• No results found

Angola, China en de resource curse : de resource curse in Angola en de invloed van Chinese leningen en handel

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Angola, China en de resource curse : de resource curse in Angola en de invloed van Chinese leningen en handel"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Angola, China en de Resource Curse

De resource curse in Angola en de invloed van Chinese leningen en handel

Auteursgegevens: Chris Rodermond Bachelor Politicologie Studentennummer: 5881986 E-mailadres: gerrit.rodermond@student.uva.nl Datum: 19 juni 2013 Plaats: Hilversum Bachelorproject: De opkomst van de BRICS - van Noord-Zuid naar Zuid-Zuid relaties? Docent: S. Hardus Aantal woorden: 9129

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding Blz. 3 – 5

Hoofd- en deelvragen Blz. 5

Relatie tot theorievorming Blz. 5

Methoden en Data Blz. 5 – 7

Theoretisch Kader Blz. 7 – 11

Angola en China, Olie, Leningen

en de Resource Curse Blz. 11 – 14

Kenmerken van de handel tussen

China en Angola Blz. 12 – 13

Chinese Leningen en Investeringen Blz. 13 – 14

Subvraag 1: Is er sprake van een

resource curse? Blz. 14 – 20 Afhankelijkheid export en prijsschommelingen Blz. 15 – 16 Risicovolle investeringen Blz. 16 Oneven ruilvoet Blz. 17 Buitenlandse bedrijven Blz. 17 – 18 Politicologische perspectieven op de Resource Curse Blz. 18 – 19

Is er een resource curse in Angola? Blz. 19 - 20

Subvraag 2: Hebben Chinese leningen invloed op mechanismen die (kunnen)

leiden tot een resource curse in Angola? Blz. 20 – 21 Subvraag 3: Hebben Chinese handels-

betrekkingen invloed op mechanismen die (kunnen) leiden tot een resource curse

in Angola? Blz. 22 – 25

Angolese afhankelijkheid van export naar China Blz. 22 – 23

Chinese investeringen in Angola Blz. 23

Oneven ruilvoet: China en Angola Blz. 23 – 24

Chinese bedrijven in Angola Blz. 24 – 25

Conclusie Blz. 25 – 26

(3)

Inleiding

Handelsrelaties tussen China en Afrika gaan al terug tot het begin van de 15e eeuw, toen de bekende Chinese ontdekkingsreiziger Zheng He Afrika meerdere keren bezocht (Renard 2011). De handel tussen China en Afrika nam snel toe nadat Deng Xiaoping economische hervormingen doorvoerde. Nadat China in 1978 begon met het liberaliseren van de economie raakte de groei van de handel in een stroomversnelling. Doordat de Chinese economie een enorme groei doormaakte (met een jaarlijkse groei van het BNP van rond de 8% (CIA World Factbook, juni 2013)) moest China op zoek naar afzetmarkten en grondstoffen. Dit zijn grote drijfveren achter de intensieve handel met Afrika. Tussen 2002 en 2003 verdubbelde de omvang van de handel tussen Afrika en China, naar 18.5 miljard dollar. In 2007 was het zelfs toegenomen tot 73 miljard. Olie is het belangrijkste importproduct voor China maar ook andere grondstoffen, zoals diamanten, worden geïmporteerd (Hanson 2008: 2). Een van de landen waarmee China intensief handel drijft is Angola, een olie-rijk land aan de Afrikaanse Atlantische kust. Angola heeft

enorme oliereserves en is op Nigeria na de grootste olieproducent in Afrika (Qabazard 2012: 10). De inkomsten zijn erg belangrijk: 90 procent van de overheidsinkomsten wordt uit de olie-industrie gehaald en de olieproductie is goed voor 45 procent van het bruto binnenlands product (Hammond 2011: 354).

De Angolese economie maakt een groeispurt door sinds de jarenlange burgeroorlog in 2002 eindigde (CIA World Factbook 2013). In 2002 alleen steeg het bruto binnenlands product met 14,8 procent. Tot de daling van de olieprijzen in 2008 maakte de Angolese economie een groeiperiode door, met meer dan 10 procent jaarlijks (Website: Trading Economics 2013). Deze economische ontwikkelingen zien er rooskleurig uit maar binnen de Internationale Betrekkingen en de Politieke Economie is er een theorie die beschrijft dat landen met een grote hoeveelheid ruwe grondstoffen een grotere kans hebben om langzamere economische groei door te maken dan landen met kleine hoeveelheden ruwe grondstoffen, de zogenaamde 'Resource Curse' theorie (Ross 1999, Sachs & Warner 1995). De economische groei in deze landen is vaak minder duurzaam (Auty e.a. 1998: 6). Economische groei zorgt er in deze landen voor dat een elite verrijkt wordt, maar dat andere delen van de bevolking en economische sectoren geen voordeel hebben van de economische groei doordat winsten vaak niet efficiënt geïnvesteerd worden (Ross 2001). Daarnaast zijn economieën die grotendeels gebaseerd zijn op het exporteren van ruwe grondstoffen erg afhankelijk van de wereldprijzen en is er minder motivatie om de economie te diversifiëren. Door de export van ruwe grondstoffen, zoals olie, stijgt de waarde van de nationale

(4)

munteenheid waardoor het vaak goedkoper is om producten uit andere landen te importeren dan ze in eigen land te maken. Dit kan de werkgelegenheid in eigen land schaden en ervoor zorgen dat er een economie ontstaat die niet duurzaam is op de lange termijn (ibid.).

In deze scriptie zal de resource curse worden onderzocht aan de hand van de casus Angola. Is er in Angola sprake van de resource curse, en wordt deze beïnvloed door de handelsbetrekkingen met en de leningen van China? Angola was een van de eerste landen die een Chinese lening als alternatief boven een lening van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) verkoos in 2004. Het IMF verbond voorwaarden aan haar lening: zo moest Angola de gegevens over alle

olie-inkomsten beschikbaar stellen. De Chinese lening kwam met heel andere voorwaarden. Deze zijn niet gericht op het verbeteren van de transparantie of democratisering maar zijn meer economisch van aard. Chinese leningen kunnen afbetaald worden met olie (Campos e.a. 2008: 6). Dit was voor de Angolese regering een veel aantrekkelijker alternatief. Kritiek die op dit soort leningen geuit kan worden is dat ze de effecten van de resource curse kunnen versterken of oplossingen voor de resource curse in de weg kunnen staan. Het stimuleert de Angolese regering namelijk niet om de economie te diversifiëren of transparanter te werk te gaan. Deze scriptie zal kijken naar de verschillende mechanismes achter de resource curse. Zijn deze mechanismes herkenbaar in de casus Angola en wat voor invloed heeft China hierop? De onderzoeksvraag die centraal staat is:

Is er sprake van een resource curse, en wordt deze beïnvloed door de handelsbetrekkingen met en de leningen van China?

Deze case studie heeft als doel meer inzicht te krijgen in de mechanismes die de resource curse veroorzaken. Daarnaast wordt er specifiek gekeken naar de invloed van China op de werking van deze mechanismes. Dit is enerzijds een toetsing van de resource curse theorie maar daarnaast ook een verdieping in het onderwerp door het specifiek toe te spitsen op de casus Angola en China. De verwachting is, naar aanleiding van eerdere onderzoeken van onder andere Ross (1999) en Sachs & Warner (1995), dat Angola inderdaad een goed voorbeeld is van de resource curse. Aan de hand van de verschillende mechanismes wordt er eerst gekeken of dit inderdaad het geval is, daarnaast wordt de rol van China in deze mechanismes geanalyseerd. Er zal worden gekeken naar de casus Angola vanaf 2002, het jaar waarin de burgeroorlog ten einde kwam. Het onderzoek wordt gebaseerd op literatuur over de resource curse en China in Afrika, primaire economische data (OECD, Wereldbank, Angolese overheid) en literatuur over de casus Angola.

(5)

Vervolgens wordt de theorie uiteengezet in het theoretisch kader. De casus wordt geïntroduceerd waarna de verschillende mechanismes geanalyseerd worden om tot slot een conclusie te kunnen trekken over de resource curse in Angola en de rol die China hier bij speelt.

Hoofdvraag:

- Is er sprake van een resource curse, en wordt deze beïnvloed door de handelsbetrekkingen met en de leningen van China?

Deelvragen:

- Welke elementen/mechanismen van de resource curse zijn terug te vinden in Angola?

- Hebben Chinese leningen invloed op mechanismen die (kunnen) leiden tot een resource curse in Angola?

- Hebben Chinese handelsbetrekkingen invloed op mechanismen die (kunnen) leiden tot een resource curse in Angola?

