• No results found

Conflict als kritieke factor voor affectieve priming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Conflict als kritieke factor voor affectieve priming"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Conflict als Kritieke Factor voor Affectieve Priming

L. Beerendonk

Universiteit van Amsterdam Mei 2015

Studentnummer 10384359

Bachelorthese Psychologie Brein & Cognitie

Begeleider Dr. R.H. Phaf

Tweede begeleider MSc A. Krepel

(2)

Conflict als Kritieke Factor voor Affectieve Priming Abstract

De invloed van verschillende niveaus en vormen van conflict op affectieve priming werd onderzocht in een affectieve priming taak. Hiertoe werden de reactietijden van 39 proefpersonen op een woordcategorisatietaak geanalyseerd. De woorden werden altijd voorafgegaan door een emotioneel gezicht (i.e. prime). Conflict werd gemanipuleerd door primes a) suboptimaal of optimaal aan te bieden, b) te filteren of niet en c) te maskeren of niet. Omdat bekend was dat verwerkingsstrategie invloed kan hebben op affectieve priming effecten, werd onderzocht of proefpersonen een meer lokale of globale focus hadden. De relevantie van het conflict leek invloed te hebben op affectieve priming, waarbij irrelevant conflict van maskers suboptimale affectieve priming leek te verstoren, maar optimale affectieve priming leek te bevorderen. Lokaal gefocuste mensen werden niet affectief geprimed door suboptimale primes, mogelijk doordat zij door hun focus op details moeite hebben met het verwerken van kort aangeboden stimuli.

(3)

Inhoud Abstract 2 Inleiding 4 Methode 7 Deelnemers 7 Onderzoeksopzet 7 Materialen 9

Affectieve priming taak 9

Local-global focus test 10

Procedure 11 Analyse 12 Resultaten 13 Discussie 20 Referenties 24 Appendices 26

(4)

Inleiding

Een goede grap onderscheidt zich van een slechte grap door het opbouwen van spanning en een onverwachte ontknoping (Kuipers, 2006). Het gelach dat alleen op goede grappen volgt, laat zien dat het snel oplossen van spanning na een eerdere opbouw kan resulteren in positieve emoties. Vrij recent introduceerden Phaf en Rotteveel (2012) affective monitoring als mechanisme voor het opwekken van affect dat is gebaseerd op het verwerken van conflict (spanning kan worden beschouwd als een conflict tussen alternatieve interpretaties). Het brein analyseert representaties van stimuli en bepaalt of deze overeenkomen met of afwijken van de huidige verwerking of opgeslagen representaties. Voor het opwekken van zowel positief als negatief affect is aanvankelijk conflict nodig, zo stelt de affective monitoring hypothese. Grote hoeveelheden van afwijkende representaties leiden tot voortdurend conflict, waardoor negatief affect wordt opgewekt. Positief affect ontstaat wanneer aanvankelijk conflict snel kan worden opgelost, zoals het geval is bij een onverwachte ontknoping. Merk op dat de elementen van een grap niet intrinsiek affectief geladen hoeven te zijn om affect op te wekken. Om een slechte of bekende grap wordt niet gelachen, omdat er simpelweg niet genoeg conflict ontstaat: er wordt geen spanning opgebouwd of de clou is niet verrassend.

Recentelijk bracht Kovacs (2014a) de affective monitoring hypothese (Phaf & Rotteveel, 2012) in verband met de affective primacy hypothese (Zajonc, 1980, aangehaald in Murphy en Zajonc, 1993), die stelt dat positieve en negatieve affectieve reacties kunnen worden opgewekt met minimaal aanbod van een stimulus en zonder cognitieve verwerking. Een onderzoek dat deze hypothese ondersteunt, is het priming onderzoek van Murphy en Zajonc (1993). Proefpersonen kregen de opdracht om voor hen betekenisloze Chinese tekens te beoordelen als positief of negatief. De Chinese tekens werden voorafgegaan door een prime (een emotioneel gezicht, een veelhoek of een grijs scherm) die ofwel suboptimaal of optimaal werd aangeboden. Bij suboptimale aanbieding zorgden alleen de emotionele gezichten voor affectieve priming: men beoordeelde een willekeurig Chinees teken als positiever na een blij gezicht en negatiever na een boos gezicht. Het effect draaide om wanneer de gezichten optimaal werden aangeboden. Murphy en Zajonc (1993) lieten hiermee zien dat affect beïnvloed kan worden door stimuli waar men zich niet of nauwelijks bewust van is.

(5)

De bevindingen van Murphy en Zajonc (1993) konden de afgelopen jaren niet uniform gerepliceerd worden. Kovacs (2014a) betoogde dat conflict de kritieke factor was die bepaalde of er affectieve priming werd gevonden of niet. Eerder onderzoek (Sansom-Daly & Forgas, 2010) liet zien dat priming effecten groter waren voor perceptueel niet-vloeiende (i.e. wazige) gezichtsprimes, consistent met het idee dat wazige beelden uitvoeriger verwerkt moeten worden. Kovacs (2014a) koppelde deze bevinding aan de affective monitoring hypothese (Phaf & Rotteveel, 2012) en stelde dat niet-vloeiende primes in tegenstelling tot vloeiende primes zorgden voor conflict, waardoor zij affect opriepen en daarmee affectieve priming bevorderden. Kovacs (2014a) contrasteerde condities met conflict (i.e. wazige gezichtsprimes, LSF) en zonder conflict (i.e. normale gezichtsprimes, BSF) en vond inderdaad sterkere affectieve priming in condities met conflict. Daarnaast vond zij sterkere priming wanneer er conflict was als gevolg van de aanbiedingsduur (i.e. suboptimale primes) dan wanneer er geen conflict was (i.e. optimale primes). Interessant is dat er geen affectieve priming werd gevonden toen er maskers aan het ontwerp werden toegevoegd (Kovacs, 2014b).

Kovacs (2014b) is niet de eerste die met maskers geen affectieve priming kon vinden. Zo konden Andrews, Lipp, Mallan en Konig (2011) de bevindingen van Murphy en Zajonc (1993) niet repliceren in gemaskeerde condities, maar vonden zij wel een affectief priming effect in condities zonder maskers. Ook het idee dat maskers affectieve priming verstoren, is in lijn met de affective monitoring hypothese (Phaf & Rotteveel, 2012). Het is mogelijk dat maskers zelf dusdanig veel irrelevant conflict (i.e. irrelevant voor priming) oproepen, dat zij het conflict en affect van de prime overschaduwen en daarmee affectieve priming beletten. Het is interessant om de resultaten van Villepoux et al. (2015) onder de loep te nemen, omdat zij affectieve priming vonden ondanks het gebruik van maskers. Op het eerste gezicht lijkt dit de huidige redenering tegen te spreken, maar de maskers werden in dit onderzoek zeer kort (20ms) aangeboden. Het lijkt plausibel dat deze maskering dusdanig beperkt was dat er door de maskers te weinig conflict is opgeroepen om priming daadwerkelijk te verstoren. Mogelijk kan affectieve priming in onderzoeken met maskers dus moeilijk gerepliceerd worden omdat maskers zelf conflict en affect opwekken.

