 »t .._™ 8-10 6 23.89 3.98 9.09 44 > 10 7 33.60 4.80 15.31 31 Totaal 3.44 8.75 39 gedeelte,dat bere-De beregeningsproefbedrijven, die individueel beregenen, hebben een vrij gunstige verkaveling. Het

gend kan v/orden, is een'aaneengesloten blok, drijfsgebouwen is gelegen. De gronden,di worden, zijn verder afgelegen.

De verkaveling van" de bedrijven, aangesloten bij de bere-geningscoöperatie (No 10) is vrij ongunstig. Deze bedrijven hebben op geringe afstand van de gebouwen enige percelen in

dat bij de be-niet beregend kunnen

het beregende complex hoge akkergrond liggen. Deze grond werd vóór de beregening uitsluitend voor akkerbouw gebruikt. Het grasland lag 2 - 3 km van de bedrijfsgebouwen, aan de overzijde van een kanaal. Voor de arbeidsorganisatie en de vruchtwisse-ling was het gunstiger om dicht bij huis, op de hoge akkergrond, grasland aan te leggen.Dit was een belangrijk argument voor de beregening van. dit complex. Hoewel er pas ruilverkaveling had plaatsgevonden, was het niet mogelijk om individueel met de beregening te beginnen, daar hiervoor de oppervlakte te gering was en de percelen niet aaneengesloten lagen. Daaxom werd be-sloten om in coöperatief verband te gaan beregenen. Op het complex hoge akkergronden is nu een belangrijke oppervlakte grasland aangelegd.

Ook op enkele andere proefbedrijven is door de toepassing van de beregening het grasland verplaatst naar percelen,die dichter bij de bedrijfsgebouwen zijn gelegen.

De perceelsindeling is op de meeste bedrijven belangrijk verbeterd. Vroeger was deze gebaseerd op de droogtegevoelig-heid van de grond, maar na de toepassing van de beregening was dit niet meer noodzakelijk en kon tot een meer rationele in-deling worden overgegaan.

De vorm van de beregende complexen is te zien op de teke-ningen van de bijlagen 4a t/m 4j.

4. De arbeid De meeste bereg De arbeid wordt in h verricht. De bedrijv ring. Bedrijf Ho 8 w ten en op bedrijf Ho richt door patiënten

In tabel 3 is e die betrekking hebbe

eningsproefbedrijven zijn gezinsbedrijven. oofdza.ak door de boer en de gezinsleden

en Ho 8 en No 9 maken hierop een

uitzonde-erkt in hoofdzaak met vreemde arbeidskrach-9 wordt een groot deel van de arbeid ver-van een psychiatrische inrichting,

en overzicht gegeven van enige kengetallen, n op dfi arbeid in het boekjaar 1956/57.

(10)

Tabel 3.. De Arbeid op enkele bedrijfsgroepen in 1956 ! : -, _ _ , [B.'P. ' j B.B. •' V.B.T. V.B.Ei ;G,B.T. a Standaarduren per ha (zonder varkens en - kippen) b Standaarduren var-kens en kippen per ha c_ Totaal standaarduren per ha d Standaarduren per volwaardige arb.kr. e_ Ha oui tuur grond per

arbeidskracht :559 530 195

754

4045 160 610 100 690 | 710 4670 4300 _ _____ ._ 5.48 6.38 | 6.00 520 170 690 5350 7.84 528 92 620 G.B.E. 484 126 610

4250 J4340

6.67

7.02

Voor verklaring der afkortingen zie bladz. 18

1) De bedrijven 8 en 9 zijn niet in het gemiddelde opgenomen

Uit tabel 3 blijkt, dat de grond op de beregeningsproef-bedrijven minstens zo arbeidsintensief wordt gebruikt als op de andere L. E. I .-»bedrijven (zie a) . V/at de arbeid betreft, kan echter nog meer geïntensiveerd worden, want het aantal stan-daarduren per: volwaardige arbeidskracht is bij de B.P.'gemid-deld aanmerkelijk lager dan op de andere L. E . I .--bedrijven

zie d ) . De arbeidsbezetting is dus- vrij zwaar, wat ook blijkt uit de oppervlakte cultuurgrond per volwaardige arbeidskracht, die relatief klein is (zie e ) .

Het aantal varkens en kippen is op de beregeningsproefbe-drijven aanmerkelijk groter dan op de andere beberegeningsproefbe-drijven-. Ener-zijds kan dit een gevolg zijn van de relatief zware arbeids-bezetting, anderzijds mag v/orden aangenomen dat de grond op de beregeningsproefbedrijven slechter en droger is dan op de L.E.I.-bedrijven, waardoor men zich op deze bedrijven van oudsher meer heeft toegelegd op varkens- en kippenhouderij.

(11)

7

-III. DB GROND

.Van vrijwel alle beregeningsproefbedrijven is door de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst een bodemkaart gemaakt.

De gronden bestaan grotendeels uit z.g. hangwaterpro-fielen. Dat wil zeggen dat in het groeiseizoen de vochthuis-houding in de bewortelde zone vrijwel niet wordt beïnvloed door het grondwater. De meest voorkomende grondtypen zijn heide-ontginningsgronden, zowel oude als zeer jonge, en. z.g.

oude akkergronden met een dikke tot zeer dikke humeuze bo-venlaag. -Twee bedrijven liggen op leemhoudende zandgrond.

Een globaal overzicht van de grondsoorten per bedrijf is gegeven in tabel 4. Hierbij moet worden opgemerkt dat op bedrijf No 9 de minder droogtegevoelige grond (26$) ook wordt beregend. Dit gebeurt op de andere bedrijven niet. Van de be-drijven in de beregeningsco'öperatie (No 10) is nog niet pre-cies bekend welk percentage van de grond niet droogtegevoelig is. De hiervoor in tabel 4 vermelde cij'fers berusten op schat-tingen.

Tabel 4. G-rond s o o rten per

15 85 Bedrijf j 1 Droogtegevoe-lige ontgin-ning s grond Leemhoudende zandgrond Hoge, oude akkergrond Lage, niet of ninder droog-tegevoelige grond Totaal I Beregenbare oppervlakte in io 100 100

bedrijf in jo van totaal cultuurgrond

100 100 61

3

87 15 100

4

70 50 100 90 | 80 57 63 100 65 100 100 100

7

33 47 20 100 43 100 100 82 74 80 10 65? 39 2• Het vochthoudend vermogen

ven de ß In een het ond ronden, Per kuilen g Van mons ten. elke ters be e gr la we Doorda na een r damp ing e n nog

voorjaar van 1958 werd op de beregeningsproefbedrij-erzoek ingesteld naar het vochthoudend vermogen van

die kunnen worden beregend.

drijf werden op de verschillende grondtypen profiel-aven, waarbij de bewortelingsdiepte werd gemeten, ag werden ringmonsters van 100 cc genomen. Van deze rd het totale vochtgehalte bepaald in

volumeprocen-t de bemonsvolumeprocen-tering plaavolumeprocen-tsvond in maarvolumeprocen-t en begin april ode van 5 ^ 6 dagen zonder neerslag, terwijl de

(12)

hoeveel 8 hoeveel

-heid hangwater worden bepaald (veldcapaciteit) .De... "bepaling van dit vochtgehalte vond plaats op het Proefstation voor de Akker- en Weidebouw.

Tevens werd van elke grondlaag een monster: genomen,waar-van op het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek

te Oosterbeek het vochtgehalte'werd bepaald bij het z.g.ver-welkingspunt van de grond (pF 4,2).

• Het verschil tussen het vochtgehalte bij veldcapaciteit en het vochtgehalte bij het'verwelkingspunt is het percentage opneembaar water,dat'maximaal door de grond kan worden vast-gehouden.

Doordat de dikte van de verschillende grondlagen en de

bewortelingsdiepte was gemeten, kon de maximale hoeveelheid oio-œecbaar hangweb er van de bewortelde zone worden berekend.

Een moeilijkheid big dit onderzoek' was, dat op enkele bedrijven plaatselijk invloed van'het grondwater was waar te nemen, waardoor de op deze

..bare gegevens verschaften.

plekken genomen monsters onbetrouw-Op de meeste van deze plekken.is in de zomer geen invloed van het grondwater waar te

nemen,Hier-voor zal de veldcapaciteit nog nader worden bepaald in het laboratorium (pF 2,0).

In tabel 5 wordt een overzicht gegeven van het gemiddelde vochthoudend vermogen van de grond per bedrijf. Hoewel dit een gewogen gemiddelde iss wordt er toch slechts een zeef globale indruk'van de droogtegevoeligheid van de bedrijven uit ver-kregen. Voor een meer gedetailleerd overzicht wordt verwezen naar de tabellen en grafiek in de bijlagen 1 en 2.

