• No results found

Rotary in Nederland: het gelijkheidsethos van de feitelijke ongelijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rotary in Nederland: het gelijkheidsethos van de feitelijke ongelijkheid"

Copied!
184
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rotary in Nederland

11

HET GEUJKHEIDSETHOS VAN DE

FEITELIJKE ONGELIJKHEID"

Een organisatlesoclologlsche studie van Rotary in Nederland In

het kader van een pleidooi voor meer organlsatlesoclologisch

onderzoek naar vrljwHHgersorganisatles.

X Unhersiteit van Allsterdu X Vakgroep Sociologie

X Gert Geertsu

(2)
(3)

De term "eindelijk" verwijst niet naar het feit, dat er eindelijk sociologisch onderzoek is gedaan naar Rotary, maar naar de constatering dat ik met het afleveren van deze scriptie, mijn studie eindelijk heb afgerond. Daarmee kan een nieuwe levensfase worden betreden; een fase waarin ik weer tijd heb voor mijn gezin, familie, vrienden en bekenden. Kortom, ik heb weer tijd voor anderen en andere dingen.

Terugkijkend ben ik content met de keuze van Rotary als onderwerp van deze scriptie. Ik heb deze scriptie namelijk opgevat als een sluitstuk op een ruim vijf jaar durende avondstudie sociologie aan de Universiteit van Atu.sterdam. En wat anderen er ook van mogen vinden, ik ben tevreden met het resultaat.

Een resultaat, dat mede mogelijk is gemaakt door de inzet, tijd en energie van de Rotary leden die mij te woord hebben gestaan en zich open, en daarmee kwetsbaar, hebben opgesteld. Het zou te ver voeren ze hier allemaal te noemen. Tevens wil ik de clubleden van de verschillende clubs die ik heb bezocht

bedanken voor hun gastvriJbeid. Ik wil nog wel de medewerkers van de Rotary Administratie Nederland apart dankzeggen, omdat zij ervoor hebben gezorgd dat ik me, onder genot van koffie en de alcoholvrije huiscocktails, onbezorgd heb kunnen storten op de immense hoeveelheid materiaal. Mijn speciale dank gaat uit naar de heer ir. W. Knoll, zonder wiens enthousiasme, inzet, organisa-tievermogen en contacten, dit onderzoek onmogelijk zou zijn geweest.

De begeleidend docent van de vakgroep Sociologie van de Universiteit van Amsterdam, dr. A.B. Droogleever Fortuijn, dank ik voor het in mij gestelde vertrouwen en voor zijn kritische kanttekeningen, die ertoe hebben geleid dat valkuilen werden vermeden en de scriptie een consistent geheel is geworden.

(4)

Hoofdstuk Titel Pagina

Voorwoord

1

1 Inleiding 2

2 Het sociologisch perspectief 6

2.1

Inleiding

6

2.2 Sociologie

6

2.3 Naar een definitie van de sociologie 8

3 Een sociologische benadering van het

organisatieverschijnsel 14

3.1

Inleiding

14

3.2

Wat zijn organisaties?

14

3.3

Partijen en systemen, conflict en

harmo-nie: een integratie

20

3.4

Organisaties: vanuit welke optiek?

23

4 Organisatiecultuur 28

4.1

Inleiding

28

4.2

Een (cultuur-)veldverkenning

28

4.3

Een definitie van (organisatie-)cultuur

35

5 Arbeid en vrije tijd 38

5.1

Inleiding

38

5.2

Arbeid: een historische schets

38

5.3

De betekenissen van de basiswaarde

ar-beid

40

5.4

Belangen, waarden en behoeften

43

5.5

Vrije tijd

45

6 Vrijwilligersorganisatie

49

6.1

Inleiding

49

6.2

Een veldverkenning

49

6.3

Vrijwilligersorganisaties versus

arbeidsor-ganisaties

55

7 Het analysemodel 60

7.1

Inleiding

60

7.2

Het analysemodel

60

7.3

De historische analyse

62

7.4

De organisatie-analyse

62

7.4.1

De formele analyse

62

(5)

7.4.2

7.5 7.6

7.7

8 9 9.1

9.2

9.3

9.4

9.5

9.6

9.7

10 10.1 10.2 10.2.1 10.2.2 10.2.3 10.2.4 10.2.5 10.2.6 10.2.7 10.2.8 10.2.9 10.3 10.3.1 10.3.2 10.3.3 10.4 10.4.1 10.4.2 10.5 10.5.1 10.5.2 De organisatiecultuuranalyse Besluit Het model Methodische verantwoording De case-studie Rotary International Inleiding

Het verschijnsel serviceclub De voorgeschiedenis

De genesis van Rotary

Wat is Rotary: officiële doelstellingen en werkwijze

Intermezzo: serviceclubs vergelijkender-wijs

Rotary in Nederland De formele analyse Inleiding

De structuur van Rotary Inleiding

Rotary International

Rotary International nader beschouwd Rotary International als "Franchise Organi-satie"

Het Rotary in Nederland(de Nederlandse districten)

Het Rotary District De Rotary Club

Nogmaals de structuur van Rotary Inter-nationaal

Aanverwante organisatie onderdelen van Rotary

Doelvorming binnen Rotary Inleiding

Besluitvorming

Processen van doelvorming Regelvorming binnen Rotary Inleiding

Regelvorming op vier niveaus Fondsvorming

Inleiding

In- en externe fondsen van Rotary

65 67

67

69

74

76

76

76

79

81 83

86

91 96

96

96

96

97 101 103 104 106 108 110 114 120 120 120 123 127 127

127

129

129

129

(6)

10.5.3 10.5.4 10.6 11 11.1 11.2 11.3 11.4 11.5 11.6 11.7 12 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.7 13 13.1 13.2 13.3 13.4 13.5

De in- en externe belanghebbenden van Rotary

De directe ruilmogelijkheden en ruilmo-gelijkheden op termijn

Het formele beeld van Rotary

De cultuur-analyse Inleiding

Het clubleven in Rotary De sociale structuur

Opvattingen en ideeën van Rotarians over Rotary

De oriëntatie van de organisatiegenoten Cultuuruitingen

Conclusies uit de cultuur-analyse De analyse van het ledenbestand Inleiding

Historische schets van het ledenbestand van Rotary

Sociale en demografische kenmerken van het ledenbestand

Belangen, waarden en behoeften van de leden

Een typering van de Nederlandse Rotari-an

Het externe imago van Rotary

Rotary: een organisatie met vele op-zichten

Inleiding

Rotary: een sociologisch beeld

Arbeids- en vrijwilligersorganisaties verge-li jkenderwi js

Rotary in de Nederlandse verzorgings-staat Nabeschouwingen Literatuurlijst BIJLAGE 130 130 131 135 135 135 139 142 145 147 150 152 152 152 154 155 157 158 160 160 160 164 166 166

(7)
(8)

Hoofdstuk 1 : Inleiding

Deze scriptie gaat over Rotary. Deze scriptie is een verslag van een sociologisch onderzoek naar Rotary in het bredere perspectief van organisaties in het

algemeen en vrijwilligersorganisatie in het bijzonder. Daarnaast is deze scriptie een evaluatie van een avondstudie sociologie aan de Universiteit van Amster-dam. Rotary is dus geplaatst in het bredere perspectief van organisaties. Daarmee is dan meteen bepaald, dat Rotary een organisatie is, maar dan wel een heel bijzondere organisatie.

Organisatiesociologische studies vinden in de meeste gevallen plaats in arbeids-organisaties met daarbij een nadruk op produktiebedrijven (fabrieken etc.). Met deze studie wil ik aantonen dat de focus op arbeidsorganisaties tot gevolg heeft dat een rijk geschakeerd terrein van de organisatiesociologie zo goed als

onontgonnen blijft. In meer polemische termen wil ik uitdrukking geven aan de idee, dat door de aan de sociale wetenschappen inherente ideologische strijd tussen burgerlijke en marxistische stromingen, de primaire focus gericht is op arbeidsorganisaties (waar deze strijd nog altijd voorstelbaar is). Daardoor blijven maatschappeli Jk gezien belangri Jke organisatorische verbanden (waaronder andere arbeidsorganisaties) onderbelicht, omdat in deze organisaties de genoem-de igenoem-deologische strijd geen belangrijke rol speelt. Met genoem-deze studie wil ik aanto-nen dat andere organisatorische verbanden evenzo sociologisch relevant zijn (lees maatschappelijk relevant). Zij bieden ons meer inzicht in de werking van organisaties en de effecten daarvan in de bredere maatschappelijke context. Ik vooronderstel een grote mate van overeenkomst tussen arbeidsorganisaties en vrijwilligersorganisaties, maar ik zie ook grote verschillen. Deze overeenkomsten en verschillen worden pas goed duidelijk door middel van diepgaand onderzoek. Geconstateerde verschillen tussen vrijwilligersorganisaties en arbeidsorganisaties krijgen pas betekenis, wanneer zij verklaard worden uit de eigen aard van de organisatie en de verklarende variabelen voor deze eigen-aardigheden. Ik wil me met deze studie niet beperken tot een overzicht van overeenkomsten en

verschillen, maar deze overeenkomsten en verschillen juist verklaren vanuit het specifieke karakter van Rotary en dit specifieke karakter plaatsen in haar maatschappelijke context. Hiertoe plaats ik Rotary in het kader van de maat-schappelijke ontwikkelingen, maar zoek ik ook naar de sociaal-psychologische factoren en betekenissen voor de individuele leden. Op basis van de hieruit voortkomende gegevens is de aard van Rotary zichtbaar te maken.