In het huidige onderzoek wordt de hypothese dat conflict de kritieke factor is die bepaalt of er affectieve priming optreedt (Kovacs, 2014a) verder uitgediept door te onderzoeken hoe verschillende vormen (i.e. relevant en irrelevant) en niveaus van

(6)

conflict affectieve priming beïnvloeden. Hiertoe voerden proefpersonen een affectieve priming taak uit waarin positieve en negatieve woorden, voorafgegaan door emotionele primes, geëvalueerd moesten worden. Om affectieve priming te onderzoeken werd de reactietijd van de woordevaluaties gemeten. Conflict werd gemanipuleerd door de primes a) optimaal of suboptimaal aan te bieden, b) te filteren op hoge frequenties (LSF) of niet (BSF) en c) te maskeren of niet. Door middel van een primedetectietaak werd onderzocht in hoeverre bewustzijn was gemanipuleerd.

Uit eerder onderzoek (Kovacs, 2014a; Whittlesea & Price, 2001) is gebleken dat priming effecten sterk kunnen afhangen van de verwerkingsstrategie die mensen toepassen. Waar Whittlesea en Price (2001) vonden dat mensen met een analytische strategie (i.e. lettend op details, lokale focus) in tegenstelling tot mensen met een non-analytische strategie (i.e. lettend op het geheel, globale focus) beter waren in het verwerken van bewuste (optimale) stimuli dan onbewuste (suboptimale) stimuli, lieten Kovacs’ (2014a) resultaten een genuanceerder beeld zien. In haar onderzoek (Kovacs, 2014a) lieten de reactietijden van de lokaal gefocuste mensen wel een suboptimaal affectief priming effect zien, maar alleen voor ongefilterde gezichten (BSF). Voor de globaal gefocuste groep was er daarentegen juist meer suboptimale affectieve priming voor gefilterde gezichten (LSF). Om die reden werd ook in het huidige onderzoek bepaald of proefpersonen een lokale of globale focus hadden (Gasper & Clore, 2002).

In lijn met eerder onderzoek (Taylor, 1991, aangehaald in Kovacs, 2014a) werd over het algemeen verwacht dat reacties op positieve woorden sneller zouden zijn dan op negatieve woorden. De hypothese was dat maskers zelf dusdanig veel en sterk irrelevant conflict zouden opwekken, dat zij zowel het relatief grote conflict van suboptimale primes als het kleine (of zelfs afwezige) conflict van optimale primes zouden overschaduwen (i.e. geen affectieve priming). Bovendien werd verwacht dat het irrelevante conflict van de maskers negatief affect zou opwekken, waardoor reacties op negatieve woorden in gemaskeerde condities relatief sneller zouden zijn dan in ongemaskeerde condities.

Voor de ongemaskeerde condities werd verwacht dat meer relevant conflict (afhankelijk van de verwerkingsstrategie) zou zorgen voor meer affectieve priming. Zo werd verwacht dat de globaal gefocuste groep sterkere affectieve priming zou laten zien voor suboptimale LSF primes en de lokaal gefocuste groep voor suboptimale BSF primes

(7)

voor meer conflict zouden zorgen dan optimale primes. Voor de primedetectietaak was de verwachting dat maskers suboptimale primes voor de proefpersonen onzichtbaar zouden maken. Voor de overige condities werd verwacht dat de detectie van de gezichten boven kansniveau zou zijn, variërend afhankelijk van de mate van conflict.

Methode Deelnemers

In totaal 46 personen (gemiddelde leeftijd 23.2 jaar, SD 4.4 jaar, 14 mannen en 32 vrouwen) namen deel aan het experiment nadat zij een informed consent hadden getekend, met een eventuele beloning van één proefpersoonpunt. Alle deelnemers hadden Nederlands als moedertaal en hadden normaal of gecorrigeerd tot normaal zicht. Door middel van de vragenlijst van Van Strien (1992) werd bepaald of proefpersonen rechts- of linkshandig waren. Omdat de woorden in het experiment geëvalueerd moesten worden met de rechterhand en omdat er aanwijzingen zijn voor lateralisatieverschillen in emotionele verwerking tussen rechtshandige en linkshandige mensen, zouden linkshandige mensen of mensen met een minder sterke handvoorkeur mogelijk ruis toevoegen aan de resultaten. Om die reden werden alleen sterk rechtshandige personen (personen met een score van minimaal 9 van de 10 voor rechtshandigheid) geschikt bevonden om aan het experiment deel te nemen.

Onderzoeksopzet

Het experiment bestond uit vijf blokken van 160 trials. In de eerste vier experimentele blokken moesten deelnemers woorden beoordelen als positief of negatief nadat zij een emotioneel gezicht en/of een masker hadden gezien. De experimentele blokken hadden een 2 (positief of negatief woord) x 2 (blij of boos gezicht als prime) x 2 (LSF of BSF gezichtsprime) x 2 (aanbiedingstijd van 30ms of 900ms) x 2 (wel of geen maskers) binnen proefpersonen opzet. De afhankelijke variabele was de reactietijd van correcte antwoorden op positieve en negatieve woorden. Om de metingen nauwkeuriger te maken, werden de reactietijden per conditie gecorrigeerd voor de verhouding tussen het aantal goede en foute antwoorden. Dit werd gedaan door middel van een speed-accuracy correctie (Smilek, Enns, Eastwood, & Merikle, 2006, aangehaald in Kovacs, 2014a) met de formule: reactietijd/(1 – (aantal fouten in de conditie/totaal aantal trials in de conditie)) = nieuwe reactietijd, ook wel de Inverse Efficiency Score

(8)

(IES) genoemd. Op deze manier werd een lage gemiddelde reactietijd van een conditie met veel fouten iets opgehoogd, zodat het aantal fouten ook meewoog in de analyse.

Uit de verschillen in reactietijden werden affect-indices berekend (zie Tabel 1), zo dat positieve affect-indices wezen op snellere reacties op positieve woorden en negatieve indices op snellere reacties op negatieve woorden. Merk op dat deze manier van berekenen van de affect-indices intuïtiever is dan de ‘reguliere’ manier, waarbij lagere scores juist positievere priming aangeven. Vervolgens werden congruentie-indices berekend uit de affect-congruentie-indices (zie Tabel 1), zodat positieve scores wezen op congruente priming en negatieve scores op incongruente priming.