Tabel 5.Maximale hoeveelheid opneembaar hangwater (M.O.H.) in 25 cm bouwvoor (B.V.), in de bewortelde ondergrond

(B.0.) en in totaal in de bewortelde zone, in mm. Tevens de bewortelingsdiepte in cm Bedrijf 1 3 4 7 9 10 Bemonsterde cpp. in ha, I10 j 9 10 10 59 19 i ; .110 tf.O.H. in B.V. vI.0.H. in B.0. 52 47 36 33 40 20 36 29 34 40 56 i 78 39 50 41 35 39 28 32 74 Totaal M . 0 Ä 99 Bewortelings-diepte in cmj49 69 60 60 46 65 46 90 ! 118 65 83; 54 76 59 67 50 106 86

17

betreft alleen het hoge gedeelte van het bedrijf, Wat de bewortelingsdie

dat deze voor de verschille als wel verwacht werd..Vero van gras belangrijk ondiepe wassen. Uit een onderzoek o Brabant (No.10) bleek, dat kunstwei den tot 1 m diepte teling zeer intensief, van 60 - 100 cm ijl, maar toch veel wortels voor.

pte betreft, kan wo nde gewassen niet z ndersteld werd dat r zou zijn dan van p een oude akkergro

de- beworteling van ging. In de bouwvoo 20 - 60 cm vrij kwamen ook in deze

rden medegedeeld, o sterk verschilt de beworteling de akkerbouwge-nd in Z.O.Noord-2 en 3 jaar oude r was de bewor-intensief en van laag nog vrij

(13)

9

-Daar bij alle gewassen de beworteling in de bouwvoor veel intensiever is dan in de ondergrond, heeft het water, dat zich in de bouwvoor bevindt, een grotere betekenis voor de gewassen

dan het water in de diepere lagen. Om die reden is in tabel 5 het vochthoudend vermogen van de gronden voor bouwvoor en on-dergrond afzonderlijk opgegeven.

De bedrijven 1, 6 en 10 zijn grotendeels matig tot weinig droogtegevoelig. Ook op bedrijf 7 komt een belangrijk gedeelte weinig droogtegevoelige grond voor. Plaatselijk komt op dit

be-drijf echter ook zeer droogtegevoelige grond voor.

Op bedrijf 9 ligt 9 ha weinig droogtegevoelig grasland en 25 ha zeer droogtegevoelige ontginningsgrond. De bedrijven 2,3 ? 4,5 en 8 zijn, over het geheel genomen, zeer droogtegevoe-lig.

3. De bemestingstoestand Tabel 6 geeft een glob op de proefbedrijven. Alle analysedjfers per bedrijf, laagste getal is vermeld.

Volledige overzichten zijn te vinden in de versla lichtingsdienst van elk bed

Van enkele bedrijven z Om deze reden is hier dan o

aal beeld van de bemestingstoestand getallen zijn gemiddelden van alle

waarbij tevens het hoogste en van de resultaten van het onderzoek gen,die door de Rijkslandbouwvoor-rijf worden gemaakt,

ijn de analyse-cijfers reeds oud. ok hernieuwd grondonderzoek gewenst, Tabel 6. Analyse van Y

het gemiddeld No. bedrijf Jaar van onderzoek DH

^

em

*

!£,*, hoogste [Laagste Hu Pe m' "~ jhoogste DLaagste

P- kern.

ei- jhoogste tum jlaagste K- gem. ge- jhoogste tal jlaagste (gem. MgO Jhoogste jlaagste 1 1957 5.7 6.1 5.5 10.3 10.9 6.2 60 81 41 24

35

18 2 1957 5.3 5.7 4.9 6.0 7.7 3.8 75 99 6} 26 35 22^ Let grondonderzc Ie, het hoogste

3 1957 4.9 5.4 4.3 4.8 7.6 3.4 25 40 12 21 51 13 64

88

51 4 1953 5.3 6.0 4.6 3.7 5.1 1.7 39 49 27

33

52 18 5 1956 5.1 5.6 4.2 4.1 6.2 3.4 51 75 37 27 47 12 40 84 10

ek met voor elk en het laagste 6 1954 4.9 5.4 4.6 4.2 4.3 4.0 61 69 50 41 50 36 28 40 21 7 1957 en 1958 5.2 6.5 4.2 4.5 13.4 2.1 36 56 15 19 28

?

52 91 19 8 1956 4.92) 5.6 4.4 6.1 7.8 4-3 45 70 37 19 39 12 91 116 70 e factor getal 9

D

1956 en 1957 5.1 5.5 4.8 5.6 7.3 4.4 70 90 60 22 37 13 44 49 30 10 1955 4.5 6.5 3.6 5.4 8.5 3.7 53 162 31 28 60 13 30 98 10 1 ) 2) Deze cij bedrijf, als volg MgO 145.

Op het grasland was de laagste pH 5.3. fers hebben betrekking

Van het lage gedeelte t: pH-KCl 5.5. Humus 11

op het hoge gedeelte van het waren de cijfers gemiddeld

.7. P.citr.98. K-getal 25 en

Over het geheel genomen is de bemestingstoestand goed. Op de bedrijven met coöperatieve beregening (No.10) kwamen veel

(14)

12 -2. De investeringen

De aanschaffingskosten van de beregeningsinstallaties per ha beregenbare oppervlakte lopen zeer uiteen. Tabel 8 geeft

daarvan een overzicht.

Tabel Aanschaffingskosten installaties in guldens

Bedrijf nr.

Ie gebr.

jaar

Beregenb.

oppervl.

Invest,

per bedr.

Invest, per

ha

1

1955

10.05

.6488

646

2 | 3

1953

8.60

1514O

1760

. .

1956

10.20

11077

1085

u

4

1954

7.85

12303

1567

... — .

5

1955

6.-8799

1466

6

1954

9.77

10684

1093

7

1955

6.45

10350

1605

8

1955

59.-66898

1135

9

1956

26.80

32622

1217

10

1956

113.-165700

1466

• De gemiddelde investeringskosten bedragen f 1304.- per ha (gewogen gemiddelde). Deze kosten zijn zeer hoog, in aanmerking genomen de gunstige grootte en verkaveling der bedrijven. Deze hoge kosten zijn vooral het gevolg van de hoge eisen, die aan de beregeningsinstallaties werden gesteld.

Uit een in het Rijk van Nijmegen, Limburg en Noord--Brabant gehouden enquête is gebleken, dat in 383 regeninstallaties, waarmede 2941 ha kunnen v/orden beregend (7.68 ha per

instal-latie), per beregenbare ha f 793-- is geïnvesteerd (gewogen gemiddelde). Nu zijn in het. Rijk van Nijmegen en in Limburg veel goedkope installaties van verouderd type aangeschaft. Nemen we de gemiddelde investeringskosten van de overwegend moderne installaties in de Consulentschappen Eindhoven en 'Tilburg,' dan komen we op bedragen van resp. f 1064.- en f 947.-per beregenbare ha; dus eveneens belangrijk lager dan op de beregeningsproefbedrijven.

Door het Rijk is in de regel 50c^ bijgedragen in de

aan-schaffingskosten van de beregeningsinstallatiesder berege-hingsproefbedrijven. Daar de afschrijving en de 'rente berekend zijn naar de vervangingswaarde, is deze subsidie niet van in-vloed op de berekening van de exploitatiekosten en de financi-ële resultaten van het bedrijf.

3. De exploitatiekosten van de installaties De exploita

uit 'rente en af ten voor energie tot jaar, vooral groeiseizoen. Hi I956 nog niet ve

De afschrij berekend volgens

tiekosten bestaan-'voor' het grootste ..gedeelte chrijving' van de' installatie. De overige kos-verbruik en onderhoud wisselen sterk van jaar

afhankelijk van de natuurlijke neerslag in het erover zijn in de verslagperiode tot en met

el betrouwbare gegevens verkregen,

ving en de rente van de installaties worden onderstaand schema.

a. Afschrijving in 20 jaar: Put, pompaggregaat, ondergrondse

leidingen, elektrische apparatuur en pomphuisjes.

b. Afschrijving in 10 jaar: Bovengrondse leidingen met sproeiers.

(15)

13

-Ca Rente;. 5$ vr<n het gemiddeld geïnvesteerde bedrag. Het gemid-delde "geïnvesteerde bedrag is +60% van de vervangings-waarde. Berekend wordt dus 5% van 60% = yjo van de

vervangingswaarde.

Tabel 9* Volgens dit schema is de verdeling van de investe-ringen in gld. per bedrijf als volgt

Bedrijf a. 5% afschr. van: b.l0$ afschr. - van: c. y/o rente van: 1 2273 4215 6488 2 7935 7205 15140 3 4 1) 1) 6800 6200 4277 6103 11077 I2303 5 4953 3847 8800 6 6253 5456 11709

7 I 8

D !