Om het beeld van Rotary tot stand te brengen, en dat gekoppeld aan de eerder genoemde evaluatie van de studie sociologie, construeer ik in deel I een

analysemodel. Hiertoe heb ik in deel I gezocht naar een opbouw, waarbinnen niet slechts het analysemodel een plaats vindt, maar ook de theoretische

vooronderstellingen waaruit dit model is opgebouwd, zijn geïntegreerd. In deze

scriptie geef ik daarmee niet alleen het universum weer, waarbinnen een

(9)

van waaruit ik Rotary heb geanalyseerd. Het uitgebreid beschrijven en analyse-ren van de theoretische context van waaruit het analysemodel is ontstaan, komt enerzijds voort uit de behoefte een aantal onderdelen uit de sociologiestudie nog eens op een rijtje te zetten en anderzijds uit de wens noodzakelijke benade-ringswijzen, die niet aan de orde zijn gekomen binnen de specialisatie organisa-tiesociologie, extra te benadrukken. Het doel van dit laatste is die aanvullingen te zoeken die het analysemodel completeren en daarmee een grondig kwalitatief onderzoek naar organisaties mogelijk te maken. Soms krijgt het eerste deel hierdoor het karakter van een aantal losstaande essays, hetgeen zeker niet de intentie is. De hoofdstukken twee tot en met zeven vormen een coherent geheel, waarbinnen de verschillende gezichtspunten van waaruit ik Rotary benader, zijn geïntegreerd.

In hoofdstuk twee geef ik een kort overzicht van stromingen, definities en functies van de sociologie, om te komen tot een definitie van de sociologie en visie op de wijze, waarop sociologiebeoefening mijns inziens dient plaats te vinden. Tevens zet ik enige kanttekeningen bij de opbrengst van de sociologie. Dit geheel levert als het ware de sociologische basisvisie op van waaruit ik naar de samenleving, dus ook naar Rotary, kijk. In hoofdstuk drie bouw ik hierop voort door het bespreken van de hedendaagse organisatiesociologie en de wijze waarop deze beoefend wordt, om uiteindelijk te komen tot een definitie van organisaties en een visie over de wijze waarop een organisatie kan worden benaderd. Ook in dit hoofdstuk loopt de basisvisie, van waaruit ik naar de samenleving kijk, als een rode draad door. In hoofdstuk vier geef ik een kort overzicht van een aantal ideeën over het fenomeen organisatiecultuur. De

belangrijkste grondslag hiervan is het belang van de verschillende subculturen en de dominante cultuur voor de aard van een organisatie. Hiermee geef ik dan direct aan dat kwalitatief onderzoek naar organisaties niet alleen middels formele variabelen dient plaats te vinden, maar ook met cultuurvariabelen en stel daarmee de algemene variabelen vast waarmee organisaties kunnen worden geanalyseerd.

De volgende stap is de basis van de verschillen tussen vrijwilligersorganisaties en arbeidsorganisaties vast te stellen, namelijk: vrije tijd en arbeid. De belangrijkste variabelen zijn de verschillen in de mate waarin waarden, belangen en doelein-den binnen arbeid en vrije tijd een rol spelen. Deze analyse vindt plaats in hoofdstuk vijf. In hoofdstuk zes volgt een analyse van het specifieke karakter van vrijwilligersorganisaties in relatie tot arbeidsorganisaties. Hieruit volgt een definitie van vrijwilligersorganisaties, die naadloos past in de in hoofdstuk drie geconstrueerde definitie van organisaties. De in hoofdstuk twee tot en met zes ingenomen standpunten, visies en gemaakte vooronderstellingen vinden hun concretisering in het analysemodel, zoals beschreven in hoofdstuk zeven. In dit analysemodel zijn alle vooronderstellingen en waarden, alsook de visies, die ik op de verschillende onderdelen heb, geïntegreerd. Dit spectrum levert een model op waarmee kwalitatief vergelijkend onderzoek naar vrijwilligersorganisa-tie kan worden gedaan.

(10)

het in deel I tot stand gekomen perspectief. De vraag is echter waarom Rotary? In eerste instantie is de aanleiding pure nieuwsgierigheid geweest. Nieuwsgierig-heid vanuit een vooroordeel over Rotary, maar vooral vanuit de onbekendNieuwsgierig-heid met het fenomeen "service-club". Ik kende Rotary, evenals Lions, van naam en wist dat het één en ander aan charitatieve activiteiten werd ondernomen. Tevens was ik op hoogte van het feit dat Rotary een grote internationale organisatie is. Het vooroordeel over Rotary berustte op het elitaire en vooral schimmige karakter. Het feit dat ik vrijwel niets van Rotary wist maakte me als het ware achterdochtig. Vragen als "Waarom dat gesloten karakter?" en "Wat speelt er zich achter de gesloten deuren af?" speelden hierbij een belangrijke rol. Via twee bekenden, beiden Rotarians (zoals de leden van de rotary clubs worden ge-noemd), was ik op de hoogte van het feit, dat er zich binnen Rotary over het algemeen geen dingen afspeelden die het daglicht niet konden verdragen, maar de werkelijke aard van Rotary was mij onduidelijk. Kortom, redenen genoeg om Rotary aan een sociologisch onderzoek te onderwerpen.

Met de idee over een onderzoek naar Rotary kwam een aantal, tot op dat moment impliciete, gedachten bij elkaar, namelijk: organisatiesociologisch

onderzoek naar vrijwilligersorganisaties; een onderzoek naar Rotary; een scriptie schrijven over een ander onderwerp dan de gemiddelde organisatiesociologische scriptie; een beperkte aanval op de hegemonie van arbeidsorganisaties in de organisatiesociologie; het bevredigen van nieuwsgierigheid; het wegwerken van valse voorstellingen. Kortom, het idee van de scriptie was ,geboren.

De case-studie naar Rotary bestaat uit de volgende stappen. In hoofdstuk acht is een aantal vooronderstellingen, vragen en ideeën geschetst, op grond waarvan ik Rotary in eerste instantie heb benaderd. Deze dienen als denkkader, van

waaruit ik Rotary heb onderzocht. In hoofdstuk negen worden de sociaal-historische achtergronden van Rotary, het ontstaan en de ontwikkeling van Rotary International, het fenomeen service-club, de formele doelstellingen en de historische ontwikkeling van Rotary Nederland aan de orde gesteld. Dit hoofd-stuk dient als sociaal-historisch kader waarbinnen Rotary begrepen dient te worden. In hoofdstuk tien wordt Rotary geanalyseerd aan de hand van vier groepen variabelen (structuur-, doel-, regel- en fondsvorming) die veelal in verschillende mate in sociologisch onderzoek binnen arbeidsorganisaties worden gehanteerd. Aan de hand van deze analyse ontstaat een formeel beeld en wordt vergelijking met arbeidsorganisaties mogelijk. De cultuuranalyse van Rotary is beschreven in hoofdstuk elf en geeft een verdere completering van het beeld van Rotary en haar specifieke kenmerken. Uit deze analyse blijkt een groot verschil tussen organisatiecultuur van Rotary International en de Nederlandse Rotary Clubs. Hoofdstuk twaalf bestaat uit een analyse van het ledenbestand van Rotary Nederland: demografische factoren, sociaal-psychologische inhouden, stratificatie, een typering van de Rotarian en het externe imago worden in dit hoofdstuk behandeld. In hoofdstuk dertien worden de conclusies samengevat tot een sociologisch beeld van Rotary, dit beeld wordt vluchtig vergeleken met het beeld van een arbeidsorganisatie. Vervolgens wordt Rotary nogmaals beschouwd in de context van de Nederlandse verzorgingsstaat, waarna in de nabeschouwing

(11)

nog enige noties met betrekking tot Rotary worden besproken.

Ondanks de niet geringe omvang van deze scriptie, blijft het idee dat het beeld niet compleet is. En het beeld is ook niet compleet. Conclusies en gemiddelden leiden tot het verdwijnen van nuances, nuances die voor sommige mensen juist Rotary typeren. Het beeld dat resteert is vaak iets aangedikt: sommige facetten krijgen meer aandacht dan strikt noodzakelijk en andere facetten worden weer ondergewaardeerd. Hieruit blijkt de vooringenomenheid en onwetendheid van de onderzoeker. Een factor waar de lezer te allen tijde rekening mee dient te houden, wil hij het gestelde in de juiste context kunnen plaatsen.