Relatie tot theorievorming

Aan de hand van de casus Angola wordt er gekeken of de resource curse theorie hier opgaat. Angola is het perfecte voorbeeld van een land met een enorme rijkdom aan bodemschatten maar ook met een autoritaire overheid en aan het begin van de ontwikkelingsfase. In theorie zou de resource curse hier dus voor kunnen komen. Binnen de resource curse literatuur zijn er

subtheorieën die stellen dat er specifiek een negatief verband bestaat tussen de hoeveelheid olie in een land en de mate van democratie en duurzame economische ontwikkeling in dat land (Ross, 2001: 356). Is er inderdaad een verband te herkennen tussen de olieopbrengsten en de democratie en duurzame economische ontwikkeling in Angola? Misschien kan de casus Angola tot nieuwe inzichten leiden over de mechanismen die leiden tot de resource curse en de invloed van externe actoren hierop. Het onderzoek geeft ook inzicht in de manier waarop China actief is in Angola.

Methoden en Data

(6)

literatuuronderzoek. De casus (Angola en handel met China) zal vanuit de resource curse theorie bekeken worden. Er wordt ingegaan op de resource curse, bilaterale betrekkingen tussen China en Angola en de invloed die China uitoefent op de mechanismen achter de resource curse. Hier wordt voortgebouwd op bestaande onderzoeken, literatuur over de verschillende theorieën en over de casus, en definities gegeven door de betrokken partijen. De theorieën en definities die gebruikt worden in dit onderzoek zullen verder uitgelegd worden in het theoretisch kader. De case study is een vorm van kwalitatief onderzoek die bij uitstek geschikt is om theorieën te testen binnen de politieke wetenschappen (Eckstein 2000: 119). Er wordt gekeken naar de invloed van andere landen op de resource curse door de handel tussen China en Angola en de leningen van China aan Angola te vergelijken met de mechanismen achter de resource curse. Naast het literatuuronderzoek kan een overzicht van de economische betrekkingen en de

belangrijkste economische cijfers niet ontbreken in de analyse. Deze worden vanuit de resource curse literatuur gebruikt om te kijken of er een resource curse is in Angola. Economische data komen voornamelijk uit primaire bronnen als de OECD, de Wereldbank, de CIA en van de Angolese overheid zelf.

De economische groei en de democratische ontwikkeling in Angola zullen geanalyseerd worden vanaf 2002. Er is voor dit jaar gekozen omdat toen de 27 jaar durende burgeroorlog ten einde kwam. Economische gegevens van voor 2002 zijn schaars, de burgeroorlog zorgde daarnaast voor een lage economische groei. Ook de handel met China nam toe na 2002. Daarnaast werd in 2004 de eerste grote lening van China aan Angola verstrekt. Er wordt gekeken naar een langere periode waardoor het een longitudinale case study is.

De case study bouwt voort op de reeds bestaande literatuur over de resource curse. In deze literatuur wordt een aantal oorzaken voor de resource curse genoemd die vervolgens toegespitst zullen worden op de casus Angola. Daarbij wordt ook gekeken naar de rol die China speelt in deze oorzaken. Door de oorzaken te beschrijven en deze met de praktijk te vergelijken kan geconcludeerd worden of de resource curse inderdaad aanwezig is in Angola.

Om de hoofdvraag een deelvragen zo goed mogelijk te kunnen beantwoorden zal de scriptie beginnen met het theoretisch kader waarin dieper wordt ingegaan op de theoretische kant van de casus. Werken van Ross en Auty vormen de basis voor de resource curse theorie. Vervolgens zal ik in het middenstuk een kort overzicht van de belangrijkste ontwikkelingen geven. De

(7)

vervolgens de hoofdvraag beantwoord. Het middenstuk is het analytische deel van de scriptie. In de conclusie worden vervolgens de bevindingen nog in het kort gepresenteerd.

Theoretisch kader

Binnen de literatuur over Internationale Betrekkingen en Politieke Economie is er veel

geschreven over de resource curse theorie. Een van de bekendste werken over dit onderwerp is het boek 'Sustainable Development in Mineral Economies' (2002) van Richard M. Auty. In dit boek legt hij het verband tussen de rijkdom aan grondstoffen in een land en duurzame

economische ontwikkeling. Auty komt tot de conclusie dat de ontwikkelingslanden met een grote voorraad grondstoffen minder economische groei kennen dan landen die weinig natuurlijke rijkdommen bezitten. Aan deze conclusie verbindt hij de 'resource curse hypothese'. Hij haalt een onderzoek aan waarin 29 grondstofrijke ontwikkelingslanden onderzocht zijn: vierentwintig van deze landen zagen in de periode 1980-92 een negatieve groei en slechts vijf landen kenden een positieve groei (Auty 1998: 26).

De resource curse theorie kent verschillende verklaringen voor de achterblijvende groei. Allereerst zijn landen met grote hoeveelheden bodemschatten enorm afhankelijk van de prijs voor grondstoffen. De wereldmarktprijs fluctueert constant en kent soms hele scherpe dalingen: het is hierdoor gevaarlijk voor investeerders om te investeren in een land wat primair afhankelijk is van de grondstof prijzen. Een gebrek aan investeringen zorgt ervoor dat het moeilijker is voor een land om de economie te diversifiëren (Ross 1999: 301).

De ruilvoet tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden is een tweede oorzaak voor de lage economische groei. Doordat ruwe grondstoffen geëxporteerd worden en de economie vaak niet gediversifieerd is moet het land veel arbeidsintensieve producten importeren. Vaak

importeren deze ontwikkelingslanden meer dan ze exporteren waardoor er geen houdbare economische groei is.

Een derde oorzaak is dat de opbrengsten van de export van grondstoffen vaak niet leiden tot een ontwikkeling van andere delen van de economie. Daarnaast worden grondstoffen vaak gewonnen door buitenlandse bedrijven. Dit zorgt in veel gevallen wel voor werkgelegenheid maar de winsten worden teruggestuurd naar het land van herkomst. De winsten worden in dit geval niet geïnvesteerd in de lokale economie, waardoor het land afhankelijk blijft van de export van ruwe grondstoffen (Ibid. : 303).

(8)

Naast deze economische verklaringen voor de resource curse zijn er een aantal verschillende politicologische perspectieven binnen de internationale betrekkingen op het ontstaan van de resource curse. Deze perspectieven proberen verklaringen te geven voor het ontstaan en/of verergeren van de resource curse. Het rationele actor model heeft verklarende kracht binnen de resource curse theorie. De instroom van geld door de handel in grondstoffen kan de elite ertoe verleiden om de opbrengsten in eigen zak te steken. Robinson argumenteert dat elites de opbrengsten kunnen gebruiken om stemmen te kopen of om prestige projecten te financieren. Daarnaast willen ze graag winsten realiseren, die ten koste gaan van duurzaam beleid (Robinson e.a. 2002: 448). Een ander voorbeeld hiervan is het behavioristische perspectief. De elite binnen een staat wordt door de opbrengsten van de grondstoffen export gestimuleerd om heel veel uit te geven aan bijvoorbeeld prestige projecten om op deze manier politiek gewin te verzekeren. Door het niet goed te investeren zorgt de elite ervoor dat er geen duurzame economische groei plaats kan vinden (Mitra 1994: 295).

Het 'staat perspectief' kijkt niet naar de elites maar naar hoe de staat omgaat met de opbrengsten van de grondstoffen export. De staat wordt vaak gestimuleerd om de winsten te distribueren over de bevolking. Door de vaste inkomsten van grondstoffen is er geen motief om de economie te ontwikkelen maar wordt het geld gebruikt voor sociale voorzieningen et cetera. Hierdoor wordt ook weer duurzame economische groei verhinderd. Daarnaast worden regeringen door de opbrengsten minder geprikkeld om verantwoording af te leggen aan het volk (Gelb 2001: 129). Het historisch structuralistisch perspectief gaat ervan uit dat een groep die op het moment van de toenemende export relatief meer macht heeft binnen een land de druk zal opvoeren op de

regering om economisch beleid in hun voordeel aan te nemen. Het gevaar ligt volgens theoretici niet zozeer in het effect dat dit heeft op het handelen van de overheid, maar voornamelijk omdat de machtsbasis vergroot wordt waardoor de status quo gehandhaafd kan worden (Auty 1995: 268).

Het sociaal kapitaal perspectief legt uit dat een rijkdom aan bodemschatten slecht is voor de sociale cohesie. Hierdoor wordt de overheid beperkt in het aanpakken van economische schokken zoals een scherpe daling van de prijs van grondstoffen (Bellamy 2004: 189).

De resource curse heeft echter geen goede verklaring voor het feit dat sommige

ontwikkelingslanden met grote hoeveelheden grondstoffen wel een duurzame economische groei hebben, waaronder bijvoorbeeld Botswana. Onderzoekers proberen te achterhalen wat voor condities er in een land moeten zijn om de resource curse te ontlopen. Zo zijn er al verschillende

(9)

theorieën over democratie en grondstoffen, landen met een lange democratische traditie zouden minder gevoelig zijn voor de resource curse. Daarnaast maakt het verschil of de grondstoffen in publiek of overheidsbezit zijn. Olie inkomsten hebben vaak een negatief effect op

democratisering in arme landen (Ross 2001: 356).

