• No results found

Beïnvloedbaarheid van behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting : invloed van factoren, motivatiemethoden en toepassing in behandeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beïnvloedbaarheid van behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting : invloed van factoren, motivatiemethoden en toepassing in behandeling"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beïnvloedbaarheid van Behandelmotivatie in de Justitiële Jeugdinrichting:

Invloed van factoren, motivatiemethoden en toepassing in behandeling

M. L. V. Covers

Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam

M. L. V. Covers, 10274162 Begeleider: A. Bindels MSc Januari 2015

(2)

Inhoudsopgave Abstract 3 Inleiding 4 Persoons- en omgevingsfactoren 7 Persoonsfactoren 7 Omgevingsfactoren 10

Methoden voor het vergroten van motivatie 11

Behandelmotivatie in methodiek en behandeling 15

Conclusie en discussie 18

(3)

Abstract

In deze literatuurstudie is onderzocht in welke mate behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting te beïnvloeden is. Allereerst werd onderzocht welke persoonsfactoren en omgevingsfactoren in verband staan met behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting. Daarna werden verschillende methoden om motivatie te verhogen belicht. Deze methoden zijn onderzocht buiten de justitiële jeugdinrichting. Vervolgens zijn de persoons-en

omgevingsfactoren en motivatiemethoden gebruikt in een analyse van YOUTURN, EQUIP en Sociale Vaardigheidstraining op Maat. Hier werd onderzocht in welke mate deze methodiek en behandelingen zich richten op behandelmotivatie. Als maatschappelijke implicatie is het belang van een juiste implementatie van YOUTURN onderstreept, waarin screening van motivatie een rol speelt. Daarnaast is vervolgonderzoek nodig om de richting van het verband tussen persoons- en omgevingsfactoren en behandelmotivatie te verhelderen.

In this study the degree to which treatment motivation in youth correctional facilities can be affected is studied. First, the connection between personal and environmental factors and treatment motivation is investigated. Second, motivational methods outside of the youth correctional facilities are evaluated. At last, these factors and methods are used to analyse the degree to which YOUTURN, EQUIP and SoVa op Maat focus on treatment motivation. The implications show the necessity of the correct implementation of YOUTURN and the

importance of screening motivation. Also, further research is necessary to show the direction of the connection between the factors and treatment motivation.

(4)

In 2012 verbleven er 1869 jongeren in een justitiële jeugdinrichting (Valstar & Afman, 2013). Hier zitten zij de straf uit die hen door een rechter is opgelegd, na het plegen van een misdrijf, of zitten zij in voorlopige hechtenis. Eén van de hoofddoelen van de instelling is de

behandeling, om zo probleemgedrag en recidive te verminderen. Die behandeling is echter niet altijd effectief: uit onderzoek van Wartna et al (2012) komt naar voren dat tussen de 50% en 60% van de jongeren recidiveert binnen twee jaar na verblijf in een justitiële

jeugdinrichting. Dit blijkt deels te worden verklaard door het gedwongen kader. Uit de meta-analyse van Parhar, Wormith, Derkzen en Beauregard (2008) blijkt namelijk dat het gebruik van gedwongen of verplichte behandeling in een justitiële jeugdinrichting de effectiviteit van de behandeling sterk verlaagd. Bovendien is er sprake van een gebrekkige motivatie van de jongeren voor de behandeling (Menger & Krechtig, 2008). Het gedwongen kader maakt het een uitdaging voor de justitiële jeugdinrichting om de jongeren te motiveren voor een behandeling (Parhar et al., 2008; Menger & Krechtig, 2008). In deze studie zal onderzocht worden in welke mate deze behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting beïnvloed kan worden.

Het belang van behandelmotivatie in de justitiële jeugdzorg is groot. Het vergroten van motivatie zorgt er namelijk voor dat de interventie effectiever is (Van Binsbergen, 2003). Toch is over de beïnvloedbaarheid van behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting niet veel bekend. Bij andere behandelingen, zoals die van Anorexia Nervosa (Wade, Frayne, Edwards, Robertson, & Gilchrist, 2009) en alcoholmisbruik (Bauer, Strik, & Moggi, 2014), blijkt motivatie goed beïnvloedbaar te zijn, en zorgt een grotere motivatie ervoor dat de effectiviteit van de behandeling wordt verhoogd.

Het begrip ‘motivatie’ is volgens verschillende theorieën uit te leggen. De

zelfdeterminatietheorie van Deci en Ryan (2008a) geeft een hiërarchische indeling aan het begrip ‘motivatie’. Deze theorie maakt een onderscheid tussen drie soorten motivatie:

(5)

amotivatie, extrinsieke motivatie en intrinsieke motivatie. Amotivatie is een volledige afwezigheid van motivatie. Extrinsieke motivatie is van toepassing wanneer de consequentie van het gedrag het belangrijkst is. Er is dan geen interesse voor de activiteit zelf, maar voor het gevolg, een beloning of straf. Bij intrinsieke motivatie wordt gedrag gemotiveerd doordat het gedrag zelf interessant is (Deci & Ryan, 2008a). Daarom staat deze vorm van motivatie hoger in de hiërarchie en wordt deze gezien als meer kwalitatief dan extrinsieke motivatie (Deci & Ryan, 2008b). In de justitiële jeugdinrichting is er veelal sprake van extrinsieke motivatie. De jongeren volgen de behandeling immers om beloond te worden met vrijheid, of om verhoging van de straf te voorkomen. De zelfdeterminatietheorie beschouwt motivatie als een begrip dat beïnvloed kan worden door persoonsfactoren (Deci & Ryan, 2008b).

Ook omgevingsfactoren kunnen invloed uitoefenen op motivatie, volgens het

transtheoretisch model van Prochaska en DiClemente (1986). Dit model beschrijft zes fasen van gedragsverandering, waarin de motivatie voor de behandeling geleidelijk verandert door de invloed van omgevingsfactoren (Van Binsbergen, 2008). In de eerste fase, de

voorbeschouwing, is motivatie volledig afwezig. De tweede fase bestaat uit het overwegen om hulp te zoeken, maar pas in de derde fase, de beslissing, wordt actie tot

gedragsverandering ondernomen. Vervolgens vindt de actieve verandering plaats, het

volhouden daarvan en eventueel een terugval (Prochaska, Redding, & Evers, 2008). Om deze stappen succesvol te doorlopen, hebben Prochaska en DiClemente (1986) drie basisbeginselen voor het motiveren voor de behandeling opgesteld: de bewustwording van het probleem, de behandelrelatie tussen therapeut en cliënt, en de expliciete besluitvorming en betrokkenheid bij de therapie of interventie. Waar de zelfdeterminatietheorie de nadruk op persoonsfactoren legt, kijkt het transtheoretisch model dus juist naar de invloeden vanuit de omgeving op motivatie, namelijk de behandeling en de therapeut. In de justitiële jeugdinrichting bevinden de meeste jongeren zich in de eerst fase van het transtheoretisch model en zijn dus nog niet

(6)

gemotiveerd om te veranderen. Juist dan moet de behandeling zich richten op het motiveren van de jongeren (DiClemente & Velasquez, 2002), met aandacht voor de persoonsfactoren en de omgevingsfactoren. Daarom zal deze studie onderzoeken welke persoonsfactoren en omgevingsfactoren van delinquente jongeren in de justitiële jeugdinrichting de

behandelmotivatie beïnvloeden.