Tabel 1

Berekening van affect- en congruentie-indices

Prime Woord Reactietijd (ms) Affect-index (ms) Congruentie-index (ms)

Blij Negatief RTA Positief:

RTA - RTB

Positief - Negatief Blij Positief RTB

Boos Negatief RTC Negatief:

RTC – RTD Boos Positief RTD

In het vijfde blok moesten proefpersonen aangeven of zij een mannelijk of vrouwelijk gezicht hadden gezien om de zichtbaarheid van de primes in de verschillende condities te controleren. Dit laatste blok had een 2 (LSF of BSF gezichtsprime) x 2 (aanbiedingstijd van 30ms of 900ms) x 2 (wel of geen maskers) binnen proefpersonen opzet. Accuraatheid van de antwoorden was hier de afhankelijke variabele.

Omdat eerder onderzoek (Kovacs, 2014a) heeft laten zien dat het soort focus dat iemand heeft ervoor kan zorgen dat hij of zij gevoeliger is voor priming door LSF of BSF stimuli, werd na het vijfde blok een global-local focus test van 16 opgaven gedaan op de computer (Gasper & Clore, 2002).

(9)

Materialen

Affectieve priming taak

Gezichtsstimuli (60 boos BSF, 60 boos LSF, 60 blij BSF, 60 blij LSF) waren geselecteerd uit de Karolinska Directed Emotional Faces set (Lundqvist, Flykt, & O�hman, 1998, aangehaald in Kovacs, 2014a). Alle gezichtsprimes waren ofwel gefilterd zodat ze alleen lage spatiële frequenties (LSF, SD = 0.015; minder dan 17 cycli in de breedte van de afbeelding) of alle frequenties (BSF) bevatten. De gezichten werden willekeurig geselecteerd door een computerprogramma, zodat ze binnen een experimentele sessie konden worden herhaald. De tijd tussen de het begin van de primes en het begin van de doelwoorden (SOA) werd constant gehouden op 1000ms, omdat in het onderzoek van Murphy en Zajonc (1993) bleek dat de SOA een verstorende factor kan zijn.

De doelwoorden bestonden uit 80 positieve (appendix A) en 80 negatieve (appendix B) woorden en waren geselecteerd als zijnde het minst ambigu uit een eerdere selectie uit de EmoClar database door Phaf, van der Leij, Stienen en Bierman (2006, aangehaald in Kovacs, 2014a). De positieve en negatieve woorden waren gebalanceerd wat betreft lengte en kwamen allemaal één keer in willekeurige volgorde in elk experimentele blok voor.

In de condities met maskers werden de primes zowel vooraf (500ms) als achteraf (100ms) gemaskeerd. Er waren in totaal tien maskers, bestaande uit verwisselde delen van afbeeldingen van gezichten. In ongemaskeerde condities kregen de proefpersonen grijze schermen te zien in plaats van maskers.

Een prime, eventueel maskers en een woord werden achtereenvolgens gepresenteerd tegen een grijze achtergrond, zie Figuur 1. De doelwoorden moesten beoordeeld worden door middel van de antwoordknoppen en ze bleven zichtbaar tot aan de respons. Deelnemers kregen de instructie om zo snel mogelijk te reageren. De tijd tussen trials varieerde parametrisch tussen 1000ms en 2000ms, zodat deelnemers geen ritme konden ontwikkelen in het drukken op de knoppen.

(10)

Figuur 1. Twee voorbeeldtrials van de hoofdtaak. Links een suboptimale gemaskeerde prime, rechts een optimale ongemaskeerde prime.

De gezichtsstimuli waren 562 (breedte) x 762 (hoogte) in pixels en 15 (breedte) x 20 (hoogte) in cm en maakten een visuele hoek van 15.2° (breedte) x 19.9° (hoogte). Deelnemers moesten antwoorden met hun rechterhand door middel van een knoppendoos. De linkerknop diende met de wijsvinger bediend te worden en de rechterknop met de middelvinger. Voor alle deelnemers gold dat de linker antwoordknop stond voor negatieve woorden (in de vier experimentele blokken) of mannelijke gezichten (in het laatste blok ter controle van de manipulatie) en de rechter antwoordknop voor positieve woorden of vrouwelijke gezichten. Gedurende de experimentele blokken werden reactietijden en fouten gemeten. Bij de primedetectietaak werd enkel de accuraatheid geregistreerd.

Local-global focus test

Bij de local-global focus test kregen proefpersonen steeds drie figuren te zien, zie Figuur 2 voor een voorbeeld (appendix C). Het was aan de proefpersonen om aan te geven welke van de onderste twee figuren zij het meeste op de bovenste figuur vonden lijken. In Figuur 2 is de linkerfiguur de lokale keuze (i.e. zelfde details als het bovenste figuur) en de rechterfiguur de globale keuze (i.e. zelfde globale vorm als het bovenste figuur). De proportie globale antwoorden werd gebruikt om proefpersonen in te delen

(11)

in een groep met een relatief lokale of globale focus, met als doel het verminderen van ruis in de data.

Figuur 2. Voorbeeldtrial van de local-global focus test. Procedure

Het experiment werd geïntroduceerd als een onderzoek naar de snelheid van het evalueren van woorden die werden voorafgegaan door gezichten die varieerden wat betreft zichtbaarheid. Bij aankomst lazen proefpersonen de informatiebrochure, waarna de proefleider de instructies nogmaals mondeling met de proefpersoon doornam. Proefpersonen kregen de expliciete instructie om zich op de woorden te focussen, zodat zij zo snel mogelijk zouden kunnen reageren. Vervolgens werd het informed consent in tweevoud getekend. Aan de proefpersonen werd verteld dat het doel van het experiment was om te onderzoeken of moeilijk zichtbare gezichten invloed hebben op de beoordelingssnelheid van woorden.

Eerst nam de proefleider de gehele lijst met woorden met de deelnemer door, om de woorden bekend te maken. Hierbij keken de proefleider en proefpersonen samen naar de lijst en zei de proefpersoon voor elk woord of deze positief of negatief was. Vervolgens werd proefpersonen gevraagd om hun hoofd in de kinsteun te doen en begon een oefentaak van twintig trials. De kinsteun zorgde ervoor dat alle deelnemers op een vaste afstand van 30 cm van het computerscherm zaten en werd voor zowel de affectieve priming taak als de local-global focus test gebruikt. Bij meer dan 2 fouten op de oefentaak (i.e. 10%) fout, werden de instructies nog een keer doorgenomen en werd de oefentaak herhaald.