Democratische ontwikkeling wordt veelvoudig behandeld in de literatuur over internationale betrekkingen en speelt ook een belangrijke rol in de resource curse. Volgens verschillende onderzoekers zoals Ross hindert de resource curse democratisering omdat winsten uit de grondstof verkoop worden ingezet om de roep om democratisering in toom te houden. Democratisering wordt vaak gedefinieerd als “een proces van politieke verandering die het politieke systeem, in welke maatschappij dan ook, in de richting duwt van een overheid systeem dat zorgt voor vrije competitieve politieke participatie in een omgeving waarin politieke en burgerlijke vrijheden worden gegarandeerd” (Samarasinghe 1994: 14). De ontwikkeling van een dictatuur naar een democratie volgt geen lineair pad, en deze ontwikkeling is nergens hetzelfde. Democratie wordt door veel indexen gemeten, maar er is geen universele consensus over hoe we democratie precies moeten definiëren. Over het algemeen bezit democratie verschillende

eigenschappen waarin vrijheid en politieke gelijkheid het meest genoemd worden. Het Freedom House meet democratie aan een aantal kernpunten:

– Een competitief meerpartijenstelsel.

– Universeel kiesrecht voor alle volwassenen.

– Regelmatige verkiezingen die in alle openheid plaatsvinden.

– Ruime toegang van politieke partijen tot de kiezers via de media en via algemene en open politieke campagnes.

(Website Freedomhouse.org – mei 2013).

China in Afrika

Naast de theorie over de resource curse wordt er ook gekeken naar de invloed van China in Angola. In 1954 heeft China’s premier Zhou Enlai de ‘vijf principes van vreedzame co-existentie’ geïntroduceerd. Dit zijn:

1. Wederzijds respect voor de soevereiniteit en territoriale integriteit. 2. Wederzijdse non-agressie.

(10)

4. Gelijkheid en wederzijds voordeel. 5. Vreedzame co-existentie.

Deze principes vormen nu nog steeds het fundament van het buitenlands beleid van China (Brautigam 2009: 47). Deze principes onderstrepen het belang van het principe van

non-interventie. Non-interventie houdt in dat de overheid van een staat zich nooit mag bemoeien met interne zaken in een andere soevereine staat. In principe heeft niemand zich volgens dit principe te bemoeien met zaken die zich binnen het eigen territorium afspelen (Saferworld 2011: 8). China geeft aan dat pogingen van andere landen om over democratisering en mensenrechten te

discussiëren de rechten van een soeverein land aantasten (Hanson 2008: 3). China wordt door Westerse landen vaak verweten dat het autoritaire staten de hand boven het hoofd houdt. Zo beschermt China autoritaire landen in de VN Veiligheidsraad door interventie initiatieven te vetoën (Alden et.al. 2008: 122). China stelt enorme bedragen als lening ter beschikking terwijl er vaak geen voorwaarden worden gesteld aan de verbetering van bestuur of openheid in deze landen (Condon 2012: 7). De voorwaarden die door China gesteld worden zijn onder andere dat er met olie betaald wordt en dat grondstoffen ook als onderpand gebruikt worden. Daarnaast zijn er ook de zogenaamde oil-for-infrastructure deals, waarbij China zorgt voor leningen die dienen voor de bouw van infrastructuur. China stelt bij leningen echter in veel gevallen de voorwaarde dat 70% van het werk Chinees moet zijn waardoor dit niet ten goede komt aan de

werkgelegenheid in het land dat de lening afsluit (Hanson 2008: 4). Een van de effecten van de resource curse is dat er weinig werkgelegenheid ontstaat in grondstofrijke landen omdat er gefocust wordt op één export product. Ruwe grondstoffen hoeven vaak niet verwerkt te worden, maar worden slechts gewonnen waardoor het in veel gevallen geen arbeidsintensief werk is. Als de infrastructuur projecten die bijvoorbeeld in Angola dankzij Chinese leningen worden

gefinancierd ook nog grotendeels gerund worden door Chinese werknemers verergert dit de situatie omtrent werkgelegenheid. Aan de basis van de leningen zonder voorwaarden betreffende democratisering of openheid ligt het ‘non-interference’ principe wat China hanteert in haar externe betrekkingen. Dit non-interventie beleid is erg belangrijk in de betrekkingen tussen China en Afrika. Er is echter een kleine verandering te zien in het beleid van China. VN-moties over interventie of vredesmachten worden niet meer direct geblokkeerd en China heeft zelfs lichte druk uitgeoefend op Soedan om een vredesmacht van de Verenigde Naties toe te laten. Maar over het algemeen blijft het principe van non-interventie een deel van het Chinese beleid (Ibid. 4). Dankzij het principe van non-interventie heeft China meer potentiële handelspartners. Afrikaanse autoritaire landen zoals bijvoorbeeld Soedan en Zimbabwe worden geboycot door Westerse

(11)

landen. China heeft geen morele bezwaren tegen handel met deze landen door het non-interventie principe. De vrees van Westerse landen is dat deze zogenaamde ‘rogue states’ dankzij de handel met China niet genoodzaakt zijn structurele hervormingen door te voeren. China geeft aan dat hervormingen van binnenuit moeten komen. De soevereiniteit moet daarom worden

gerespecteerd (Saferworld 2011: 9). In landen als Angola, waar een relatief kleine groep mensen het voor het zeggen heeft, zorgt dit voor een belemmering van democratisering en transparantie. Het staat perspectief binnen de resource curse theorie verklaart dit: de inkomsten uit de olie export maken het mogelijk voor de overheid om het volk ‘om te kopen’. Door inkomsten in te zetten voor sociale voorzieningen wordt kritiek op de regering afgewend en is er minder roep om democratisering of transparantie.

Angola en China, Olie, Leningen en de Resource Curse

China was al actief in Angola tijdens de onafhankelijkheidsstrijd tegen Portugal (Campos e.a. 2008: 2). China steunde echter de verliezende partijen waarna het weigerde om de nieuwe staat te erkennen. Diplomatieke relaties tussen de twee begonnen pas in 1983 (Ibid. 3).

De jaren ’90 zagen een gestage verbetering in de relaties tussen China en Angola. De handel nam sterk toe, voornamelijk door samenwerking op het gebied van defensie. Aan het eind van de jaren ’90 werd Angola de op een na grootste handelspartner van China in Afrika (Ibid. 3).

Het einde van de burgeroorlog in 2002 luidde een nieuw tijdperk in voor Angola. Vanaf het begin heeft de overheid een sterke greep gehad op de wederopbouw van het land. Daarnaast was er geen grootschalige verzoening nodig omdat er een duidelijke winnaar was en de bevolking oorlogsmoe was (Magalhaes Ferreira 2009: 7). José Eduardo dos Santos, leider van de MPLA (Movimiento Popular de Libertaçao), is al president van Angola sinds 1979. De MPLA regeert Angola al sinds het land onafhankelijk is geworden in 1975. De MPLA versloeg de andere strijdende partijen (UNITA & FNLA) in de burgeroorlog.

Sinds de rust in Angola is teruggekeerd in 2002 is de aard van de relatie tussen Angola en China sterk veranderd. Waar de relatie tussen Angola en China eerst nog gebaseerd was op defensie en veiligheid verschoof dit in 2002 naar economische samenwerking. Angola had geld nodig om de plaatselijke infrastructuur weer te herbouwen en de industrie weer tot leven te roepen. Het IMF

(12)

was al langer actief in Angola en tussen 1995 en 2004 werd er onderhandeld over vier

verschillende IMF programma’s (Brautigam 2009: 274). Het doel van deze programma’s was naast de wederopbouw van het land om de transparantie in de oliesector te verbeteren. Naast het verbeteren van openheid en de implementatie van duurzaam beleid moest Angola minder

kortlopende leningen af sluiten om de economie minder schokgevoelig te maken. Angola had ten minste 48 “oil-backed loans” lopen bij Westerse banken (Ibid.). Dit zijn leningen die afbetaald worden met olie of waarin olie als onderpand dient. De onderhandelingen over de IMF

programma’s liepen allemaal stuk. In 2004 had Angola direct grote bedragen nodig voor de wederopbouw en leek het er op dat het nieuwe IMF programma de enige optie was. Op dit moment stelt China een miljarden lening voor waar geen voorwaarden omtrent transparantie aan verbonden zijn (Brautigam 2009: 274). De Chinese lening heeft als doel het land weer op te bouwen na de enorme vernietigingen die plaats hebben gevonden gedurende de burgeroorlog. Daarnaast speelt de olie industrie een enorm belangrijke rol in de economische betrekkingen tussen beide landen. De lening van China aan Angola wordt onder andere afbetaald door de levering van olie aan China. Dit is het begin van de bloeiende betrekkingen tussen China en Angola.