Naast het vaststellen van de factoren die behandelmotivatie beïnvloeden, is het ook van belang om na te gaan hoe behandelmotivatie vergroot kan worden. Helaas is er vrij weinig bekend over het vergroten van behandelmotivatie bij jongeren in de justitiële

jeugdinrichting. Daarom zal huidig onderzoek zich ook richten op verschillende methoden die bekend zijn om motivatie bij jongeren in het algemeen te vergroten.

Op dit moment wordt er in de justitiële jeugdinrichting al indirect aandacht geschonken aan het vergroten van motivatie. Sinds 2008 is de algemene methodiek YOUTURN ingezet in alle jeugdinrichtingen. Deze methodiek moet ervoor zorgen dat de opvoeding van de jongeren centraal staat (Stuurgroep YOUTURN, 2009). Na een

instroomfase van 10 dagen wordt door middel van mentorgesprekken de motivatie van de jongeren besproken en in kaart gebracht. Naast deze methodiek kunnen behandelingen

toegepast worden om specifieke gedragsproblematiek te behandelen. Twee behandelingen die veel in combinatie met YOUTURN worden toegepast zijn EQUIP en Sociale

Vaardigheidstraining op Maat. In deze literatuurstudie zal onderzocht worden in welke mate YOUTURN en deze specifieke behandelingen gebruik maken van de motivatiemethoden en de gevonden factoren.

Om de aandacht voor behandelmotivatie te vergroten, moet eerst duidelijk zijn hoe en in welke mate de behandelmotivatie vergroot kan worden. De hoofdvraag van deze

literatuurstudie luidt daarom: in hoeverre is de behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting te beïnvloeden? Op basis van de zelfdeterminatietheorie en het

(7)

transtheoretisch model wordt eerst de invloed van persoonsfactoren en omgevingsfactoren op behandelmotivatie onderzocht. Daarnaast zal ingegaan worden op de verschillende methoden waarop de motivatie van jongeren in de justitiële jeugdinrichting vergroot zou kunnen

worden. Als laatste zal onderzocht worden in welke mate YOUTURN en de specifieke behandelingen van de justitiële jeugdinrichting inspelen op behandelmotivatie.

Persoons- en omgevingsfactoren

Om de vraag in hoeverre de behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting te beïnvloeden is te kunnen beantwoorden, moet achterhaald worden welke factoren invloed hebben op de behandelmotivatie. In deze paragraaf zal daarom onderzocht worden welke persoonsfactoren en omgevingsfactoren een rol spelen bij de behandelmotivatie van jongeren in de justitiële jeugdinrichting. Hierbij wordt eerst gekeken naar de persoonsfactoren en vervolgens naar de omgevingsfactoren.

Persoonsfactoren

Zoals de zelfdeterminatietheorie aangeeft is motivatie een persoonsgebonden begrip. De mate van motivatie voor de behandeling in justitiële jeugdinrichtingen wordt dan ook beïnvloed door verschillende persoonsfactoren. Onder persoonsfactoren worden factoren verstaan die vanuit de persoon komen, zoals geslacht en etniciteit, maar ook gedragsmatige factoren als interesse, temperament of inzicht. Met betrekking tot geslacht is het verband met behandelmotivatie nog niet eenduidig. Zo toont onderzoek van Breda en Riemer (2012) naar de meetbaarheid van de behandelmotivatie van 503 Amerikaanse jongeren in intramurale behandeling wel een verband aan. Deze jongeren vulden een motivatievragenlijst (MYTS) en een functioneringsvragenlijst (SFSS) in. Hieruit bleek dat meisjes minder bereid waren de behandeling te doorlopen dan jongens en dus minder gemotiveerd waren. Echter vond het masteronderzoek van Kruijs (2008) naar de verschillen in behandelmotivatie tussen jongens en meisjes in de justitiële jeugdinrichting dit verband niet. Hoewel dit onderzoek wel in

(8)

Nederland is uitgevoerd en daarom beter generaliseerbaar is, was de steekproef aanzienlijk kleiner, namelijk slechts 120. Ook is in dit onderzoek eenzijdig getoetst met de verwachting dat meisjes meer gemotiveerd zijn, terwijl in het onderzoek van Breda en Riemer (2012) juist een tegenovergesteld verband werd gevonden. Wanneer er tweezijdig getest zou worden, of eenzijdig in de andere richting, zou wellicht wel een verband worden gevonden. Het verband tussen geslacht en behandelmotivatie in de justitiële inrichtingen lijkt dus wel aanwezig te zijn, maar dit is nog niet eenduidig. Hetzelfde geldt voor etniciteit. Hoewel sommige onderzoeken menen dat er een verband ligt tussen etniciteit en behandelmotivatie (Nederof, 2014; Van Binsbergen, Knorth, Klomp, & Meulman, 2001), is hier nog geen gericht

onderzoek naar gedaan. Wel toont onderzoek aan dat allochtone jongeren vaker een moeizame relatie hebben met de groepswerkers (Verdonck & Jaspaert, 2009) en dat het contact tussen allochtone jongeren en groepswerkers vaker afwezig is (Van Binsbergen et al., 2001). Hoewel de relatie met groepswerkers zeker relevant is voor behandelmotivatie (zoals later aangetoond zal worden) is er geen direct verband te vinden tussen etniciteit en

behandelmotivatie.

Wel staat de manier waarop de jongeren met stress omgaan in verband met

behandelmotivatie. Zogenaamde copingstrategieën bepalen op welke manier men reageert op probleemsituaties (Way, 2011). Onder delinquente jongeren is er vaak sprake van passieve coping: ze zijn geneigd weg te lopen bij probleemsituaties, interpreteren de situatie negatiever en zien de personen die erbij betrokken zijn als bedreigend (Way, 2011). Het onderzoek van Van der Helm, Beunk, Stams en Van der Laan (2014) nam vragenlijsten voor

behandelmotivatie en copingstrategieën af bij 59 jongeren in de justitiële jeugdinrichting. Hieruit bleek dat actieve coping, gekenmerkt door probleemoplossend gedrag en het zoeken van hulp uit de omgeving samenging met hogere behandelmotivatie. Dit onderzoek vond echter geen verband tussen passieve coping en behandelmotivatie. Dit toont aan dat hoewel

(9)

passieve coping niet direct de behandelmotivatie benadeelt, het stimuleren van actieve coping een nuttige techniek zou kunnen zijn voor het verhogen de behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting. Uit onderzoek van Wei, Heckman, Gay en Weeks (2011) kwam hetzelfde verband naar voren. Zij deden onderzoek naar copingstrategieën in de gesloten jeugdzorg, maar specifiek bij jongeren die behandeld werden voor drugsgebruik. Problemen met drank en drugs blijkt bij zeker 55% van de jongeren in de justitiële jeugdinrichting voor te komen (Rigter & Liddle, 2011). Bovendien wordt verslavingsproblematiek gezien als één van de grootste risicofactoren voor recidive (Rigter & Liddle, 2011). Het onderzoek van Wei et al. (2011) toont aan dat het verhogen van actieve coping in verband staat met een verhoogde motivatie om te stoppen met drugsgebruik, en dus een verhoogde motivatie voor de behandeling.