6950J40829 3400 IO350 26069 66898 9 26443 6179 32622 10 I423OO 234OO 165700 u- .... — ••

' Totale bedrag (c) v/el, maar verdeling niet nauwkeurig bekend.

In tabel 10 wordt een overzicht gegeven van de .afschrij-ving en de rente'per jaar.

Tabel 10. Afschrijving en rente in gld.'per jaar Bedrijf Afschr. 5% Afsehr.10$ Rente 5^ Totaal rente + afschr. Rente + af-schr. per ha beregenbare oppervlakte 1 114 422 195 731 73. 2 397 721 454 1572 183 3 | 4 1 340 428 332 1100 • f , 108 310 610 369 1289 164 5 248 385 264 897 150 6 313 546 351 1210 124 7 | 8 9 348 340 311 999 155 204I 2607 2007 665 113 1322 618 979 2919 105 10 7II5 2340 4971 14426 128 Gemiddeld zijn. per bedrijf per ha beregenbare oppervlakte

de kosten voor rente en afschrijving van de installatie f 130.-. De aandrijving, van de pomp geschiedt op de proefbedrijven door

diesel- en elektromotoren. Om een indruk te geven van de hoogte van de kosten van energieverbruik is voor elk bedrijf een bere-kening . gemaakt , waarbij is uitgegaan van de volgende uitgangs-punten:

1. bouwplan 1956

2. energieverbruik bij elektromotoren 0.8 K.V. per pk per uur en bij dieselmotoren 0.26 liter dieselolie per pk per uur 3. krachtstroom gemiddeld 8 cent per kWh en dieselolie

gemid-deld 20 cent per liter

4. sproeïwaterhoeveelheden per gewas volgens normen uit het boekje "Beregening in de Landbouw", geldend voor zeer droogtegevoelige gronden.

Bij deze uitgangspunten kunnen de kosten van energie-verbruik worden berekend, zoals aangegeven is in tabel 11.

(16)

14 -Tabel 11. Ener Bedrijf Sproeiwater x 100 m3 3ap.install, in m-yuur Aantal draai-uren Motorvermogen in pk. KV krachtstr. per uur Dieselolie in 1. per uur r Energiekosten per uur in centen Totale energie-kosten in gld. Energiekosten per 100 IÏP wa-ter in centen Energiekosten per ha bere-genbare opp. in gld.

gieverbruik per jaar en 1. 178 20 890 9 -2,3 46 409 230 41 2| 142 25 568 20 -5.2 104 591 416 69

3J

1 134 25 536 10 8 -64 343 256 34 4 118 25 472 10 8 -64 302 256 38 5 . 99 21 471 6 5 -40 188 189 31 de kc 6' 142 26 546, 12 10 -80 437 308 45 sten 7 97 20 485 10 8 — 64 310 319 48 hiervan 8 749 110 681 59 12 11,4 2,28 1553 207 26 9 448 60 747 25 — 6.5 lc30 971 217 36 10 1409 240 .587 80 64 -5,12 3005 213 28 Volgens deze berekening zijn de energiekosten gemiddeld

per bedrijf per 100 m^ water f.2,62 en gemiddeld .per ha bere-genbare oppervlakte f . 4 0 , — . In werkelijkheid liggen de .ener-giekosten echter la^er, omdat niet alle beregeningsproefbedrij-ven zo droogtegevoeïig zijn, terwijl teberegeningsproefbedrij-vens niet altijd.de

technisch optimale waterhoeveelheden zijn toegediend. Van en-kele bedrijven zijn enige werkelijke cijfers over de energie-kosten bekend. Deze bedroegen per ha in 1955 op bedrijf 1.

f.17, — ; in 1956 op bedrijf No 1 f.5, — ; in 1953 op bedrijf No 2 f . 2 0 , — ; in 1956 op bedrijf No 5 f.38, — ; op bedrijf No 6 f.24, — .

In de volgende verslagen zal meer aandacht worden besteed aan de werkelijke kosten van energieverbruik.

Over de kosten van onderhoud en reparatie zijn nog geen exacte gegevens bekïnd. De meeste installaties op de proef-bedrijven zijn

is betaald.

nog nieuw, zodat er nog weinig voor onderhoud

(17)

15

-Indien wordt gesteld dat voor onderhoudskosten f.10,— per ha mag worden "berekend en de kosten voor energieverbruik

zoveel bedragen als in tabel 11 is vermeld, dan kan het vol-gende overzicht worden gegeven van de totale kosten van de

regeninstallaties op de beregeningsproefbedrijven gemiddeld per ha beregenbare oppervlakte.

Rente en afschrijving f.130,— energiekosten " 4-0,--Onderhoud " 1 0 , —

Totaal f.l80,~ Op de proefbedrijven komt in rente en afschrijvingen echter een spreiding voor van f.73?— tot f.183?— per ha, terwijl ook mag worden aangenomen dat er een vrij grote spreiding voorkomt in de kosten van energieverbruik en onderhoud. Hier-over zullen in een volgend verslag nadere gegevens worden vermeld.

(18)

16 -V. TOEPASSING VAN DE BEREGENING-1 . Weersgesteldheid

In de fig. 1 t/m 3 zijn voor de verschillende beregenings-proefbedrijven de neerslag en de verdamping per decade voor de

jaren 1954 t/m 1956 grafisch weergegeven.

Wat de neerslag betreft werden de cijfers van het dichtst-bijzijnde regenstation van het KNMI genomen en de namen van de stations zijn in de -grafieken vermeld.

Vat de verdamping betreft, werden voor 1955 en 1956 gege-vens van Drs G.P.Makkink gebruikt. Voor de verschillende proef-bedrijven is daarbij de volgens Penman berekende maandelijkse verdamping van het dichtstbijzijnde termijnstation van het KNMI genomen. De maandsommen zijn overeenkomstig de straling

over de decaden verdeeld.

• De verschillen tussen de termijnstations zijn slechts klein. Voor 1954 werd gebruik gemaakt van de door het KNMI, volgens Penman, berekende verdamping per decade van het ter-mijnstation Gemert.

In de grafieken is de verdamping van open water (Eo) op-genomen en tevens ook de potentiële verdamping van kort gras

(Ep) , Ep werd berekend uit Eo, waarvoor de door Drs G.P.Mak-kink bepaalde factor 0-65, voor kort gras, werd gebruikt. De potentiële verdamping van gesloten gewassen kan nogal uiteen-lopen, maar zal in het algemeen toch tussen de lijnen Eo en

Ep liggen.

Uit de figuur 1 blijkt dat het voorjaar van 1954 zeer droog was door de geringe regenval en sterke verdamping. Te Lochern en Kootwijk was het droger dan in Oudenbosch.

Uit figuur 2 blijkt dat het voorjaar van 1955 minder droog v/as, maar dat in de maanden juni en juli de regenval ver achterbleef bij de verdamping.

Volgens figuur 3 was het in 1956 in het voorjaar enige tijd droog weer. In Oudenbosch hield de droogte vrij lang aan. In de maanden juni t/m augustus overtrof de neerslag de ver-damping ver.

2. Beregening der gewassen

De Rijkslandbouwvoorlichting en het Proefstation voor de Akker- en Weidebouw geven de boeren wel advies over het juiste tijdstip van de beregening en de hoeveelheid sproeiwater,die moet worden toegediend, maar de boeren zijn zelf verantwoorde-lijk voor de bedrijfsvoering en hebben ook de volledige vrij-heid om de beregening naar eigen inzicht te regelen. De bere-gening wordt geregeld naar de vochttoestand van de grond,maar er wordt ook rekening gehouden met het ontwikkelingsstadium van de gewassen.

Vanaf 1957 worden de sproeiwaterhoeveelheden per gewas ge-noteerd. Voordien geschiedde dit slechts op enkele bedrijven. Omtrent de toegediende sproeiwaterhoeveelheden zal in een der volgende verslagen worden gerapporteerd, wanneer daarover meer gegevens beschikbaar zijn.

(19)

p-u

«1

. J U

r~i

(20)

C\ -tu to .'T £3 •H 1> •O al o • W CU Pi O I ö o»

f

ö as 32 JU • o >sH » •P ' O © W CV « "Tv

~ L

J~T

O o 1-3 T -

£

\ C"*™-m o: L_ " • - •'•" jj 3

L

J

•! II-II-I i i . . . CU PQ ir» co p r e - •

T _

• • - .

-J

i-1—'

?

CD o?

(21)

o o o o c ."*> C V <*- lf>» O o •'••.

