• No results found

Artikel Motief - De financiële crisis en de driegeleding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Artikel Motief - De financiële crisis en de driegeleding"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Artikel Motief – juli/aug 2013

De financie le crisis en de driegeleding

Hoe kan de huidige wereldwijde financiële crisis worden begrepen en hoe voorkomen we een nieuwe crisis? Arjen Nijeboer neemt deel aan een economiewerkgroep in Antwerpen die deze en andere vragen vanuit de sociale driegeleding probeert te beantwoorden. De crisis is veroorzaakt door veel diepere structuren in onze samenleving dan doorgaans wordt aangenomer. Hieronder een samenvatting van inzichten tot zover.

Door Arjen Nijeboer

In het hart van de National-Ökonomischer Kurs (GA 340) bevinden zich enkele merkwaardige tekeningen die Rudolf Steiner’s idee van de economische kringloop weergeven.

Deze tekeningen laten onder meer zien hoe volgens Steiner in een gezonde economie de geldstromen moeten lopen. Hij onderscheidt er drie fundamenteel verschillende. Ten eerste het koopgeld, dat we gebruiken om datgene te kopen waaraan we behoefte hebben. Ten tweede het leengeld, dat vooral gebruikt wordt om nieuwe economische initiatieven tijdelijk te financieren. Het leengeld is eigenlijk een overschot aan koopgeld. Dat geld dat we niet nodig hebben om waren van te kopen, kunnen we gebruiken om te lenen aan mensen die daarmee iets zinnigs doen. Koopgeld en leengeld kent iedereen, en deze zijn stevig in de huidige samenleving verankerd. Maar volgens Steiner is het voor de instandhouding van de economie absoluut cruciaal dat er nog een derde geldstroom moet zijn: het schengeld. Net zoals het leengeld uit een koopgeldoverschot bestaat, is het schenkgeld tegelijk een leengeldoverschot. Het leengeld moet overgaan in schenkgeld op straffe van instorting van de samenleving.

Waarom is dat zo? In het geestesleven worden zaken voortgebracht die op termijn cruciaal zijn om de economie verder te laten draaien, maar die niet of moeilijk in functie van de vraag te produceren zijn. Neem twee kernonderdelen van het geestesleven, opvoeding en onderwijs. De economie kan

(2)

alleen op hetzelfde niveau blijven draaien als er steeds weer nieuwe generaties werknemers worden geboren, opgevoed en opgeleid. Dat neemt tijd weg die niet aan de economische productie kan worden besteed. Het is bovendien vooraf niet te voorspellen wat een nieuwe generatie aan talenten en impulsen met zich meebrengt. Er is van de kant van opvoeders en leraren inzicht en kunde nodig om mensen tot ontwikkeling te brengen. Hiervoor is vrijheid noodzakelijk. Dat maakt het logisch om geld te schenken aan het geestesleven, dat het naar eigen inzicht kan besteden om nieuwe geest in de samenleving te laten binnenvloeien.

Wat gebeurt er volgens Steiner als het schenkgeld niet, of op een verwrongen manier, wordt geregeld? Dan zal geld zich gaan ophopen in het leencircuit, en zal het zich van daaruit – op zoek naar rendement – gaan hechten aan oneigenlijke zaken. Steiner noemt hierbij vooral de grond als doelwit. Overtollig leengeld zou worden ‘opgezogen’ door de grond, wat naar steeds hogere grondprijzen zou leiden. Waarom is dit oneigenlijk? Omdat grond niet verhandeld zou mogen worden. Grond is nooit geproduceerd door mensen. Het kan ook nauwelijks in functie van de vraag worden bijgemaakt. Toen Adam en Eva op aarde rondliepen, was de grond van niemand in het bijzonder. De eerste eigenaar heeft er vanuit het niets een hek omheen gezet en ging geld eisen van degenen die de grond tijdens of na hem wilden gebruiken. Hier is sprake van een prestatie (door de koper) zonder tegenprestatie (van de verkoper), een situatie die in een gezonde economie eigenlijk niet zou mogen bestaan. Grond zou dus niet verhandeld moeten worden, maar beheerd door een neutrale instantie die, tegen een minimale onkostenvergoeding, de grond toewijst aan degenen die het nodig hebben. Gebeurt dat niet, dan gaat de grond als het ware geld aanzuigen dat eigenlijk op een andere plaats werkzaam hoort te zijn.