Kenmerken van de handel tussen China en Angola

China’s economie is in de loop der jaren enorm gegroeid. Door de groeiende industrie is er een enorme toename te zien in de vraag naar ruwe grondstoffen. Voor de industrie zijn grondstoffen nodig waarover China niet in voldoende mate beschikt. China is hierdoor genoodzaakt om grondstoffen te importeren uit andere landen (Friedberg 2006: 17). In 2002 is China begonnen met het zogenaamde ‘Going Out’ beleid, waarmee de Chinese regering Chinese bedrijven wil stimuleren om grondstoffen en activa in andere landen te kopen. Chinese mijnbouwbedrijven werden door middel van gesubsidieerde leningen en belastingen gestimuleerd om grondstoffen te delven in het buitenland (Ibid. : 21). Het Going Out beleid van de Chinese overheid viel samen met het einde van de burgeroorlog in Angola.

Grote delen van Angola moesten herbouwd worden na de jarenlange burgeroorlog. De vrede zorgde eveneens voor een enorme groei in de olie output. Deze combinatie van factoren zorgde ervoor dat een snelle groei in de relaties tussen China en Angola zich kon voordoen (Alves 2010: 4).

(13)

einde van de burgeroorlog grotendeels uit wapenhandel en samenwerking op het terrein van defensie (Corkin 2011: 1). Na de burgeroorlog kwam er meer nadruk op economische

samenwerking, met olie als grootste handelsproduct. Angola is één van de meest olierijke landen in de wereld, en is door de ontdekking van nieuwe olievelden potentieel een van de belangrijkste olieleveranciers in de wereld (Alves 2010: 4). De productie van olie is sinds 2002 verdubbeld, van 905.000 vaten per dag naar 1.9 miljoen vaten per dag in 2008 (Ibid. 4). Angola is, op Zuid-Afrika na, China’s grootste handelspartner en is goed voor 15.7 procent van China’s totale olie import en 39 procent van Angola’s olie export (Corkin 2011: 1). De Angolese olie industrie is enorm aantrekkelijk door de lage operationele kosten en een ontzettend hoge succes marge bij olie-exploratie: 60% van de exploratie bronnen bevatte olie (Alves 2010: 5).

Chinese leningen en investeringen

Naast de grote hoeveelheden olie die China importeert uit Angola wordt er ook veel geld

geïnvesteerd in de Angolese economie. In 2003 tekenden het ministerie van financiën van Angola en het Chinese ministerie van handel een ‘framework agreement’ voor economische en

commerciële samenwerking (Campos & Vines 2008: 17). De leningen die Angola van China ontvangt zijn over het algemeen ‘resource-backed loans’, verstrekt door ‘The Chinese Exim Bank’. De Exim Bank (De Chinese Export Import Bank) verstrekte de eerste lening van 2 miljard dollar aan Angola in 2002. Dit is een zogenaamde ‘oil-backed loan’, deze leningen worden terug betaald met de inkomsten uit de olie-industrie. De lenende partij zet over het algemeen inkomsten uit de olie export opzij als garantie (Alves 2013: 101). Naast de afbetaling via olie-inkomsten kwamen China en Angola overeen dat er 10.000 vaten olie per dag verscheept zouden worden naar China om bij te dragen aan de afbetaling van de lening. Daarnaast kregen Chinese bedrijven een hoop constructie contracten in Angola (Taylor 2006: 941). Dit is een zogenaamde ‘no-strings-attached’ lening, waarbij er geen voorwaarden voor verbetering in transparantie of democratisering zijn opgenomen. Het bedrag van twee miljard was helemaal beschikbaar voor infrastructuur projecten. Dit wordt ook wel de ‘Angola mode’ genoemd, wat inhoudt dat de lening niet direct ten goede komt aan de overheid maar dat het een krediet is beschikbaar voor infrastructurele projecten. Chinese bedrijven kunnen dan na goedkeuring van de Angolese overheid deze projecten uitvoeren (Reisen 2007: 3). 70 procent van de werknemers die deelnamen in deze constructie projecten waren echter Chinees en een groot deel van de belangrijkste contracten gingen naar Chinese firma’s (Houser 2008: 151).

(14)

in vijf jaar tijd (tussen 1997 en 2002) ongeveer 4.2 miljard dollar aan olie-inkomsten uit de overheidskas, dit komt neer op ongeveer 10% van het bruto binnenlands product (Human Rights Watch 2004: 33). In een ontwikkelingsland met een zwakke maar autoritaire overheid is het moeilijk om via legitieme kanalen geld te verdienen waardoor corruptie aantrekkelijker wordt (Hammond 2011: 352). Het IMF concludeerde dat het ontbreken van transparantie in de

overheidsuitgaven en een tekort aan verantwoording sociale ontwikkeling en humanitaire hulp in de weg staat. De Angolese overheid geeft aan dat dit kwam doordat de overheid over

onvoldoende capaciteiten beschikt om corruptie aan te pakken. Het IMF wijt het aan politieke onwil van de bestuurlijke elite (IMF Report 2002: 25).

In 2004 was het IMF bereidt om een nieuwe lening te verstrekken aan Angola voor reconstructie doeleinden. Aan deze lening werden eisen verbonden met betrekking tot het verbeteren van de transparantie. De Angolese regering was huiverig om een dergelijke lening te accepteren. De Chinese Exim Bank kwam vervolgens met een nieuwe lening van twee miljard dollar, ook weer zonder voorwaarden met betrekking tot corruptie en transparantie. De Angolese overheid accepteerde deze nieuwe Chinese lening en liet de IMF lening schieten. In ruil voor de lening moest Angola 40.000 vaten olie per dag exporteren naar China (Taylor 2006: 947). Tussen 2004 en 2010 heeft de EXIM bank meer dan 10.5 miljard dollar aan olie-backed kredieten verstrekt aan de Angolese regering (Corkin 2011: 2). Geschat wordt dat tegen het einde van 2010 dagelijks ongeveer 60.000 vaten olie verscheept worden naar China voor het afbetalen van leningen (Alves 2013: 113).

Subvraag 1: Is er sprake van een resource curse?

De uitgebreide literatuur over de resource curse theorie geeft een aantal oorzaken voor het ontstaan van dit ontwikkelingsprobleem. In deze paragraaf gaan we kijken naar de verschillende oorzaken voor de resource curse en of deze zijn te herkennen in de casus Angola. De oorzaken die vaak worden genoemd zijn:

- Afhankelijkheid export en prijsschommelingen - Risicovolle investeringen

- Oneven Ruilvoet - Buitenlandse bedrijven

(15)

Daarnaast zijn er een aantal politicologische perspectieven en modellen binnen de internationale betrekkingen die het ontstaan van de resource curse gedeeltelijk proberen te verklaren. Deze perspectieven zijn:

- Het rationele actor model - Behavioristisch perspectief - Staat perspectief

- Historisch structuralistisch perspectief - Sociaal kapitaal perspectief

Na de behandeling van de verschillende oorzaken van de resource curse zullen we ze bekijken vanuit de verschillende perspectieven. Na de analyse kunnen we concluderen of er inderdaad een resource curse is in Angola.

Afhankelijkheid export en prijsschommelingen

Een van de oorzaken die door veel onderzoekers wordt genoemd is dat landen afhankelijk zijn van de export van ruwe grondstoffen. In het geval van Angola gaat het voornamelijk om de olie export. Olie heeft een aantal eigenschappen die ten grondslag liggen aan de resource curse. Allereerst is olie van vitaal belang voor de wereldeconomie, olie wordt niet geproduceerd maar het wordt gewonnen, de productie van olie is kapitaal- en technologie-intensief en de

verkoopprijs is hoog in vergelijking met de kosten van oliewinning waardoor er relatief hoge winsten zijn te halen op de winning van olie (Humphreys et.al. 2007: 3-4). Het OECD schrijft in het ‘economic outlook report’ van 2004/2005 dat Angola een grote taak wacht om met de enorme voorraad hulpbronnen de leefsituatie van haar inwoners te verbeteren. Uit cijfers van de OECD blijkt dat Angola voor 59% van het BBP afhankelijk is van de industrie en dat meer dan 95% van de export bestaat uit grondstoffen en brandstof (http://www.oecd.org/trade/aft/48321336.pdf mei 2013). De afhankelijkheid van grondstof exporten is erg gevaarlijk door prijsschommelingen. Hierdoor kan de zogenaamde ‘Dutch Disease’ ontstaan. De Dutch Disease beschrijft de relatie tussen een toename in de exploitatie van grondstoffen en de krimp van de andere economische sectoren. Door de groei in volume van export stijgt de waarde van de nationale munteenheid waardoor het voor andere landen duurder wordt om producten te importeren uit het betreffende land. Dit schaadt de fabricage sector doordat de sector niet meer kan concurreren met andere

(16)

landen waar de munteenheid niet in waarde is gestegen, ook andere producten die prijsgevoeliger zijn worden hierdoor relatief duur om te importeren (Acosta e.a. 2009: 1). In Angola is dit effect sterk waarneembaar. Voor het einde van de burgeroorlog was Angola een groot producent en exporteur van producten als koffie, maïs en gewassen. De oliesector werd pas sterk ontwikkeld na het einde van de burgeroorlog en zorgde ervoor dat andere exportproducten niet meer

competitief waren. De voormalige export producten worden nu voor een groot deel geïmporteerd waardoor de werkgelegenheid in het gedrang komt (Kyle 2002: 5). De enorme stijging van de oliesector heeft een enclave-effect gekregen op de Angolese economie. Dit houdt in dat één sector zorgt voor een groot deel van de inkomsten van een land, dit stimuleert extra investeringen in dezelfde sector waardoor diversificatie van de economie uitblijft.