(22)

17

-3. Arbeidsbehoefte van de beregening

In de verslagperiode werden ook slechts op enkele bedrij-ven gegebedrij-vens verzameld omtrent de arbeidsbehoefte van de bere-gening. Deze tijdsschrijving werd eerst in 1957 op alle be-drijven doorgevoerd en dit onderwerp zal eveneens in een der

volgende verslagen nader worden behandeld. Voorlopig kan ech-ter reeds worden medegedeeld, dat de arbeidsbehoefte van de beregening gering is ten opzichte van de totale arbeidsbehoefte van het bedrijf en gemiddeld niet meer dan 10 - 20 manuren per

ha per jaar bedraagt, afhankelijk van het bouwplan en de droogtegevoeligheid van de grond. Vel moet hierbij v/orden opgemerkt, dat met deze arbeid wel terdege rekening moet worden gehouden, omdat ze moet worden uitgevoerd op een

tijd-stip, waarop meestal ook zeer veel ander werk moet worden verricht.

(23)

lu

-VI. BOUWPLAN VEEBEZETTING EN OPBEENG-D TEN VAN RUNDVEE EN AKKERBüUWGEWAô5 EN

1. Bouwplan

In de volgende "beschouwingen v/orden de gegevens van de

beregeningsproefbedrijven vergeleken met die van andere groepen bedrijven op zandgronden. Gemiddeld liggen de bedrijven zonder beregening op betere, minder droogtegevoelige gronden dan de beregeningsbedrijven. Van alle andere groepen dan die van de beregeningsproefbedrij ven zijn helaas' geen gegevens over het voonthoudend vermogen van de grond voorhanden.

Voor de verschillende bedrijfsgroepen zijn de volgende afkortingen gebruikt;

B.P. = Beregeningsproefbedrijven

E.B. = Geënquêteerde beregeningsbedrijven in de consulent-schappen Tilburg, Eindhoven, Oss, Zevenbergen

(zandgrond) en in het Rijk van Nijmegen

Beregeningsbedrijven met L.E.I,-boekhouding in Midden- en Oost-Noord-Brabant

Voorbeeldbedrijven in het consulentschap Tilburg Voorbeeldbedrijven in het consulentschap Eindhoven Gewone L.E.I.-bedrijven in het consulentschap Tilburg Gewone L.E.I.-bedrijven in het consulentschap Eindhoven, overzicht van de aantallen en grootte van de bedrijven

groepen is gegeven in bijlage 10.

In tabel 13 v/ordt een overzicht gegeven van het gemiddelde bouwplan per beregeningsproefbedrijf in vergelijking met het gemiddelde van andere groenen van bedrijven op zandgrond in 1956.

Tabel 13. Bouwplan in °/o van de totale oppervlakte cultuurgrond op enkele groepen bedrijven in 1956

B.B. V.B.T. = V.B.E. = G.B.T. = G.B.E. = Een in deze Grasland Aardappe-len en bieten Granen Overige gewassen B.P. 44 15 33

8

E.B. 51 17 32 -B.B. 50 12 34

4

V.B.T. 53 14 28

5

V.B.E. 46 14 30 10 G.B.T. 57 12 28

3

G.B.E. 49 10 34

7

Het percentage grasland is op de beregeningsproefbedrijven lager dan op alle andere groepen van bedrijven. Het percentage is echter per bedrijf zeer verschillend. Het varieert van 21 tot 68$ (zie bijlage 6 en 7 ) . Het percentage aardappelen en bieten is gemiddeld hoger dan op de andere bedrijven, terv/ijl ook het percentage granen nog aan de hoge kant is.

(24)

19

-Het percentage overige gewassen,•dat op de B . P , relatief ook hoog is,- bestaat uit tuinbouwgewassen, erwten, winterworte-l e n , rode kwinterworte-laver en enkewinterworte-le andere gewassen.

Van de veranderingen, die de laatste jaren t/m 1956 in het bouwplan zijn opgetreden geeft tabel 1 4 een'overzicht. Voor B.B., V . B . T . , G.B.T. en G.B.E. wordt het bouwplan w e e r -gegeven van 1956 t.o.v. 1954» V o o r B.P, en E.B. wordt het

bouwplan v a n 1956 weergegeven t.o.v. het gemiddelde bouwplan v a n vóór de aanschaffing van.de regeninstallatie (zie ook bijlage 6 en 7 ) . Gemiddeld is op de B.P. per bedrijf 2.1 jaar v ó ó r 1956 de installatie aangeschaft.

Tabel 1 4 . Veranderingen in het bouwplan in procenten v a n de totale oppervlakte cultuurgrond, gemiddeld p e r groep v a n bedrijven, 1956 t.o.v. 1954 of 1956 t.o.v. v ó ó r de beregening (+ of- is resp.meer of m i n d e r )

Grasland-Aardappelen en bieten Granen Overige gewassen B . P . • + 4 + 1 - 6 + 1 E.Br + •5 + 1 - 6 —

B.B.

' + 3 - 3 + 3

- 3

V . B . T . | + 5

- 3

+ 1 - 3 G.B.T. + 6

- 3

- 3

G.B.E. + 6 - 2 - 1

- 3

B i j alle groepen is een duidelijke uitbreiding v a n het grasland te zien; Op de beregeningsbedrijven echter niet m e e r dan op de bedrijven zonder beregening. Op de bedrijven zonder beregening ging de uitbreiding van het grasland echter ten koste van de oppervlakte aardappelen, bieten en overige g e w a s -sen. De graslanduitbreiding op de B.P. ging gemiddeld alleen ten koste v a n de oppervlakte granen. Het percentage aardappe-l e n , bieten en overige gewassen is op de B.P. vrijweaardappe-l geaardappe-lijk gebleven.

Gemiddeld is t/m 1956 de uitbreiding van het grasland-areaal op de B.P. v r i j gering geweest. B i j de beregeningsco-ó'peratie (bedrijf No 10) konden echter vrijwel alle bedrijven na de aanschaffing van.de regeninstallatie een flinke opper-vlakte grasland dicht bij de bedrijfsgebouwen aanleggen,waar

dit v ó ó r de toepassing van de beregening moeilijk te verwe-zenlijken v i e l .

Vóór de beregening lag het grasland 2 t/m 3 k m van de

bedrijfsgebouwen verwijderd en w a s het moeilijk te bereiken. Ook op de bedrijven 4 en 7 ligt nu grasland b i j de gebouwen, w a a r dit. vroeger niet of zeer moeilijk k o n worden aangelegd. 2« Veebezetting

Ofschoon het percentage grasland per bedrijf t/m 1956 m a a r weinig is gestegen, is de veestapel op alle bedrijven belang-rijk uitgebreid, zoals in tabel 15 is te 'zien.

(25)

20

-Tabel 15. Stuks rundvee gem. per jaar per bedrijf

Vóór de b e r e -g e n i n -g : Tielkkoeien omgerekend. >. g r o o t v e e ' I n 1956: Tielkkoeien omgerekend s g r o o t v e e ' U i t b r e i d i n g ; Tielkkoeien omgerekend^ \ g r o o t v e e -• ! 1 9.6 1 3 . 3 1 1 . 7 1 6 . 0 2 . 1 2..7. 2 3 s f i 3.0 9 . 1 1 1 . 8 6 . 1 < . 8 . 2 7 . 0 9 . 4 ' 1 0 . 8 1 3 . 1 3 . 8 • 4 . 2 4 5 i 3.0 | 5.0 ! 5.6 i 7 . 6 7 . 0 8 . 9 1 0 . 3 1 1 . 9 4 . 0 ; 3 . 9 4 . 7 | 4 . 3 -6 7 . 3 * 1 0 . 0 • • 1 0 . 0 1 2 . 3 2 . 7 2 . 3 7 1 0 . 4 1 6 . 3 1 4 . 2 1 9 . 7 3 . 8 3.4 .... _ 2 5 . 4 5 1 . 1 2 5 . 4 5 1 . 1 9 2 4 . 0 3 3 . 2 3 3 . 0 4 3 . 7 9.0 1 0 . 5 i 102^ 4 . 0 6 . 0 4 . 4 6.6 0 . 4 0.6 2 inclusief paarden.

gem. per bedrijf met L.E.I.-boekhouding.

-^vóór de beregening werd op dit bedrijf 's zomers geen vee gehouden. In de winter werd 40 tot 45 stuks mestvee

opge-stald, dat werd gevoerd met eigen produkten van het bouw-land en met aangekocht voer. Ook in 1956 werden (gem.over het gehele jaar) nog 14 stuks mestvee gehouden. De melk-veehouderij is nu echter hoofdzaak geworden.

Deze uitbreiding van de veestapel is voor een klein'ge-deelte het gevolg van de uitbreiding van de oppervlakte gras-land en hoofdzakelijk van de grotere produktiviteit van het grasland.

Tabel 16 geeft een overzicht van de veebezetting per ha gras en voedergewassen"per bedrijf in 1956,'uitgedrukt in grootvee-eenheden. Tevens is hierbij aangegeven de stikstof-gift in kg zuivere N per ha grasland

Tabel 16. Veebezetting per ha gras en voedergewassen en stik-stofgift per ha grasland op de beregeningsproefbe-drijven in 1956 ___^___

57

[Bedrijf | 1 L 3 4 15 7 8 9 10 gem, fveebezetH 'ting

K

-gift 2.29 154 2.33 162 L69 177 1.95 127 2.19 143 2.5112.01 165j 148 2.72 104

Ï7

2,01 151 1.94 139 2.16 147 alleen van de L.E.I.-bedrijven in de coöperatie.