(12)

Hoofdstuk 2: Het sociologisch perspectief

2.1 Inleiding

Dit hoofdstuk is enerzijds een overzicht van een aantal stromingen, die de sociologie rijk is en anderzijds een plaatsbepaling binnen die diversiteit aan stromingen. Tevens worden de contouren zichtbaar, waarbinnen het onderzoek naar Rotary heeft plaatsgevonden.

Ik heb met dit hoofdstuk niet de pretentie alle belangrijke stromingen binnen de sociologie te kunnen bespreken. De bespreking is dan ook in zekere mate

selectief en zal wellicht door sommigen als discutabel worden afgedaan. Mijn intentie is echter aan te geven welk sociologisch erfgoed binnen de studie aan het Sociologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam in mijn beleving een rol heeft gespeeld, waarmee dan tevens (in zeker zin) de beperkingen van de sociologiestudie aan dit instituut in beeld worden gebracht. Door de kaders, waarbinnen ik het onderzoek naar en het denken over Rotary heb gedaan, aan te geven, stel ik de lezer in staat, binnen zijn eigen perceptie, zelf over de analyses, interpretaties en conclusies te oordelen. Dit hoofdstuk kan dan ook in zekere zin, voor wat de inhoud betreft, gezien worden als een persoonlijke evaluatie van de studie sociologie aan de Universiteit van Amsterdam.

2.2 Sociologie

Zoveel sociologen, zoveel definities van sociologie. Dat is de idee die je be-kruipt bij een eerste kennismaking met de geschiedenis van de sociologie. Een eerste blik op het slagveld maakt het er voor een novice, klaar om alle proble-men van het saproble-menleven te verklaren en op te lossen, niet eenvoudiger op. Het gevoel bekruipt je in een strijdgewoel te zijn geraakt, waarbij de oorlogen van de Papoea's van Irian Jaya verbleken: een strijd met veel tromgeroffel, oogver-blindende kleuren en grijze rookslierten, slechts bedoeld om het territorium af te bakenen zonder dat daarbij noemenswaardig persoonlijk letsel wordt opgelo-pen. De verschillen lijken dan ook niet te overbruggen. Terwij1 de ene stroming zich stort op het minutieus ontrafelen van de interactie tussen arts en patiënt in een spreekkamer, tracht de andere stroming vanaf het paleolithicum tot nu een universele verklaring en beschrijving te geven van de groei van de beschaving. Maar het is juist deze diversiteit, deze schakering van theorieën, filosofieën en empirische constateringen, die de complexiteit en de veelzijdigheid van de sociale "werkelijkheid" en daarmee van de sociale wetenschappen laat zien. Er is niet alleen sprake van een macrosociologische of microsociologische benadering, van een interactionistische, sciëntistische of historisch-vergelijkende sociologiebe-oefening1. Het samenleven, in al zijn verschijningsvormen, laat zich op allerlei manieren bestuderen, waarbij de ene wijze van onderzoek succesvoller is dan de

(13)

andere. Ik wil hiermee niet de suggestie wekken, dat het niet uitmaakt hoe je naar de samenleving kijkt om het samenleven van mensen te kunnen beschrij-ven, analyseren, interpreteren, begrijpen en te verklaren. Iedere stroming en methode is in haar geheel of gedeeltelijk bruikbaar en deze bruikbaarheid is afhankelijk van de vraagstelling van het onderzoek. De verschillende stromingen zijn daarmee niet direct complementair, maar geven stukje bij beetje antwoord op allerlei vragen en inzicht in allerlei problemen waar mensen in onderlinge afhankelijkheid mee geconfronteerd worden. Ook hier lijkt de metafoor "slag-veld" van toepassing.

Wat is sociologie? Wat kun je van de sociologie verwachten? Vragen die

ongeacht de bovengenoemde stromingen op velerlei wijzen beantwoord kunnen worden. Voor de cynische leek is sociologie een vorm van wetenschap die allerlei dikke boeken met moeilijke woorden produceert over verschijnselen die een ieder al lang heeft begrepen. Voor de minder cynische toeschouwer is de sociologie wellicht de wetenschap die bepaalde verschijnselen, die zich in de samenleving voordoen, analyseert en verklaart en daarmee inzichtelijk maakt. Voor een grote groep heeft de sociologie echter een stoffig "geitewollesokkerig" en nietszeggend imago. Veel mensen in mijn eigen omgeving hebben geen flauw idee wat sociologie betekent, laat staan dat men inzicht heeft in hetgeen de sociologie kan bijdragen aan het analyseren en oplossen van de problemen van het samenleven.

De onbekendheid en onbemindheid van de sociologie is voor een belangrijk deel toe te schrijven aan de eerdergenoemde veelheid aan stromingen, het soms ondoordringbare taalgebruik en de arrogantie van de wijsheid in pacht denken te hebben. Door het zoeken naar waardevrije2 termen/woorden voor sociale verschijnselen en de professionele sluiting3 van het onderzoeksgebied door uitsluiting van niet-sociologen, wordt de afstand tussen de socioloog en zijn publiek vergroot en daarmee de rechtstreekse invloed van het sociologisch gedachtengoed in het denken over de samenleving verkleind. Ook de interne strijd tussen de burgerlijke en marxistische sociologen is hier voor een belangrijk deel debet aan.

Wij dienen ons er - als sociologen - steeds van bewust te zijn, dat wij ons in het gebied van de alledaagse, pre-wetenschappelijke4 kennis bevinden. Een terrein waarover wij pretenderen het primaat te bezitten, een gebied dat wij voor anderen trachten af te sluiten. De vraag rijst direct op grond waarvan de sociologie de idee heeft meer over de samenleving te kunnen zeggen dan een niet-socioloog. Het zijn niet slechts de methoden en technieken van sociaal-wetenschappelijk onderzoek, waarop de veronderstelde meerwaarde berust. Nee, het is wat C. Wright Mills5 zo treffend "Sociological Imagination" heeft

ge-noemd: Sociologische Verbeeldingskracht. Een kenner van de samenleving (socioloog) moet in staat zijn maatschappelijke verschijnselen met verbeeldings-kracht te kunnen bestuderen, analyseren en verklaren. De sociologische verbeel-dingskracht stelt de bezitter in staat historische ontwikkelingen te begrijpen vanuit de betekenis die deze hebben voor de innerlijke beleving en de uiterlijke levensgang van een verscheidenheid aan mensen. Het punt waar biografie en

(14)

geschiedenis elkaar kruisen. Dit klinkt weliswaar verheven - zelfs enigszins sacraal6

- maar het is een uitgangspunt. Een vertrekpunt van waaruit de

geoe-fende wetenschapper van het samenleven van mensen start, een onontbeerlijke voorwaarde. Hierin schuilt de meerwaarde van de sociologie: mensen inzicht geven in de wijze waarop hun persoonlijk levenslot is verbonden met de loop van de (wereld-) geschiedenis. Door inzicht te geven in de dynamische ontwik-keling van de samenlevingsverbanden7, waarin mensen zich bevinden en dit neer te slaan in begrijpelijke taal, verkrijgt de sociologie de plaats, die zij

ver-dient. Niet door koele afstandelijke - op natuurwetenschappelijke methode geschoei-de - analyses, maar door een juiste verhouding van betrokkenheid en afstand8

. Het gaat niet slechts om de abstracte analyse, maar ook om het begrijpen (Verstehen)9 om inzicht te kunnen bieden in de problemen en verschijnselen

die zich in de sociale werkelijkheid voitrekken. De socioloog is immers, evenals de psycholoog, onderdeel van zijn eigen object van onderzoek.

2.3 Naar een definitie van de sociologie

Met het opschrijven van een definitie van de sociologie wordt de plaats, die je inneemt in de strijd om de "ware kennis", bepaald. Met het bepalen van de definities wordt tevens de optiek bepaald, waarmee ik naar (vrijwilligers) organi-saties in het algemeen en Rotary in het bijzonder kijk. In zekere zin is dat waar, maar ook afhankelijk van het onderzoek dat op dat moment aan de orde is (noem het opportunisme). Om een juiste definitie voor een sociologisch onder-zoek naar Rotary te vinden heb ik een aantal met name Nederlandse sociologi-sche inleidingen bestudeerd. Om met Boddewijn10 te spreken komt uit deze korte wandeling door inleidende sociologische werken een overeenkomst naar voren, die te typeren is als bomen, bos en landschap. Waarin de bomen de mensen vertegenwoordigen, het bos de sociale structuren of configuraties die zij vormen en het landschap de samenleving (Staat of Globaal) waarbinnen deze configuraties zijn gesitueerd. Een belangrijk verschil tussen de verschillende definities van de sociologie is het statische of dynamische karakter. Om de genoemde metafoor verder door te trekken, bomen, bos en landschap wel of niet onder invloed van het weer, de seizoenen, ziekten, menselijk ingrijpen etc. etc. Daarbij is er niet direct sprake van wel of geen stabiele structuren, van wel of geen veranderingen, maar spitst het verschil zich toe op de mate van stabili-teit.