Daarnaast blijkt de locus of control van belang bij behandelmotivatie. De locus of control is de mate waarin iemand verantwoordelijkheid neemt voor zijn eigen acties en de consequenties van eigen gedrag inziet (Page & Scalora, 2004). Voor het onderzoek van

Englebrecht, Peterson, Scherer en Naccarato (2007) werden 130 jongeren, die in de Verenigde Staten intramuraal behandeld werden, op vier verschillende momenten in hun behandeling geïnterviewd naar hun betrokkenheid en motivatie. Jongeren met interne locus of control, die verantwoordelijkheid namen voor hun gedrag en inzagen waarom ze de behandeling nodig hadden, vertoonden hogere mate van behandelmotivatie dan jongeren met een externe locus of control. De jongeren met een externe locus of control namen geen verantwoordelijkheid voor hun gedrag en werkten niet mee in de behandeling. Hetzelfde effect werd gevonden door Van der Helm, Klapwijk, Stams en Van der Laan (2009): door het afnemen van vragenlijsten en interviews in Nederlandse justitiële jeugdinstellingen, vonden zij een verband tussen interne locus of control en behandelmotivatie.

(10)

Concluderend zijn er verschillende persoonsfactoren te noemen die samenhangen met de behandelmotivatie van jongeren in de justitiële jeugdinrichting. Zo blijken actieve coping en een interne locus of control geassocieerd te kunnen worden met hogere behandelmotivatie. Daarbij remt een externe locus of control juist de ontwikkeling van de behandelmotivatie. Dit negatieve effect van behandelmotivatie werd niet gevonden met betrekking tot passieve copingstrategieën. Daarnaast lijkt het geslacht van de jongere in verband te staan met de behandelmotivatie, waarbij meisjes minder gemotiveerd zijn dan jongens, maar deze persoonsfactor wordt niet in ieder onderzoek gevonden.

Omgevingsfactoren

Naast persoonsfactoren hebben ook omgevingsfactoren invloed op behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting. Het groepsklimaat is één van de belangrijkste

omgevingsfactoren voor deze jongeren. Het groepsklimaat is de perceptie die de jongeren hebben van hun omgeving in de inrichting. Een open groepsklimaat is een veilige omgeving waarin de jongeren zich kunnen ontwikkelen, terwijl een gesloten groepsklimaat stress en angst veroorzaakt (Strijbosch et al, 2011). Het belang van groepswerkers voor dit open groepsklimaat is groot. Uit eerder genoemd onderzoek van Van der Helm et al. (2009) bleek dat wanneer de groepswerkers de jongeren met respect behandelden en ze het gevoel gaven dat ze veilig zijn, er een open groepsklimaat ontstond in de justitiële jeugdinrichting.

Daarnaast identificeerden de jongeren een tekort aan aandacht vanuit de groepswerkers en te strenge leiding als indicatoren van een gesloten groepsklimaat. Een open groepsklimaat bleek geassocieerd te zijn met hogere behandelmotivatie (Van der Helm et al., 2009). Binnen het groepsklimaat was ook de relatie die de jongere heeft met de groepswerkers van belang. Zoals eerder genoemd kan het gedrag van de groepswerkers zorgen voor een open of gesloten groepsklimaat. Daarnaast heeft de relatie tussen groepswerker en de gedetineerde jongere een directe invloed op behandelmotivatie. Zo toont onderzoek van Battjes, Gordon, O’Grady en

(11)

Kinlock (2004) aan dat jongeren in behandeling voor drugsgebruik meer geneigd waren om de behandeling te voltooien wanneer zij een goede band met de groepswerkers hadden. Hoewel dit onderzoek niet plaatsvond in de justitiële jeugdinrichting, geven de resultaten wel een indicatie van het belang van de relatie met groepswerkers voor behandelmotivatie.

Een andere omgevingsfactor die binnen de justitiële jeugdinrichting van groot belang is, is het gezin. Vooral de ouders hebben een belangrijke invloed op behandelmotivatie van de jongere. Uit het onderzoek van Panuccio, Christian, Martinez en Sullivan (2012) blijkt dat ouderlijke steun jongeren motiveert om deel te nemen aan de behandeling. Hoewel dit onderzoek zich richt op ouderlijke steun bij de re-integratie van jongeren na vrijlating uit de justitiële jeugdinrichting, is het mogelijk dat ouderlijke steun ook een rol speelt in de

intramurale behandeling. Alarid, Montemayor en Dannhaus (2012) onderzochten het belang van ouderlijke steun bij de behandeling van drugsmisbruik bij ruim 100 jongeren. Hieruit bleek dat ouderlijke steun de kansen van de jongeren om de behandeling volledig te doorlopen kon verdubbelen. Daarbij hadden jongeren die niet door hun ouders gesteund werden, twee keer meer kans om te recidiveren dan jongeren met hoge ouderlijke steun.

Uit bovenstaande onderzoeken valt te concluderen dat een aantal omgevingsfactoren in verband staan met de behandelmotivatie van jongeren in de justitiële jeugdinrichting, namelijk een open groepsklimaat en een goede relatie met groepswerkers. Ook ouders spelen een belangrijke rol. Ouderlijke steun wordt geassocieerd met hogere behandelmotivatie van de jongere.

Methoden voor het Vergroten van Motivatie

Hoewel er vrij weinig bekend is over behandelmotivatie in de justitiële

jeugdinrichtingen, is er wel veel onderzoek gedaan naar het vergroten van motivatie bij jongeren in het algemeen. De zelfdeterminatietheorie biedt een ruim onderzoeksterrein met als doel het vergroten van de intrinsieke motivatie van jongeren in alle mogelijke contexten:

(12)

onderwijs, jeugdzorg, gezin en relaties. Daarom zal dit onderzoeksterrein gebruikt worden om antwoord te geven op de vraag op welke manieren motivatie in de justitiële jeugdinrichting vergroot zou kunnen worden.

