• No results found

Sekseverschillen in de invloed van Tools4U op cognitieve vertekeningen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sekseverschillen in de invloed van Tools4U op cognitieve vertekeningen"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sekseverschillen in de invloed van Tools4U op cognitieve

vertekeningen

Masterscriptie Orthopedagogiek, Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam L. Zaalberg Begeleiding: Mw. T. van der Stouwe MSc Tweede beoordelaar: Mw. dr. J. J. Asscher Amsterdam, Augustus 2014

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

Gender Differences in the Influence of Tools4U on Cognitive Distortions... 3

Inleiding ... 4 Methode ... 8 Resultaten ... 10 Conclusie en discussie ... 15 Referenties ... 18 2

(3)

Gender Differences in the Influence of Tools4U on Cognitive Distortions

Interventions may be more effective for boys than for girls. This study examined whether there are gender differences in the influence of Tools4U on cognitive distortions. The investigated cognitive distortions were selfcenteredness, blaming others,

minimizing/mislabeling and assuming the worst. The sample included 77 delinquent boys and 30 delinquent girls who participated on Tools4U. The participants filled out the 'How I

Think'-Questionnaire and questions about demographics: age, etnicity, daytime activities and living situation. Independent t-test showed no gender differences in cognitive distortions before and after Tools4U. Repeated-Measures (RM-) ANOVA'S revealed no gender

differences at the decline of cognitive distortions. RM-ANOVA's showed a moderating effect of living situation for boys only on egocentrism. The implications of these findings are discussed.

Key words: effective interventions - gender differences - cognitive distortions - delinquency

(4)

Inleiding

Sinds de jaren '70 worden cognitieve vertekeningen, die ten grondslag liggen aan grensoverschrijdend en delinquent gedrag, behandeld en verminderd door cognitieve therapie (Beck & Dozois, 2010). Tot op heden richten onderzoeken naar cognitieve vertekeningen bij delinquentie zich voornamelijk op mannen en jongens (Stephenson et al., 2013). Deze scriptie onderzoekt daarom of er sekseverschillen zijn in de invloed van Tools4U op cognitieve vertekeningen bij delinquente jongeren. Ten eerste wordt de theorie achter de invloed van cognitieve vertekeningen bij delinquente jongeren toegelicht. Vervolgens wordt in hoeverre er sekseverschillen zijn in de invloed van Tools4U op cognitieve vertekeningen en of deze veranderingen gemodereerd worden door demografische gegevens zoals leeftijd, etniciteit, dagbesteding en woonsituatie.

Onderzoek naar effectieve interventies tegen jeugddelinquentie is sinds de afgelopen twee decennia binnen de justitiële jeugdsetting sterk toegenomen (Kurtz, 2002). Door effectieve interventies wordt het recidivepercentage aanzienlijk verlaagd (Evans-Chace & Zou, 2012). Stephenson en collega's (2013) concluderen dat de resultaten van dergelijke effectstudies voornamelijk op delinquente jongens gebaseerd zijn, waardoor er binnen de justitiële jeugdsetting weinig bekend is over effectieve interventies voor delinquente meisjes. Hierdoor krijgen delinquente meisjes interventies opgelegd die enkel zijn getoetst op

werkzaamheid bij jongens, terwijl het onduidelijk is of de interventies voor meisjes net zo effectief zijn (Emeka & Sorenson, 2009).

Dat effectieve interventies noodzakelijk zijn blijkt uit het hoge recidivepercentage onder delinquente jongeren (Van der Put et al, 2012). Het effectief verminderen van het recidiverisico bij delinquente jongeren gebeurt volgens Lowenkamp en Latesse (2005) door middel van interventies die zich baseren op het Risk-Needs-Responsivity- model (RNR-model). Het RNR-model omvat drie basisprincipes, waarbij 1) de intensiteit van de interventie moet passen bij het recidiverisico van de jongere 2) de interventie gericht moet zijn op de criminogene behoefte van de jongere en 3) de interventie aan moet sluiten op het intellectuele niveau en de leerstijl van de jongere (Andrews & Bonta, 2010). Het RNR-model ontstond naar aanleiding van de 'What- Works'-principes: vier elementen die een interventie effectief maken (Day, 2003).

Een meta-analyse van Lipsey, Wilson en Cothern (2000) toont aan dat interventies met een cognitief-gedragsmatige insteek bij delinquente jongeren recidive het effectiefst

verminderen. Het idee achter cognitieve interventies is dat een gebrek aan cognitieve

(5)

vaardigheden leidt tot delinquent gedrag (McGlynn et al., 2012). Door cognitieve interventies worden bestaande cognities geherstructureerd, leren jongeren een nieuwe gedachtegang aan en ontwikkelen jongeren een meer adaptieve wijze van denken (Wilson et al., 2003). De bestaande gedachten veranderen door cognitieve therapie en hierdoor nemen cognitieve vertekeningen af. Jongeren leren dat zij op meer manieren kunnen reageren dan enkel met grensoverschrijdend of delinquent gedrag, wat tot gevolg heeft dat delinquent gedrag vermindert (Wormith et al., 2007). De grootste daling in cognitieve vertekeningen vinden Landenberger en Lipsey (2005) bij jongeren die vóór de interventie over een hoge mate van cognitieve vertekeningen beschikken.