Vergelijken we deze cijfers met die van enkele andere groe-pen van bedrijven, dan geeft dat het volgende te zien:

(26)

21

-Tabel ±7. Veebezetting per ha gras en voedergewassen en stik-stofgift per ha grasland op-enkele groepen van be-_____ drijven in 1956

Groep B.P. > . B . V.B.T. V.B.E. G.B.T. G.B.E. Veebezetting

k.-gift

2,16 147 2.01 169 2,31 167 1.97 161 2.04 129 1.81 . 125 De rundveehouderij is op de beregeningsproefbedrijven nog in opbouw. Toch blijkt uit tabel 17 dat de veebezetting per ha

gras en voedergewassen gemiddeld hoger ligt dan op de bedrijven zonder beregening. De groep gewone beregeningsbedrijven met L.E.I.-boekhouding hebben gemiddeld een lagere veebezetting bij een hogere stikstofgift. De voorbeeldbedrijven rond Tilburg hebben gemiddeld een hogere veebezetting bij. eveneens een hoge-re N" -gift dan op de BP.

Op de gewone D.E.'I,-bedrijven ïa de consulentschappen Tilburg en Eindhoven wordt minder stikstof gegeven en is de veebezetting lager (zie ook bijlage 8 ) .

3. Produktie van grasland en vee

Tabel 18 geeft een overzicht van de gemiddelde melkproduk-tie per melkkoe en per ha grasland en voedergewassen op de be-regeningsproefbedrijven in 1955. Tevens wordt hierbij het ken-getal; opbrengst minus voederkosten per ha gras en

voedergewas-sen vermeld.

Tabel 18. Produktie van grasland en vee op de proefbedrijven in 1955 Bedrijf Kg melk/koe Kg melk/ha' gras en voe-dergewassen Opbrengst mi-nus voeder-kosten per ha gras en voe-dergewassen in gld.

1

4181 6182 1550

2

4297 6711 1416

4

4011 4586 893

5

. 4285 5676 1281 & 3967 6053 1429

7

3956 - - • 5349 1355

8

3667 4116 868 10 3832 4471 .. 959 . 1

In de volgende tabel worden dezelfde gegevens vermeld van het jaar 1956.

Tabel 19. Produktie van grasland en vee" op de proefbedrijven in 1956 {Bedrijf No iKg melk/koe JKg melk/ha gras len voedergew. ppbr.min.voe-iderko sten/ha jgr.+ v.gewas-!sen in gld. 1. | 2 . | 3 | 4 4422 |4272 4723|3324 i 7059 6250 5691:3872 ; î | i ! i 1517il656111921 913

5

3866 6234 1586

6 | 7 J 8

4062 f3983 i 4229 1 • 8092(5645 1793 5723 ( 1453Ü503

9

4329 6583 1535 10 3961 4995 911

(27)

22

-In 1956 waren de resultaten van de rundveehouderij op de bedrijven 4 en 10 nog vrij ongunstig. In beide gevallen kan de produktie per koe nog worden verbeterd. De veebezetting per ha grasland is ook nog aan de lage kant. Dit is ook het geval

.op bedrijf 3, hoewel hier de produktie per koe zeer goed is. De rundveehouderij op bedrijf 8 heeft zich zeer gunstig ont-wikkeld. Het jaar 1955 moet worden gezien als een aanloopjaar voor de melkveehouderij op dit bedrijf.

In de tabellen 20 en 21 wordt een overzicht gegeven van de gemiddelde produktie van grasland en vee op enkele groepen van bedrijven in 1955 en 1956.

label 20. Produktie van grasland en vee op enkele groepen van bedrijven in 1955 3-roep £g melk per toe £g melk per ia gras en /oedergew. Dpbr.minus /oederkosten per ha gras en voedergew.in

jSld,

B.P. 4024 5393 1219 B.B. • 4123 5810 1278 V.B.T. 4384 6945 1556 V.B.E. 4040 4889 1169 G.B.T. 4130 5601 1230 G.B.E» 4024 4649 1094

Tabel 21. Produktie van grasland en vee op enkele groepen van bedrijven in 1956 ! 1 -[Groep « Kg melk per

koe

Kg melk per pa gras en voedergew. Dpbr„minus {voerkosten jper ha gras jen voedergew. jin gld. | B.P. 4117 6014 1404 B.B. 3969 5717 1292 V.B.T. 4278 7251 1623 V.B.E.. 3894 4924 1215 G.B.T.. 4001 5549 1217 G, B. E, 3829 4644 .1099 Uit de tabellen 20 en 21 blijkt, dat de rundveehouderij

zich op de proefbedrijven gemiddeld zeer gunstig geeft ont-wikkeld. De resultaten zijn in 1956 aanmerkelijk beter dan gemiddeld op de bedrijven zonder beregening.

In 1955 waren deze resultaten ongeveer gelijk aan die van de bedrijven zonder beregening.

Op enkele beregeningsbedrijven moet echter bijzondere aan-dacht aan de rundveehouderij worden besteed, omdat hier de re-sultaten nog onbevredigend zijn.

(28)

23

-4. Opbrengsten v a n akkerbouwgewassen'

v De. gegevens over de opbrengsten der akkerbouwgewassen v a n

de bereg.eningsproef.be drijven over de jaren t/m 1956 zijn nog

onvolledig^ daar de opbrengsten voor het beregenbare en niet

beregenbare bedrijfsgedeelte niet afzonderlijk werden

gere-gistreerd.

\

,

.

.

.

.

.

.

Na 1957 is hier meer'aandacht aan besteed. In de tabellen

in dit verslag worden de gemiddelde•opbrengsten per ha v a n het

gehele bedrijf vermeld.

Tabel 2 2 . Opbreng

Bedrijf

Rogge x

11. 00 kg

üaver x

D-00 kg

Haver/gerst

bc 100 k g

Aardappelen

pc lOCOkg

S.bieten

x 1000 kg

Erwten x

100 kg

1

X

.

23,4

30,7

34.3

31.3

-—

'sten van akk

.2

34.2

29.9

'/ '"*''

-23*8

-— • 4X •

21.1

. '

33.8

19,7

24.5

-—

arbouw

5

37.3

-32.0

33^3

-41,7

gewassen in

6

X

29,4

38.3

22,3

21,7

45.2

19.7

7.<

37.8

23,3

50,9

25,4

40.0

1955

8

26,4

-36.0

23,3

-—

1 0

1

'

30.0

30,4

35.7

20.3

-— X

Op deze bedrijven k a n de gehele oppervlakte worden beregend.

'Gemiddelde v a n de L.E..I.-bedrijven in de coöperatie.

• Uit tabel 22 blijkt, dat de spreiding in de opbrengsten

zeer groot i s . Er blijkt.niet uit dat de opbrengsten op de

bedrijven, die geheel b'eregenbaar zijn, hoger zijn dan op de

be-drijven, die gedeeltelijk kunnen worden beregend.

Tabel 23 geeft een overzicht v a n het gemiddelde

opbrengst-niveau op de beregeningsproefbedrijven t.o.v. andere groepen

van bedrijven.

Tabel 23- Gemiddelde opbrengsten van enkele akkerbouwgewassen

Oi-..verschillende groepen van bedrijven i n 1955

Groep,

Rogge x 100

Haver x 100

Haver/gerst

x 100 kg

Aardappelen

x 1000 kg

S.bieten x

1.000 kg

Erwten x

100 kg

B.P.

lg|30.0

lg'31.1

33.0 26.7 42.6

130.7

— — i . , , . . . - „ , - J B.B. , 32.8 32,5 -28,8 26.0 34,6 24.4 V.B.T. 39.2 36.5 30.9 30; 4 43,3 32.6 V.B.E. 36.4 36./ 37.1 29.0 42,6 28.9 G.B.T. 34.8 32.8 34.2 26.5 38.0 30,0 G.B.E« 36.8 34.2 33.3 29.6 30.9 31.9

(29)

Tabel 24. Gemiddelde opbrengsten van enkele akkerbouwgewassen op de beregeningsproefbedrijven per ha in 1956 Bedrijf 1 Rogge x 100

Haver x 100 kg Haver/gerst x 100 kg Aardappelen pc 1000 kg S.bieten x 1000 kg Erwten x 28.8 33.3 46,7 17,3 -1000 kg i 34.5 -37.5 23.8

-3 1 4

X

! 5

i i | ! 32,7 -39.2 23.0 -15.8 28,0 -29.1 23.7 -26.3 -36.5 33.