(12)

Proefpersonen kregen nogmaals de instructie om zo snel mogelijk te reageren, maar hen werd ook verteld dat het niet vreemd zou zijn dat ze door die strategie juist enkele fouten zouden maken. Hierna volgden vier experimentele blokken van elk 160 trials met korte pauzes tussendoor. In de pauzes probeerde de proefleider contact te leggen met de proefpersonen om ze te motiveren om te taak goed te volbrengen. In het vijfde blok van 160 trials werd de detecteerbaarheid van de primes gecontroleerd, waarbij proefpersonen werd verteld dat hun accuraatheid (en niet reactietijd) belangrijk was. Vervolgens deden proefpersonen de global-local focus test op de computer. Ook werd hen gevraagd om een BIS/BAS vragenlijst (Carver & White, 1994) in te vullen om de individuele gevoeligheid voor beloningen vast te stellen. De BIS/BAS vragenlijst was onderdeel van overkoepelend onderzoek en zal in dit onderzoek niet geanalyseerd worden. In het exit-interview werden proefpersonen gevraagd naar hun mening over de taak, of ze een bepaalde strategie hadden gebruikt bij de taak en of hen iets bijzonders was opgevallen aan het experiment. Alle abnormaliteiten werden genoteerd in een logboek en werden afgewogen bij het analyseren van de data. In totaal duurde het ongeveer anderhalf uur om één proefpersoon te testen.

Analyse

Omdat de taak vrij makkelijk was, zouden slechte prestaties naar alle waarschijnlijkheid te wijten zijn aan een gebrek aan motivatie. Om die reden werden proefpersonen die meer dan 10% van woordevaluaties fout hadden, uitgesloten van de analyse. Ook uitbijters (reactietijden die buiten twee keer de interquartile range lagen) werden verwijderd. Alle reactietijden waren omgerekend in affect-indices en congruentie-indices, zoals eerder is besproken. Er zijn verschillende repeated measures ANOVA’s uitgevoerd over de gemiddelde gecorrigeerde reactietijden, affect-indices en congruentie-indices, met en zonder het onderscheid tussen groepen wat betreft verwerkingsstrategie. De gemiddelden van de accuraatheid van de detectie uit het vijfde blok werden gebruikt om door middel van een t-toets te bepalen of de detectie van de gezichten in elke conditie significant afweek van kansniveau.

De interpretatie van niet-significante resultaten is doorgaans problematisch (Dienes, 2011) doordat vaak de denkfout wordt gemaakt dat de kans dat een theorie waar is, gegeven de data (de nulhypothese, P(theorie|data)) voorvloeit uit de kans op de

(13)

wordt berekend, P(data|theorie)). Hypothesetoetsen zeggen iets over de waarschijnlijkheid van de data, gegeven dat de theorie waar is, maar kunnen nooit iets zeggen over de waarschijnlijkheid van de nulhypothese. Dit is goed te illustreren met een voorbeeld (Dienes, 2011): de kans dat iemand dood is, gegeven dat zijn hoofd is afgebeten door een haai is één (P(dood|hoofd afgebeten door een haai)). De kans echter dat iemands hoofd is afgebeten door een haai, gegeven het feit dat hij dood is, is bijna nul (P(hoofd afgebeten door een haai|dood)). Omdat een p-waarde dus nooit een indicatie kan geven van de waarschijnlijkheid van een nulhypothese, zal ook in het geval dat de resultaten van dit onderzoek niet significant zijn, niet zonder meer worden aangenomen dat er geen sprake is van niet-bewuste affectieve priming. Wel zal dan worden aangenomen dat de metingen van het onderzoek niet gevoelig of nauwkeurig genoeg waren. Er zal uitvoerig worden gereflecteerd op het onderzoek, evenals dat er gezocht zal worden naar mogelijkheden om het experiment gevoeliger te maken.

Resultaten

De data van in totaal 39 van de 46 deelnemers zijn geanalyseerd voor de resultaten. Geen enkele deelnemer had meer dan 10% van de woordevaluaties fout, maar zeven proefpersonen vielen af omdat hun gemiddelde reactietijd meer dan twee standaarddeviaties afweek van de gemiddelde reactietijd van alle proefpersonen. De accuraatheid van de overgebleven proefpersonen varieerde tussen de 96% en 99.5%. De gemiddelde reactietijden na de speed-accuracy correctie en bijbehorende standaarddeviaties voor alle condities zijn weergegeven in Tabel 2. Met 39 proefpersonen kwam de power van het toetsen van een verschil tussen gemaskeerde en ongemaskeerde condities uit op .36, waarmee de kans op het terecht verwerpen van de nulhypothese aanzienlijk kleiner was dan gewenst. Omdat statistische toetsen hierdoor minder informatief worden, zal de nadruk hier vooral liggen op de interpretatie van gemiddelden en grafieken.

Duidelijk te zien was dat de gemiddelde reactietijden korter waren voor negatieve woorden dan voor positieve woorden. In de 2 x 2 x 2 x 2 x 2 ANOVA over de gemiddelde reactietijden bleek de valentie van de woorden inderdaad een significant effect te hebben op reactietijd, F(1,38) = 25.76, p < .001, η2 = .045, waarbij negatieve woorden sneller werden beoordeeld (M = 633ms, SD = 88) dan positieve woorden (M = 665ms, SD = 94ms). Dit effect was onverwacht, maar lijkt te verklaren te zijn door

(14)

inspectie van het logboek. Verschillende proefpersonen gaven aan dat zij de rechterknop van de knoppendoos onhandig gepositioneerd vonden, waardoor antwoorden met die knop volgens hen aanzienlijk moeilijker was dan met de linkerknop.

Tabel 2

Gemiddelde reactietijden en standaarddeviaties per conditie in ms

LSF BSF

Blij Boos Blij Boos

Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Positief Negatief Masker 30 ms 643 (100) 614 (93) 643 (98) 624 (97) 647 (97) 620 (90) 636 (94) 613 (73) 900 ms 682 (77) 657 (91) 692 (97) 643 (67) 690 (99) 642 (72) 674 (84) 659 (100) Geen Masker 30 ms 662 (102) 638 (95) 657 (87) 629 (91) 649 (87) 613 (84) 663 (87) 623 (84) 900 ms 669 (101) 641 (89) 697 (89) 643 (89) 668 (95) 634 (87) 667 (94) 640 (92)

Om de hypothese dat maskers affectieve priming verstoren te toetsen, werd gekeken naar de congruentie-indices die waren berekend uit de reactietijden. De gemiddelde congruentie-indices van alle condities zijn weergegeven in Tabel 3. De indices zijn zo berekend, dat grote positieve waardes veel affectieve priming aangeven en kleine positieve waardes weinig affectieve priming. Negatieve waardes wijzen op incongruente priming, het tegenovergestelde van affectieve priming, waarbij reacties op woorden juist sneller zijn wanneer deze zijn voorafgegaan door een gezicht met een incongruente valentie.