Cognitieve vertekeningen zijn morele denkfouten met een zelfbeschermende functie (Frey & Epkins, 2002). Door cognitieve vertekeningen leggen jongeren de

verantwoordelijkheid van delinquent gedrag buiten zichzelf en wijten zij hun gedrag aan anderen of aan omstandigheden (Maruna & Mann, 2006). Barriga en collega's (2000) vinden dat wanneer jongeren geen verantwoordelijkheid nemen en hun eigen gedrag goedpraten, zij geen schuld of schaamte ervaren over hun gedrag. Op deze manier houden jongeren een positief zelfbeeld in stand en behouden zij hun eigenwaarde (Brugman & Bink, 2011). Door deze zelfbeschermende cognitieve vertekeningen vertraagt de morele ontwikkeling (Lardén et al, 2006; Johnstone & Cooke, 2004). Volgens Stams en Rutten (2006) betekent deze

vertraging in de morele ontwikkeling dat jongeren zich minder goed in anderen verplaatsen, zich voornamelijk op hun eigenbelang richten en egocentrisch en instrumenteel denken. Er bestaan vier typen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen: egocentrisme, anderen de schuld geven, goedpraten/verkeerd benoemen en uitgaan van het ergste (Gibbs, et al., 1995). Bij egocentrisme houden mensen enkel rekening met hun eigen gedachten,

verwachtingen, behoeften en mening en anderen de schuld geven omvat de cognitieve schema's waarbij mensen de schuld buiten zichzelf leggen. Bij goedpraten/verkeerd

benoemen beschouwen mensen hun gedrag als noodzakelijk om doelen te bereiken, terwijl mensen bij uitgaan van het ergste vijandige intenties toeschrijven aan anderen. Ze gaan van het ergste scenario uit en beschouwen het vertonen van grensoverschrijdend gedrag als noodzakelijk (Wallinius et al., 2011). Alle vier typen zelfbeschermende cognitieve vertekeningen vormen een risicofactor voor de start van delinquent gedrag tijdens de adolescentie (Palmer, 2000).

Een voorbeeld van een interventie die zich richt op de vermindering van cognitieve vertekeningen is de leerstraf Tools4U (Albrecht & Spanjaard, 2007). Tools4U is een

(6)

kortdurende, intensieve, individuele cognitieve en sociale vaardigheidstraining voor jongeren in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar. Afhankelijk van de zwaarte van het gepleegde delict en de vaardigheidstekorten van de jongere bestaat de training uit acht tot twaalf

bijeenkomsten. Tools4U is geschikt als de jongere op latere leeftijd begint met delinquentie, als het risico op geweld tegen personen laag is, als vaardigheidstekorten meespeelden bij de delictpleging en als de jongere over een IQ van boven de 85 beschikt. Daarnaast bestaat de Tools4U-Plusvariant voor jongeren waarbij blijkt dat een gebrek aan ouderlijk toezicht van invloed was op het delict of als de jongere jonger dan 15 jaar is. De Plusvariant voegt vier extra bijeenkomsten toe aan de individuele training, waarin het trainen van de

opvoedingsvaardigheden van de ouders centraal staat.

Tools4U baseert zich, naast het RNR-model, op sociale leertheorieën en de 'What- Works'-principes (Albrecht & Spanjaard, 2007). Door in te spelen op persoonsgebonden kenmerken van de jongere, waaronder de criminogene behoefte, nemen de risicofactoren voor delinquent gedrag af en nemen de beschermende factoren tegen delinquent gedrag toe.

Tools4U behandelt cognitieve vertekeningen door het aanleren van positieve, helpende gedachten en denkstappen die de jongere helpen een veilige, niet-delinquente gedragskeuze te maken. Het oefenen van deze gedachten en denkstappen gebeurt in trainingsbijeenkomsten en later in het dagelijks leven. In de training worden modelling, oefening en feedback en

huiswerkopdrachten gebruikt voor het oefenen en toepassen van de nieuw geleerde cognities. Hoewel cognitieve interventies bewezen effectief zijn voor de vermindering van cognitieve vertekeningen en het recidiverisico, baseren deze resultaten zich voornamelijk op effectstudies onder delinquente jongens (Leve et al., 2005). Hierdoor is er momenteel weinig bekend over effectieve interventies voor de vermindering van cognitieve vertekeningen bij meisjes (Hipwell & Loeber, 2006). McGlynn en collega's (2012) benadrukken echter de noodzaak van onderzoeken naar effectieve interventies voor delinquente meisjes, mede omdat meisjes tegenwoordig door lichtere delicten ook in het justitiële en behandelcircuit komen. Daarnaast bestaan aanwijzigen dat er sekseverschillen zijn in de mate van cognitieve

vertekeningen, wat mogelijk de effectiviteit van interventies voor meisjes beïnvloedt (Barriga et al., 2001; Calvete & Cordenoso, 2005).

Delinquente meisjes hanteren minder zelfbeschermende cognitieve vertekeningen en rapporteren minder delinquent gedrag dan jongens (Barriga et al., 2001). Dit sekseverschil bevestigen verscheidene onderzoekers vanuit neurologisch perspectief (Blakemore & Choudhury, 2006; Spear, 2000). Blakemore en Choudhury (2006) verklaren dat tijdens de

(7)

adolescentie in de hersenen van jongens meer steroïden en testosteron aanwezig zijn, wat gepaard gaat met een toename in de hersenomvang. Door deze hormonen reageren jongens meer impulsief, vertonen zij meer grensoverschrijdend en delinquent gedrag en praten zij achteraf hun gedrag vaker goed door cognitieve vertekeningen. Bij meisjes zijn deze hormonen in mindere mate aanwezig, waardoor er bij meisjes geen toename in de hersenomvang plaatsvindt. De gelijkblijvende hersenomvang van meisjes duidt op

hersenvolgroeïng, waardoor meisjes minder impulsief en delinquent gedrag vertonen (Spear, 2000). Barriga en collega's (2001) baseren zich met deze resultaten echter alleen op

delinquente jongeren in de leeftijd van 16 tot 19 jaar oud.