8

48,2 22,0 6X 36,6 43.2 31,6 25.8 28.0 13.3

7

26,5 34.4 42.4 24.2 34,0

-8

25.7 -42.9 17.4 38.2 18.2

9

36,4 45.7 -26.5 -101) 28.2 24.3 32,3 23,5 25.9 -X 1)

Op deze bedrijven kan de gehele oppervlakte worden beregend. Alleen van L.E.I.-bedrijven in coöperatie.

In tabel 25 worden de gemiddelde opbrengsten in 1956 van de proefbedrijven vergeleken met die van andere groepen van bedrijven.

Tabel 25. Gemiddelde opbrengsten van enkele akkerbouwgewassen op verschillende groepen van bedrijven in 1956

Groep Rogge x 100 kg Haver x 100 kg Haver/gerst x 100 kg Aardappels x 1000 kg S.bieten x 1000 kg Erwten x 100 kg B.P. 30,4 36.2 37,6 23,9

34.9

17,4 B.B. 31,9 33.1 32,0 25,1 30,2 17,5 V.B.T, 35.1 36,4 34.3 29.7 36.0 19,7

1

V.B.E. 31,7 31 .4 32.8 24,2 27.9 13.8 G.B.T. 33.3 34.4 34,7 25,9 32.8 21.7 G.B.E, 29.0 . 29.8 32.6 25,9 -15.5 ' In 1955' bleven de beregeningsproefbedrijven nog achter

bij de andere groepen bedrijven. In 1956 verbeterde deze po-sitie belangrijk. Daar de beregeningsproefbedrijven op slech-tere gronden zijn gelegen, zal het nog enige jaren duren voor-dat een bevredigend productieniveau is bereikt.

In tabel 26 is een overzicht opgenomen van de opbrengsten van de marktbare gewassen op de proefbedrijven in 1955 en 1956, in guldens per ha marktbaar gewas.

(30)

25

-Tabel 26. Opbrengsten in guldens per ha marktbaar gewas, (van No 9 niet bekend)

JBe drijf

|l955

J1956

il 2

809ill03 915!1387

3

IO30

4

II90 954

5

1151 1157 6| 7 1288ll762 1265J2333

8

1012 1058 101' 957 905

1 ) alleen'.L.E. I. -bedrijven in de coöperatie.

Gemiddeld is dit t.o.v. de andere groepen van bedrijven als volets

'Tabel 27. Opbrengsten in guldens per ha marktbaar gewas op en-kele groepen van bedrijven

Groep 1955 1956 B.P. 1146 1223 B.B. 1172 1054 V.B.T. 1491 1277 V.B.E. I3I4 998 G.B.T. 1155 1112 f G.B.E. | 1242 1 1010 | Uit tabel 27 blijkt, dat in 1955 de geldelijke opbrengst

per ha marktbaar gewas op de B.P.lager lag dan op alle andere groepen van bedrijven. In 1956 was alleen het gemiddelde be-drag van de V.B.2.hoger dan van de B.P.

(31)

26 -VII. BEDRIJFSRESULTATEN

1.

Inleiding--Het financiële resultaat van een landbouwbedrijf wordt paald door de omvang en rentabiliteit . van verschillende

be-drijfsonderdelen. 'Deze bedrijfsonderdelen staan echter niet los van elkaar, maar kunnenelkaar zowel technisch als economisch meer of minder beïnvloeden.

Om deze redenen levert de beoordeling van de financiële resultaten van de beregenings-proefbedrijven nogal, wat moei-lijkheden op.

Het inkomen op deze bedrijven wordt, verkregen uit de vol-gende bedrijfsonderdelen.

a. rundveehouderij b. akkerbouw

c. op enkele bedrijven enige tuinbouw d. varkenshouderij

e. pluimveehouderij,

De resultaten van de onderdelen a,b en c worden direct be-invloed door de beregening; de varkens- en pluimveehouderij niet. Om enig inzicht te krijgen in.de winstgevendheid van de grond, met en zonder beregening, is getracht het inkomen, ver-kregen uit varkens- .en .pluimveehouderij, af te splitsen van het totale inkomen, waardoor het inkomen, verkregen uit de. .;•

grond, overblijft. .... Om dit te bereiken zijn van de totale bedrijfsopbrengsten

afgetrokken de opbrengsten verkregen uit de varkens- en pluim-veehouderij. De totale bedrijfskosten zijn verlaagd met de

voe-derkosten van de varkens en kippen. Daarna zijn nog van de to-tale kosten afgetrokken, volgens normen van het L.E.I., alle overige kosten voor varkens en pluimvee, uitgezonderd de ar-beidskosten, (zie voor berekeningsmethode en normen bijlage 15). Het op deze wijze berekende bedrag wordt in dit verslag genoemd; Arbeidsinkomen uit de grond (A.I.G-.).

De opbrengsten, verminderd met de kosten, behalve de ar-beidskosten, van varkens en pluimvee, worden resp.genoemd:

Arbeidsinkomen uit varkens (A.I.V.) en arbeidsinkomen uit pluim-vee (A.I.P.)

Op bedrijf No 9 wordt geen L.E.I.-boekhouding bijgehouden, zodat de financiële resultaten van dit bedrijf niet bekend zijn. Getracht zal worden voor de jaren na 1956 deze resultaten toch uit de eigen bedrijfsboekhouding te berekenen.

Om de reeds genoemde redenen moet bij de beoordeling van het arbeidsinkomen uit de grond, het totale bedrijfsresultaat niet uit het oog worden verloren.

2. Netto-overschot

In tabel 28 wordt een overzicht gegeven van het netto-over-schot per bedrijf per ha over een aantal jaren,dat deze gegevens bekend zijn. Het eerste beregeningsjaar wordt aangegeven met x. Een negatief netto-overschot is aangegeven met -,

(32)

27

-Tabel 2 8 . Netto-overschot p e r bedrijf p e r ha cultuurgrond i n

g u l d e n s . Bedrijf 1 9 5 2 ' ' P-953 p-954 P-955 1956

1

104 .61T - 2 1 4

2

262„ 2 3 4 ^ -338 265 - 1 4

3

- 3 7x . 4 2 5 8 ^ 51 93 i 5 - 5 7 ^ 98

6

- 3 2 02 -196 - 51

7

231 219 -97... - 2 0 6 * - 96

8

- 8 5x -191 1 01) 4 7* - 4 2 1x

1) gem.alleen van de L.E.I„-bedrijven in de coöperatie.

Het netto-overschot was in deze jaren op de verschillende groepen bedrijven gemiddeld als volgt.

label 29. Netto-overschot, gemiddeld in guldens per ha cultuur-grond, op enkele groepen van bedrijven. (Van de B.P. zijn van 1952 en 1953 geen gemiddelden berekend) Groepen 1952 1953 1954 1955 1956 B.P.1) - 79 74 - 80 B.B. - 29 73 - 56 V.B.T. 244 283 237 315 81 i V.B.E. 351 137 G.B.ï. 154 179 99 103

3

G.B.E. 124 222 177 192 - 3 • 1) wegens afwijkende bedrijfsgrootte

delde opgenomen.

is no 8 niet in het

gemid-Uit de tabellen 28 en 29 blijkt, dat het netto-overschot op de beregeningsproefbedrijven in de jaren 1955 en 1956 aan-merkelijk ongunstiger is geweest dan op de andere zandbedrij-ven. Dit is vooral het gevolg van de zware arbeidsbezetting op de beregeningsproefbedrijven (zie tabel 3)« Het verschil in netto-overschot met de andere bedrijven is in de loop der jaren kleiner geworden.

3. Arbeidsinkomen

In tabel 30 wordt een overzicht gegewen van het arbeids-inkomen op de beregeningsproefbedrijven. , . ,

Tabel 30. Arbeidsinkomen in guldens per ha cultuurgrond Bedrijf 1952 1953 ^954 1955 1956

1

832 1507 967 2 "' 7 5 4x 7 4 8x 134 739 655

3

63 2X

4

812 x 716 710

5

9 0 1x 1 1 5 2

6

7 1 2x 806 1031

7

817 -905

9

°V

9 8 8x 1227 •

8

. 257 285 I Q1) 8 3 5Y 5 5 2x

(33)

.28

-Alle beregeningsproefbedrijven liggen in de grootte-klasse van 9.50 tot 15.- ha5 uitgezonderd No 8, dat 72,- ha groot is.

Het ligt op zeer droogtegevoelige zandgrond en werd voorheen uitsluitend geëxploiteerd als bouwland. Er kan nu 59 ha wor-den beregend, waarvan in 1956 een oppervlakte van 15 ha gras-land was. Er wordt in hoofdzaak gewerkt met betaalde arbeids-krachten. De werktuigenkosten, zoals die door het L.E.I. zijn berekend, zijn op dit bedrijf zeer hoog. Deze bedroegen in 1956 per ha cultuurgrond f.419,—, terwijl dit op de andere berege-ningsproef bedrijven gemiddeld f„225,— bedroeg.