Risicovolle investeringen

De ‘oil shock’ van 2008 laat goed zien waar het gevaar ligt voor een olie exporterend land. De Angolese munteenheid (de Kwanza) werd gedeprecieerd nadat de olie inkomsten daalden. Door de depreciatie trok de olie verkoop aan, aangezien de olie relatief nog goedkoper werd ten opzichte van andere olie exporterende landen. Tegelijkertijd werd het duurder voor Angola om producten te importeren. De afhankelijkheid van mondiale olie en diamant prijzen maken de Angolese economie erg vatbaar voor exogene schokken.

75% van de overheidsinkomsten in Angola is afkomstig uit de olie-export (BNP Paribas: April 2013). Door de dalende olieprijs in 2008 ontstond er een begrotingstekort waardoor de rente omhoog ging en er meer geleend moest worden. Deze schommelingen in de waarde van de nationale munt zorgen voor onzekerheid over prijzen. Een langere dip in de olie prijzen zou kunnen leiden tot een daling van de overheidsuitgaven. Door de enorm scheve verdeling van welvaart zou een daling van de overheidsuitgaven gevoeld worden door een groot deel van de arme bevolking. Dit kan op termijn leiden tot sociale onrust (denk aan stakingen en

demonstraties) en maakt investeren in Angola meer risicovol. Angola heeft moeite met het aantrekken van buitenlandse investeerders, met de grote uitzondering van China (Vines &

Weimar 2011: 2). In 2004 vonden de eerste grootschalige publieke investeringen in Angola door China plaats (Corkin 2011: 3). De grootschalige investeringen leidde er in eerste instantie toe dat ook andere landen leningen verstrekten aan Angola, waaronder landen als Spanje, Canada en Brazilië. De Angolese regering is bang om gezien te worden als een zogenaamde ‘client state’ van China en streeft daarom naar diversificatie van handelspartners (Ibid. : 4).

(17)

Oneven ruilvoet

Landen die ruwe grondstoffen exporteren zijn in veel gevallen afhankelijk van de inkomsten uit de export. Arme landen als Angola die hun inkomsteen voor een groot deel halen uit de export van ruwe grondstoffen hebben vaak geen sterk gediversifieerde economie. Dit leidt er toe dat arbeidsintensieve producten vaak geïmporteerd moeten worden. Dit zorgt in sommige gevallen voor een sterk oneven ruilvoet, waarbij er meer wordt geïmporteerd dan geëxporteerd. Angola heeft geen oneven ruilvoet, in 2012 exporteerde Angola voor ruim 17 miljard aan producten en importeerde het ‘slechts’ 6 miljard aan producten, waardoor er een overschot is van bijna 11 miljard dollar (website: trading economics 2012). Ter vergelijking: het handelsoverschot van Angola in 2002 bedroeg ‘slechts’ 4.6 miljoen dollar (Wing 2011: 9). Angola’s export bestaat voor 95 procent uit olie en andere ruwe grondstoffen, daarnaast exporteert het voornamelijk koffie, katoen en vis. De import bestaat voornamelijk uit voedsel, textiel producten en

consumentengoederen (Economy watch: 2013). De oneven ruilvoet is gevaarlijk op het moment dat de prijzen van olie sterk dalen. Angola heeft een enorm handelsoverschot waardoor een daling van de prijs niet direct voelbaar is, maar omdat de Angolese regering sterk afhankelijk is van de export inkomsten kan dit toch tot problemen leiden. Een daling van de export zorgt direct voor een daling van de inkomsten en het gevaar dat Angola achter komt te lopen op het

terugbetalen van de leningen.

Buitenlandse bedrijven

De productie van olie brengt een aantal problemen met zich mee voor de nationale economie. Het grootste probleem van olie is dat het niet wordt geproduceerd maar dat het wordt gewonnen. Olie wordt zeer plaatselijk gewonnen waardoor regio’s waar geen olie gewonnen wordt geen links hebben met de productie of extractie. Doordat er geen productie plaatsvindt is de kans erg groot dat er geen links ontstaan tussen de olie-industrie enerzijds en andere industrietakken anderzijds. De opbrengsten van de oliewinning sijpelen hierdoor niet door tot andere industrieën waardoor een toename van economische activiteiten in de olie-industrie geen of weinig effect hebben op andere delen van de economie. De winning van olie is een geavanceerd proces waarbij grote technologische expertise en kapitaalinvesteringen komen kijken, dit betekent dat in

ontwikkelingslanden als Angola vaak buitenlandse bedrijven verantwoordelijk zijn voor de winning van olie en de distributie (Hammond 2011: 351). Dit zorgt voor het enclave karakter dat

(18)

de olie sector in Angola heeft. Er zijn relatief weinig werknemers actief in de olie-industrie, waardoor het geen vergroting van de werkgelegenheid tot gevolg heeft. Buitenlandse bedrijven nemen vaak werknemers uit eigen land aan waardoor de werkgelegenheid voor Angola niet vergroot wordt.

Politicologische perspectieven op de Resource Curse

De Politicologische perspectieven op de Resource Curse hebben verschillende verklaringen voor de (verergering van) de resource curse. Het rationele actor model heeft verklaringskracht voor het streven naar winstmaximalisatie en daarmee de grootschalige investeringen in de oliesector. De winstmaximalisatie zorgt voor meer overheidsinkomsten waardoor het makkelijker is voor de regering om de macht te behouden. Hoge olieprijzen werken in het voordeel van de overheid omdat zij op deze manier meer inkomsten krijgt. Het maakt de overheid minder afhankelijk van belastingsinkomsten en minder gevoelig voor de steun van de bevolking. De Angolese regering probeert de olie-inkomsten beter te distribueren over de bevolking en de bevolking te betrekken bij de olie-industrie, dit proces noemt men ‘Agolanisering’ (US Energy Information

Administration report: January 8 2013). Door de bevolking meer te betrekken bij de industrie verkrijgt de regering meer legitimiteit. De overheid wil bedrijven verplicht stellen om meer Angolezen aan te nemen.

Het behavioristisch perspectief stelt dat de regering door geld uit te geven aan prestige projecten meer legitiem lijkt in de ogen van de bevolking. De Angolese overheid is gevoelig voor prestige projecten, zo zijn ze begonnen aan de bouw van een vliegveld van een half miljard dollar (Misser 2008: 71). Verschillende mensen hebben hun ongenoegen geuit, het vliegveld is veel te groot voor het aantal vluchten richting Luanda. De overheid had het geld beter kunnen spenderen aan onderwijs of de gezondheidszorg. Op een conferentie in Parijs zei de econoom Alves Rocha dat ‘het uitgave patroon van de Angolese overheid nauwelijks aansluiting vindt bij de wensen van een burgerbevolking die nog herstellende is van een jarenlange burgeroorlog’ (Misser 2008: 71). De overheidsuitgaven aan onderwijs en gezondheidszorg als percentage van het BBP zijn de afgelopen jaren zelfs afgenomen (Hammond 2011: 359). Het staat perspectief lijkt in het geval van Angola erg op het behavioristisch perspectief. De elite valt in Angola samen met de regering waardoor deze perspectieven naadloos in elkaar overlopen. Het staat perspectief kijkt naar de manier waarop de staat omgaat met de opbrengsten van de olie industrie. De staat wordt gemotiveerd om te investeren in sociale voorzieningen om de bevolking tevreden te houden.

(19)

Door de afhankelijkheid van de olie industrie wordt diversificatie van de economie echter tegengewerkt waardoor duurzame economische groei op de termijn in gevaar kan komen. Er wordt wel degelijk geïnvesteerd in sociale voorzieningen en onderwijs, maar er wordt meer geïnvesteerd in de olie industrie. De olie industrie is kapitaal intensief, is niet goed gelinkt met andere takken binnen de economie waardoor het erg moeilijk is om de economie te diversifiëren (Angola Outlook report 2012: 2).

Het historisch structuralistisch perspectief kijkt naar de invloed van een groep die op het moment van grote economische groei relatief veel macht bezit op het beleid van de regering. De olie-industrie is in Angola altijd direct verbonden geweest met de regering. De bestuurlijke elite valt samen met de groep die afhankelijk is van de olie-inkomsten. Sonangol, de Angolese olie

maatschappij is in staatshanden en heeft zich tot een belangrijke en effectieve bevorderaar van de staatsbelangen ontwikkeld (Victor e.a. 2012: 836). Door de nauwe banden met de overheid heeft Sonangol meer bevoegdheden dan traditionele oliemaatschappijen, zo gaat Sonangol over de koop van wapens en over het distribueren van geld naar de private sector. Het geld beland voornamelijk bij actoren binnen de private sector die directe of nauwe banden hebben met de overheid (Victor e.a. 2012: 841). De overheid en de invloedrijke economische krachten zijn zo nauw verbonden met elkaar dat ze dezelfde belangen hebben die allemaal teruglinken naar de olie industrie.