De Jager en Mok11 spreken over "de wetenschap, die de min of meer vaste vormen en verschijnselen van het menselijk leven in groepsverband en het sociale handelen der mensen onderzoekt, bestudeert en verklaart." Van Doorn en Lammers12 definiëren de sociologie als volgt:"de sociologie ten slotte is de

wetenschap van enigszins stabiele structuren en processen van sociale aard". Beide definities hebben iets stars, iets werkelijkheidsvreemds. Stabiele structu-ren, processen van sociale aard, vaste vormen en verschijnselen van het mense-lijk leven, niet alleen doen deze termen gedateerd aan, zij suggereren ook een haast mechanische sociale werkelijkheid.

(15)

Lammers13 constateert, dat de sociale wetenschappen, in tegenstelling tot de natuurwetenschappen, hoofdzakelijk als bron van ideeën voor onze immateriële cultuur en vrijwel niet als fundament voor onze materiële cultuur fungeren. Vrij vertaald is sociologie de wetenschap, die zich bezighoudt met het leveren van ideeën voor onze immateriële cultuur. Lammers concludeert dan ook14

, dat de

zuivere menswetenschappen (psychologie, politicologie en sociologie [GG]) onze levensgewoonten en ons samenleven vooral beïnvloeden dank zij hun directe en indirecte produktie van oriënteringsideeën en betrekkelijk zachte methodieken, benaderingswijzen en wat dies meer zij. Lammers is met dit programma bepaald minder ambitieus dan de eerder genoemde C. Wright Mills, maar biedt met betrekking tot de opbrengst van de sociologie wel enige aanknopingspunten. De historisch vergelijkende school en dan met name de Eliaanse stroming -heeft ondanks allerlei "mitsen en maren" een meer gedurfd programma. In Nederland zijn vooral De Swaan en Goudsblom actief (geweest) met het ontwikkelen van onderzoeksprogramma's geschoeid op figuratiesociologische15

leest. Met name Goudsblom heeft in "De balans van de sociologie"16 een

programma ontwikkeld ter afwenteling van het relativisme en het daarmee gepaard gaande nihilisme17 en als tegenwicht tegen de toenmalige suprematie van de sciëntistische sociologiebeoefening.

Volgens Goudsblom18 bestaat het onderwerp van studie uit mensen als sociale individuen en de steeds veranderende samenlevingsverbanden die zij vormen, met dan vaak een bijzondere nadruk op bepaalde sectoren, zoals de economie of de politiek. Uitgangspunten hierbij zijn: mensen zijn onderling afhankelijk; zij vormen sociale figuraties; deze figuraties zijn voortdurend in beweging; het verloop van de ontwikkelingen is relatief autonoom; sociologische zelfreflectie vormt een integraal bestanddeel van de sociologie. Uit de bovengenoemde uitgangspunten blijkt een methodisch programma met betrekking tot de wijze waarop de sociale werkelijkheid bestudeerd en begrepen kan worden. Be-langrijke methodologische principes bij Goudsblom zijn: de taak van de socio-loog om de onderlinge afhankelijkheids- en machtsrelaties tussen mensen zichtbaar te maken; het niet volstaan met een enkele momentopname: er is immers geen sociaal feit denkbaar, dat niet het resultaat is van een lingsproces, waarbij de ontwikkelingen zich dan nog relatief autonoom ontwikke-len; de invloedsmogelijkheden van mensen op de figuraties waarbinnen zij verkeren zijn afhankelijk van hun machtspositie.

Evenals Goudsblom ziet De Swaan19 de sociologie als de wetenschap, die

mensen begrijpt uit de samenlevingsverbanden, die zij met elkaar vormen. Deze definitie heeft hij (zeg maar) geoperationaliseerd in een vijftal definities/uitspra-ken, die grotendeels overeenstemmen met de eerdergenoemde uitgangspunten van Goudsblom, en goed bruikbaar zijn als uitgangspunten van deze studie: - mensen hebben hun onderlinge samenlevingsverbanden in de loop van de tijd

met elkaar gevormd, zonder dat zij zich dat zo hadden voorgenomen; - ook al zijn die samenlevingsverbanden door mensen in hun onderlinge

(16)

omgang gevormd, ze zijn nog niet door afzonderlijke mensen - en zelfs vaak niet door grote groepen - naar hun ontwerp te veranderen;

- mensen vormen die samenlevingsverbanden, maar die samenlevingsverbanden vormen ook de mensen die er deel van uit maken;

- op elk moment en voor ieder afzonderlijk lijken die samenlevingsverbanden verbonden, vaste, bijna onveranderliJk:e en zelfs eeuwige entiteiten, maar toch moeten zij telkens weer gedaan, gemaakt, geleefd worden;

- de samenlevingsverbanden zijn niet alleen gegroeid en geworden, ze verande-ren nog steeds en zullen nog anders worden.

Elias20 heeft het dynamische karakter van de menselijke samenleving als volgt omschreven: "Elk mens verandert in de loop van zijn leven en de menselijke samenlevingen veranderen in de loop van de geschiedenis". En zoals C. Wright Mills reeds stelde: het gaat om het punt, waar de geschiedenis en de biografie elkaar snijden.

Frappant is, dat, ondanks het feit dat het Sociologisch Instituut van de Universi-teit van Amsterdam de naam heeft, er vrijwel niet gesproken wordt over

Norbert Elias en de figuratiesociologie. Elias is in het verplichte studieprogram-ma slechts één uur expliciet aan de orde geweest, met daarbij ongeveer 40 pagina's literatuur, hetgeen te betreuren is. Juist de door De Swaan en Gouds-blom geoperationaliseerde ideeën van Elias, en de werken van Elias zelf, zijn goed leesbaar en bieden een wijze van sociologiebeoefening die vrijwel compleet lijkt en zelfs nu nog een belofte voor de toekomst inhoudt.

Van Heerikhuizen en Wilterdink21 definiëren de taak van de sociologie als volgt: "Sociologie verschaft kennis, ideeën en begrippen met behulp waarvan mensen zich in de wereld oriënteren. Sociologie draagt bij tot de verbreding van een perspectief, waarin voor de verklaring van maatschappelijke veranderingen en conflicten niet een beroep wordt gedaan op het bovennatuurlijke en de economie, op de natuur of de biologie, maar waarin wordt verwezen naar de deels bedoelde, deels onbedoelde consequenties van het samenleven van mensen zelf, sociologie leert relativeren en nuanceren". De door Wilterdink en Van Heerikhuizen genoemde opbrengst van de sociologie keert in mijn definitie terug.

Uit de in dit hoofdstuk besproken selectie van definities en uitgangspunten zijn de volgende onderdelen voor het definiëren van de sociologie, het vaststellen van de opbrengst van de sociologie en de taak van de sociologie van belang: - bron van ideeën voor onze immateriële cultuur;

- mensen als sociale individuen vormen steeds veranderende samenlevingsver-banden;

- mensen zijn onderling afhankelijk;

(17)

- de invloedsmogelijkheden van mensen op de samenlevingsverbanden waarin zij verkeren, is afhankelijk: van de machtspositie die zij in die samenlevings-verbanden bekleden;

- ieder sociaal feit is geworden;

- de samenlevingsverbanden moeten telkens weer gedaan, gemaakt en geleefd worden;

- elk mens verandert in de loop van zijn leven;

- de sociologie verschaft kennis en ideeën met behulp waarvan mensen zich in de wereld oriënteren;

- de sociologie leert nuanceren, relativeren, ontsluieren ;

- een beoefenaar van de sociale wetenschappen dient in het bezit te zijn van sociologische verbeeldingskracht.

De bovengenoemde punten kunnen samengevoegd worden tot een drieluik bestaande uit de voorwaarde voor het bestuderen van de samenlevingsverban-den die mensen vormen, een definitie van de sociologie en de verwachte opbrengst van de sociologie.

1- Om de samenlevingsverbanden die mensen vormen te kunnen begrijpen, analyseren en verklaren is inzicht in de wijze waarop de geschiedenis en de biografie elkaar snijden onontbeerlijk. De sociale wetenschapper dient hiertoe in het bezit te zijn van "Sociologische verbeeldingskracht".

2- De sociologie is de wetenschap die mensen als sociale individuen in de steeds veranderende samenlevingsverbanden die zij vormen bestudeert.

3- De sociologie verschaft kennis en ideeën waarmee mensen zich in de wereld oriënteren. Zij draagt bij tot inzicht in, en het relativeren, nuanceren en onthullen van, de problemen en ontwikkelingen van het samenleven van mensen.

Met behulp van dit drieluik ontstaat de mogelijkheid de organisatiesociologie, zoals die onder andere aan de Universiteit van Amsterdam wordt gedoceerd, aan een onderzoek te onderwerpen om daarmee te komen tot een definitie die de bovengenoemde kenmerken (onderdelen) in zich draagt en daardoor een kwalitatief onderzoek naar Rotary mogelijk maakt.

(18)

1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17.