Bij de berekening van het gemiddelde, vermeld in tabel 29 en 31? is bedrijf 8 buiten beschouwing gebleven.

Tabel 31. Gemiddeld arbeidsinkomen in guldens grond op enkele groepen van bedrijv

per ha cuituur-en in 1954, 1955 en . Groep 1954 1955 1956 L956 B.P. 679 1067 865 B.B. 725 825 724--V.B.T. 1058 1210 •1004 V.BoE. 986-• -818 G.B.T. 767 796 ' - 786 G.B.E. 741 859 716 Het arbeidsinkomen per ha cultuurgrond is, bedrijf No 8

buiten beschouwing gelaten, in de jaren 1955 en 1956 gemiddeld hoger geweest dan gemiddeld op de bedrijven zonder beregening. In 1954 was het gemiddelde arbeidsinkomen op de B.P. lager dan op de bedrijven zonder beregening maar dit wordt vrijwel alleen veroorzaakt door de slechte resultaten van bedrijf 2 in dat jaar.

4. Arbeidsinkomen in onderdelen

In tabel 32 wordt een overzicht gegeven van het arbeidskomen op de beregeningsproefbedrijven, gesplitst naar het in-komen verkregen uit de grond (A.I.G.), uit varkens (A.I.V.) en uit pluimvee (A.I.P.). Op bedrijf 2 werden in 1956 zeer veel

mestkalveren gehouden. Ook het inkomen, dat hieruit werd verkre-gen iB apart vermeld (A.I.K.). Zie voor berekeningsmethode en normen de Inleiding van dit hoofdstuk en bijlage 15.

Tabel 32. Arbeidsinkomen per onderdeel in guldens per ha cul-tuurgrond Jaar 1952 1953 1954 '"^bedrijf

on- \

derdeei

s

\

s

A.I.V.

A.I.P.

A.I.G.

Totaal

A.I.V.

A.I.P.

A.I.G.

Totaal

A.I.V.

A.I.P.

A.I.G.

Totaal

1

172

60

600

2

33 20 2 519

754

238 347 163

748

11 85 38 832 ! 134

3

4

374 200 238

812

5

6

I i 75 1 75 ! 562 1 712_,

7

31 46 740

817

72 61 772

905

97 54 756 •907

8

i-o1*

(34)

29 -Tabel 32 (vervolg)

Jaar "Xtje drijf 1erdeel \ 1955 1956 A.I.V. A.I.P. A.I.G. Totaal A.I.V, A.I.P, A.I.K. A.I.G, Totaal 1 451 228 828 1507 203 98 666 2 3 __7_ 256 490 739 80 •100 331 344 220 3 175; 21Ö 137 1 103 404 580 716 171 185 55 33 718 '901 360 27 806 203 75 1 967, 655 409 S 354! 7651 753 632 I 710 1115211031.1227 55 68 865 122 39 1066 257 257 281 285 10

T)

123 98 614 835 136 368 552 ) alleen de L.E.I .-bedrijven in de coöperatie.

Uit deze tabel 'blijkt, dat op de meeste bedrijven een be-langrijk deel van net inkomen wordt verkregen uit de varkens- en pluimveehouderij (bedrijf No 2 in 1956 ook uit mestkalvergn). Het hoge A.I.G. op bedrijf 7 is gedeeltelijk te danken aan de teelt van tuinbouw/gewassen, zoals asperges en aardbeien. Op bedrijf 2 kan de uitbreiding van de oppervlakte cultuurgrond met zeer droge grond een rol hebben gespeeld bij de hoogte van het A.I.G. in het jaar 1954. Op bedrijf 8 is de varkens- en pluimveehouderij van geen betekenis.

Tabel 33 geeft een overzicht van het arbeidsinkomen per bedrijfsonderdeel van enkele groepen van bedrijven over de ja-ren 1954, I955 en I956. Bij het gemiddelde van de B.P. is

be-drijf 8 weer buiten beschouwing gelaten.

Tabel 33. Arbeid

tuurgr

Jaar

1954

1955

1956

^ - ^ groep

on- \ .

derdeel \

A.I.V.

A.I.P.

A.I.G.

Totaal

. A.I.V. A.I.P. A.I.G. Totaal A.I.V. A.I.P. A.I.K. A.I.G. Totaal

sinkomen per onderdeel ond B.P. 146 95 439

680

153 132 643 B.B. 150 56 519

725

85 104 636 928 i 825 187 47 41 591

366

120 48 556

724

V.B.T. 85 69 904 1058 102 79 1029 1210 107 23 874 1004

in guldens per ha cul-V.B.E. 104 124 758

986

144 101 573

818

G.B.T. 96 .19 652

767

65 33 698 796-90 10 686

786

G, B . E • 90 - 6-1 590

741

98 69 692

859

117 55 544

716

Uit tabel 33 blijkt het volgende:

a. Op de B.P. is het inkomen uit varkens, pluimvee (en mestkal-veren) per ha cultuurgrond hoger dan op de bedrijven zonder beregening. Het inkomen uit deze bedrijfsonderdelen is einds

(35)

30 -1954 op de B.P. niet gedaald.

:b7 üp "de B.P. is het arbeidsinkomen uit de grond ten opzichte van 1954 gestegen. In 1956 was het + f.50,— lager dan in I955, maar + f.150,— hoger dan in 1954 (De bedrijven,,die er na 1954 zijn bijgekomen hebben het gemiddelde niet verhoogd), c. Het arbeidsinkomen uit de grond is op de bedrijven zonder

beregening sinds 1954 vrijwel gelijk gebleven.

-d. Het totale arbeidsinkomen per ha cultuurgrond was op de B.P. . in 1956 gemiddeld f .186;,-- hoger dan in 19.54. Op alle

groe-pen zonder beregening waren deze bedragen in beide jaren vrijwel gelijk.

e. Het A.I.G, per ha was op de B.P. in 1954 gemiddeld f.276,— lager dan gemiddeld ,op_ de bedrijven zonder beregening. Ook in 1955 en 1956 bleven deze bedragen lager maar het verschil werd aanzienlijk kleiner.

In 1955 was dit nog f.151,— en in 1956 f.78,—. In 1954 en 1955 was het A.I.G. per ha op de B.P. lager dan het

ge-,,,. middelde van elke groep pnberegende bedrijven. In 1956 was het wel lager dan van de groepen in het consulent schap Til-burg, maar hoger dan van de groepen in het consulent schap Eindhoven.

Bij de beschouwing van elk bedrijf afzonderlijk t.o.v. het gemiddelde van de groep zonder beregening (zie bijlage 12) valt op dat het A.I.G. op alle proefbedrijven in 1955 relatief gunstiger werd. Van 1955 op 1956 was het verloop van drie proefbedrijven ongeveer gelijk aan het gemiddelde van de bedrijven zonder beregening, terwijl één bedrijf een duidelijk ongunstiger verloop te zien geeft (no 10, beregenings-coöperatie). De resultaten waren daar in 1956 slecht omdat de bedrijfsvoering nog niet was aangepast bij de gewijzigde omstandigheden, terwijl de kosten van de beregeningsinstallatie hoog zijn.

Op 4 proefbedrijven is het A.I.G. van 1955 op 1956

sterker gestegen dan gemiddeld op de bedrijven zonder bere-gening.

f. Het totale arbeidsinkomen per ha is in 1955 en 1956 op de

B.P. hoger geweest dan gemiddeld op de bedrijven z-onder beregening.

5. Arbeidsinkomen per man . .

In tabel 34 wordt een overzicht gegeven van het arbeids-inkomen per man op de beregeningsproefbedrijven over de jaren 1954, 1955 en 1956, . . Tabel 34. Bedrijf 1954 . 1955 1956 Arbeidsinkomen guldens

1

4000 7100 3710 ! 2! 3 1200 Ó9OO 4910 '477O

per volwaardige arb<

4

6300 4900 5410

5

4300 3780

6

2700 3400 3240

7

4300 3600 3200 3idskracht

8

3300 4200 10' 4740 2700 in 1) gem. ' 3700 4991 3965 .No 8 is niet in het gemiddelde opgenomen.