Tabel 3

Gemiddelde congruentie-indices en standaarddeviaties per conditie in ms

LSF BSF

Masker 30ms - 10 (128) - 4 (112)

900ms 24 (92) - 33 (128)

Geen Masker 30ms 4 (90) 4 (77)

(15)

Zoals verwacht werd er geen affectieve priming gevonden bij suboptimale gemaskeerde primes. Geheel onverwacht was echter de sterke congruente priming in de gemaskeerde optimale LSF conditie. De sterke priming in de ongemaskeerde optimale LSF conditie was bovendien opvallend te noemen. In de ongemaskeerde condities werd naar verwachting wel suboptimale affectieve priming gevonden, die even sterk was voor LSF en BSF primes. De congruente priming door optimale LSF primes leek een interactie tussen aanbiedingsduur en prime filtering te veroorzaken, zie Figuur 3. Bij LSF primes was er meer priming in optimale dan suboptimale condities en bij BSF primes was er juist incongruente priming in optimale condities. In de 2 x 2 x 2 ANOVA over de gemiddelde congruentie-indices bleek de interactie tussen aanbiedingsduur en frequentie van de prime marginaal significant te zijn, F(1,38) = 4.03, p = .052, η2 = .050.

Figuur 3. Congruentie-indices voor LSF en BSF primes met en zonder masker als functie van aanbiedingsduur.

Om te controleren of bewustzijn was gemanipuleerd, werd de accuraatheid op de primedetectietaak geanalyseerd. Hieruit bleek dat het bewustzijn van de gezichten sterk was verminderd bij gemaskeerde korte primes, zie Tabel 4. Analyse liet zien dat de mate van bewustzijn werd beïnvloed door verschillende manipulaties: er waren zeer significante hoofdeffecten van maskering, F(1,38) = 318.60, p < .001, aanbiedingsduur van de prime, F(1,38) = 795.70, p < .001, filtering van de prime F(1,38) = 15.05, p < .001, en valentie van de gezichten, F(1,38) = 56.76, p < .001. Men was over het algemeen beter in het detecteren van ongemaskeerde, lang aangeboden, ongefilterde en blije gezichten.

-40 -30 -20 -10 0 10 20 30 30 900 C o n g ru e n ti e -i n d ex ( ms) Aanbiedingsduur prime (ms) Masker - LSF Masker - BSF Geen Masker - LSF Geen Masker - BSF

(16)

Tabel 4

Gemiddelde accuraatheid op de primedetectietaak en standaarddeviaties in procenten

LSF BSF

Blij Boos Blij Boos

Masker 30ms 52 (18)* 44 (19)** 50 (15)* 50 (17)* 900ms 95 (7) 85 (16) 96 (7) 94 (8) Geen Masker 30ms 86 (11) 78 (13) 92 (10) 86 (13) 900ms 95 (7) 88 (11) 96 (6) 94 (14)

One sample t-toetsen lieten zien dat accuraatheid bij drie condities* niet significant afweek van kans (i.e. accuraatheid van 50 procent). Het ging om de condities Masker-30ms-LSF-Blij (M = 0.52, SE = 0.03), t(38) = 0.815, p = .42, Masker-30ms-BSF-Blij (M = 0.50, SE = 0.02), t(38) = 0.106, p = .916 en Masker-30ms-BSF-Boos (M = 0.50, SE = 0.03), t(38) = 0.00, p = 1.00. De accuraatheid van één conditie** (Masker-30ms-LSF-Boos) was significant onder kansniveau t(38) = -2.16, p = .037. De maskers zorgden zoals verwacht dat suboptimaal aangeboden primes niet bewust door de deelnemers werden waargenomen.

Omdat bekend was dat priming effecten sterk kunnen afhangen van de individuele verwerkingsstrategie (Kovacs, 2014a), werden deelnemers ingedeeld in een groep met een relatief lokale of globale focus (lokale groep n = 21, globale groep n = 18) door middel van een median split (mediaan = 7 globale antwoorden, i.e. een score van 0.4375) op basis van de scores op de global-local focus test.

De congruentie-indices werden nogmaals berekend voor de lokale en globale groep, zie Tabel 5. Vooral interessant was de interactie tussen aanbiedingsduur en het soort focus: bij primes van 30ms was er in alle gevallen affectieve priming voor de groep met een globale focus, maar incongruente priming voor de groep met een lokale focus. Bij primes van 900ms was het effect echter omgedraaid: de groep met een lokale focus had in dat geval gemiddeld een hogere congruentie-index dan de groep met een globale focus, zie Figuur 4. Deze interactie doet vermoeden dat er een systematisch verschil is tussen de groepen met een lokale en globale focus. In de 2 x 2 x 2 ANOVA over de

(17)

aanbiedingsduur van de prime en soort focus marginaal significant te zijn, F(1,37) = 3.98, p = .053, η2 = .056.

Tabel 5

Gemiddelde congruentie-indices en standaarddeviaties in ms na de median split

Lokaal Globaal LSF BSF LSF BSF Masker 30ms -26 (142) -8 (82) 9 (110) 1 (141) 900ms 20 (112) -34 (152) 26 (65) -33 (98) Geen Masker 30ms -5 (103) -20 (84) 16 (74) 32 (59) 900ms 45 (112) 23 (107) 3 (125) -42 (113)

Figuur 4. Congruentie-indices voor de lokale en globale groep als functie van aanbiedingsduur.

Bij de lokaal gefocuste groep viel op dat optimale ongemaskeerde LSF primes zorgden voor de sterkste affectieve priming, gevolgd door gemaskeerde LSF en ongemaskeerde BSF primes, zie Figuur 5. In het licht van de affective monitoring hypothese (Phaf & Rotteveel, 2012) lijkt het zo te zijn dat optimale primes bij lokaal gefocuste mensen onder sommige omstandigheden al genoeg conflict kunnen opleveren om affectieve priming te veroorzaken. Omdat lokaal gefocuste mensen erg op details letten, is het voor hen mogelijk moeilijk om korte primes goed te verwerken.

-20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 30 900 Co ng ru en tie -in de x ( ms ) Aanbiedingsduur prime (ms) Lokaal Globaal

(18)

Suboptimale primes zouden daardoor voor hen te veel of te weinig conflict op kunnen wekken om affectieve priming te veroorzaken.