Eindnoten hoofdstuk 2

In inleidende prograrnna's over de geschiedenis van de sociologie worden de verschil-lende stromingen binnen de sociologie veelal samengebundeld in drie hoofdstromingen: sciëntistisch, interactionistisch en historisch vergelijkend.

De term waardevrij is op zich een waardegeladen term vanwege de bloedgroepenstrijd rondom dit thema binnen de sociologie. Ik bedoel met waardevrij in deze context het zoeken naar termen die geen ideologische lading hebben.

Net als de medici en de juristen proberen ook de sociologen een succesvolle uitslui-ting van "leken" op hun terrein van onderzoek te bewerkstelligen. Vgl. De Swaan, 1988; Donzelot, 1955; Foucault, 1975.

Met name Karl Mannheim heeft in "Essays on the Sociology of knowledge" een pleidooi gehouden voor het belang van de pre-wetenschappelijke fase van kennis.

In "The Sociological Imagination" pleit C. Wright Mil ls voor een bezielde sociolo-giebeoefening. Dit pleidooi is met name gericht tegen wat hij noemt het "werkelijk-heidsvreemde empirisme" (Stouffer, Lazersfeldt etc) en "de verheven theorie" (Parsons). Hij zoekt naar de veelomvattende theorieën van de klassieken zoals Marx, Durkhei m en Weber, omdat dezen op een betere wij ze de prob 1 emen van het samen 1 even begrepen dan de eerder genoemde Parsons en de "werkelijkheidsvreemde empiristen". Met name Durkheim heeft de term "sacraal" en zijn complementaire term "profaan" gebruikt om het verschil tussen een mechanische en organische solidariteit te verduidelijken, een verschil dat Tonniës typeerde als het verschil tussen "Gemein-schaft und Gesell"Gemein-schaft".

De termen samenlevingsverbanden en figuraties worden vooral gehanteerd door de zogenaamde "figuratiesociologen": de sociologen die het gedachtengoed van Elias hebben omarmd. Andere sociologen gebruiken de term sociale verbanden, sociale structuren etc. etc.

Elias heeft in zijn boek "Betrokkenheid en distantie" een aantal voorbeelden gegeven van de wijze waarop de sociale wetenschappers met de problemen van betrokkenheid en distantie (kunnen) worden geconfronteerd.

Max Weber heeft de term "verstehen" gebruikt om het verschi 1 aan te geven tussen de natuurwetenschappelijke methode en de soci aa 1 wetenschappelijke methode. Vrij vertaald komt het er op neer dat sociologen, in tegenstelling tot natuurwetenschap-pers, zich moeten kunnen inleven in het object van studie om deze te kunnen be-grijpen.

Larnners, 1983, gebruikt in navolging op Boddewijn de metafoor "Bomen, bos, land-schap" om verschi 11 ende organi sati esoci al ogi sche studies, voor wat hun eenheid van onderzoek betreft, te kunnen typeren.

De Jager en Mok, 1964: pg 178 Van Doorn en Larnners, 1961: pg 24 Larnners, 1983: pag 41

Larnners, 1983: pag 41

Figuraties zijn samenlevingsverbanden van onderling afhankelijke mensen. De term is afkomstig van Elias die onder andere in zijn studie "Het civilisatieproces" figura-tie als een van de kernthema's heeft gebruikt.

Goudsblom, 1983, tweede druk

(19)

18. 19. 20.

21.

Goudsblom, 1983: inleiding tweede druk pag x

Inleidend prograrrma "Kernproblemen van de Sociologie" van De Swaan uit 1986; Elias, 1971

(20)

Hoofdstuk 3: Een sociologischebenaderingvan het

organisa-tieverschijnsel

3.1 Inleiding

Vrijwel ieder inleidend tekstboek over organisatiesociologie begint met een betoog over de reikwijdte van het organisatieverschijnsel. Onze gehele westerse samenleving is immers doortrokken van allerlei organisatorische verbanden. Wij zijn bewust of onbewust, vrijwillig of verplicht genoot van een groot aantal organisatorische verbanden.

Reeds voor onze geboorte is ons leven voor een deel in handen van mensen die in organisatorische verbanden een aantal taken uitvoeren: te denken valt hierbij aan kruisverenigingen, ziekenhuizen etc. Het zijn deze organisaties die (onder meer) tot doel hebben de zwangerschap, de partus en daarmee onze entree in de samenleving te begeleiden. Onder andere De Swaan1 heeft over het ontstaan en de groei van deze "zorgorganisaties" onder de noemer van collectieve

arrangementen uitgebreid gepubliceerd. De inkapseling van het leven door allerlei georganiseerde verbanden wordt daarbij alleen maar intensiever en stopt niet wanneer wij het aardse tranendal verlaten. Aan het eind van ons aardse leven worden wij door uitvaartverenigingen en levensverzekeringsmaatschappijen begeleid naar onze laatste rustplaats. En zelfs na de begrafenis of crematie wordt er over de lichamelijke en juridische resten door organisaties invloed uitgeoefend. "Georganiseerd van wieg tot graf, is het parool".

Het organisatie verschijnsel is dus, en dat is niets nieuws, vanuit sociologische optiek relevant te noemen. Organisaties zijn immers samenlevingsverbanden die grote delen van het menselijk (samen-) leven in meer of mindere mate beheer-sen, reguleren, sturen en daardoor mede bepalen. Organisaties leveren naast het oplossen van een groot aantal problemen ook weer problemen op, die veelal door andere organisaties opgelost moeten worden. Lammers2 spreekt in deze over beheersingsproblemen. Een voorbeeld hiervan is de "Nationale Ombuds-man" die de problemen en misstanden die mensen (burgers) met onderdelen van overheidsorganisaties, die veelal zelf in het leven zijn geroepen (of ontstaan) als collectieve arrangementen3 ter voorkoming van problemen als armoede, ziekte etc" tracht op te lossen. Organisaties zijn dus samenlevingsverbanden die problemen opleveren, problemen in het samenleven van mensen. Daarmee wordt de studie van organisaties voer voor sociologen, dus onderhevig aan een methode, uitgaande van de in het vorige hoofdstuk opgetekende drieluik.

3.2 Wat zijn organisaties?

In navolging van de in hoofdstuk 2 gegeven definitie van de sociologie, zijn ook organisaties te typeren (kenmerken) als samenlevingsverbanden. De vraag rijst

(21)

dan: wat is het verschil tussen een organisatie als samenlevingsverband en bijvoorbeeld een stadswijk als samenlevingsverband? Wat is het specifieke van het organisatieverschijnsel? In de literatuur wordt het organisatieverschijnsel op velerlei wijze gedefinieerd. Een kenmerk dat in vrijwel elke definitie terugkomt is het doelgerichte karakter van organisaties. Organisaties zijn in het leven geroepen om bepaalde doelen te verwezenlijken. Een stadswijk kan daarentegen als een doel op zich worden gezien. Er zijn nog twee kenmerken die in de meeste definities, weliswaar in verschillende bewoordingen, terugkomen: samenlevingsverband en formalisatie. Het zijn dus deze drie kenmerken, doelgerichtheid, formalisatie en samenlevingsverband, die algemeen gezien worden als inherent aan het organisatieverschijnsel. De verschillen tussen de definities van organisaties spitsen zich met name toe op vier andere kenmerken. Als eerste een dynamische of een statische benadering. Met name de vroegere studies met betrekking tot organisaties bevatten een statisch beeld van de organisatie. Ten tweede is er het verschil tussen openheid of geslotenheid van de organisatie: in welke mate zijn organisaties gesloten, niet door de buitenwe-reld beïnvloedbare grootheden. Een derde kenmerk is het wel of niet erkennen van de invloed van macht en belangen in organisaties. Het vierde, en niet te onderschatten, verschil in de benadering van het organisatieverschijnsel is het wel of niet aanwezig zijn van mensen in organisaties en de mate waarin deze mensen menselijke trekken vertonen. In veel organisatiesociologische monogra-fieën, maar vooral in de praktische aanpak van organisatieproblemen worden mensen beschouwd als van nature onveranderlijke, willoze, statische, makkelijk te vormen creaturen. De verschillen in definities met betrekking tot de vier genoemde kenmerken, zijn veelal verschillend in de mate van het wel of niet erkennen van een bepaalde invloed op het organisatieverschijnsel. In de loop der tijd zijn de definities geëvolueerd van technocratisch naar sociologisch. Alvorens een definitie op te stellen van de wijze waarop ik in deze studie naar organisaties kijk, geef ik een, alweer selectief, overzicht van een aantal definities en daarmee visies op het organisatieverschijnsel. De nadruk lig ook hier weer op de wijze waarop in Nederland sociologen zich met organisaties hebben bezig gehouden.