Het ontstaan van de crisis

Het opzuigen van overtollig leengeld door de grond is nu precies wat in de aanloop naar de financiële crisis is gebeurd. In een beroemde lezing in 2005 waarschuwde Ben Bernanke, de huidige voorzitter van de Amerikaanse centrale bank, voor wat hij noemde de ‘global saving glut’, het wereldwijde spaaroverschot. Wereldwijd had zich een wolk spaargeld opgebouwd die de mogelijkheden voor productieve investeringen verre overstegen. De totale geldwolk – de spaarquote – bedroeg volgens IMF-cijfers circa een kwart van de omvang van de wereldeconomie (het werelwijde ‘BNP’) die in 2007 omstreeks 65.000 miljard dollar bedroeg. Er was, kortom, leengeld te veel. Omdat banken het niet konden uitlenen aan bedrijven voor productieve investeringen – bedrijven zagen daarvoor geen mogelijkheid – zijn de banken het maar gaan uitlenen voor consumptieve doeleinden aan partijen die eigenlijk niet kredietwaardig waren.

(3)

Figuur: de wereldwijde spaarquote als percentage van het wereld-BNP inclusief projectie vanaf 2011

In de eerste plaats is het leengeldoverschot gaan zitten in de financiering van onroerend goed. Arme Amerikanen die tot dan nooit een hypotheek konden veroorloven, konden dat nu opeens wel – de beroemde subprime-hypotheken. De banken hadden de voorwaarden enorm versoepeld om dat overtollige leengeld maar kwijt te raken. En doordat de rentes onder invloed van het grote

geldaanbod fors waren gedaald, konden arme Amerikanen opeens tophypotheken betalen. Mensen gingen massaal speculeren met onroerend goed, wat de prijzen nog verder deed stijgen, nog meer overtollig leengeld aantrok, nog meer speculanten aantrok, enzovoort. Iedereen had dollartekens in de ogen staan en men dacht dat het nooit mis kon gaan.

Saillant genoeg gebeurde dit alles mede op aandringen van de Amerikaanse overheid, die zich garant had gesteld voor de subprime-hypotheken. Het idee was dat elke Amerikaan de zegeningen van het kapitalisme moest ervaren, door het bezit van een ‘kapitaaltje dat voor je kan werken’. Het idee was dus dat iedereen een eigen huis moest bezitten, ook al kon men dat zich niet veroorloven. Onder invloed van al dit geweld stegen de prijzen van onroerend goed enorm, wat vooral lijkt te worden veroorzaakt door de prijsstijgingen van de onderliggende grond. Zo stegen de prijzen van kale bouwgrond in Groot-Brittannië van 1983 tot 2003 met maar liefst 800 procent.

Economische ondoorzichtigheid

De Amerikaanse hypotheekmarkt werkte als een soort piramidespel dat niet anders kon dan, op korte of langere termijn, instorten. Dat gebeurde zoals bekend in de zomer van 2007. Maar hoe kan het dat de financiële crisis zich zo verspreidde, buiten het westen van de Verenigde Staten, tot over de hele wereld?

In essentie is dat de ondoorzichtigheid van zowel de financiële als de reële economie. In zijn drieslag van economie, rechtsleven en geestesleven deelde Steiner de financiële instellingen expliciet in bij de economie. En voor de economie als geheel bepleitte Steiner een associatieve organisatievorm, waarbij samenwerking op basis van transparantie voor alle belanghebbenden voorop staat. Maar in de huidige situatie beconcurreren financiële instellingen net zoals alle bedrijven elkaar, en geven elkaar en andere belanghebbenden juist zo weinig mogelijk informatie omtrent de interne stand van

(4)

zaken. Ook helpen ze elkaar niet bij het ophouden van de eigen broek, maar laten ze financieel reddingswerk over aan de staat.