Figuur 5. Congruentie-indices voor LSF en BSF primes met en zonder masker, als functie van aanbiedingsduur voor de groep met een lokale focus.

De globaal gefocuste groep werd, zoals in eerste instantie voor alle proefpersonen was verwacht, affectief geprimed door suboptimale ongemaskeerde gezichten, maar tegen de verwachting in was er ook in de gemaskeerde condities sprake van zwakke priming, zie Figuur 6. Er was een interactie te zien tussen aanbiedingsduur en frequentie van de prime, met sterke congruente priming door korte BSF primes en sterke incongruente priming door lange BSF primes. Een dergelijke omdraaiing van het effect is niet ongewoon in onderzoeken naar affectieve priming en werd zelfs al door Murphy en Zajonc (1993) gevonden. De globaal gefocuste groep ondervond licht sterkere affectieve priming door lange gemaskeerde LSF primes dan korte LSF primes. Deze interactie tussen filtering en duur van de prime bleek in een 2 x 2 x 2 ANOVA marginaal significant te zijn, F(1,17) = 3.83, p = .067, η2 = .094.

-40 -30 -20 -10 0 10 20 30 40 50 30 900 Co ng ru en tie -in de x ( ms ) Aanbiedingsduur prime (ms) Masker - LSF Masker - BSF Geen Masker - LSF Geen Masker - BSF

(19)

Figuur 6. Congruentie-indices voor LSF en BSF primes met en zonder masker, als functie van aanbiedingsduur voor de groep met een globale focus.

Om te onderzoeken of het irrelevante conflict van de maskers ervoor zorgde dat er in gemaskeerde condities relatief meer negatief affect werd opgewekt dan in de ongemaskeerde condities werd naar de affect-indices gekeken, zie Tabel 6. Om een goed beeld te krijgen, werden de affect-indices na de median split bekeken. Een negatieve affect index geeft aan dat de reactie op een negatief woord sneller was dan op een positief woord. De verwachting was dat de affect-indices van gemaskeerde primes negatiever zouden zijn dan de affect-indices van ongemaskeerde primes.

Tegen de verwachting in waren de affect-indices van de gemaskeerde condities voor zowel de lokaal als globaal gefocuste groep niet significant negatiever dan van de ongemaskeerde condities. Deze resultaten suggereren dat maskers irrelevant conflict oproepen dat in staat is om affectieve priming te verstoren zonder dat er (negatief) affect wordt overgedragen op de doelwoorden.

-50 -40 -30 -20 -10 0 10 20 30 40 30 900 Co ng ru en tie -in de x ( ms ) Aanbiedingsduur prime (ms) Masker - LSF Masker - BSF Geen Masker - LSF Geen Masker - BSF

(20)

Tabel 6

Gemiddelde affect-indices en standaarddeviaties in ms per conditie na de median split

Lokaal Globaal

LSF BSF LSF BSF

Blij Boos Blij Boos Blij Boos Blij Boos

Masker 30 ms - 33 (93) - 7 (100) - 33 (91) - 24 (61) - 24 (62) - 32 (98) -21 (111) - 22 (81) 900 ms - 6 (74) - 27 (65) - 44 (98) - 10 (96) - 48 (84) - 75 (71) - 53 (72) - 20 (67) Geen Masker 30 ms -30 (101) - 24 (65) - 36 (85) - 16 (82) - 18 (74) - 34 (59) - 35 (78) - 68 (68) 900 ms - 9 (70) - 54 (76) - 4 (87) - 26 (67) - 51 (81) - 54 (74) - 70 (86) - 28 (77)

Tot slot werd ook de accuraatheid op de primedetectietaak nogmaals berekend na de median split, zie Tabel 7. Verwacht werd dat de accuraatheid zou variëren als functie van conflict. Lokaal gefocuste mensen bleken gemiddeld minder accuraat te zijn dan globaal gefocuste mensen, F(1,37) = 1.99, p = .167, η2 = .054.

Tabel 7

Gemiddelde accuraatheid op de primedetectietaak en standaarddeviaties in procenten na de median split

Lokaal Globaal

LSF BSF LSF BSF

Blij Boos Blij Boos Blij Boos Blij Boos

Masker 30 ms 54 (14) 41 (19) 50 (15) 45 (18) 50 (21) 47 (17) 51 (16) 56 (15) 900 ms 95 (7) 82 (18) 97 (6) 93 (9) 96 (8) 88 (11) 94 (9) 95 (7) Geen Masker 30 ms 87 (11) 78 (13) 91 (11) 86 (13) 86 (12) 78 (14) 93 (8) 86 (12) 900 ms 95 (6) 88 (11) 95 (6) 91 (17) 96 (8) 88 (11) 97 (6) 97 (6) Discussie

Het huidige onderzoek vergeleek verschillende niveaus en vormen van conflict in een affectieve priming taak om evidentie te zoeken voor de hypothese dat conflict de kritieke factor is die bepaalt of affectieve priming kan worden gevonden of niet. Niet alleen de aanwezigheid, maar ook de relevantie van conflict lijkt te kunnen bepalen of er affectieve priming plaatsvindt. Irrelevant conflict (i.e. opgewekt door maskers) lijkt

(21)

suboptimale primes te overschaduwen. Anderzijds lijken maskers affectieve priming door optimale primes juist te kunnen faciliteren, mogelijk doordat ze ervoor zorgen dat de weinig conflicterende optimale primes minder goed zichtbaar worden en daardoor toch conflict opwekken. Eén vorm van relevant conflict (i.e. suboptimaal of LSF) lijkt bovendien voldoende te zijn om affectieve priming te veroorzaken wanneer er geen irrelevant conflict aanwezig is. Het is vooralsnog niet geheel duidelijk op welke manier irrelevant conflict affectieve priming kan verstoren, er werd namelijk tegen de verwachting in met maskers niet sneller gereageerd op negatieve woorden dan zonder maskers.

Ook de verwerkingsstrategie lijkt invloed te hebben op affectieve priming. Mensen met een lokale, analytische focus werden vooral affectief geprimed door optimale primes en mensen met een globale, non-analytische focus werden vooral geprimed door suboptimale primes. Deze bevindingen zijn in lijn met het onderzoek van Whittlesea en Price (2001) naar het mere exposure effect bij analytische en non-analytische mensen. Zij vonden dat lokaal gefocuste mensen niet of nauwelijks meer voorkeur ontwikkelden voor stimuli die zij onbewust aangeboden hadden gekregen, maar wel voor stimuli die zij bewust hadden waargenomen. Volgens Whittlesea en Price (2001) faalt een analytische strategie bij zeer korte presentaties omdat details dan niet geëncodeerd kunnen worden. Lokaal gefocuste mensen worden mogelijk niet affectief geprimed door korte primes, omdat problemen met het encoderen van details te veel of juist geen conflict opwekken. In overeenstemming met dit idee waren lokaal gefocuste mensen over het algemeen slechter in het detecteren van de primes dan globaal gefocuste mensen.