Een tweede sekseverschil tonen Calvete en Cordenoso (2005) enkele jaren later aan. Zij concluderen dat jongens delinquent gedrag meer goedpraten/verkeerd benoemen dan meisjes. Lenroot en Giedd (2010) bevestigen dit verschil en stellen vast dat bij meisjes eerder sprake is van hersenvolgroeiing dan bij jongens. Hierdoor beschikken meisjes eerder over meer pro-sociale cognities en verplaatsen zij zich al op jongere leeftijd beter in anderen. Dit beschermt meisjes tegen delinquent gedrag en cognitieve vertekeningen (Bennett, Farrington & Huesmann, 2005). Calvete en Cordenoso (2005) merken wel op dat meisjes meer

persoonlijke, negatieve gedachten hebben dan jongens en hierdoor mogelijk andere cognitieve technieken hanteren dan cognitieve vertekeningen. De onderzoeksresultaten van Calvete en Cordenoso (2005) zijn enkel gebaseerd op de cognitieve vertekening goedpraten/verkeerd benoemen. De overige drie cognitieve vertekeningen blijven buiten beschouwing.

Tools4U behandelt wel alle vier de typen cognitieve vertekeningen en wordt daarnaast relatief vaak opgelegd aan delinquente meisjes (Van der Stouwe, Asscher & Stams, 2013). Daarom onderzoekt deze scriptie of er sekseverschillen zijn in de invloed van Tools4U op cognitieve vertekeningen bij jongeren in de leeftijd van twaalf tot achttien jaar. De

onderzoeksvragen zijn daarbij: Zijn er voor Tools4U sekseverschillen in cognitieve vertekeningen? Zijn er na Tools4U sekseverschillen in cognitieve vertekeningen? Zijn er sekseverschillen in verandering in cognitieve vertekeningen na Tools4U en worden deze gemodereerd door demografische gegevens? Bij deze onderzoeksvraag worden

demografische gegevens geanalyseerd zoals deze in het Tools4U doeltreffendheidsonderzoek (Van der Stouwe et al., 2013) zijn gehanteerd: leeftijd, etniciteit, dagbesteding en

woonsituatie. De verwachting is dat meisjes bij aanvang van Tools4U minder cognitieve vertekeningen hebben dan jongens. Na Tools4U wordt verwacht dat meisjes alsnog over

(8)

minder cognitieve vertekeningen beschikken dan jongens, maar dat jongens een grotere daling op cognitieve vertekeningen na Tools4U laten zien.

Methode

Proefpersonen

De participanten in het huidige onderzoek waren de jongeren die deelnamen aan het doeltreffendheidsonderzoek naar Tools4U (Van der Stouwe et al., 2013). Voor het

doeltreffendheidsonderzoek werden alle jongeren die van mei 2012 tot en met augustus 2012 begonnen met een training Tools4U tijdens de eerste bijeenkomst benaderd voor deelname. De werving van proefpersonen eindigde toen bleek dat er voldoende jongeren (N = 115) deelnamen aan het onderzoek. Ter compensatie voor deelname aan het onderzoek kregen de jongeren na de voor- en nameting een VVV-bon ter waarde van € 7,50.

Driekwart van de geworven jongeren volgde de individuele variant van Tools4U, een kwart volgde de Tools4U-Plusvariant. Het merendeel van de jongeren was jongen (70%) en minder dan een derde was meisje (30%). Alle jongeren waren tijdens het

doeltreffendheidonderzoek tussen de 12 en 18 jaar oud, waarbij de gemiddelde leeftijd 15.7 jaar oud was (SD = 1.51).

In het doeltreffendheidsrapport (Van der Stouwe et al., 2013) werd gerapporteerd over 105 jongeren waarbij zowel een voor- als nameting was afgenomen. Na het rapporteren van deze resultaten werd bij twee jongeren nog een nameting afgenomen, die in het huidige onderzoek wel meegenomen konden worden. Met deze extra nametingen bleef er een klein aantal jongeren (N = 8) over die enkel aan de voormeting en niet aan de nameting hadden deelgenomen. Onder deze uitvallers werd getoetst of zij op de voormeting significant

verschilden van de jongeren die wel aan de nameting meededen. Op leeftijd (t(113) = -.251, p. = .802), sekse (t(113) = .951, p = .344), etniciteit (t(113) = -.805, p = .422), woonsituatie (t(113) = .949, p = .345) en dagbesteding (t(113) = -1.093, p = .277) verschilden de uitvallers niet van de overige deelnemers. De uitvallers verschilden ook niet van de deelnemers op egocentrisme (t(113) = -.556, p = .579), anderen de schuld geven (t(113) = -.842, p = .402), goedpraten/verkeerd benoemen (t(113) = -1.057, p = .293) en uitgaan van het ergste (t(113) = -.390, p = .697). Er bleek geen sprake van selectieve uitval, wat rechtvaardigde om de

uitvallers niet in de analyses mee te nemen. Het aantal deelnemers van de huidige studie kwam hierdoor uit op 107 jongeren.

(9)

Materialen

De vragenlijst van de voor- en nameting van Tools 4U bestond uit tien onderdelen in vaste volgorde, waarvan negen onderdelen over cognitieve en sociale vaardigheden. Eén onderdeel betrof vragen over demografische kenmerken: sekse, geboortedatum, etniciteit, dagbesteding en woonsituatie. Cognitieve vertekeningen werden bevraagd door middel van de 'How I Think-Questionnaire' (HIT) (Barriga et al., 2001). De HIT werd als pen- en

papierinstrument ontworpen om de mate van cognitieve vertekeningen bij externaliserend probleemgedrag onder jongeren te meten (Brugman et al., 2011). De HIT verdeelt cognitieve vertekeningen onder in egocentrisme, anderen de schuld geven, goedpraten/verkeerd