De banken hadden de subprime-hypotheken opgeknipt, herverpakt in zogenaamde “complexe obligaties” en doorverkocht aan banken wereldwijd, de zogeheten securitisaties (afgeleid van ‘veiligheid’, omdat zo risico’s werden doorverkocht en/of gespreid). Via de securitisatie waren de slechte Amerikaanse hypotheken onderdeel geworden van allerlei financiële ‘producten’ die in bezit waren van banken wereldwijd. De crisis had nu eenvoudig lokaal gehouden kunnen worden als alle banken op dat moment de boeken voor iedereen open hadden gegooid.

Maar in plaats van voor die transparantie te zorgen, en de crisis daarmee tot een lokaal fenomeen te beperken, hielden de internationale banken de boeken ferm gesloten en verklaarden ze allemaal dat bij hén geen rommel zat. Dat kon niet waar zijn, maar niemand wist wie er precies loog. Banken vertrouwden elkaar niet meer en het voor het financiële reilen en zeilen zo belangrijke interbancaire leenverkeer kwam tot stilstand. De hele kredietverlening aan elkaar en aan de bedrijven stokte, en de wereldwijde financiële crisis was een feit.

Eigen broek ophouden

Overal ter wereld stortten duizenden banken in. Alleen in de Verenigde Staten al vielen 465 banken om. Maar ook werden een groot aantal banken gered, niet door het financiële systeem zelf, maar door de staat. In ons bestel springt de staat in laatste instantie als redder in nood, via het

depositogarantiestelsel, door banken te nationaliseren, door slechte financiële producten op te kopen, enz. De staten namen zo in feite oninbare schulden van de banken over. Maar de staten hebben dat geld niet, en moesten het van quasi diezelfde banken weer lenen (tegen rente). Zo liepen de staatsschulden, die in het Westen toch al hoog waren, verder op, tot het moment dat ook

Europese staten in de acute problemen kwamen omdat geen private partij nog bereid was om tegen een betaalbaar rentepercentage aan hen te lenen.

Steiner meende dat de gehele gelduitgifte en –circulatie uit handen van de staat moet worden genomen en in handen van het associatieve economische leven gegeven moet worden. Financiële bedrijven moeten net als andere bedrijven hun eigen broek ophouden, waarbij ze een wederzijds support system kunnen instellen door risico’s onderling te verzekeren. Zo bepleit Peter Blom, ceo van de Triodos Bank, het omruilen van de huidige depositogarantiestelsel (waarbij de staat garant staat) voor een echte onderlinge bankenverzekering, waarbij banken die meer risico’s lopen ook een hogere premie betalen in een gezamenlijk fonds.

Maar dat de staat en dus de belastingbetaler opdraait voor privaatrechtelijke schulden, terwijl de staat het benodigde geld bij quasi diezelfde schuldeisers moet lenen, is weinig rationeel en past helemaal niet bij het karater van de politieke democratie. De democratische rechtsstaat is allereerst daar om wederzijdse rechten en plichten te bediscussiëren, vast te stellen, en de uitvoering en naleving ter hand te nemen. Private (financiële of andere) risico’s moeten privaat verzekerd worden en niet op het bordje van de staat belanden. De economie moet, kortom, de eigen broek ophouden. Staatsschulden

Terwijl het eerste deel van de wereldwijde financiële crisis dus in Amerika ontstond, sloeg de crisis vooral in Europa over op de staten, omdat de staten op allerlei manieren de oninbare schulden van