De Engelse socioloog W.R. Scott4 onderscheidt drie typen definities van organisaties: rationeel, natuurlijk en open. De "rational system definition" herleid Scott uit het werk van March en Simon5, Blau en Scott6 en Etzioni7• March en Simon definiëren organisaties als "Organizations are assemblages of interacting human beings and they are the largest assemblages in our society that have anything resembling a central coordinative system". Blau en Scott definiëren organisaties vanuit een andere gezichtshoek: "Since the distictive characteristic of.. organizations is that they have been formally established for the explicit purpose of achieving certain goals, the term formal organizations is used to designate them". Etzioni geeft aan de definitie van organisatie een extra dimensie door vooral de nadruk te leggen op het veranderbare van de organi-satie: "Organizations are social units (or human groupings) deliberately construc-ted and reconstrucconstruc-ted to seek specific goals". Uit de bovengenoemde drie

(22)

"Organizati-ons are collectivities oriented to the pursuit of relatively specific goals and exhibiting relatively highly formalized social structures".

Beïnvloed door onder meer Gouldner en Rothschild-Whitt, formuleert Scott een tweede definitie van organisaties, namelijk een natural system definition:

Organizations are collectivities whose participants share a common interest in the survival of the system and who engage in collective activities, informatly structured to secure this end"8•

De derde definitie die Scott poneert komt voort uit de idee dat, als een organi-satie wil overleven, er connecties en toevoerlijnen met de buitenwereld moeten zijn. Tevens spelen in de derde definitie macht en belangen een belangriJke rol : "Organizations are coalitions of shifting interest groups that develop goals by negotiation, the structure of the coalition, its activities and its outcomes are strongly influenced by environmental factors". De idee van negotiated order9 speelt ook in het werk van Mintzberg10 een belangrijke rol.

Scott ziet de drie definities (rationeel, natuurlijk en open) in zekere zin als complementair en maakt de mate van bruikbaarheid deels afhankelijk van de onderzoeksvraag. Tevens plaatst hij de drie definities in de tijd en suggereert daarmee in ieder geval een zekere accumulatie (groei) van kennis met betrek-king tot het organisatieverschijnsel. Een groei van kennis die gepaard gaat met het inzicht dat organisaties complexe samenlevingsverbanden zijn. Een ontwik-keling die ik eerder heb gekenschetst als van een technocratische naar een sociologische optiek. Scott geeft hiermee een goed overzicht van de wijze waarop vanaf het prille beging tot nu toe vanuit de sociologische optiek is

gekeken. In de derde definitie hanteert Scott en duidelijk partijenmodel, waarbij hij mensen ziet als "shifting interest groups".

Nederlandse sociologen hebben zich (natuurlijk) ook over het organisatiever-schijnsel gebogen en definities geformuleerd. Lammers11, vele malen de nestor van de nederlandse organisatiesociologie genoemd, heeft zijn definitie van organisaties samengesteld uit de eerder genoemde definities van Blau en Scott en Etzioni en daaraan een aantal kenmerken toegevoegd uit het werk van Stinchcomb12 en Van Doorn13

• Tevens verwijst Lammers in zijn definitie naar het werk van Mayntz14 en Touraine15

• De definitie van Lammers luidt:"Organisa-ties zijn samenlevingsverbanden met een min of meer hiërarchisch karakter die functioneren op basis van een formeel-rationeel ontwerp met betrekking tot functionalisatie-, coördinatie- en finalisatieprocessen". Ook Lammers heeft met uitzondering van de term samenlevingsverbanden, een statisch bijna technocrati-sch beeld van organisaties, waardoor niet alle typen organisaties (zoals Rotary) in deze definitie plaatsbaar zijn. Keuning en Eppink16 definiëren organisaties als doelrealiserende samenwerkingsverbanden. Zij zien organisaties als een machtig middel om doelen te verwezenlijken die anders niet bereikt kunnen worden. De organisaties als samenwerkingsverbanden van mensen ontstaan altijd als gevolg van doelbewust menselijk handelen. In de definitie van Keuning en Eppink is gekozen voor de term "samenwerkingsverband". Zij beperken hiermee de verzameling van organisaties blijkbaar tot organisaties waar gewerkt wordt.

(23)

Hiermee sluiten zij organisaties waar geen arbeid in de strikte zin des woord -plaatsvindt uit: dus vrijwilligersorganisaties vallen niet onder de werkingskracht van deze definitie. Voor het overige hanteren Keuning en Eppink een functione-le visie: zij gaan er van uit dat een organisatie haar bestaansrecht ontfunctione-leent aan de maatschappelijke functie die ze vervult.

Verrassend is het feit dat in de Nederlandse inleidingen in de sociologie van de

zestiger jaren het organisatieverschijnsel vrijwel geen aandacht krijgt. De Jager

en Mok17 noemen het begrip organisatie alleen in hun definitie- en

begrippen-lijst en definiëren deze als het tegelijk: functioneren en coördineren van mense-lijke actie met betrekking tot objectieve doelen. Deze definitie is overigens weer afkomstig van Van Doorn. De begrippen functionalisatie en coördinatie die Van Doorn hier introduceert zijn ook al in de eerder genoemde definitie van

Lammers aan de orde geweest. Veel lijkt er niet veranderd. In het inleidend

werk van Van Doorn en Lammers18 wordt aan het organisatieverschijnsel

helemaal geen aandacht besteed. Organisatiesociologie speelde in Nederland tot 1970 bijna geen rol. Scott situeert het moment van doorbraak: van de organisa-tiesociologie in de VS met het uitbrengen van de Engelse vertalingen van het werk van Max Weber in de dertiger en veertiger jaren van deze eeuw. In ons land is deze doorbraak:, zoals uit de korte bespreking hierboven blijkt, pas in de zeventiger jaren tot stand gekomen.

In het inleidend werk Samenlevingen onder redactie van Wilterdink en Van

Heerikhuizen19 ontbreekt een onderdeel over het organisatieverschijnsel. De

verschillende gebieden zoals de fysieke omgeving, bevolking, man en vrouw, onderwijs, stratificatie, verzorgingsinstellingen en criminaliteit komen uitgebreid aan de orde, hetgeen ook geldt voor de onderwerpen arbeid en werkloosheid. Er ontbreekt echter ieder spoor van organisaties. Dit is frappant omdat tijdens het samenstellen van dit werk (1985) ook binnen de Universiteit van Amsterdam de organisatiesociologie al een vruchtbare, geïnstitutionaliseerde tak van

sociologiebeoefening was. Wilterdink en Van Heerikhuizen geven slechts een beperkt overzicht van een aantal stromingen en ontwikkelingen op het gebied van de industriële sociologie. Het gaat daarbij om Scientific management

(Taylorisme ), The Human Relations School en de drie fasen theorie van Robert Blauner en de kritiek die daarop is gegeven. Ook in het inleidende werk van

Berger en Berger20wordt niet verder gegaan dan een kort overzicht van de

bovengenoemde amerikaanse industriële sociologie.

Mijns inziens komt het ontbreken van een bespreking van het organisatiever-schijnsel in hedendaagse sociologische inleidingen voort uit een vorm van "stille" polemiek. Een polemiek: die betrekking heeft op de wijze waarop de sociologie wordt beoefend. De vraag rijst of de wijze waarop veel organisatie-sociologen tegen organisaties aankijken daadwerkelijk sociologisch genoemd kan worden. Of zij de samenlevingsverbanden die wij organisaties noemen met de nodige sociologische verbeeldingskracht bestuderen, om de problemen die hieruit voortvloeien zichtbaar te maken en daarmee in meer- of mindere mate te beïnvloeden. En zo ja, welke problemen komen er aan de orde en door wie zijn deze problemen te beïnvloeden? De genoemde auteurs hebben nog een

(24)

star (on-sociologisch) beeld van organisaties.

Bij een bestudering van inleidende boeken in de organisatiesociologie van

bijvoorbeeld Lammers21 en Scott22 valt op dat de meeste studies die zij

be-spreken gericht zijn op vragen van bestuurbaarheid en beheersbaarheid; een burgelijke en marxistische vraagstelling. De burgelijke studies zijn vooral gericht op vragen omtrent de doeltreffendheid en doelmatigheid van organisatorische verbanden, terwijl de marxistische studies met name gericht zijn op de dwang die organisaties op de organisatiegenoten uitoefenen. Wat voor leidinggevenden als besturingsprobleem geldt (hoe kan ik de organisatie zo doelmatig en

doelreffend mogelijk laten functioneren?) is vanuit het perspectief van de medewerker al snel een beheersingsprobleem (Op welke wijze leggen de

besturingsinstrumenten dwang op de organisatiegenoten en hoe is deze dwang te beheersen?). Het is opvallend hoe weinig studies zowel de problemen van

bestuurbaarheid als beheersbaarheid, de wijze waarop en de mate waarin beide in elkaar grijpen alsook de problemen die hieruit voortvloeien aan de orde stellen. In meer theoretische verhandelingen met betrekking tot het

organisatie-verschijnsel komen beide begrippen wel uitvoerig aan de orde. Lammers23

spreekt in deze over" de sociologische benadering van het organisatiewezen die er expliciet of impliciet van uit gaat, dat organisaties au fond dubieuze construc-ties zijn, in wezen behept met eigenaardigheden die onvermijdelijk problemen scheppen voor mensen die ermee te maken krijgen, ervoor gebruikt worden of er gebruik van willen maken". Daarbij gaat Lammers ervan uit dat elke organi-satie bestaat bij de gratie van althans een minimum aan medewerking van de kant van die personen en groepen die daarvan deel uitmaken of op enigerlei wijze deel aan hebben. Samenwerking, aldus Lammers, is doorgaans geen persoonlijke keus, maar een vorm van gedwongen broederschap.