benoemen en uitgaan van het ergste. De vragenlijst van Tools4U gebruikte de Nederlandse Vertaling van de HIT (Hoe Ik Denk; HID). De HID bestond uit 54 stellingen: 39 stellingen over cognitieve vertekeningen, 8 stellingen over onaannemelijke antwoorden en 7 stellingen dienden als positieve opvulling (Brugman et al., 2011). De positieve opvulitems leverden geen score op, maar boden tegenwicht aan de negatieve lading van de stellingen over cognitieve vertekeningen. De stellingen werden beantwoord op een zespunt-Likertschaal, waarbij de antwoorden in zes stappen liepen van 'erg mee oneens' (1) tot 'erg mee eens' (6). Een lage antwoordscore duidde op een lage mate van cognitieve vertekeningen, een hoge antwoordscore duidde op een hoge mate van cognitieve vertekeningen. Voorbeelden van stellingen waren “Soms moet je liegen om te krijgen wat je wilt” en “Sommige mensen vragen om een pak slaag”. Het begrijpen van de HID vereiste een eenvoudige Nederlandse leesvaardigheid, het invullen nam ongeveer 10 tot 15 minuten in beslag. De betrouwbaarheid van de vier typen cognitieve vertekeningen is met een Cronbach’s α tussen de .74 en .80 beoordeeld als voldoende (Nas et al., 2008). Ook in het huidige onderzoek werd een

voldoende betrouwbaarheid van de cognitieve vertekeningen gevonden op zowel de voor- als nameting: egocentrisme: αvoor= .73, αna = .85, anderen de schuld geven: αvoor = .73, αna = .81,

goedpraten/verkeerd benoemen: αvoor = .80, αna = .84 en uitgaan van het ergste: αvoor = .74 en

αna = .84.

Procedure

Voor deelname aan het onderzoek vulden de jongeren en, indien nodig, hun opvoeders een informed consent in. Hierin verklaarden de jongeren dat zij wisten dat hun deelname aan het onderzoek anoniem was en dat hun gegevens alleen voor onderzoeksdoeleinden werden

(10)

gebruikt. Bij vragen over het onderzoek konden de jongeren altijd terecht bij de onderzoeker. Als de jongeren tussentijds hun deelname aan het onderzoek wilden stoppen was dit mogelijk. De afname van de vragenlijsten bij de voor- en nameting van het doeltreffendheidsonderzoek gebeurde door middel van face-to-face vragenlijstafname. De jongeren kregen een

afnamenummer voor de anonimiteit. Bij het afnemen van de vragenlijsten werd de vaste volgorde van de tien onderdelen uit de vragenlijsten aangehouden. De afnamen vonden individueel plaats in een rustige ruimte, wat de concentratie bevorderde en afleiding verminderde.

Analyse

Nadat de jongeren de voor- en nameting invulden, werd de verkregen data ingevoerd en geanalyseerd in SPSS. De analysemethode betrof het uitvoeren van RM-ANOVA's, waarbij de demografische gegevens als factoren werden toegevoegd voor de laatste onderzoeksvraag. De gehanteerde alfa-waarde was p = .05. Voor elke analyse werden de jongeren onderverdeeld op basis van sekse. Voor de analyses met demografische kenmerken werden een aantal aanpassingen gedaan. Van leeftijd werd een categorische variabele

gemaakt, waarbij er twee groepen ontstonden: een leeftijdscategorie van 12-15 en een leeftijdcategorie van 16-18 jaar oud. Voor deze indeling werd gekozen omdat er bleek dat leeftijd het effect van interventies beïnvloedde: met een toenemende leeftijd nemen de dynamische en statische risicofactoren voor delinquentie af (Van der Put et al., 2011). Voor etniciteit werden de jongeren onderverdeeld in twee categorieën: autochtone jongeren, waarvan beide ouders over de Nederlandse etniciteit beschikten en allochtone jongeren, waarvan een van of beide ouders een niet-Nederlandse nationaliteit hadden. Deze verdeling kwam overeen met definitie voor 'allochtoon' zoals deze door het CBS werd opgesteld. Voor woonsituatie werd onderscheid gemaakt in thuiswonende of elders wonende jongeren. De vijf groepen woonsituaties waren afzonderlijk te klein voor vergelijkingen.

Resultaten

Alle deelnemende jongeren (N = 107) werden vergeleken op sekse, leeftijd, etniciteit, woonsituatie en dagbesteding, zie Tabel 1. De gemiddelde leeftijd van jongens was 15.7 jaar (SD = 1.65) en de gemiddelde leeftijd van meisjes was 15.6 jaar(SD = 1.37). De gemiddelde leeftijd van de jongens was nagenoeg gelijk aan de gemiddelde leeftijd van de meisjes (t(105) = 0.038, p = .97). Er deden 56 jongeren van autochtone afkomst en 51 jongeren van

(11)

allochtone afkomst mee. De etniciteit van de jongeren was eveneens evenredig verdeeld (χ(1) = 1.355, p = .244). Het merendeel van de jongeren was thuiswonend (N = 96), alhoewel het percentage thuiswonende jongens (94.8%) hoger was dan het percentage thuiswonende meisjes (76.7%).Verder hadden 54 jongens en 21 meisjes school als dagbesteding, 13 jongens en 3 meisjes werkten en 10 jongens en 6 meisjes hadden geen school of werk als

dagbesteding. Ook voor dagbesteding gold een gelijke verdeling (χ(2) = 1.394, p = .498)

Tabel 1.

Kenmerken van de Deelnemende Jongeren

Jongens Meisjes N (%) M (SD) N (%) M (SD) Sekse 77 (72) 30 (28) Leeftijd 15.71 (1.65) 15.67 (1.37) 12-15 jaar 36 (33.6) 14.28 (1.11) 17 (15.9) 14.65 (.70) 16-18 jaar 41 (38.3) 16.98 (.76) 13 (12.1) 17.00 (.71) Etniciteit Autochtoon 43 (40.2) 13 (12.1) Allochtoon 34 (31.8) 17 (15.9)

Woonsituatie Bij ouder(s) 73 (68.2) 23 (21.5)

Elders 4 (3.7) 7 (6.5)

Dagbesteding School 54 (50.5) 21 (19.6)

Werk 13 (12.1) 3 (2.8)

Geen van beiden 10 (9.3) 6 (5.6)

Noot. N = 107

Voor de eerste analyse werd er met een onafhankelijke t-toets onderzocht of jongens voor Tools4U hoger scoorden dan meisjes op de vier typen cognitieve vertekeningen. Voor de resultaten vanuit de voormeting per sekse op de cognitieve vertekeningen, zie Tabel 2. Uit de resultaten van de analyse bleek dat jongens voor Tools4U niet significant hoger scoorden dan meisjes op de cognitieve vertekening egocentrisme en anderen de schuld geven. Ook scoorden jongens voor Tools4U niet significant hoger dan meisjes op de cognitieve vertekening

goedpraten/verkeerd benoemen en uitgaan van het ergste. Jongens verschilden dus niet van meisjes op de cognitieve vertekeningen voor Tools4U.