(5)

private banken overnamen en zo zelf in de problemen kwamen. Zo kwamen we in deel twee van de financiële crisis: de staatsschuldencrisis. Naast het overnemen van schulden liepen door de

economische crisis de belastinginkomsten terug, wat het begrotingstekort weer extra deed toenemen. Door de crisis is er minimaal 80 miljard euro bij de staatsschuld gekomen waardoor de teller voor Nederland inmiddels op 420 miljard staat. De Amerikaanse staatsschuld bedraagt zelfs omstreeks 12.000 miljard dollar, ofwel bijna een vijfde van de omvang van de hele jaarlijkse wereldeconomie. Overal in het Westen nemen de staatsschulden sinds de jaren ’70, toen de moderne verzorgingsstaat ontstond, alleen maar toe. In economisch voorspoedige tijden stopt de stijging soms even, maar dalen doet ze vrijwel nooit. Geen werelddeel heeft zulke hoge

staatsschulden, ook als percentage van het BNP, dan het rijke Westen.

Figuur: De Nederlandse staatsschuld; ‘vandaag’ is 2009; de teller staat inmiddels op 428 miljard

Hoewel de crisis dus nog en nog snellere stijging van de staatsschuld betekende, waren de staatsschulden overal in het Westen al hoog. Wat is de fundamentele reden hiervoor? Waarom kunnen staten hun taken niet eenvoudig uit de belastingopbrengsten financieren?

Het antwoord luidt dat de staat eenvoudig teveel taken op zich heeft genomen. Rudolf Steiner eiste de instelling van een van de staat onafhankelijk geestesleven, waaronder o.a. opvoeding, onderwijs, gezondheidszorg, wetenschap, de kunsten en religie zouden vallen. Veel van die taken – vooral die op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs en cultuur – zijn echter min of meer geannexeerd door de staat. Ze vallen onder de financiële eindverantwoordelijkheid van de staat en het gezegde ‘wie betaalt, bepaalt’ gaat hier helaas op. De staat geeft de richtlijnen waarmee het onderwijs en de gezondheidszorg dienen te werken, en hoewel het vrije geestesleven op andere tereinen een hoge vlucht heeft genomen (denk aan het internet) zijn het onderwijs en de gezondheidszorg terreinen die steeds meer in de knel komen. Een ruwe becijfering door ondergetekende van de taken die de staat ten onrechte heeft, komt in budgettair opzicht op 81 procent. Dus 81 procent van de huidige

(6)

geestesleven vallen. Als de staat taken ter waarde van 211 miljard euro afstoot, dan kunnen de belastingen ook met ditzelfde bedrag worden verminderd. Dan houden bedrijven, andere

organisaties en burgers met elkaar jaarlijks 211 miljard euro over, die – via wegen die we hier wegens ruimtegebrek helaas niet kunnen schetsen – aan het geestesleven geschonken zou kunnen worden. Maar het geld wordt nu op onterechte manier via de staat omgeleid, doordat deze enerzijds schulden maakt (terwijl ze dat als democratische rechtsgemeenschap eigenlijk niet mag) en

anderzijds geld omleidt naar het geestesleven onder voorwaarde dat men dan wel doet wat de staat eist. Dit verlamt het geestesleven.

De eurocrisis

Zoals gezegd, een aantal vooral Zuid-Europese staten kwam in acute problemen omdat private financiële instellingen wegens de te hoog oplopende staatsschulden geen geld meer wilden lenen tegen een betaalbare rente. Maar waarom is dit probleem op zijn beurt weer overgeslagen naar de rest van Europa? Het antwoord is de euro, die er om verschillende redenen onterecht is. De belangrijkste reden is dat Rudolf Steiner de gehele geldschepping en –circulatie in handen van associatieve economische instellingen (banken) wil leggen die geheel los van de staat opereren. De munt is iets van, voor en door de economie. De euro is daarvan zo’n beetje het tegendeel: het is een door en door politieke constructie die ingaat tegen elke economische ratio. Zo tekenden in Duitsland en Nederland honderden topeconomen in de jaren ’90 petities tegen de euro, waarbij ze wezen op allerlei economische nadelen en stelden dat zulke verschillende economieën als de Noord-Europese en Zuid-Europese geen gemeenschappelijke munteenheid kunnen hebben. Door de invoering van de euro is het bijvoorbeeld niet meer mogelijk om monetaire instrumenten als rentestanden en