Organisatie kenmerken zich dus onder andere door gedwongen broederschap, ongelijkheid en onvriJbeid: de franse revolutie in spiegelbeeld.

De beoefening van de organisatiesociologie (in ieder geval de wijze waarop studenten er mee in aamaking komen) aan het Sociologisch Instituut van de Universiteit van Amsterdam, is als burgeliJk te typeren. Onderwerpen als Human Resources Management, processen van doelvorrning, Organisatie-adviesprocessen, informatisering van organisaties zijn, zeker voor wat hun

inhoud betreft, als besturingsproblemen te typeren. Dit zijn tevens de belangrijk-ste modulen binnen de afstudeerspecialisatie organisatiesociologie. De inhoud van de modulen tenderen sterk in de richting van toegepaste wetenschap, die eerder passen in een beroepsopleiding dan in een wetenschappelijke opleiding. Met uitzondering van de eerder genoemde "Open System Definition" van Scott, geven de definities van organisaties de indruk, als zou het om organisaties zonder mensen gaan: technocratisch constructies gericht op het verwezenlijken van doelen. Dit klinkt wellicht gechargeerd, maar de essentie is dat er in veel definities van organisaties niet wordt gesproken over mensen. Organisaties worden veelal gezien als "buitenmenseliJke" constructies, doelgericht, met een

(25)

in hun definitie (en visie) van organisaties. Zij zien organisaties als veranderlijke menselijke constructies die ontworpen zijn en onderhouden worden om doelen te bereiken. Essentieel in hun visie op organisaties is de spanning tussen vrijbeid en beperking. Een organisatie bestaat slechts door het feit dat er individuen zijn die in hun handelen en hun oriëntatie deze realiseren. De organisatie bestaat slechts bij de gratie van het voortdurend bevestigen van deze mythe. Van der Krogt en Vroom zien organisaties als een door meerdere individuen gedeelde abstractie waarvan een aantal aspecten zijn vastgelegd in een stelsel van afspraken. De wederzijdse afhankelijkheid van mensen in organisaties vormt hierbij één van de belangrijkste redenen om het organisatorische spel te blijven spelen. Van der Krogt en Vroom zien, in navolging op Crozier en Friedberg25

,

de spelregels als bindende factoren die het systeem in stand houden. Deze spelregels zijn niet onveranderlijk, zij worden voortdurend bijgesteld door bewuste acties van betrokkenen en/ of door externe ontwikkelingen. De onder-handelingen tussen partijen binnen de organisatie worden beheerst door de relatieve macht van de betrokken partijen of mensen, door de spelregels die in het verleden zijn bepaald en vooral door de feitelijke omstandigheden.

Natuurlijk zitten er in de visie van Van der Krogt en Vroom, en de verder uitwerking daarvan, aspecten die voor de hand liggen. Dat het in organisaties om mensen gaat, die op enigerlei wijze georganiseerd zijn om bepaalde doelen te verwezenlijken, is op zich een "open deur". Wat echter van belang is in deze definitie, is de nadruk op het feit dat organisaties samenlevingsverbanden zijn die door mensen zijn gemaakt en elke keer weer opnieuw moeten worden gemaakt. Een tweede belangrijke factor is de wederzijdse afhankelijkheid van mensen om doelen te bereiken: slechts door collectieve actie is het bereiken van organisatiedoelen mogelijk. De wederzijdse afhankelijkheid kan gezien worden als bindende factor in het aan organisaties inherente tegenstrijdige proces van arbeidsdeling en coördinatie. Een ander belangrijk element in het werk van van der Krogt en Vroom is het aspect relatieve macht en daarmee veranderende machtsverhoudingen, die onder meer, en dat is een ander belangrijk element, voortkomen uit het verleden. Ik wil hiermee geen heiligverklaring voor van der Krogt en Vroom bewerkstelligen, maar wel een lans breken voor een meer genuanceerde, sociologische, benadering van het organisatieverschijnsel en nadruk leggen op het door en door sociale karakter van organisaties. Droogleever Fortuijn definieert een organisatie als "een groep mensen, die wordt gekenmerkt door een relatief stabiel complex van geformaliseerde sociale interacties, die erop gericht zijn min of meer concrete doelstellingen te realise-ren door middel van collectieve acties, geïntegreerd door een eigen cultuur die tot op zeker hoogte door de leden van de groep aanvaard is".26 Het is slechts in deze definitie, van alle definities die ik de revue heb laten passeren, dat het aspect cultuur een rol speelt. Ik kom hier in het volgend hoofdstuk uitgebreid op terug.

Aan de hand van de in deze paragraaf besproken definities en visies met betrek-king tot het organisatieverschijnsel, in relatie tot de in hoofdstuk twee samenge-stelde definitie van de sociologie, is het mogelijk een definitie voor organisaties

(26)

op te stellen. Deze definitie verwijst naar een aantal elementen en kenmerken zoals die de revue hebben gepasseerd en wordt samengesteld uit de volgende kenmerken:

- samenlevingsverband van onderling afhankelijke mensen; - doelgericht;

- stelsel van regels en afspraken;

- regels komen onder meer voort uit onderhandelingen; - ongelijke machtsverhoudingen;

- organisaties veranderen in de tijd;

- veranderingen voltrekken zich voor een deel relatief autonoom; - beïnvloeding vindt zowel van binnenuit als van buitenaf plaats; - binnen de organisatie zijn de belangen verschillend;

- een organisatie heeft zijn eigen kenmerkende cultuur. De definitie van organisaties luidt als volgt:

"Organisaties zijn samenlevingsverbanden van onderling afhankelijke mensen, die geïntegreerd door een eigen cultuur op basis van een stelsel van afspraken en regels doelen trachten te verwezenlijken".

Gekoppeld aan de in het vorige hoofdstuk samengestelde definitie van de sociologie, houdt de organisatiesociologie zich derhalve bezig met mensen als onderling afhankelijke sociale individuen, die in organisaties, geïntegreerd door een eigen cultuur, op basis van een stelsel van afspraken en regels doelen trachten te verwezenli Jken. De organisatiesocioloog verschaft kennis en ideeën waarmee mensen zich in organisaties oriënteren. Zij draagt bij tot inzicht in en het relativeren, nuanceren en onthullen van de problemen en ontwikkelingen die deze specifieke samenlevingsvorm met zich meebrengt.

De wijze waarop doelen binnen organisaties tot stand komen - het proces van doelvorming - wordt in het analysemodel (hoofdstuk 7) nader uitgewerkt en is één van de variabelen in het onderzoek naar de Rotary.

3.3 Parti ien en systemen, conflict en harmonie: een integratie

Nu de definitie van organisatie is geformuleerd (de teerling is geworpen), kan worden overgegaan naar de volgende stap, namelijk een verdergaande bespre-king van verschillende (ideologische) benaderingen van waaruit organisaties worden bestudeerd. Al eerder is gesproken over een onderscheid tussen burgelij-ke en marxistische sociologiebeoefening, die hun vraagstukburgelij-ken respectieveliJ'k voor een belangriJ'k deel op het besturings- en het beheersingsprobleem richten. Deze tweedeling is in zekere zin discutabel en ongenuanceerd, maar dekt toch een aanzienliJ'k deel van de lading. Deze tweedeling komt in principe voort uit een ideologische bloedgroepenstrijd die de sociologie heeft gekenmerkt. Een bloedgroepenstrijd die teruggaat tot de historische context waarbinnen de

(27)

sociologie is ontstaan en voor een deel onverbrekelijk verbonden lijkt aan het object van studie, namelijk: de sociale werkelijkheid.

Lammers27, verdeelt de bestudering van het organisatieverschijnsel in twee stiJ1en (groepen) van onderzoek: het partijen- en het systeemmodel of, in meer populaire termen, het conflict- en het harmoniemodel. Waarbij het systeemmo-del, in navolging van Parsons28, staat voor harmonie en het partijenmodel voor

conflict. Lammers komt aan de hand van een vijftal variabelen, die in de verschillende visies op, en studies over, het organisatieverschijnsel een rol spelen, tot een vijftal kenmerken van een partijen- of een systeembenadering:

VARIABELE PARTIJEN SYSTEEM

1-eenheid van analyse doelgroepen met eigen organisatie als

belangen. geheel met bepaalde

functionele vereisten.

2-mate van duurzaam- labiel verband; hoog- stabiel verband

heid uit een belangenge- met inherente

meenschap, coalitie. krachten tot

zelf-handhaving.

3-drijfkrachten dwang- en lokmiddelen. norm- en

saamhorig-heidsbesef.