Het sociaal kapitaal perspectief kijkt naar de invloed van de grondstoffen inkomsten op de sociale cohesie. De burgeroorlog was gedeeltelijk economisch van aard maar er waren ook etnische geschillen. Verschillende bevolkingsgroepen die zich hadden verenigd tegen de Portugese koloniale overheersers konden het niet eens worden over de nieuwe inrichting van het land. Drie groepen, de MPLA, UNITA en FNLA representeerden respectievelijk de Mbundu, Ovimbundu en de Bacongo. De MPLA won de burgeroorlog en het is dan ook niet verrassend dat zij de begunstigden zijn van de olie-industrie (Malaquias 1997:105). Dit heeft een negatief effect op de sociale cohesie in Angola. Informele etnische netwerken hebben de MPLA geholpen aan de macht te blijven, dit leidt tot corruptie en ongenoegen onder de bevolking (Ibidem: 112).

Is er een resource curse in Angola?

Gebaseerd op de verschillende mechanismen achter de resource curse kunnen we aannemen dat Angola het slachtoffer is van de resource curse. De afhankelijkheid van de export van olie zorgt voor een gevaarlijke economische situatie waarin te weinig nadruk ligt op diversificatie.

(20)

Prijsschommelingen zorgen voor instabiliteit. De overheidsinkomsten zijn zeer afhankelijk van de olie export waardoor een daling in de olieprijs direct gevolgen heeft voor het overheidsbudget. De olieprijs zorgt ook voor een veranderende wisselkoers en een zeer volatiele economische situatie waardoor investeren in Angola veel risico met zich meedraagt. De olieprijs heeft geleid tot de ‘dutch disease’ wat direct effect heeft op diversificatie van de economie. Veranderende wisselkoersen maken bedrijven minder slagvaardig en/of rendabel waardoor de plaatselijke industrie bedreigd wordt. De staat is door haar afhankelijkheid van de olie-inkomsten geneigd om geld te investeren in de olie industrie en prestige projecten op te zetten om de bevolking voor zich te winnen maar heeft moeite om de economie te diversifiëren.

Subvraag 2: Hebben Chinese leningen invloed op mechanismen die (kunnen)

leiden tot een resource curse in Angola?

Angola heeft sinds 2004 een aantal grote Chinese leningen ontvangen. Al deze leningen waren infrastructuur-voor-olie leningen, de Angolese overheid noemt deze manier van lenen de ‘Angola mode’. Eind 2011 zijn er inmiddels vier krediet lijnen verstrekt ter waarde van 9 miljard dollar. De grootste geldschieter is de China EXIM bank, één van de leningen van 1.5 miljard dollar heeft Angola ontvangen van de China Development Bank (CDB). Deze lening is geen infrastructuur-voor-olie lening (Alves 2013: 108).

De leningen die China aan Angola heeft verstrekt:

Jaar: Verstrekker: Waarde:

2004 China EXIM Bank 2 miljard USD

2007 China EXIM Bank 2.5 miljard USD

2010 China Development Bank 1.5 miljard USD

2011 China EXIM Bank 3 miljard USD

(Bron: Alves 2013: 108).

De leningen van de EXIM bank kwamen allemaal met de voorwaarde dat 70% van de ondernemers die werken aan de wederopbouw van de infrastructuur Chinees moeten zijn, daarnaast moesten producten voor de projecten ingekocht worden uit China (Alves 2010: 6). De

(21)

leningen kwamen verder niet met voorwaarden met betrekking tot de verbetering van bestuur. De leningen zouden allemaal gedeeltelijk worden terugbetaald door de levering van olie (Ibidem). Naast deze voorwaarden hadden deze leningen een gunstigere rente en terugbetalingstermijn dan de eventuele lening van het IMF.

In het licht van de resource curse theorie zijn er verschillende problemen te herkennen die door de Chinese leningen versterkt of in stand gehouden kunnen worden. Problemen die door een IMF lening misschien gedeeltelijk verholpen zouden worden. Door het non-interventie principe van de Chinese overheid is het voor China onwenselijk om veranderingen binnen een andere staat te stimuleren. Zoals eerder aangegeven vindt er grootschalige corruptie plaats in Angola, dit blijft voor een groot deel onzichtbaar omdat de gegevens over de olie-industrie niet transparant zijn. De IMF lening had als doel de oliesector transparant te maken en de overheidsuitgaven opener te maken waardoor Angola verantwoordelijk met de overheidsinkomsten om kan gaan. De Chinese leningen stimuleren transparantie niet waardoor er geen stimulans is om de grootschalige

corruptie effectief aan te pakken. Het staat perspectief op de resource curse geeft aan dat de staat gevoelig is voor korte termijn uitgaven om de bevolking tevreden te houden, daar hoort het diversifiëren van de economie niet bij omdat dit gepaard gaat met grote investeringen waarvan de uitkomsten niet direct zichtbaar zijn. Daarnaast is de oliesector enorm belangrijk voor het

terugbetalen van de Chinese leningen. Zowel de staat als de olie en diamant industrie worden gecontroleerd door een kleine kliek rond de Angolese president, dos Santos (Hackenesch 2011: 15). De voorwaarden die gesteld worden bij de Chinese leningen omtrent de afname van Chinese producten en de werkgelegenheid voor Chinezen in infrastructuur projecten vormen een gevaar voor duurzame economische ontwikkeling in Angola zelf. De plaatselijke industrie wordt hierdoor minder rendabel en slagvaardig en diversificatie wordt bemoeilijkt. Deze voorwaarden versterken de mechanismen achter de resource curse.

Het is belangrijk om te weten dat Angola maar weinig ontwikkelingshulp ontvangt van het westen, dit komt mede door de autoritaire overheid maar ook door de olie-inkomsten waardoor Angola over het algemeen veel projecten zelf kan betalen (Hacksenesch 2011: 16).

(22)

Subvraag 3: Hebben Chinese handelsbetrekkingen invloed op mechanismen

die (kunnen) leiden tot een resource curse in Angola?

Angolese afhankelijkheid van export naar China

In 2008 bedroeg de bilaterale handel tussen China en Angola $25.3 miljard, waar deze in 2002 nog maar 1 miljard bedroeg. 88% van de bilaterale handel bestond uit de import van olie door China ($22.3 miljard) (Alves 2010: 5). Sinds 2007 is China de grootste importeur van Angolese olie, ongeveer 29% gaat jaarlijks naar China toe (Ibid.). Hieruit wordt duidelijk dat China een enorm grote rol speelt in de Angolese economie, niet alleen door de olie importen maar ook als krediet verstrekker. Door de grote olie exporten en de kredieten van China raken de twee landen steeds meer onderling afhankelijk. Het grote gevaar van de Angolese afhankelijkheid van haar olie industrie is dat de mondiale olie prijzen erg gevoelig zijn voor vraag en aanbod en daarnaast voor financiële crises. Door de volatiele olie prijzen lopen overheidsinkomsten gevaar vooral gezien het grote aandeel van olie in de Angolese economie. Deze afhankelijkheid is duidelijk te zien nadat de olie prijzen daalden door de economische crisis en een dalende mondiale vraag. In de tweede helft van 2008 daalde de olie prijzen enorm, van 131 dollar per vat in juni tot 37 dollar per vat in december. Daarnaast werden de OPEC olie quota voor Angola verlaagd (BNP Paribas: April 2013). Door de dalende prijzen van olie en de financiële crisis had Angola minder geld te besteden aan diversificatie strategieën. De olie inkomsten liepen met 39% terug terwijl de omvang van de export niet daalde (Alves 2010: 6). De enorme infrastructuur en reconstructie projecten dreigden onhoudbaar te worden door de daling van olie-inkomsten. Dit was de kans voor China om nog meer betrokken te raken in de Angolese economie en meer olie ter

beschikking te krijgen. Drie nieuwe kredietlijnen werden goedgekeurd, van onder andere de ‘EXIM bank’, de ‘Industrial Commercial Bank of China’ en de ‘China Development Bank’. Deze kredieten bedroegen in totaal 10 miljard dollar (EUI Report 2009: 8).

Een van de schadelijke gevolgen van de afhankelijkheid van olie export is dat andere potentiële productieve sectoren niet geëxploiteerd worden. Hierdoor is Angola genoodzaakt om veel producten te importeren, waaronder een groot deel van de voedselvoorziening (Vines & Weimar 2011: 12). Aangezien de olie prijs instabiel is en hierdoor de sterkte van de munteenheid varieert verschillen de kosten van import elk jaar sterk, dit is gevaarlijk voor de stabiliteit. Het principe van de Dutch Disease zorgt daarnaast voor een enclave effect en het uitblijven van economische diversificatie. De grote Chinese vraag naar olie stimuleert extra investeringen in de olie industrie.