(12)

Tabel 2.

Cognitieve Vertekeningen naar Sekse op Voormeting Cognitieve vertekening Jongens

M (SD)

Meisjes M (SD)

T p

Egocentrisme 2.42 (.75) 2.25 (.72) 1.041 .600

Anderen de schuld geven 2.47 (.77) 2.35 (.65) .747 .941 Goedpraten/verkeerd benoemen

Uitgaan van het ergste

2.38 (.82) 2.51 (.70) 2.23 (.63) 2.32 (.66) .923 1.244 .716 .432 Noot. N = 107

Een tweede onafhankelijke t-toets werd uitgevoerd om te bepalen of jongens na de interventie wel significant verschilden van meisjes op de vier cognitieve vertekeningen. Tabel 3 bevat de toetsingsresultaten van deze analyse. Deze analyse toonde overeenkomstige

resultaten met de analyse van de voormeting. Jongens scoorden na Tools4U niet significant hoger dan meisjes op egocentrisme, anderen de schuld geven, goedpraten/verkeerd benoemen en uitgaan van het ergste. Dit betekende dat er na Tools4U geen significante sekseverschillen waren op de vier cognitieve vertekeningen: jongens verschilden niet van meisjes op de cognitieve vertekeningen na Tools4U.

Tabel 3.

Cognitieve Vertekeningen naar Sekse op Nameting Cognitieve vertekening Jongens

M (SD)

Meisjes M (SD)

T p

Egocentrisme 2.18 (.87) 2.15 (.86) .170 1.732

Anderen de schuld geven 2.28 (.87) 2.22 (.71) .374 1.418 Goedpraten/verkeerd benoemen

Uitgaan van het ergste

2.22 (.86) 2.19 (.82) 2.18 (.72) 2.26 (.62) .242 -.433 1.618 1.332 Noot. N = 107

Vervolgens werd er met een RM-ANOVA onderzocht of er sekseverschillen bestonden in verandering op cognitieve vertekeningen na Tools4U. De resultaten van deze analyse worden weergegeven in Tabel 4. De tijd, zoals weergegeven staat in Tabel 4, duidde de tijd tussen de voormeting en de nameting van Tools4U aan. Uit de gegevens van deze

(13)

analyse bleken geen significante interactie-effecten. Jongens en meisjes verschilden op de niet significant van elkaar op de vier cognitieve vertekeningen voor en na Tools4U. Dit gaf aan dat jongens en meisjes in een gelijke mate dalen op hun scores op de vier cognitieve vertekeningen na Tools4U.

Tabel 4.

Verandering Cognitieve Vertekeningen na Tools4U

Noot. N = 107. Minteken duidt op daling in cognitieve vertekeningen. * p < .05.

In de laatste analyse werd gekeken naar de mogelijk modererende effecten van de demografische gegevens: leeftijd, etniciteit, dagbesteding en woonsituatie. Er werden vier RM-ANOVA's uitgevoerd, waarbij een van demografische gegevens als factor werd

toegevoegd. Vervolgens werd er gekeken naar de interactie tussen de tijd, sekse en mogelijke voor het vaststellen van eventuele moderatie. De tijd betrof ook in deze analyse de tijd tussen Cognitieve Vertekening Verschilscore Verschilscore F p

Jongens Meisjes

Egocentrisme -.240 -.010

Tijd 4.406 .038*

Sekse .414 .521

Tijd * sekse .698 .406

Anderen de schuld geven -.190 -.130

Tijd 3.939 .050* Sekse .396 .531 Tijd * sekse .104 .748 Goedpraten/verkeerd benoemen -.160 -.050 Tijd 1.359 .246 Sekse .444 .507 Tijd * sekse .388 .535

Uitgaan van het ergste -.320 -.060

Tijd 5.609 .020*

Sekse .174 .677

Tijd * sekse 2.476 .119

(14)

de voormeting en de nameting. De uitkomsten van de RM-ANOVA's zijn in Tabel 5 weergegeven.

Tabel 5.

Cognitieve Vertekeningen per Factor Cognitieve Vertekening Egocentrisme Anderen de schuld geven Goedpraten/ verkeerd benoemen

Uitgaan van het ergste Factor F p F p F p F p Leeftijd .546 .462 6.818 .353 2.617 .109 3.187 .077 Tijd 4.573 .035* 3.896 .051 1.361 .246 5.243 .024* Sekse .545 .461 .871 .353 .724 .397 .413 .522 T*S*L .047 .828 .001 .976 .000 .998 .338 .562 Etniciteit .282 .597 .028 .866 .081 .776 .122 .728 Tijd 4.980 .028* 4.009 .048* 1.801 .183 5.675 .019* Sekse .343 .560 .383 .538 .400 .529 .143 .706 T*S*E 1.448 .232 .060 .807 2.000 .160 .047 .828 Dagbesteding 2.093 .129 3.124 .048* 2.295 .106 3.607 .031* Tijd 4.370 .039* .801 .373 .051 .821 .098 .754 Sekse .042 .839 .149 .700 .999 .320 .133 .716 T*S*D .287 .751 .175 .840 1.771 .175 2.662 .075 Woonsituatie .842 .361 .138 .711 .251 .618 .046 .830 Tijd 6.939 .010* 1.527 .219 .077 .782 .868 .354 Sekse 1.136 .289 .311 .578 .287 .593 .102 .750 T*S*W 7.328 .008* .270 .605 1.471 .228 .004 .948 Noot. N = 107. L = Leeftijd; E = Etniciteit; D = Dagbesteding; W = Woonsituatie. * p < .05.