Mogelijke kritiek op dit onderzoek is dat er veel gewicht wordt gehangen aan marginaal significante effecten en dat er in wezen ruis geïnterpreteerd wordt. Het lijkt toch zinvol om de data onafhankelijk van statistische toetsen te interpreteren, ten eerste omdat er waardevolle hypotheses worden gegenereerd over een effect waar tot op heden veel onduidelijkheid over is. Bovendien heeft de lage power (.36) van het huidige experiment als gevolg dat de kans aanzienlijk vergroot is dat de nulhypothese (i.e. er is geen effect) niet wordt verworpen, terwijl er in werkelijkheid wel een effect is. Ten derde zijn de besproken effecten niet ongewoon in de literatuur over priming: Andrews et al. (2011) en Kovacs (2014a; 2014b) vonden bijvoorbeeld wel suboptimale priming zonder maskers, maar niet met maskers. Vervolgonderzoek met een gelijkende opzet,

(22)

maar met een hogere power zal de resultaten van het huidige onderzoek kracht bij moeten zetten.

Het is belangrijk om te beseffen dat er in het huidige onderzoek niet kan worden gesproken over een absoluut lokaal of globaal gefocuste groep. Omdat de scores op de global-local focus test lijken af te hangen van de afstand waarop de test wordt gemaakt, lijkt het gepaster om over relatief lokale en globale gefocuste groepen te spreken. Wanneer de test op comfortabele leesafstand (ongeveer 50cm) werd gemaakt (Kovacs, 2014a), lag de mediaan hoger (i.e. men keek over het algemeen ‘globaler’) dan wanneer de test op 30cm van een computerscherm werd gemaakt. Deze bevinding is niet verrassend, gegeven dat details moeilijker te onderscheiden zijn naarmate een visuele stimulus verder weg is. De median split is bovendien een omstreden methode omdat het arbitrair is om proefpersonen met scores op of dichtbij de mediaan over groepen te verdelen en omdat er veel power bij verloren kan gaan (Irwin & McClelland, 2003). In vervolgonderzoek met aanzienlijk meer proefpersonen, kan ervoor gekozen worden om het bovenste kwartiel (i.e. zeer globale scores) te vergelijken met het onderste kwartiel (i.e. zeer lokale scores) om de ruis in de data te verminderen. Nog beter zou het waarschijnlijk zijn om een regressieanalyse te gebruiken met de scores op de local-global focus test als continue predictor, waardoor er geen variantie verloren zou gaan.

In het huidige onderzoek is in verschillende condities incongruente priming gevonden, waarbij proefpersonen dus sneller reageerden op incongruente primes dan op congruente primes. Incongruente priming is een vreemd fenomeen, maar in onderzoek naar affectieve priming wordt vaker incongruente priming gevonden na optimale primes. Zelfs Murphy en Zajonc (1993) rapporteerden al dat de waardering van de Chinese tekens tegengesteld was aan de valentie van optimale primes. De gangbare verklaring voor hun bevinding is dat optimale primes dusdanig uitvoerig cognitief kunnen worden verwerkt, dat proefpersonen als het ware willen laten blijken dat zij niet beïnvloed zijn door de primes. Deze verklaring is moeilijk te generaliseren naar affectieve priming van reactietijden, omdat het voor proefpersonen onmogelijk lijkt te zijn om intentioneel enkele milliseconden langzamer te reageren op congruente primes dan incongruente primes. Mogelijk is er een ander mechanisme werkzaam, dat ook kan verklaren dat er in het huidige onderzoek in sommige suboptimale condities incongruente priming wordt gevonden. Het feit dat geen enkele congruentie-index hier

(23)

conclusies te trekken over het al dan niet optreden van incongruente priming in suboptimale condities.

Vervolgonderzoek zal de hier ontstane hypotheses moeten toetsen. Er zal een gelijkend onderzoek moeten worden gedaan om evidentie te vinden voor het vermoeden dat de relevantie van conflict de kritieke factor is die bepaalt of er affectieve priming wordt gevonden of niet. Hierbij wordt geadviseerd om een eenvoudigere onderzoeksopzet te gebruiken, zodat de resultaten makkelijker te interpreteren zullen zijn. Ook de suggestie dat suboptimale primes voor mensen met een lokale, analytische focus te veel of juist te weinig conflict opwekken, lijkt het onderzoeken waard, omdat dit het effect van conflict op affectieve priming kan beïnvloeden. Meer onderzoek naar de relatie tussen affectieve priming, conflict en verwerkingsstrategie zou wel eens de doorbraak kunnen betekenen in de onduidelijkheid rond de omstandigheden waaronder affectieve priming al dan niet kan worden gevonden.

(24)

Referenties

Andrews, V., Lipp, O. V., Mallan, K. M., & Konig, S. (2011). No evidence for subliminal affective priming with emotional facial expression primes. Motivation and Emotion, 35, 33 – 43.

Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS Scales. Journal of Personality and Social Psychology 67(2), 318–333.

Dienes, Z. (2011). Bayesian versus orthodox statistics: Which side are you on? Perspectives on Psychological Science, 6(3), 274-290.

Gasper, K. & Clore, G.L. (2002). Attending to the big picture: Mood and global versus local processing of visual information. Psychological Science, 13, 34-40.

Irwin, J. R., & McClelland, G. H. (2003). Negative consequences of dichotomizing continuous predictor variables. Journal of Marketing Research, 40(3), 366-371. Kovacs, E. A. (2014a). Conflict precedes affective priming (Niet-gepubliceerde

masterthese). Universiteit van Amsterdam.

Kovacs, E. A. (2014b). Conflict precedes affective priming (Niet-gepubliceerd stageverslag). Universiteit van Amsterdam.

Kuipers, G. (2006). Good humor, bad taste: A sociology of the joke (Vol. 7). Walter de Gruyter.

Murphy, S.T., & Zajonc, R.B. (1993). Affect, cognition and awareness: Affective priming with optimal and suboptimal stimulus exposures. Journal of personality and social psychology, 64, 723-739.

Phaf, R.H. & Rotteveel, M. (2012). Affective monitoring: A generic mechanism for affect elicitation. Frontiers in Psychology, 3: 47.