geldhoeveelheden lokaal toe te passen. Ze zijn alleen Europawijd bij te stellen, terwijl lokale ecomische omstandigheden vaak om heel ander ingrijpen vragen. De euro is er gekomen om politieke redenen: de Europese politici wilden onder andere iedereen een zichtbaar teken van de Europese eenheid in handen geven, en politiek kunnen opboksen tegen de Amerikanen en Chinezen. Door de euro is het Griekse en Cypriotische probleem – en potentieel het Italiaanse en Spaanse probleem – ook ons probleem geworden. Een val van de euro zou ons op korte termijn allen treffen, en Europa-wijd, duizenden miljarden euro’s kosten.

Conclusie

In dit (te) korte bestek hebben we een aantal grondproblemen van onze huidige maatschappij geïdentificeerd als de eigenlijke veroorzakers van de financiële crisis. Als deze niet opgelost worden, kan de crisis nu mogelijk tijdelijk wijken, maar zullen crises van deze omvang ons steeds meer gaan treffen omdat veel korte-termijnoplossingen de fundamentele problemen niet oplossen (maar soms zelfs juist verergeren). Deze zijn het feit dat er teveel geld – dat eigenlijk schenkgeld had moeten zijn – in het leencircuit blijft hangen; het gegeven dat grond privaat verhandeld wordt alsof het een waar is; het verschijnsel dat staten staatsschulden moeten aangaan om taken te financieren die eigenlijk bij het vrije geestesleven horen te liggen; en in het algemeen de intransparantie en het ontbreken van de juiste (associatieve) samenwerkingsverbanden in de economie. Deze zaken behoren allen tot het ABC van Rudolf Steiner’s sociale driegeleding, en worden deze problemen niet op de juiste wijze verholpen, dan zullen crises zoals de huidige ons waarschijnlijk blijven treffen. Maar er is ook goed nieuws: geld voor het geestesleven is er in werkelijkheid meer dan genoeg. Misschien zelfs teveel. De

(7)

vraag hoe een economisch correct schenkgeldsysteem kan worden vormgegeven, is een interessante en omvangrijkere vraag op zichzelf die blijft liggen tot een volgende gelegenheid.

Arjen Nijeboer is o.a. journalist en auteur. Dit artikel is gebaseerd op een hoofdstuk van zijn boek

Vrijheid, gelijkheid, broederschap dat in de loop van 2013 verschijnt bij uitgeverij Nearchus.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

van kleine plaatsen en grote ge- meenten: parttime of fulltime bezig de liberale gedachte uit te dragen, schetsen hun sores en hun mogèlijkheden. Zij doen dat niet alleen voor

De VVD leest het voorliggende voorstel als een poging van het college zoveel mogelijk aan tafel te blijven en zodoende de belangen van de inwoners van Midden-Groningen zo goed

Tweehonderd gsm’s kunnen voldoende goud opleveren voor een ring, een ton toestellen bevat ongeveer 3,5 kilogram zilver. De efficiëntie van de recyclage blijkt bovendien vrij

- dat type ‘begrijpend lezen’-onderwijs is zeer goed te toetsen omdat vormkenmerken van teksten bevraagd worden, maar het levert volgens PISA een vorm van leesbegrip op die

Een kind kon weten dat deze raadsverga- dering zeker twee volle avonden (als het er geen drie worden) in beslag zou gaan nemen en zo interessant is de raad van de gemeente De

Gelet op de overweldigende steun voor de schikking en het zeer beperkte aantal opt-out kennisgevingen dat tot dusver ontvangen werd, heeft de raad van bestuur van Ageas tijdens

Het college kiest er niet voor om in Eelde één gebouw in te zetten als cultuurhuis.. Dat doet afbreuk aan de

Maar de arnhemsche neef had nog niet uitgesproken Hij zag Machteld met eerbiedige hoogachting aan, en terwijl hij van de bank opstond, plaatste hij zich naast haar stoel, terwijl