Uit de RM-ANOVAvan egocentrisme bleek er een significant interactie-effect tussen de voor- en nameting, sekse en woonsituatie. Thuiswonende jongens veranderden anders, ze daalden sterker, op egocentrisme dan elders wonende jongens. Bij meisjes had woonsituatie

(15)

geen modererend effect op een daling in egocentrisme na Tools4U. De RM-ANOVA van anderen de schuld geven wees uit dat er geen significante interactie-effecten waren tussen de voor- en nameting, sekse en de eventuele moderatoren. Jongens en meisjes veranderden op dezelfde manier na Tools4U op anderen de schuld geven. Jongens en meisjes veranderen ook op dezelfde wijze op goedpraten/verkeerd benoemen en uitgaan van het ergste.

Uit deze analyse werd geconcludeerd dat van de demografische gegevens enkel woonsituatie een modererend effect had op egocentrisme bij jongens. Thuiswonende jongens daalden op egocentrisme sterker dan elders wonende jongens. Dit modererend effect van woonsituatie gold niet voor meisjes. Op anderen de schuld geven, goedpraten/verkeerd benoemen en uitgaan van het ergste veranderden jongens en meisjes op dezelfde wijze en hadden leeftijd, etniciteit, dagbesteding en woonsituatie geen modererend effect.

Conclusie en discussie

Deze studie onderzoekt of er sekseverschillen zijn in de invloed van Tools4U op cognitieve vertekeningen. Op basis van de onderzoeksresultaten is er in deze studie geen bewijs gevonden dat jongens en meisjes van elkaar verschillen op cognitieve vertekeningen voor of na Tools4U. Ook vindt deze studie geen bewijs dat er sekseverschillen zijn in de verandering op cognitieve vertekeningen na Tools4U. Alleen het demografisch gegeven woonsituatie heeft een modererend effect op de vermindering van egocentrisme bij thuiswonende jongens. De huidige onderzoeksresultaten hebben tot gevolg dat de eerder gestelde verwachtingen niet ondersteund worden. De conclusie luidt dat er geen

sekseverschillen zijn in de invloed van Tools4U op cognitieve vertekeningen.

Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van sekseverschillen komt vanuit Hubbard en Matthews (2007) die effectieve interventies onderzoeken voor delinquente meisjes. Hubbard en Matthews (2007) stellen dat er enkel sekseverschillen zijn in de risicofactoren die mogelijk leiden tot delinquent gedrag onder jongeren. Deze

sekseverschillen verdwijnen wanneer jongeren daadwerkelijk delicten plegen. Jongens en meisjes beschikken dan over een gelijke mate van cognitieve vertekeningen. Bennett en collega's (2005) gaven deze verklaring voor het ontbreken van sekseverschillen al eerder naar aanleiding van hun onderzoeksresultaten over effectieve interventies voor delinquente

jongeren.

Een aanvullende verklaring voor het ontbreken van sekseverschillen in cognitieve vertekeningen, komt vanuit de studie van Travers en collega's (2013), die cognitieve

(16)

interventies op effectiviteit onderzoeken. Travers en collega's concluderen dat niet sekse, maar de mate van cognitieve vertekeningen bepalend is voor de mate van verschillen in cognitieve vertekeningen na een interventie. Aangezien Tools4U een interventie is die enkel geschikt is voor jongeren met een zekere mate van cognitieve vertekeningen (Van der Stouwe et al., 2013), bestaan er voor Tools4U al geen sekseverschillen. Dit bleek ook uit de

onderzoeksresultaten van de huidige studie. Doordat er voor de interventie al geen

sekseverschillen in cognitieve vertekeningen zijn, verklaart dit mogelijk waarom jongens en meisjes een gelijke daling op cognitieve vertekeningen vertonen.

Ondanks het uitblijven van sekseverschillen in deze studie, valt het op dat de woonsituatie bij jongens op een andere manier van invloed was op een vermindering van egocentrisme na Tools4U, terwijl dat bij meisjes niet het geval is. Thuiswonende jongens laten een grotere daling in egocentrisme zien dan uitwonende jongens. Hogue en collega's (2012) verklaren dat de opvoeding van thuiswonende jongens zich kenmerkt door meer egocentrische waarden: bij jongens ligt de nadruk in de opvoeding meer op het verkrijgen van individuele rechten en het bereiken van persoonlijke doelen dan in de opvoeding van meisjes. Dit zorgt er uiteindelijk voor dat thuiswonende jongens meer egocentrisch denken dan uitwonende jongens of meisjes. Omdat interventies effectiever zijn bij personen die over een hogere mate van een type cognitieve vertekening beschikken (Landenberger & Lipsey, 2005), verklaart dit waarom egocentrisme na Tools4U sterker daalt bij thuiswonende jongens. Wel dienen de huidige conclusies omtrekt sekseverschillen met de nodige

voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd. Een eerste beperking van deze studie is dat er slechts 30 meisjes deelnamen aan Tools4U tegenover 77 jongens. Alhoewel Tools4U relatief vaak wordt opgedragen aan delinquente meisjes (Van der Stouwe et al., 2013), is een aantal van 30 meisje onvoldoende om definitief te concluderen dat er geen sekseverschillen zijn. Toch baseren veel onderzoeken naar effectieve interventies zich op kleine aantallen meisjes, mede doordat meisjes minder vertegenwoordigd zijn binnen het justitiële en behandelcircuit (Sondheimer, 2011).