Sansom-Daly, U. M., & Forgas, J. P. (2010). Do blurred faces magnify priming effects? The interactive effects of perceptual fluency and priming on impression

formation. Social Cognition, 28(5), 630-640.

Van Strien, J.W. (1992). Classificatie van links- en rechtshandige proefpersonen. Nederlands Tijdschrijft voor de Psychologie, 47, 88-92.

Villepoux, A., Vermeulen, N., Niedenthal, P., & Mermillod, M. (2015). Evidence of fast and automatic gender bias in affective priming. Journal of Cognitive Psychology,

(25)

Whittlesea, B. W., & Price, J. R. (2001). Implicit/explicit memory versus

analytic/nonanalytic processing: Rethinking the mere exposure effect. Memory & Cognition, 29(2), 234-246.

(26)

Appendix A

80 positieve doelwoorden (woord, woordlengte, woordfrequentie)

Knus 4 2,36 Prima 5 276,79 Lekker 6 276,15

Pret 4 9,03 Samen 5 370,64 Kleurig 7 0,18

Zoen 4 9,99 Geinig 6 1,62 Jeugdig 7 0,5

Vers 4 17,86 Lollig 6 3,52 Hoopvol 7 1,74

Wijs 4 36,25 Komiek 6 4,07 Verrukt 7 2,01

Lach 4 46,72 Vredig 6 6,86 Melodie 7 3,04

Wens 4 59,39 Jarige 6 7,68 Gunstig 7 4,71

Baby 4 151,8 Warmte 6 10,5 Geestig 7 5,03

Fijn 4 198,06 Zuiver 6 10,63 Elegant 7 5,28

Vrij 4 232,91 Glorie 6 11,21 Stralen 7 5,28

Blij 4 277,3 Nuttig 6 11,96 Welzijn 7 5,83

Aaien 5 2,1 Handig 6 13,81 Ambitie 7 5,85

Party 5 4,96 Zoenen 6 14,73 Rijkdom 7 9,97

Fraai 5 6,4 Passie 6 14,77 Oprecht 7 11,34

Hoera 5 7,62 Mazzel 6 16,08 Vreugde 7 13,56

Zalig 5 9,15 Moedig 6 18,84 Winnaar 7 23,6

Humor 5 19,6 Natuur 6 26,96 Prettig 7 27,37

Bruid 5 21,13 Cadeau 6 29,29 Vrolijk 7 31,51

Winst 5 21,63 Gezond 6 31,83 Energie 7 38,81

Zacht 5 22,85 Geduld 6 34,28 Bloemen 7 46,19

Jeugd 5 27,88 Wonder 6 44,91 Kunst 5 37,09 Schoon 6 49,28 Zomer 5 42,9 Gelukt 6 65,43 Vrede 5 65,01 Zingen 6 65,52 Sterk 5 95,22 Dansen 6 102,91 Feest 5 98,26 Succes 6 103,64 Droom 5 109,42 Muziek 6 107,46 Trots 5 111,46 Winnen 6 116,56 Nieuw 5 119,85 Aardig 6 191,95 Geluk 5 166,02 Liefde 6 208,9

(27)

Appendix B

Negatieve doelwoorden (woord, woordlengte, woordfrequentie)

Wond 4 14,02 Kwaad 5 157,83 Slecht 6 267,81

Coma 4 14,09 Doden 5 217,98 Bliksem 7 10,63

Vies 4 19,8 Zeiken 6 4,3 Mislukt 7 11,78

Vals 4 26,6 Rouwen 6 4,78 Schamen 7 15,96

Zwak 4 35,4 Giftig 6 4,99 Aanslag 7 17,06

Boos 4 105,79 Wurgen 6 5,05 Dwingen 7 17,72

Ziek 4 129,2 Akelig 6 5,1 Verraad 7 19,07

Haat 4 151,32 Rotten 6 6,47 Overval 7 21,29

Fout 4 165,27 Somber 6 6,88 Schande 7 23,42

Pijn 4 266,16 Engerd 6 7,66 Leugens 7 26,8

Bang 4 477,21 Crisis 6 11,89 Ellende 7 27,01

Tumor 5 5,79 Stress 6 13,86 Eenzaam 7 31,56

Plaag 5 8,42 Triest 6 17,52 Twijfel 7 34,03

Satan 5 8,8 Klagen 6 19,76 Jaloers 7 42,9

Boete 5 8,83 Kanker 6 21,88 Misdaad 7 43,22

Schok 5 11,66 Smerig 6 24,35 Moorden 7 45,28

Wreed 5 15,18 Zielig 6 24,86 Gevecht 7 48,98

Vloek 5 18,77 Lelijk 6 29,23 Verlies 7 49,07

Woede 5 24,95 Lijden 6 35,88 Ongeluk 7 100,96 Virus 5 28,91 Ziekte 6 37,14 Sterven 7 175,28

Vrees 5 29,43 Paniek 6 39,86 Alarm 5 34,78 Geweld 6 42,17 Straf 5 35,45 Gemeen 6 45,37 Wraak 5 44,02 Aanval 6 47,59 Brand 5 44,39 Huilen 6 54,52 Ruzie 5 64,19 Geweer 6 55,39 Angst 5 69,34 Gewond 6 60,62 Slaan 5 94,51 Vijand 6 60,69 Wapen 5 140,59 Gevaar 6 91,54 Moord 5 141,99 Schuld 6 178,1

(28)

Appendix C

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat de kostprijs hetzelfde is als alleen rundvlees wordt verkocht of als de winkelkosten verdubbelen is verklaarbaar, doordat in beide gevallen de kosten voor de winkel 2x zo

Vorig jaar is Proximus gestart met de procedure voor de geplande vernieuwing van zijn mobiele RAN- en Core-apparatuur, met een duidelijk doel voor ogen: de leidende positie

Daarnaast is het percentage HBO-afgestudeerden dat op zoek is naar een andere functie in de sector cultuur en overige dienstverlening hoger dan bij de overheid als geheel, en

Dankzij een overzichtelijke structuur met front- offices onder één overkoepelend merk kan duidelijk worden welke diensten onontbeerlijk zijn voor de verbetering van

The interpretation of contracts has evolved towards a practical, common-sense approach not dominated by technical rules of construction. The overriding concern is to

We define ‘openness’ as a willingness by researchers to make research more usable by external partners by responding to external influences in their own research activities.. We

Het EHRM vindt met 15 tegen 2 stemmen, en in afwij- king van de Kamer, geen schending van het recht op leven in zijn materiële aspect, maar doet dat unaniem wel voor wat betreft

Niet onaardig om dus vast te stellen dat de hyena’s zich voor hun menu niet beperkt hebben tot de grote grazers zoals mammoeten en wolharige