4-mensbeeld koel, berekenend op een sociaal

eigen belang. wezen gericht op het

organisatiebelang.

5-gevoelstoon analyse cynisch, realistisch. idealistisch.

De kenmerken van beide (ideaal-) typen dienen als uitersten op een continuüm te worden gezien. De verschillende organisatiesociologische studies zijn, als het ware, inpasbaar tussen deze uitersten met een nadruk op de systeembenadering of de partijenbenadering.

Eerder in dit hoofdstuk is aan de orde geweest dat organisatiesociologische studies zich zouden moeten richten op zowel besturings- als beheersingsvraag-stukken; in de woorden van Lammers, een integratie van het systeem- en het partijenmodel. Gouldner29 heeft aan de hand van het functionalisme van Par-sons en Merton een aanzet gegeven tot integratie van het partijen- en systeem-model. Gouldner trekt drie conclusies betreffende de studies van sociale systemen:

(28)

1- niet alleen verbindingen van de interne delen onderling, maar evenzeer die tussen in- en externe delen zijn relevant;

2- sommige delen kunnen tot meer dan één systeem tegelijkertijd behoren; 3- verschillende delen variëren in de mate waarin zij van belang zijn voor het

geheel.

Externe ontwikkelingen en veranderingen hebben in verschillende mate gevol-gen voor de delen van de interne organisatie. Sociale systemen hebben daar-door, evenals hun onderdelen een zeker vermogen tot evenwichtshandhaving, dankzij een zekere mate van functionele autonomie. Onderdelen van sociale eenheden bezitten mogelijkheden tot zelfhandhaving, mits ze enige vrijheid genieten om hun eigen belangen na te streven en hun eigen normen en waarden na te leven. Het is dan ook in het belang van de hele organisatie haar onderde-len, binnen grenzen, ruimte te geven om zich als partijen op te stelonderde-len, deze deelbelangen vergroten de dynamiek van de organisatie. Daarbij zijn de verschil-lende onderdelen in meer of mindere mate onderling afhankelijk en bepaalt de mate van afhankelijkheid de systeemgraad. Gouldner noemt dit "systemness". De mate van duurzaamheid van de organisatie is afhankelijk van de mate van

ruimte die de partijen krijgen om hun eigen belangen na te streven, de tenden-tie tot zelfhandhaving, en daarmee de duurzaamheid, wordt daardoor vergroot. De delen zijn in meer of mindere mate afhankelijk van het geheel en de delen zijn op hun beurt ook weer meer of minder misbaar voor het geheel. Dit is wat Gouldner de "functionele wederkerigheid" noemt. Gouldner koppelt dwang- en lokmiddelen aan norm- ·en saamhorigheidsbesef. Beide drijfkrachten beïnvloeden elkaar bij conflicten, veranderingen en tendenties tot evenwichtsherstel.

Aan de hand van de hierboven samengevatte theorie van Gouldner, is het mogelijk gebleken grote delen van de vermeende tegenstellingen tussen de systeem- en de partijenbenadering te overbruggen en ze integreren tot één model van analyse. In het kort komt het er op neer dat naarmate de onderdelen hun normen en waarden meer en meer tot uitdrukking kunnen brengen en hun belangen kunnen uitbouwen, dit de duurzaamheid en de slagkracht van de organisatie ten goede komt. Aan deze integratiegedachte van Gouldner is nog wel het een en ander toe te voegen.

Ten eerste dient te vraag gesteld te worden wie, welk onderdeel, het geheel vertegenwoordigt. Wanneer we er van uit gaan dat het geheel, i.c. de organisa-tie, vertegenwoordigd wordt door de top-leiding van de organisaorganisa-tie, dan zijn de onderdelen binnen de organisatie als partijen aan te merken. Dit zou in de praktijk betekenen dat het streven naar functionele autonomie van de onderde-len ten gunste zou komen van het geheel (i.c. de leiding van de organisatie), de eerder besproken negotiated order speelt ook in dit model een rol. Wanneer we dit uitgangspunt vergelijken met de uitgangspunten zoals gebruikt in de typolo-gieën van Mintzberg30, die stelt dat een organisatie slechts dan effectief is

wanneer de coördinatiemechanismen congruent zijn aan een aantal contingentie-variabelen ( onbeïnvloedbare en over het algemeen externe factoren, zoals de omgeving, de leeftijd en de omvang van de organisatie), dan is een nuancering op zijn plaats. Mintzberg gaat uit van een partijenmodel waarbinnen hij een

(29)

vijftal partijen onderscheidt, die als het ware strijden om de macht. Volgens Mintzberg past, wil een organisatie effectief zijn (dus duurzaam), bij een bepaalde set contingentievariabelen een bepaalde dominante coördinatiewijze, en daarmee de dominantie van een bepaalde partij die voor deze coördinatiewij-ze zorgdraagt (toepast). Heeft een partij de touwtjes in handen met behulp van een coördinatiewijze die niet overeenstemt met de contingentievariabelen, dan is de mate van effectiviteit van het geheel minder, en daarmee het belang van het systeem in mindere mate gediend. Bovenstaande betekent enerzijds een nuance-ring en anderzijds een toevoeging aan het integratiemodel van Gouldner,

namelijk: de mate van autonomie van de onderdelen is slechts dan functioneel voor het geheel, wanneer deze congruent is aan de mate waarin bepaalde contingentievariabelen een rol spelen. Oftewel, de partij die de touwtjes in handen heeft, dient te voorzien in een coördinatiewijze die congruent is aan de contingentievariabelen, wil zij functioneel zijn voor de organisatie als geheel. Samengevat, zien we een organisatie als een samenlevingsverband van onderling afhankeliJ'k:e partijen/onderdelen met een zekere mate van autonomie, die functioneel is voor het geheel wanneer de mate van autonomie van een bepaal-de partij overeenstemt met bepaal-de mate waarin bepaalbepaal-de contingentievariabelen een rol spelen.

3.4 Organisaties: vanuit welke optiek?

Op welke wijze kiJ'k:en we naar organisaties? Vanuit wiens optiek beschouwen we het organisatieverschijnsel? Lammers31 (alweer) onderscheidt vier groepen mensen. Mensen die, afhankeliJ'k van hun bemoeienis met de organisatie in kwestie, in alle vier de gedaanten kunnen optreden. De vier gedaanten waarin mensen geconfronteerd worden met het organisatieverschijnsel zijn: organisatie-genoot, organisatieleiding, contactpubliek en algemeen publiek. Dit betekent niet dat (tenminste in de meeste gevallen) mensen zelf per situatie bepalen welke rol zij spelen, maar dat de situatie bepaalt welke rol zij dienen te vervul-len. Een ziekenhuis, bijvoorbeeld, is voor het contactpubliek (patiënt) wellicht een organisatie waar zij hun kwaal/ gebrek kunnen laten verhelpen, voor de organisatiegenoot en de organisatieleiding is het een arbeidsorganisatie en voor het algemeen publiek een instelling die, als het goed is, eventuele medische problemen kan verhelpen, waar een belangriJ'k deel van de belastings- en ziekenfondsafdracht wordt gespendeerd. In de woorden van Goffman32 benade-ren wij organisaties vanuit een bepaalde rol.

Vanuit de eerder geschetste tweedeling tussen burgerlijke en marxistische

sociologiebeoefening, worden de meeste organisaties bestudeerd met betrekking tot respectievelijk de besturings- of beheersingsproblematiek, dus vanuit de leiding of vanuit de organisatiegenoten. Voorts hebben vele van de studies, waaruit wij nu nog theoretisch en empirisch materiaal putten, plaatsgevonden in produktiebedrijven, zoals fabrieken en industrieën. Theorieën en empirisch materiaal wordt gegeneraliseerd naar organisaties in het algemeen en vrijwel zonder slag of stoot overgenomen. Daarbij komt nog dat veel studies in de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Terwijl de beperkte capaciteit van het werkgeheugen door de oogbewegingen en het terughalen van de woorden tijdens de oogbewegingen ervoor zorgt dat de herinneringen van de woorden

Voor de meeste eerste- en tweedejaarsleerlingen was de workshop op 16 maart bij Praktijkonderzoek Plant & Omgeving (PPO) in Lisse een eerste kennismaking van het onderzoek,

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Met de teloorgang in de jaren zeventig van de honderdduizenden leden tellende Katholieke Volkspartij (KVP) in de zuidelijke provincies lijkt de geneigdheid in deze regio om lid

Figure 7.22 shows that the TCP-AK1(Uppsala) model gives the best predictions for the average number C of connections and figure 7.23 shows that the TCP-AK2 and TCP-AK2ext models

involves ensuring the protection of people against discrimination; procuring equality for women in all areas of life; ensuring that political dissenters have rights to a fair trial

This article presents a summary of topics discussed, including the following: current trials ongoing and planned; the global burden of MDR-TB in children; current regimens for

thin jets of polymer solution emerge from the nozzles of the rotating rotor and flow towards the cylindrical coagulator. At the coagulator the jets hit the water curtain in which