(23)

De Angolese regering is voor haar inkomsten heel erg afhankelijk van deze industrie, daarnaast worden met de olie-inkomsten de leningen afbetaald. Dit zorgt voor een ongezonde situatie waarin er een stimulans ontstaat om steeds meer te investeren in één sector. In feite ontstaan hierdoor twee los van elkaar staande economieën, de economie van de olie industrie en de economie van de rest (Kyle 2002: 6). Het overgrote merendeel van de Angolese bevolking is werkzaam in de ‘economie van de rest’, waardoor een grote meerderheid in bittere armoede leeft (ibid.).

Chinese investeringen in Angola

Er wordt door de Chinese overheid en het Chinese bedrijfsleven veel geïnvesteerd in de Angolese economie. De Chinese krediet lijnen kunnen in sommige gevallen niet gezien worden als directe investeringen, ondanks dat ze zorgen voor veel Chinese commerciële activiteiten in Angola (Corkin 2008:10). Zo schijnt ongeveer 99 procent van de Chinese investeringen in Angola in overheidshanden te zijn en wordt het beleid uitgezet door de kredietlijnen die onder andere door de EXIM bank zijn verstrekt (Ibid. 10).

ANIP, Angola’s National Agency for Private Investment laat echter zien dat er een toename is in het aantal Chinese bedrijven dat na succesvolle investeringen via de kredietlijnen in de Angolese economie vervolgens op eigen initiatief terugkeren voor nieuwe investeringen.

Naast de grote investeringen van China in de oliesector wordt er ook veel geïnvesteerd in de telecommunicatiesector. De investeringen in de oliesector hebben ertoe geleidt dat Sonangol (de Angolese nationale olie maatschappij) en Sinopec (de Chinese nationale olie maatschappij) samen de joint-venture Sonangol-Sinopec International (SSI) zijn gestart. De joint-venture heeft enorme aandelen in de olievelden voor de Angolese kust. De grote winnaar in dit verhaal is Sonangol die door een toename in Chinese investeringen, en als enige rechtmatige

winmaatschappij actief is in de Angolese olie winning, een stijging van de omzet zag. Het gevaar hiervan is echter dat de instapprijzen voor andere oliemaatschappijen wordt opgevoerd waardoor de Angolese oliesector steeds meer afhankelijk dreigt te worden van Chinese investeringen (Corkin 2008: 12).

In Directe Buitenlandse Investeringen (DBI) in Angola speelt China maar een hele kleine rol. DBI houdt in dat er direct in bedrijven of in het opzetten van bedrijven wordt geïnvesteerd. Slechts 0.25 procent van de DBI in Angola waren afkomstig uit China, het lijkt erop dat veel Chinese bedrijven Angola niet zien als een strategische plek om in te investeren (Corkin 2011: 3).

(24)

De Angolese import van Chinese producten is de afgelopen jaren enorm gestegen. China is, naast dat het de grootste importeur van Angolese producten is, op Portugal na de grootste exporteur van producten naar Angola (African Economic Outlook, Angola 2012: 7). De Chinese export is goed voor 13.7% van de Angolese import (Ibid.). Er is echter een enorm handelsoverschot voor Angola, door de sterk groeiende Chinese olie import (Campos & Vines 2008: 8). De handel tussen China en Angola is heel oneven verdeeld, er is een groot handelsoverschot voor Angola door de export van ruwe olie. Om een voorbeeld te geven bedroeg de totale Chinese import uit Angola in 2006 10.931 miljard dollar, terwijl de export naar Angola slechts 894 miljoen dollar bedroeg (Campbell & Sreeram 2009: 77).

Angola importeert voornamelijk staal en ijzer, batterijen, cement en voertuigen uit China (Ibid.). Dit zijn over het algemeen arbeidsintensieve producten. Door het handelsoverschot van ruim 9 miljard dollar lijkt dit geen probleem maar het zorgt alsnog voor gevaren. Zo produceert Angola nog niet de helft van het voedsel dat de bevolking nodig heeft terwijl 73% van de bevolking werkzaam is in de voedselindustrie (Porto & Clover 2004: 71). Dit impliceert hoe moeilijk het is voor de Angolese regering om de economie te diversifiëren en efficiënter te maken. Door de scherpe olie prijs dalingen die plaatsvonden in 2008 is opnieuw pijnlijk duidelijk geworden dat de olie industrie geen stabiele bron van inkomsten is. De prijzen van arbeidsintensieve producten zijn een stuk stabieler waardoor een daling van de olie-inkomsten verstrekkende gevolgen kan hebben.

Chinese bedrijven in Angola

Chinese bedrijven zijn in veel takken van de Angolese economie actief. SINOPEC is zeer actief in de olie-industrie en heeft grote aandelen in verschillende ‘blokken’ van de Angolese

olievelden (Corkin 2011: 2). Naast SINOPEC zijn er een aantal Chinese bedrijven actief in de wederopbouw van de infrastructuur die betaald worden door middel van de verschillende leningen die Angola met China heeft afgesloten (Ibid.: 1). De leningen van China zijn bedoeld om de vraag naar Chinese producten en diensten te vergroten, de voorwaarden die bij de lening gesteld werden zijn onder andere dat Chinese bedrijven worden ingezet voor de reconstructie werkzaamheden (Corkin 2012: 5). Nou is dit niet zo raar, er zijn maar weinig Angolese bedrijven die de capaciteiten hebben om grootschalige infrastructurele projecten te realiseren. Het probleem is echter dat door de werknemers quota maar weinig Angolezen werkzaam zijn in de industrie en er op dit vlak maar weinig ontwikkeling is in de Angolese industrie. De Chinese leningen en herbouw van de infrastructuur zitten op deze manier ontwikkeling van industriesectoren in Angola zelf in de weg. Chinese bedrijven importeren bakstenen en andere benodigdheden uit

(25)

China of zorgen dat deze door Chinezen lokaal gemaakt worden. In sommige gevallen wordt er zelfs voedsel verbouwd door Chinezen in Angola voor de werknemers van Chinese

constructiebedrijven (Corkin 2011: 56). Het ging zelfs zo ver dat Angolese fabrikanten van bijvoorbeeld bakstenen alleen nog maar bakstenen konden leveren als er een nood tekort was. De Chinese werkwijze zorgt voor een vergroting naar de vraag van Chinese goederen maar dit heeft een nadelig effect op de Angolese industrie.

Conclusie

Is er sprake van een resource curse, en wordt deze beïnvloed door de handelsbetrekkingen met en de leningen van China?

De resource curse is een complexe theorie die verklaart hoe het komt dat een staat met een

rijkdom aan grondstoffen niet in staat is om zich economisch duurzaam te ontwikkelen. Angola is een staat met een enorme economische groei, maar het grootste deel van die groei is direct

afkomstig uit de olie industrie. Verschillende voorwaarden en uitwerkingen die vaak binnen de resource curse literatuur worden genoemd, zoals grootschalige corruptie, economisch wanbeleid, een autoritaire overheid en een grote kloof tussen arm en rijk zijn duidelijk te herkennen in de casus Angola. Het enclave-effect dat de oliesector heeft op de Angolese economie staat

diversificatie in de weg. Een relatief klein deel van de Angolese bevolking profiteert van de olie-inkomsten. Er is een scheiding binnen de economie ontstaan, met enerzijds de olie-economie en anderzijds de economie van de rest waar het overgrote deel van de Angolese bevolking

werkzaam is en die maar een klein deel van het bruto binnenlands product oplevert. Er wordt wel geld uitgegeven aan diversificatie en sociale voorzieningen maar de afgelopen jaren is er een daling te zien in de sociale uitgaven. De regering bestaat uit één autoritaire partij die al 38 jaar aan de macht is.

De mechanismen achter de resource curse worden niet alleen beïnvloedt door de Angolese overheid, etnische verschillen, armoede en de afhankelijkheid van de olie industrie maar ook door externe factoren. China heeft door het verstrekken van leningen en grote olie importen direct invloed op de economische situatie in Angola. Het non-interventie principe van China zorgt ervoor dat Angola niet gestimuleerd wordt om haar olie-inkomsten transparant te maken of duurzame economische en democratische hervormingen door te voeren. Leningen van het westen komen wel vaak met voorwaarden die de transparantie laten verbeteren waardoor duurzamer economisch beleid beter uitvoerbaar is. De Chinese leningen bieden Angola de kans om de status

(26)

quo te behouden waardoor corruptie niet goed aangepakt kan worden. De leningen zorgen voor een groei van de vraag naar Chinese producten maar schaden hiermee indirect de plaatselijke economie. De werkgelegenheid wordt door de ‘olie-voor-infrastructuur leningen’ niet sterk vergroot, omdat 70% van de werknemers Chinees moet zijn. Deze leningen zorgen ervoor dat Angola sterk afhankelijk wordt van de olie industrie. De olie is nodig voor het aflossen van de leningen, een terugval in productie of prijsschommelingen hebben directe gevolgen voor de overheidsuitgaven en de economische situatie. Chinese investeringen in de olie industrie zorgen voor hogere instapprijzen, Angola dreigt hierdoor steeds meer afhankelijk te worden van China.