Allereerst blijkt dat, om motivatie te verhogen, de autonomie van jongeren

ondersteund moet worden. Zo toont onderzoek van Deci, Schwartz, Sheinman en Ryan (1981) aan dat wanneer leerkrachten in het basisonderwijs de autonomie van hun leerlingen

ondersteunden, de leerlingen meer zelfvertrouwen hadden en bovendien meer intrinsiek gemotiveerd waren om deel te nemen aan de les. Een leerkracht die de autonomie van zijn leerlingen ondersteunt zal bijvoorbeeld hulp bieden en de leerling bemoedigen wanneer deze een taak niet af heeft, terwijl een leerkracht die weinig autonomie biedt strafwerk op zal geven. Williams, Hedberg, Cox en Deci (2006) vonden een zelfde soort effect bij ouders die de autonomie van hun kinderen ondersteunden. Zij namen vragenlijsten af bij jongeren met betrekking tot hun perceptie van de autonomie die hun ouders hen boden. Hieruit bleek dat jongeren die vonden dat ze veel autonomie hadden, meer gemotiveerd waren om gezond te zijn, door bijvoorbeeld niet te roken of geen drugs te gebruiken. Hoewel deze onderzoeken niet specifiek gericht zijn op jongeren in de justitiële jeugdinrichtingen, is het mogelijk dat autonomie ook de motivatie voor de behandeling van deze jongeren vergroot. Immers gaan delinquent gedrag en ongezond gedrag, zoals drugs- en drankmisbruik, vaak hand in hand (Rigter & Liddle, 2011). Daarnaast is er in de justitiële jeugdinrichting eenzelfde hiërarchie als in het gezin of in de klas, waarbij de groepswerker, evenals leerkracht of ouder,

verantwoordelijk is voor het ondersteunen van de autonomie van jongeren.

Een andere manier om motivatie te verhogen is het aansluiten van de taak op de competentie van de persoon. Wanneer een taak te moeilijk of te eenvoudig voor iemand is, is hij minder gemotiveerd voor die taak (Larson & Rusk, 2011). De taak moet juist precies moeilijk genoeg zijn zodat het nog wel een uitdaging is maar niet onmogelijk lijkt te zijn.

(13)

Shernoff, Csikszentmihalyi, Schneider en Shernoff (2003) onderzochten deze stelling. Zij namen vragenlijsten af met betrekking tot betrokkenheid op school en moeilijkheidsgraad van de taken bij ruim 500 leerlingen in het voortgezet onderwijs. Hieruit bleek dat wanneer de leerlingen een taak uitdagend maar niet te moeilijk vonden, zij meer gemotiveerd waren om deze taak te voldoen. Een taak die te eenvoudig is, vermindert de motivatie. In de justitiële jeugdinrichtingen wordt dit effect al erkend in de What Works beginselen. Deze beginselen zijn ontwikkeld om de behandeling in de justitiële jeugdzorg effectiever te maken (Van der Laan & Slotboom, 2008). Eén van deze principes is het responsiviteitsprincipe, wat inhoudt dat de behandeling aan moet sluiten op iemands cognitieve en sociale competentie. Dit bevestigt de toepasbaarheid van het resultaat uit eerdergenoemd onderzoek (Shernoff et al., 2003): het aansluiten van het cognitieve niveau van de behandeling bij de competenties van de jongere zal ook in de justitiële jeugdinrichting de behandelmotivatie kunnen vergroten.

Naast het ondersteunen van de autonomie en het aansluiten op de competentie, wordt vanuit het behaviorisme beloning aangeprezen als manier om motivatie te verhogen. Het belonen van goed gedrag zou ervoor moeten zorgen dat iemand meer goed gedrag gaat tonen (Hallahan, Lloyd, Kauffman, Weiss, & Martinez, 2005). Dit blijkt ook zo te werken bij het stimuleren van intrinsieke motivatie. Dit werd aangetoond door het onderzoek van Pierce, Cameron, Banko en So (2003), waarin gemeten werd hoeveel van hun vrije tijd studenten besteedden aan een taak, waarbij zij al dan niet beloond werden. Hieruit bleek dat de jongeren die beloond werden voor het maken van een taak, meer vrije tijd hieraan besteedden. In de justitiële jeugdinrichting is dit van belang, omdat de jongeren niet de hele dag behandeld worden en zij het geleerde toe moeten passen in hun ‘vrije tijd’. Dit verband tussen belonen en motivatie blijkt bovendien gemedieerd te worden door eerdergenoemde match tussen competentie van de persoon en moeilijkheidsgraad van de taak (Cameron, Pierce, Banko, & Gear, 2005).

(14)

Een manier om deze motiverende elementen toe te passen, is het afnemen van motivatiegesprekken. Deze gesprekken vinden veelal voorafgaand aan een klinische behandeling plaats. Op deze manier probeert men in te spelen op de eerste fase uit het transtheoretisch model van Prochaska en DiClemente (1986), waar motivatie voor de behandeling volledig afwezig is en de cliënt het besluit om de behandeling door te gaan nog moet nemen. Een motivatiegesprek bestaat uit drie basisprincipes (Miller & Rollnick, 2002): de gespreksleider probeert met de cliënt samen te werken, de motivatie van de cliënt uit te lokken in plaats van op te dringen, en de cliënt een gevoel van autonomie te geven. Deze methode voor het vergroten van motivatie is al in grote mate toegepast bij behandelingen voor ongezond gedrag zoals roken, drinken en drugsgebruik (Miller & Rollnick, 2002). Uit een meta-analyse, waarin 72 studies naar de effectiviteit van motivatiegesprekken waren opgenomen, bleek dat motivatiegesprekken een positief effect hadden op zowel

psychologische als fysieke ziektes en op ongezond gedrag (Rubak, Sandaek, Lauritzen, & Christensen, 2005). De gesprekken verhoogden de motivatie van de cliënt waardoor de behandeling effectiever was.

Samenvattend zijn er drie methoden te benoemen die motivatie kunnen verhogen. De autonomie van de jongeren moet ondersteund worden, de moeilijkheidsgraad van de taak moet aansluiten op de competentie en de jongeren moeten beloond worden voor goed gedrag. Daarnaast kunnen motivatiegesprekken deze elementen implementeren om motivatie te vergroten. In de justitiële inrichtingen kunnen deze methoden toegepast worden door de groepswerkers. Zij kunnen door hun dagelijks contact met de jongeren diens autonomie ondersteunen en goed gedrag belonen. Bovendien kunnen zij een inschatting maken van de competentie van jongeren en de mate waarin deze competentie aansluit op de

(15)

behandelmethoden de verantwoordelijkheid om motivatiemethoden te implementeren in de behandeling.

Behandelmotivatie in methodiek en behandeling

Zoals eerder vastgesteld zijn er een aantal factoren die de behandelmotivatie van jongeren in de justitiële jeugdinrichting beïnvloeden. Ten eerste de persoonsfactoren, namelijk actieve coping en interne locus of control. Omdat de invloed van geslacht en etniciteit nog onduidelijk is zal hier geen aandacht aan worden besteed in deze analyse. Ten tweede zijn de omgevingsfactoren groepsklimaat, met daarbinnen de relatie met de

groepswerker, en ouderlijke steun gevonden. Daarnaast zijn verschillende methoden om motivatie in het algemeen te verhogen bekeken. Hieruit bleek dat het ondersteunen van de autonomie, aansluiten bij de competentie, en belonen de motivatie verhogen, en dat motivatiegesprekken deze elementen kunnen implementeren. Zowel de persoons- en omgevingsfactoren als deze motivatiemethoden zullen als kader gebruikt worden, om na te gaan in hoeverre de methodiek YOUTURN en twee behandelingen uit de justitiële

jeugdinrichting, de behandelmotivatie verhogen. De behandelingen Equip en Sociale Vaardigheidstraining op Maat (SoVa op Maat) zullen belicht worden.