(36)

31

-Uit tabel 34 blijkt, dat de spreiding .in het arbeidsin-komen per man groot is. G-emiddeld is het erg laag, hetgeen in hoofdzaak moet worden toegeschreven aan de 'zware arbeids-bezetting op de proefbedrijven. Bij de keuze van de proefbe-drijven werd een zeer'ruime arbeidsbezetting als eis gesteld om de.geplande bedrijfsintensivering te kunnen realiseren. Tabel 35 geeft een vergelijking van enkele bedrijfsgroe-pen. Tabel 35. Inkomen Groep 1954 1955 1956 per volwaardig B.P. 3700 5000 4000 B.B. 4400 4500 4800 •e arbeidskracht V.B.T. 5600 6600 6000 V.B.E. 7300 6300 in guldens G.B.T. 4900 5900 5400 G.B.E« 5800 6400 5200 Uit tabel 35 blijkt dat het inkomen per volwaardige

arbeids-kracht op de proefbedrijven aanmerkelijk lager was dan op de bedrijven zonder beregening. Het verschil bedroeg in de jaren 1954, 1955 en 1956 achtereenvolgens 1733, 1550 en 1725 gld. Ten opzichte van de bedrijven zonder beregening is hierin op de proefbedrijven geen verbetering te constateren, terwijl dit wel het geval was met het netto-overschot. Dit komt, doordat de ar-beidsbezetting op de proefbedrijven t.o.v. 1954 nog is' gestegen, terwijl deze op de bedrijven zonder beregening is gedaald. Be-langrijk is in dit verband om na te gaan hoe de beregénings-proefbedrijven zich na 1956 hebben ontwikkeld. •

(37)

32 -VIII. SAMENVATTING EN CONCLUSIES'

1. In dit verslag is een overzicht gegeven van verschillende technische -en bedrijfseconomische resultaten van 10 bere-geningsproef bedri jven tot en met het jaar 1956.

Deze proefbedrijven zijn verspreid over 7 landbouwconsulent-schappen.Eén van de tien.bedrijven is een beregeningscoöpe-ratie, waarbij 32 landbouwbedrijven zijn aangesloten.

2. De bedrijfsgrootte van de individuele bedrijven varieert bij 7 bedrijven van 9.50 ha tot 15.- ha. De andere twee bedrij-ven zijn resp. 34 en 72 ha groot. De gemiddelde grootte van

de bedrijven, aangesloten bij -de beregeningscoöperatie, is . 8,75 ha. . .

3. Het percentage van de oppervlakte cultuurgrond ?dat kan wor-den beregend, varieert op de individuele bedrijven van 43 tot 100$ (gemiddeld 78$). Op de bedrijven, aangesloten bij — de coöperatie, kan gemiddeld 39$ van de oppervlakte

cultuur-grond worden beregend.

4. Ter positiebepaling van de beregeningsproefbedrijven ten op-zichte van andere bedrijven op zandgrond zijn in dit verslag ook gegevens vermeld van geënquêteerde beregeningsbedrijven in Limburg, Midden- en Oost-Noord-Brabant en het Rijk vai

Nijmegen, een groep gewone beregeningsbedrijven met een L.E.I .-boekhouding, 'en van voorbeeldbedrijven en gewone L.E.I.-bedrijven' in de consulent schappen Tilburg en Eindho-ven.

5. De beregeningsproefbedrijven zijn gelegen op weinig tot zeer droogtegevoelige zandgronden. Op alle bedrijven is het vocht-houdend vermogen van de bewortelde laag op het beregende

ge-deelte onderzocht. Op 8 van de 10 bedrijven bedroeg de maxi-male hoeveelheid opneembaar hangwater in de bewortelde laag

gemiddeld minder dan 100 mm. Op de andere 2 bedrijven was het minder dan 120 mm.

De maximale hoeveelheid opneembaar hangwater in de bovenste laag van 25 cm. bedroeg op 8 bedrijven gemiddeld 40 mm of

minder. Op de andere bedrijven was dit respectievelijk 52 en 41 mm.

De bemestingstoestand is, over het geheel genomen, goed. De fosfaattoestand is in het algemeen hoog tot zeer hoog. 6. De aanschaffingskosten van de regeninstallaties zijn op de

proefbedrijven zeer hoog. Gemiddeld is in de installaties f.1300,— per ha geïnvesteerd. Op 383 geënquêteerde berege-ningsbedri jven was dit gemiddeld f.800,— per ha.

Als oorzaak van dit verschil kan worden genoemd dat aan de

installaties op de proefbedrijven hogere eisen zijn gesteld. De exploitatiekosten van de installaties kunnen op de bere-geningsproef be drijven gemiddeld worden berekend op f.180,— per ha. De kosten van rente en afschrijving, die gemiddeld ruim 70$ van de totale exploitatiekosten bedragen, variëren echter van f.73»— tot f.183,— per ha.

7. In I954 was het voorjaar zeer droog en de zomer zeer nat. In I955 waren de maanden juni en juli droog.

(38)

-

33

-In.1956 was er in het voorjaar een korte droogt eperiode,daar-na vieler tot september zeer veel regen.

Gemiddeld'waren de jaren 1954 t/m'1956 natter dan normaal. 8. Over de in de jaren tot en met 1956 op de proefbedrijven

toegediende sproeiwaterhoeveelheden per gewas, zijn nog wei-nig gegevens bekend.

9. Het grondgebruik was in 1956 op de proefbedrijven gemiddeld als volgt:

: -Grasland 44$, aardappelen en bieten 15$-, granen 33$, overige gewassen 8$. In vergelijking met andere zandbedrijven komt dit bouwplan gemiddeld net meeste overeen met dat van de voorbeeldbedrijven in het consulentschap Eindhoven, Het gemiddelde percentage grasland was in 1956 op de proef-bedrijven lager, dan van alle andere groepen proef-bedrijven. Het percentage grasland is op de proefbedrijven t/m 1956

gemid-deld met- 4'fo gestegen. Op de bedrijven zonder beregening is dit percentage sinds 1954 iets meer gestegen dan op de

proefbedrijven. Op de proefbedrijven ging de uitbreiding van het grasland geheel ten koste van de oppervlakte granen, op de bedrijven zonder beregening ten koste van aardappelen en bieten en overige gewassen, terwijl daar het percentage gra-nen gelijk bleef.

10.Op de proefbedrijven is de veestapel gemiddeld sterk uitge-breid. Ten opzichte van vóór de beregening bedroeg deze uitbreiding,op.7 individuele bedrijven met een bedrijfs-grootte van 9.5 tot 15 ha gemiddeld 4,3 melkkoe per bedrijf. Op de bedrijven met coöperatieve beregening is de veestapel gemiddeld nog maar zeer weinig uitgebreid.

De veebezetting per ha gras en voedergewassen was op de be-regeningsproefbedrijven in 1956 gemiddeld hoger dan op de bedrijven zonder beregening. Alleen op de voorbeeldbedrijven . in het consulentschap Tilburg was de veebezetting per ha

ho-ger dan' op ' de proefbedrijven.

• De stikstofgift op het grasland was in 1956 niet veel hoger dan gemiddeld op de bedrijven zonder beregening.

11.De gemiddelde melkgift per koe was in 1955 iets lager dan op de.bedrijven zonder beregening en in 1956 iets hoger. Ze bedroeg op de proefbedrijven in 1955 en 1956 gemiddeld resp. 4023 en 4117 kg per koe.

Het bedrag opbrengst minus voerkosten per ha grasland en voedergewassen was gemiddeld in 1955 en 1956 op de

proefbedrijven hoger dan op de bedrijven zonder beregening. Het bedroeg op de proefbedrijven in 1955 en 1956 resp.ge-middeld f.1219,— en f.1404, — .

12.De kg.opbrengsten van vrijwel alle akkerbouwgewassen waren ... in 1955 op de proefbedrijven gemiddeld lager dan op de

be-drijven zonder beregening. In 1956 waren de opbrengsten van suikerbieten, haver en mengteelt aanmerkelijk hoger en van rogge en aardappelen gemiddeld iets lager dan op de bedrij-ven zonder beregening.

De financiële bruto-opbrengst per ha marktbaar gewas was in 1955 op de proefbedrijven gemiddeld lager dan op de andere

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met betrekking tot de vraag op welke wijze de gunstige staat van instandhouding voor een bepaald habitattype of een bepaalde soort kan worden bereikt, is er in de Nota van

De kaart die onderdeel uitmaakt van het besluit van 14 maart 2011 (Stcrt. 2011, 4458) tot aanwijzing van Oude Maas als Natura 2000-gebied, wordt vervangen door de kaart die

bestaande bebouwing en verhardingen meestal geen deel uitmaken van het aangewezen gebied (zie verder Nota van toelichting bij het besluit).. tot aanwijzing als

Als speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, vierde lid, van de Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 mei 1992 inzake de instandhouding

De RLG is gevraagd te adviseren over welke positie LNV in moet nemen tussen de steeds invloedrijker wordende Europese bestuurslaag enerzijds en de steeds meer erkenning en

However, the current notion of police accountability and oversight over the South African Police Service is meaningless because the provincial sphere of government (either through

De tevre- denheid over de wijze waarop de rechtspraak sindsdien aan het sta- kingsrecht inhoud heeft gegeven, blijkt onder meer uit recente uitla- ting van minister De Geus, dat

An important aspect of IOSCO’s work has been engagement with the International Financial Reporting Standards (IFRS) Foundation’s efforts to develop a common set of global