Angola kan de resource curse situatie verbeteren door de economie meer transparant te maken. Dit zou corruptie bemoeilijken en daarmee een aantal voordelen van de olie-industrie voor de bestuurlijke elite beperken. Transparantie kan ervoor zorgen dat inkomsten beter geïnvesteerd worden in de economie waardoor duurzame groei op de lange termijn veiliggesteld kan worden. Daarnaast moet er meer nadruk komen op het diversifiëren van de economie, uitgaven aan onderwijs en toegang tot alle basisvoorzieningen voor de bevolking. Goed onderwijs kan ervoor zorgen dat Angola een aantrekkelijke plek wordt om in te investeren en kan hierdoor

werkgelegenheid opleveren.

Door de tijd en omvang van dit onderzoek is het niet mogelijk om alle oorzaken en verbanden in beschouwing te nemen. Het ontbreken van economische gegevens en onduidelijkheid over de totale leningen aan Angola maakt het moeilijk om de Chinese economische invloed op Angola in perspectief te plaatsen. Ondanks deze onzekerheid lijk de resource curse wel degelijk aanwezig in Angola en lijkt China een vrij grote rol te spelen in dit probleem.

(27)

Literatuurlijst

Acosta, P.A., Lartey, E.K.K., Mandelman, F.S. (2009). Remittances and the Dutch Disease. Federal Reserve Bank of Atlanta no. 2009 8a.

African Economic Outlook (2012): Angola 2012 report. Issy les Moulineaux, 2012.

Alden, C. e.a. (2008). China Returns to Africa: A Superpower and a Continent Embrace. Columbia University Press, New York.

Alves, A.C. (2013). Chinese Economic Statecraft: A Comparative Study of China’s Oil-backed

Loans in Angola and Brazil. Journal of Current Chinese Affairs 1/2013: 99-130.

Alves, A.C. (2010). A Brief Analysis of China’s Oil Interests in Angola. The China Monitor Issue 54, Centre for Chinese Studies Agusut 2010.

Askouri, A. (2007). African Perspectives on China in Africa. Fahamu – Networks for Social Justice, Cape Town.

Auty, R. (1995). Industrial Policy, Sectoral Maturation and Postwar Economic Growth in

Brazil: The Resource Curse Thesis. Economic Geography 71:3 257-272

Auty, R.M. e.a. (1998). Sustainable Development in Mineral Economies. Oxford University Press Inc., New York.

Bellamy, F.J. & Clark, B. (2004). Ecological Imperialism: The Curse of Capitalism. Socialist Register 2004.

Brautigam, D. (2009). The Dragon's Gift: The Real Story of China in Africa. Oxford Univerity Press.

Brookes, P. (2007). Into Africa: Grab for Influence and Oil. Heritage Lectures, the Heritage Foundation.

Brookes, P. & Shin, J.H. (2006). China's Influence in Africa: Implications for the United States. Backgrounder, No. 1916.

Campbel, H. & Sreeram, C, (2009). Unequal Equals: Angola and China. World Affairs Spring 2009 Vol. 13 no. 1

Campos, I. & Vines, A. (2008). Angola and China: A Pragmatic Partnership. African Program, Chatham House, London.

Cibian, S. (2008). An International Relations Theory Perspective on Development Aid and its

Role in Shaping the Post-1945 World Order. Europolis, Journal of Political Science and Theory

(3/2008).

Condon, M. (2012). China in Africa: What the Policy of Nonintervention Adds to the Western

(28)

Coorey, S. & Kahkonen, J. (2004). IMF, Staff Report for the 2004 Article IV Consultation With

Angola. International Monetary Fund, Washington D.C..

Corkin, L. (2008). All's Fair in Loans and War: The Development of China-Angola Relations. Scottsville: University of KwaZulu-Natal Press.

Corkin, L. (2011). China and Angola: Strategic Parntership or Marriage of Convenience?. Angola Brief: January 2011 Volume 1 No. 1.

Corkin, L. (2011). Chinese Construction Companies in Angola: A Local Linkages Perspective. MMCP, March 2011.

Corkin, L. (2012). Chinese Construction Companies in Angola: A Social Responsibility

Perspective. Heinrich Böll Foundation, Cape Town: March 2012.

Dijk, van, M.P. (2009). The New Presence of China in Africa. Amsterdam University Press.

Freedomhouse: Methodology. http://www.freedomhouse.org/report/freedom-world-2012/methodology Geraadpleegd op 15 mei, 2013.

Friedberg, A.L. (2006). Going Out: China’s Pursuit of Natural Resources and Implications for

the PRC’s Grand Strategy. NBR Analysis, September 2006.

Gelb, A. (1998). Oil Windfalls: Blessing or Curse. Oxford University Press Inc., New York.

Hammond, J.L. (2011). The Resource Curse and Oil Revenues in Angola and Venezuela. New York, Science & Society, Vol. 75, No. 3, July 2011.

Hanson, S. (2008). China, Africa, and Oil. Council on Foreign Relations, June 6, 2008.

Houser, T. (2008). The Roots of Chinese Oil Investment Abroad. Asia Policy 5: 141-66.

Humphreys, Macartan, Sachs, J.D, Stiglitz, J.E. (2007). Introduction: What is the Problem with

Natural Resource Wealth?. Escaping the Resource Curse. New York: Columbia University Press.

Economist Intelligence Unit, (2009). Angola Country Report. September 2009, London.

Mitra, P. (1994). Adjustment in Oil-Importing Developing Countries: A Comparative Economic

Analysis. Cambridge: Cambridge University Press.

Porto, J.G. & Clover, J. (2004). The Peace Dividend in Angola: Strategic Implications for

Okavango Basin Cooperation.

Qabazard, H.M. e.a. (2012). Annual Statistical Bulletin 2012. OPEC, Organization of Petroleum Exporting Countries.

Reisen, H. (2007). Is China Actually Helping Improve Debt Sustainability in Africa? G-24, Policy Brief No. 9 OECD.

(29)

Paper Series: No. 126. May 2011.

Robinson, J., Torvik, R., & Verdier, T. (2002). Political Foundations of the Resource Curse. Journal of Development Economics 79, Elsevier.com.

Ross, M.L. (2001). Does Oil Hinder Democracy?. World Politics 53, April 2001.

Rotberg, R.I. (2008). China into Africa: Trade, Aid and Influence. Brookings Institution Press, Baltimore MD.

Saferworld, (2011). China’s Growing Role in African Peace and Security. Saferworld, January 2011.

Samarasinghe, S.W.R. De A. (1994). Democracy and Democratization in Developing Countries. The American University & Institute for International Research, Washington D.C..

Tang, X. (2010). Bulldozer or Locomotive? The Impact of Chinese Enterprises on the Local

Employment in Angola and the DRC. Journal of Asian and African Studies 2010: 45: 350

Taylor, I. (2006). China’s Oil Diplomacy in Africa’. International Affairs 82.5: 937-59.

Trading Economics website: http://www.tradingeconomics.com/angola/gdp-growth (cijfers economische groei Angola, geraadpleegd juni 2013).

Trading Economics website: http://www.tradingeconomics.com/angola/imports (cijfers import en export Angola, geraadpleegd juni 2013).

Vines, A. & Weimar, M. (2011). Angola: Assessing Risk to Stability. A Report of the CSIS Africa Program, June 2011.

Wing, L. (2011). China – Africa Trade: Setting the Scene for the Future. Standard Chartered: Special report.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het model van de politieke resource curse heeft zijn waarde voor Mexico in deze twee perioden dan ook niet overtuigend kunnen bewijzen. Wat betreft de

economy, and a stable economy on its turn has a positive influence on the exchange rate in general and can lead to a decrease in inflation. Both developments might have

In the process of this research, qualitative interview data was gathered and analyzed, resulting in a comprehensive list of factors that appear to be important

Hypothesis 1 : When there occurs a boom in the natural resource sector, the real exchange rate (RER) of the resource abundant country appreciates, which hurts other sectors in

Also, individualism and performance orientation both show a positive direction when using exports of ores and metals as a share of GDP (NR2) and a negative direction

The MIDI track in this file is only 90 ticks long, which meant that zero vectors had to be appended when using sequence sizes larger than 90 (for medium with sequence size 96 and

Wat ons steeds meer bezig houdt is het repareren van de Aortaklep. Bin- nen onze groep is Gianclaudio Mecozzi degene die de operaties uitvoert, en ook hierbij zullen we de hulp van

marized in Table 2.2. The first online algorithm for online parallel job scheduling with a constant competitive ratio is presented in [42] and is 12-competitive. In [82], an