De algemene methodiek Youturn is ontwikkeld om in alle jeugdinrichtingen toe te passen met als uitgangspunt het verzekeren van een veilig leefklimaat (Hendriksen-Favier, Place, & van Wezep, 2010). Deze methodiek bevat vijf fasen: het instroomprogramma, de stabilisatiefase, het individueel traject, scholings- en trainingsprogramma en de nazorg. In de eerste fase, het instroomprogramma, worden afspraken gemaakt met de ouders. Daarbij worden ouders op de hoogte gehouden van het traject van de jongere in de inrichting (Stuurgroep YOUTURN, 2009). Doordat er ook wekelijks overleg is tussen jongere en mentor (persoonlijk begeleider), is er veel aandacht voor de onderlinge relatie. Tijdens het doorlopen van de vijf stappen van YOUTURN kan de jongere beloningen verdienen voor

(16)

goed gedrag of het behalen van de doelen, zogenaamde basisprofielen. Daarnaast is er aandacht voor de autonomie van de jongere. Deze stelt zelf zijn doelen en bedenkt in overleg met de mentor op welke manier deze behaald worden. Concluderend richt YOUTURN zich vooral op de omgevingsfactoren, namelijk groepsklimaat, relatie met de mentor en ouders. Daarbij worden een aantal motivatiemethoden toegepast, namelijk belonen en autonomie ondersteunen. Hoewel er in YOUTURN weinig aandacht is voor persoonsfactoren wordt er voor iedere jongere een ontwikkelingsprofiel vastgesteld waarin behandelingen toegepast worden die wel gericht zijn op persoonsfactoren, zoals SoVa op Maat. De procesevaluatie van YOUTURN heeft dan ook aangetoond dat jongeren veelal gemotiveerd zijn voor deelname aan YOUTURN, met name de mentorgesprekken en de basisprofielen (Hendriksen-Favier et al., 2010).

Een behandeling die veel toegepast wordt en door het NJI erkent wordt als ‘goed onderbouwd’, is EQUIP (Gibbs, Potter, & Goldstein, 1995). Deze behandeling richt zich op jongeren met antisociaal gedrag en maakt gebruik van de peergroup om dit gedrag te

verbeteren. Deze behandeling is sterk gericht op de genoemde persoonsfactoren. Eén van de basisbeginselen is het achterhalen en verbeteren van denkfouten, zoals anderen de schuld geven en goed praten van antisociaal gedrag (Elling, 2009). Dit zijn duidelijke voorbeelden van een externe locus of control. Ook is er aandacht voor actieve coping. Het passieve, vaak agressieve copingsgedrag wordt met behulp van rollenspellen omgebogen tot actieve coping, waarin de jongere rekening houdt met anderen, rustig blijft en hulp vraagt. Daarnaast focust EQUIP zich op een open groepsklimaat, door het programma Positive Peer Culture (Vorrath & Brendtro, 1985) te ïmplementeren. Dit programma creëert volgens Elling (2009, p.05) ‘een leeromgeving waar jongeren vaardigheden kunnen toepassen’, en zal zo de behandelmotivatie van de jongeren vergroten. Ook wordt er aandacht besteedt aan een positief klimaat tussen groepswerkers, maar de relatie tussen groepswerker en jongere blijft onderbelicht. Uit de

(17)

meta-analyse van Stams et al. (2013) naar de effectiviteit van EQUIP blijkt dan ook dat de relatie tussen groepswerker en jongere meer aandacht zou moeten krijgen om de effectiviteit te vergroten. Dit onderzoek geeft tevens aan dat wanneer de groepswerkers meer aandacht besteden aan de individuele jongeren, dit de autonomie en locus of control van de jongeren zal verhogen, en daarmee de behandelmotivatie. De behandeling EQUIP maakt geen gebruik van beloning of motivatiegesprekken, en implementeert de ouders niet in de behandeling. Wel probeert het in zekere mate aan te sluiten bij de competentie van de jongere, namelijk door een aparte handleiding te bieden voor jongeren met een licht verstandelijke beperking (Elling, 2009). Concluderend maakt de behandeling EQUIP vooral goed gebruik van de bekende persoons- en omgevingsfactoren die de behandelmotivatie kunnen verhogen. Er is aandacht voor coping, locus of control en groepsklimaat. In mindere mate worden bekende

motivatiemethoden toegepast.

De tweede behandeling die belicht zal worden is de Sociale Vaardigheidstraining op Maat (Hoogsteder, 2008) (SoVa op Maat). Deze behandeling richt zich op het verbeteren van de sociale vaardigheden die de jongeren nodig hebben in probleemsituaties. Specifiek zijn dit sociale cognitie, impulscontrole, zelfcontrole en coping. Ook heeft de behandeling aandacht voor de externe locus of control en het verbeteren daarvan. De persoonsfactoren die

vastgesteld zijn voor het verhogen van behandelmotivatie, worden dus ruim toegepast in SoVa op Maat. De behandeling bestaat uit individuele training en training in groepsverband, maar ook in groepsverband is de individuele ondersteuning van belang (Hoogsteder, 2008). Er wordt dus weinig tot geen aandacht besteed aan het groepsklimaat. Ook spelen ouders vrijwel geen rol. De motivatiemethoden worden wel toegepast op alle jongeren. Allereerst is er sprake van beloning, namelijk in de vorm van positieve feedback van de groepswerkers. Daarnaast wordt de autonomie ondersteund door jongeren zelf (sub)doelen te laten maken. Dit zorgt ervoor dat ze hun eigen proces in handen hebben. Bovendien wordt de behandeling aangepast

(18)

op de capaciteiten van de jongere. Met behulp van een motivatiegesprek en de dossiers van de jongere wordt de behandeling volledig aangepast op zijn of haar behoeften. Daarnaast worden gedurende de behandeling regelmatig motivatiegesprekken gehouden om de motivatie van de jongeren hoog te houden. Concluderend is SoVa op Maat een behandeling die zich sterk richt op de persoonsfactoren en methoden die behandelmotivatie kunnen verhogen. Er is

daarentegen weinig aandacht voor de omgevingsfactoren die motivatie beïnvloeden. De methodiek YOUTURN en de twee behandeling zijn totaal verschillend met betrekking tot het verhogen van behandelmotivatie. YOUTURN focust zich op de omgevingsfactoren en de motivatiemethoden. EQUIP richt zich daarentegen vooral op persoonsfactoren en het groepsklimaat, terwijl Sociale Vaardigheidstraining groepsklimaat buiten beschouwing laat en zich richt op de persoonsfactoren en motivatiemethoden. Iedere behandeling versterkt YOUTURN op verschillende manieren en heeft dus iets anders te bieden met betrekking tot het verhogen van behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting.