Een tweede beperking van de huidige studie heeft betrekking op de wijze van afname van de voor- en nameting van Tools4U. Tools4U gebruikt zelfrapportage om de cognitieve vertekeningen voor en na de interventie te meten. Van zelfrapportage is bekend dat de kans op sociaal wenselijke antwoorden aanwezig is (Creemers et al., 2013). Daarnaast is de HID tweemaal afgenomen om cognitieve vertekeningen te meten. Dit duidt erop dat de jongeren

(17)

bekend zijn met de vragen en antwoorden, wat mogelijk hun antwoorden beïnvloedt (Newsome, 2014).

Daarom wordt vervolgonderzoek naar sekseverschillen in de invloed van interventies op cognitieve vertekeningen aangeraden. Toekomstig onderzoek kan duidelijkheid geven over eventuele sekseverschillen in de effectiviteit van cognitieve interventies (Chapple & Johnson, 2007). Het is daarbij van belang om een groter aantal meisjes te onderzoeken. Daarnaast dienen verschillende cognitieve interventies op hun effectiviteit bij jongens en meisjes te worden onderzocht. Tot op heden is het bewijs voor het bestaan of de afwezigheid van sekseverschillen nog inconsistent (Flouri & Panourgia). Deze studie hoop het belang van dergelijk onderzoek te benadrukken. Pas wanneer er duidelijkheid is over mogelijke

sekseverschillen, kan met zekerheid gesteld worden dat interventies net zo effectief zijn voor delinquente meisjes als voor delinquente jongens.

(18)

Referenties

Albrecht, G. & Spanjaard, H. (2007). Tools4U. Training cognitieve en sociale vaardigheden

als taakstraf voor minderjarigen. Handleiding voor trainers. Duivendrecht: PI Research

Andrews, D. A., & Bonta, J. (2010). Rehabilitating criminal justice policy and practice. Psychology, Public Policy, and Law, 16, 39-55. doi:10.1037/a0018362

Barriga, A.Q., Gibbs, J.C., Potter, G.B., & Liau, A.K. (2001). How I Think (HIT) Questionnaire manual. Champaign, IL: Research Press

Barriga, A. Q., Landau, J.R., Stinson, B. L., Liau, A. K., & Gibbs, J. C. (2000). Cognitive Distortion and Problem Behaviors in Adolescents. Criminal Justice and Behavior, 27,

36-56. doi:10.1177/0093854800027001003

Barriga, A.Q., Morrison, E.M., Liau, A.K., & Gibbs, J.C. (2001). Moral cognition: Explaining the gender difference in antisocial behavior. Merrill-Palmer Quarterly, 47, 4, 532-562. doi:10.1353/mpq.2001.0020

Beck, A. T., & Dozois, D. J. (2011). Cognitive therapy: current status and future directions. Annual Review of Medicine, 62, 397-409. doi:10.1146/annurev-med-052209-100032 Bennett, S., Farrington, D. P., & Huesmann, L. R. (2005). Explaining gender differences in

crime and violence: The importance of social cognitive skills. Aggression and Violent Behavior, 10, 263-288. doi:10.1016/j.avb.2004.07.001

Blakemore, S. J., & Choudhury, S. (2006). Development of the adolescent brain: implications for executive function and social cognition. Journal of child psychology and psychiatry, 47, 296-312. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01611.x_ 2006

Boendermaker, L., & Ince, D. (2008). Effectieve interventies tegen jeugddelinquentie. Jeugd en Co Kennis, 2, 26-38

Brugman, D., & Bink, M. D. (2011). Effects of the EQUIP peer intervention program on self-serving cognitive distortions and recidivism among delinquent male adolescents. Psychology, Crime & Law, 17, 345-358. doi:10.1080/10683160903257934

Brugman, D., Nas, C. N., Velden, van der, F., Barriga, A. Q., Gibbs, J. C., Potter, G. B. & Liau, A. K. (2011). Hoe ik denk- vragenlijst (HID.) Handleiding. BoomTest uitgevers:

Amsterdam

Calvete, E., & Cardeñoso, O. (2005). Gender differences in cognitive vulnerability to depression and behavior problems in adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 33, 179-192. doi:10.1007/s10802-005-1826-y

(19)

Chapple, C. L., Johnson, K. A (2007). Gender differences in impulsivity. Youth violence and juvenile justice, 5, 221-234. doi:10.1177/1541204007301286

Creemers, H. E., Vollebergh, W. A., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Huizink, A. C. (2012). Temperament en riskant cannabisgebruik in de adolescentie. Kind & Adolescent, 33, 21-34. doi:10.1007/s12453-012-0002-8

Day, A. (2003). Reducing the risk of re-offending in Australian indigenous offenders: What works for whom?. Journal of offender rehabilitation, 37, 1-15.

doi:10.1300/J076v37n02_01

Emeka, T. Q., & Sorensen, J. R. (2009). Female juvenile risk: Is there a need for gendered assessment instruments?. Youth Violence and Juvenile Justice, 7, 313-330.

doi:10.1177/1541204009334083

Evans-Chase, M., & Zhou, H. (2012). A systematic review of the juvenile justice intervention literature: What it can (and cannot) tell us about what works with delinquent youth. Crime & Delinquency, 60, 451-470. doi:10.1177/0011128712466931

Flouri, E., & Panourgia, C. (2011). Gender differences in the pathway from adverse life events to adolescent emotional and behavioral problems via negative cognitive errors. British Journal of Developmental Psychology, 29, 234-252. doi:10.1348/0261-510X.002002s Frey, E.D., & Epkins, C.C. (2002). Examining Cognitive Models of Externalizing and

Internalizing Problems in Subgroups of Juvenile Delinquents. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 31, 556-566. doi:10.1207/S15374424JCCP3104_14.