Conclusie en Discussie

In huidige literatuurstudie stonden drie deelvragen centraal. Allereerst werd

onderzocht welke persoonsfactoren en omgevingsfactoren de behandelmotivatie van jongeren in de justitiële jeugdinrichting beïnvloeden. Daarnaast werd onderzocht op welke

verschillende manieren de behandelmotivatie van deze jongeren vergroot zou kunnen worden. Als laatste waren deze persoons- en omgevingsfactoren en motivatiemethoden gebruikt om te onderzoeken in welke mate YOUTURN en de behandelingen EQUIP en SoVa op Maat inspelen op behandelmotivatie. Deze deelvragen beantwoorden samen de vraag in hoeverre de behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting te beïnvloeden is.

De resultaten van de eerste deelvraag tonen aan dat er zowel persoons- als

omgevingsfactoren bestaan die in verband gebracht kunnen worden met de behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting. In het geval van persoonsfactoren valt er vooral te spreken

(19)

over gedragsmatige factoren. De onderzochte persoonskenmerken, namelijk geslacht en etniciteit, leveren geen eenduidige resultaten wat betreft het verband met behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting. De gedragsmatige factoren die wel in verband staan met

behandelmotivatie zijn actieve coping en een interne locus of control. Dat de gedragsmatige factoren wel duidelijke verbanden tonen, kan enerzijds mogelijk verklaard worden door de definitie van motivatie. Motivatie wordt immers gezien als een veranderbaar begrip (Deci & Ryan, 2008a; Prochaska & DiClemente, 1986). Vanuit die definitie worden de factoren die in verband kunnen staan met motivatie onderzocht. Dit zorgt ervoor dat onveranderbare

eigenschappen van een persoon, zoals geslacht en etniciteit, weinig of met kleine

steekproeven onderzocht worden, resulterend in onduidelijke resultaten. Anderzijds is het mogelijk dat persoonskenmerken niet in verband staan met behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting, maar om dit te bevestigen zou hier meer onderzoek naar gedaan moeten worden. Naast de persoonsfactoren zijn ook de omgevingsfactoren onderzocht. Hieruit bleek een open groepsklimaat en een goede band met groepswerkers in verband te staan met een hoge behandelmotivatie. Deze factoren zijn in overeenstemming met het transtheoretisch model van Prochaska en DiClemente (1986), waarin de relatie met de therapeut en de

betrokkenheid bij de behandeling als basisbeginselen voor behandelmotivatie gezien worden. Daarnaast bleek dat ouderlijke steun in verband staat met behandelmotivatie. Hieruit valt te concluderen dat er zowel binnen als buiten de inrichting omgevingsfactoren aanwezig zijn, die in verband gebracht kunnen worden met behandelmotivatie.

De bevindingen van de tweede deelvraag tonen aan dat er verschillende

motivatiemethoden bestaan, namelijk het ondersteunen van de autonomie, het aansluiten op de competentie van de jongere en belonen van goed gedrag. Deze drie aspecten kunnen geïmplementeerd worden door middel van motivatiegesprekken. De effectiviteit van deze motivatiemethoden zijn niet getest in de justitiële jeugdinrichting. Toch zijn ze wel

(20)

meegenomen in de analyse van YOUTURN en de behandeling EQUIP en SoVa op Maat. Immers is een verband met behandelmotivatie veelal wel getoond bij jongeren, en soms zelfs bij jongeren in behandeling voor drugs- en drankmisbruik. Deze populaties benaderen qua leeftijd en problematiek enigszins die van de jongeren in de justitiële jeugdinrichting.

Tenslotte is een analyse uitgevoerd, waarin onderzocht werd of de gevonden persoons-en omgevingsfactorpersoons-en persoons-en de motivatiemethodpersoons-en terug te vindpersoons-en zijn in de algempersoons-ene

methodiek YOUTURN en de behandelingen EQUIP en SoVa op Maat. Hieruit blijkt dat YOUTURN zich vooral richt op omgevingsfactoren en de motivatiemethoden.

Persoonsfactoren blijven hier onderbelicht, maar deze krijgen meer aandacht in de

behandelingen EQUIP en SoVa op Maat, waarmee YOUTURN veel samenwerkt. Opvallend is dat de omgevingsfactor ‘ouders’ in beide behandelingen niet aan bod komt. Dit kan

mogelijk verklaard worden door het feit dat in intramurale behandeling de invloed van ouders zeer klein is. Wanneer YOUTURN op juiste wijze toegepast wordt, is het contact met ouders groter. Om alle factoren en motivatiemethoden te belichten in de justitiële jeugdinrichting, moet YOUTURN dus goed toegepast worden. Helaas blijkt dit in de praktijk niet altijd zo te werken. Uit de procesevaluatie van YOUTURN (Hendriksen-Favier et al., 2010) blijkt dat de meeste onderdelen niet juist ingezet worden. Met name de screeningsinstrumenten, waaronder het meten van motivatie in de eerste fase, wordt niet goed geïmplementeerd. Ook het contact met ouders is beperkt. Daarnaast is het van belang dat YOUTURN de beschikbare

behandelingen inzet. EQUIP wordt in de praktijk vrijwel altijd toegepast, maar voor SoVa op Maat geldt dit niet (Hendriksen-Favier et al., 2010). Toch zou de toevoeging van SoVa op Maat de aandacht voor persoonsfactoren vergroten, en daarmee mogelijk de

behandelmotivatie verhogen. Om de toepassing van YOUTURN te verbeteren, is het van belang dat de groepswerkers en mentoren hiervoor getraind zijn en begeleid worden. Een goede toepassing van YOUTURN kan mogelijk zorgen voor een hogere behandelmotivatie.

(21)

De beperkingen van dit onderzoek liggen voornamelijk bij de hoeveelheid beschikbare onderzoeken naar de factoren die in verband staan met behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting. Omdat behandelmotivatie nog een vrij nieuw onderwerp is (Van Binsbergen, 2008), zijn er geen longitudinale onderzoeken of meta-analyses beschikbaar. Door middel van meta-analyses zal er meer duidelijkheid kunnen ontstaan over het verband tussen

persoonskenmerken, zoals geslacht en etniciteit, en behandelmotivatie. Longitudinaal onderzoek naar de gevonden factoren kan de richting van het verband aanduiden (Singer & Willett, 2003). Het is nu bijvoorbeeld nog onduidelijk of een goede relatie met de

groepswerkers de behandelmotivatie vergroot, of een hoge behandelmotivatie zorgt voor een betere relatie met groepswerkers. Dit geldt ook met betrekking tot de motivatiemethoden. Daarbij is het van belang dat toekomstig onderzoek zich richt op de effectiviteit van

motivatiemethoden in de justitiële jeugdinrichting. Mogelijk werken deze motivatiemethoden niet, of hebben ze juist een negatief en schadelijk effect op de behandelmotivatie van de jongeren (Dekovic, 2010).

Ondanks de beperkingen van dit onderzoek, is er een zekere mate van

maatschappelijke relevantie. Het onderzoek toont aan dat behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting zeker beïnvloedbaar is. Bovendien zijn er duidelijke factoren die invloed blijken te hebben op behandelmotivatie, waar in de algemene methodiek YOUTURN geen aandacht aan wordt besteed. Dit zijn bijvoorbeeld actieve coping en interne locus of control. Hoewel deze factoren wel in EQUIP en SoVa op Maat terug komen, is het verstandig ze ofwel te implementeren in YOUTURN, omdat deze methodiek de basis voor behandeling vormt en in alle justitiële jeugdinrichtingen ingezet wordt, ofwel te zorgen voor een strakkere samenwerking tussen YOUTURN en de behandelingen. Daarnaast wordt het belang van screening in de justitiële jeugdinrichting onderstreept. Motivatie verschilt immers per persoon. Wanneer jongeren in de eerste weken van hun verblijf gescreend worden op

(22)

motivatie, kunnen YOUTURN en eventuele behandeling op maat gemaakt worden en daarmee beter aansluiten op de behoeften van de jongeren. Jongeren die al gemotiveerd zijn, hebben geen baat bij motivatiegesprekken, terwijl hier bij jongeren die zeer ongemotiveerd zijn juist extra aandacht voor moet zijn. Deze verbeterpunten moeten hoog op de agenda van de ontwikkelaars en groepswerkers staan, om de behandelmotivatie en daarmee mogelijk de effectiviteit van de behandeling te vergroten.

(23)

Referenties

Alarid, L. F., Montemayor, C. D., & Dannhaus, S. (2012). The effect of parental support on juvenile drug court completion and postprogram recidivism. Youth Violence and

Juvenile Justice, 10(4), 354-369. doi:10.1177/1541204012438422

Battjes, R. J., Gordon, M. S., O’Grady, K. E., & Kinlock, T. W. (2004). Predicting retention of adolescents in substance abuse treatment. Addictive Behaviors, 29(5), 1021-1027. doi:10.1016/j.addbeh.2004.02.054

Bauer, S., Strik, W., & Moggi, F. (2014). Motivation as a predictor of drinking outcomes after residential treatment programs for alcohol dependency. Journal of Addiction Medicine,

8(2), 137-142). doi:10.1097/ADM.0000000000000013

Binsbergen, M. van (2008). Motivatie voor behandeling in de intramurale justitiële jeugdzorg. In I. Weijers (Ed.), Justitiële interventies: Voor jeugdige daders en risicojongeren (pp 289-306). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Binsbergen, M. van, Knorth, E. J., Klomp, M., & Meulman, J. J. (2001). Motivatie voor behandeling bij jongeren met ernstige gedragsproblemen in de intramurale justitiële jeugdzorg. Kind en Adolescent, 22, 193-203.

Boendermaker, L. (2008). De justitiële jeugdinrichting. In I. Weijers (Ed.), Justitiële

interventies: Voor jeugdige daders en risicojongeren (pp 57-80). Den Haag: Boom

Juridische Uitgevers.

Breda, C. S., & Riemer, M. (2012). Motivation for youth’s treatment scale (MYTS): A new tool for measuring motivation among youths and their caregivers. Administration and

Policy in Mental Health and Mental Health Services Research, 39(1), 118-132. doi: 10

(24)

Cameron, J., Pierce, W. D., Banko, K. M., & Gear, M. (2005). Achievement-based rewards and intrinsic motivation: A test of cognitive mediators. Journal of Educational

Psychology, 97(4), 641-655. doi:10.1037/0022-0663.97.4.641

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Facilitating optimal motivation and psychological well-being across life’s domains. Canadian Psychology, 49(1), 14-23. doi:10.1037/0708-5591.49.1.14

Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2008). Self-determination theory: A macrotheory of human motivation, development, and health. Canadian Psychology, 49(3), 182-185. doi:10.1037/a0012801

Deci, E. L., Schwartz, A. J., Sheinman, L., & Ryan, R. M. (1981). An instrument to assess adults’orientations toward control versus autonomy with children: Reflections on intrinsic motivation and perceiverd competence. Journal of Educational Psychology,

73, 642-650.

Dekovic, M., 2010. Effecten van interventies: Baat het niet, dan schaadt het niet? Kind en

Adolescent, 31(2), 98-103.

DiClemente, C. C., & Velasquez M. M. (2002). Motivational interviewing and the stages of change. In W. R. Miller & S. Rollnick (Eds.), Motivation interviewing: preparing

people for change (pp 201-216). New York: The Guilford Press.

Elling, M. W. (2009). Databank effectieve jeugdinterventies: beschrijving ‘EQUIP’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Verkregen via www.nji.nl/jeugdinterventies

Englebrecht, C., Peterson, D., Scherer, A., & Naccarato, T. (2007). “It’s not my fault”: Acceptance of responsibility as a component of engagement in juvenile residential treatment. Children and Youth Services Review, 30, 466-484. doi:10.1016

(25)

Functionele Gezinstherapie Functional Family Therapy (FFT) (z.j.). Opgehaald van

http://www.nji.nl/nl/Databanken/Functionele-GezinstherapieFunctional-Family-Therapy-(FFT)

Hallahan, D. P., Lloyd, J. W., Kauffman, J. M., Weiss, M. P., & Martinez, E. A. (2005).

Learning disabilities. Foundations, characteristics, and effective teaching. Boston,

MA: Ally and Bacon.

Helm, P. van der, Beunk, L., Stams, G. J., & Laan, P van der (2014). The relationship between detention length, living group climate, coping, and treatment motivation among juvenile delinquents in a youth correctional facility. The Prison Journal, 94, 260-275. doi:10.1177/0032885514524884

Helm, P. van der, Klapwijk, M., Stams, G. J., & Laan, P. van der (2009). ‘What works’ for juvenile prisoners: the role of group climate in a youth prison. Journal of Children’s

Services, 4(2), 36-48.

Hendriksen-Favier, A., Place, C., & Wezep, M. van (2010). Procesevaluatie van YOUTURN:

Instroomprogramma en stabalisatie- en motivatieperiode. Fasen 1 en 2 van de basismethodiek in justitiële jeugdinrichtingen. Utrecht: Trimbos-Instituut.

Hoogsteder, L. M. (2008). Theoretische handleiding Sociale Vaardigheidstraining op Maat. Den Helder: R.I.J. De Doggershoek.

Gibbs, J. C., Potter, G. B., & Goldstein, A. P. (1995). The EQUIP program: Teaching youth

to think and act responsibly through a peer-helping approach. Champaign, IL:

Research Press.

Kruijs, E. M. J. (2008). Sekse, behandelmotivatie en denkfouten: Een onderzoek naar de

invloed van sekse en behandelmotivatie op de effectiviteit van Equip. Masterthesis.

(26)

Larson, R. W., & Rusk, N. (2011). Intrinsic motivation and positive development. Advances

in Child Development, 41, 89-130. doi:10.1016/B978-0-12-386492-5.00005-1 Menger, A., & Krechtig, L. (2008). Motiveren in het kader van de jeugdreclassering. In I.

Weijers (Ed.), Justitiële interventies: Voor jeugdige daders en risicojongeren (pp 307-331). Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Nederof, E. M. D. (2014). Interpretatie van behandelmotivatie in de justitiële jeugdinrichting. Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

Page, G. L., & Scalora, M. J. (2004). The utility of locus of control for assessing juvenile amenability to treatment. Aggression and Violent Behavior, 9, 523-534. doi:10.1016 /S1359-1789(03)00047-8

Panuccio, E. A., Christion, J., Martinez, D. J., & Sullivan, M. L. (2012). Social support, motivation, and the process of juvenile re-entry: An exploratory analysis of desistance.

Journal of Offender Rehabilitation, 51(3), 135-160. doi:10.1080/10509674.2011

.618527

Parhar, K. K., Wormith, J. S., Derkzen, D. M., & Beauregard, A. M. (2008). Offender coercion in treatment: A meta-analysis of effectiveness. Criminal Justice and

Behavior, 35(9), 1109-1135. doi:10.1177/0093854808320169

Pierce, W. D., Cameron, J., Banko, K. M., & So, S. (2003). Positive effects of rewards and performance standards on intrinsic motivation. Psychological Record, 53(4), 561-579. Verkregen via http://opensiuc.lob.siu.edu/tpr/vol53/iss4/4

Prochaska, J. O., & DiClemente, C. C. (1986). Towards a comprehensive model of change. In W. R. Miller & N. Hether (Eds.), Treating addictive behaviours (pp 3-27). New York: Plenum Press.

(27)

Prochaska, J. O., Redding, C. A., & Evers, K. E. (2008). The transtheoretical model and stages of change. In K. Glanz, B. K. Rimer, & K. Viswanath (Eds.), Health Education:

Theory, research and practice (pp 97-121). San Fransisco: Jossey-Bass.

Rigter, H., & Liddle, H. (2011). MDFT theoretische handleiding. MDFT Academie.

Rubak, S., Sandbaek, A., Lauritzen, T., & Christensen, B. (2005) Motivational interviewing: A systematic review and meta-analysis. British Journal of General Practice, 55(513), 305-312. Verkregen via http://bjgp.org

Shernoff, D. J., Csikszentmihalyi, M., Schneider, B., & Shernoff, E. S (2003). Student engagement in high school classrooms from the perspective of flow theory. School

Psychology Quarterly, 18(2), 158-176. doi:10.1521/scpq.18.2.158.21860

Singer, J. D., & Willett, J. B. (2003). Applied longitudinal data analysis: Modeling change

and event occurance. New York: Oxford University Press.

Stams, M. A. van, Schuur, W. A. van der, Tserkezis, S., Vugt, E. S. van, Asscher, J. J., Gibbs, J. C., & Stams, G. J. J. M. (2013). The effectiveness of EQUIP on sociomoral

development and recidivm reduction: A meta-analtic study. Children and Youth

Services Review, 38, 44-51. doi:10.1016/j.childyouth.2014.01.002

Strijbosch, E. L. L., Helm, G. H. P. van der, Brandenburg, M. E. T. van, Mecking, M., Wissink, I. B., & Stams, G. J. J. M. (2013). Children in residential care: Development and validation of a group climate instrument. Research on Social Work Practice, 24, 462-469. doi:10.1177/1049731513510045

Stuurgroep YOUTURN (2009). YOUTURN: Basishandleiding. Den Haag: DJI.

Valstar, H., & Afman, Th. (2013). JJI in getal: 2008-2012. Dienst Justitiële Inrichtingen: Ministerie van Veiligheid en Justitie.

(28)

Verdonck, E., & Jaspaert, E. (2009). Motivatie voor gedragsinterventies bij jeugdige

justitiabelen. Leuven: Leuvens Instituut voor Criminologie, Katholieke Universiteit

Leuven.

Vorrath, H. H., & Brendtro, L. K. (1985). Positive peer culture. Hawnthorne, NY: Aldine Wade, T. D., Frayne, A., Edwards, S. A., Robertson, T., & Gilchrist, P. (2009). Motivational

change in an inpatient anorexia nervosa population and implications for treatment.

Australian & New Zealand Journal of Psychiatry, 43(3),235-243. doi:10

.1080/00048670802653356.

Wartna, B. S. J., Tollenaar, N., Blom, M., Verweij, S., Alberda, D. L., Essers, A. A. M. (2012). Recidivebericht 2012: Landelijke cijfers met betrekking tot de strafrechtelijke

recidive van justitiabelen uit de periode 2002-2009. Den Haag: WOCD.

Way, L. (2011). Beïnvloeding van jeugdige delinquenten: De relatie tussen locus of control,

behandelmotivatie en copingvaardigheden in gesloten en open residentiële jeugdzorginstellingen in Nederland. Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

Wei, C. C., Heckman, B. D., Gay, J., & Weeks, J. (2011). Correlates of motivation to change in adolescents completing residential substance use treatment. Journal of Substance

Abuse Treatment, 40, 272-280. doi:10.1016/j.jsat.2010.11.014

Williams, G. C., Hedberg, V. A., Cox, E. M., & Deci, E. L. (2006). Extrinsic life goals and health-risk behaviors in adolescents. Journal of Applied Social Psychology, 30(8), 1756-1771. doi:10.1111/j.1559-1816.2000.tb02466.x

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er wordt tevens per middel afzonderlijk gekeken of er een relatie is tussen heropname en de variabelen comorbide stemmingsstoornis en depressieve klachten, om een eventueel interactie

Het celgetal van de tweede generatie was voor de omschakeling vergelijkbaar met de bedrijven die twee- of driemaal per dag melken.. Na de omschakeling was bij de eerste generatie

Tijdens niveau één zijn de volgende criteria gebruikt om artikelen uit te sluiten: niet verschijnen van de zoektermen in de abstract, titel of in de trefwoorden, alle artikelen

Als laatste wordt er gekeken naar het verband tussen verloop van de psychologische flexibiliteit met het benoemen van de non-specifieke factoren en zijn positieve of

In dit onderzoek werd gekeken naar de invloed van modererende en mediërende factoren op het effect van de behandeling met Acceptance Commitment Therapy bij patiënten

Door meer inzicht in de redenen die probleemgokkers hebben om wel of geen hulp te zoeken voor hun gokprobleem, kan beter worden ingespeeld op de behoeften van deze probleemgokkers

Doordat de kabel zich in het aardmagnetisch veld bevindt, ontstaat er een lorentzkracht die de satelliet voortstuwt in zijn bewegingsrichting.. Figuur 3 staat vergroot weergegeven

Voor de geplaatste jongeren en hun ouders, broertjes en zusjes kan ook schriftelijk of telefonisch contact van groot belang zijn, zeker als de ouders de kosten van het reizen naar