Gibbs, J. C., Potter, G., & Goldstein, A. P. (1995). The EQUIP program: Teaching youth to think and act responsibly through a peer-helping approach. Champaign, IL: Research Press

Hipwell, A. E., & Loeber, R. (2006). Do we know which interventions are effective for disruptive and delinquent girls? Clinical Child and Family Psychology Review, 9, 221-255. doi:10.1007/s10567-006-0012-2

Hogue, M., Levashina, J., & Hang, H. (2013). Will I Fake It? The Interplay of Gender, Machiavellianism, and Self-monitoring on Strategies for Honesty in Job Interviews. Journal of business ethics, 117, 399-411. doi:10.1007/s10551-012-1525-x

Johnstone, L., & Cooke, D. J. (2004). Psychopathic-like traits in childhood: Conceptual and measurement concerns. Behavioral Sciences and the Law, 22, 103–125.

doi:10.1002/bsl.577

(20)

Kurtz, A. (2002). What works for delinquency? The effectiveness of interventions for teenage offending behaviour. The Journal of Forensic Psychiatry, 13, 671-692.

doi:10.1080/0958518021000019902

Landenberger, N. A., & Lipsey, M. W.(2005). The positive effects of cognitive- behavioral programs for offenders: A meta- analysis of factors associated with effective treatment. Journal of Expermimental Criminology, 1, 451-476. doi:10.1007/s11292-005-3541-7 Lardén, M., Melin, L., Holst, U., & Långström, N. (2006). Moral judgement, cognitive

distortions and empathy in incarcerated delinquent and community control adolescents. Psychology, Crime and Law, 12, 453–462. doi:10.1080/10683160500036855

Lenroot, R. K., & Giedd, J. N. (2010). Sex differences in the adolescent brain. Brain and cognition, 72, 46-55. doi:10.1016/j.bandc.2009.10.008

Leve, L.D., Chamberlain, P., & Reid, J.B. (2005). Intervention outcomes for girls referred from juvenile justice: Effects on delinquency. Psychological Association, 73, 1181–1185. doi:10.1037/0022-006X.73.6.1181

Lipsey, M. W., Wilson, D. B., & Cothern, L. (2000). Effective intervention for serious juvenile offenders (Juvenile Justice Bulletin). Washington, DC: U.S. Department of Justice, Office of Juvenile Justice and Delinquency Prevention

Lowenkamp, C. T., & Latessa, E. J. (2005). Increasing the effectiveness of correctional

programming through the risk principle: Identifying offenders for residential placement. Criminology and Public Policy, 4, 501-528. doi:10.1111/j.1745-9133.2005.00021.x Maruna, S., & Mann, R. E. (2006). A fundamental attribution error? Rethinking cognitive

distortions†. Legal and Criminological Psychology, 11, 155-177. doi:10.1348/135532506X114608

McGlynn, A. H., Hahn, P., & Hagan, M. P. (2013). The effect of a cognitive treatment program for male and female juvenile offenders. International journal of offender therapy and comparative criminology, 57, 1107-1119

Nas, C.N., Brugman, D., & Koops, W. (2008). Measuring self- serving cognitive distortions with the 'How I Think' Questionnaire. European Journal of Psychological Assessment, 24, 181-189. doi:10.1027/1015-5759.24.3.181

Newsome, A. (2014). Knowing when to scale back: Addressing questions of research scope in the field. PS: Political Science & Politics, 47, 410-413.

doi:10.1017/S1049096514000316

(21)

Palmer, E. J. (2000). Perceptions of parenting, social cognition and delinquency. Clinical Psychology & Psychotherapy, 7, 303-309. doi:10.1017/S1049096514000316

Put, van der, C. E., Stams, G. J. J. M., Hoeve, M., Deković, M., Spanjaard, H. J. M., Van der Laan, P. H., & Barnoski, R. P. (2011). Changes in the relative importance of dynamic risk factors for recidivism during adolescence. International journal of offender therapy and comparative criminology, 56, 296-316. doi:10.1177/0306624X11398462

Put, van der, C.E., Dekovic', M., Stams, G.J.J.M., Hoeve, M., & Van der Laan, P.H. (2012). Het belang van vroegtijdig ingrijpen bij jeugdcriminaliteit. Onderzoek naar de samenhang tussen risicofactoren en recidive op verschillende leeftijden. Kind en adolescent, 1, 2-20. doi:10.1007/s12453-012-0001-9

Spear, L. P. (2000). The adolescent brain and age-related behavioral manifestations.

Neuroscience & Biobehavioral Reviews, 24, 417-463.

doi:10.1006/S01497634(00)00014-2

Stams, G. J., & Rutten, E. (2006). Het moreel oordelen van jeugdige delinquenten. Child & Adolescent, 27, 117-118. doi:10.1007/BF03060993

Stephenson, Z., Woodhams, J., & Cooke, C. (2013). Sex differences in predictors of violent and non‐violent juvenile offending. Aggressive behavior, 40, 165-177.

doi:10.1002/ab.21506

Stewart, D., & Trupin, E. (2003). Clinical utility and policy implications of a statewide mental health screening process for juvenile offenders. Psychiatric Services, 54, 377–382. doi:10.1176/appi.ps.54.3.377

Stouwe, van der, T., Asscher, J. J., & Stams, G. J. J. M. (2013). Doeltreffendheid Tools 4U. Onderzoek naar de doelgroep, uitvoering en doeltreffendheid van leerstraf Tools 4U. In opdracht van WODC in samenwerking met Universiteit van Amsterdam, Forensische Orthopedagogiek.

Travers, R., Wakeling, H. C., Mann, R. E., & Hollin, C. R. (2013). Reconviction following a cognitive skills intervention: An alternative quasi‐experimental methodology. Legal and Criminological Psychology, 18, 48-65. doi:10.1111/j.2044-8333.2011.02026.x

Wallinius, M., Johansson, P., Lardén, M., & Dernevik, M. (2011). Self-Serving Cognitive Distortions and Antisocial Behavior Among Adults and Adolescents. Criminal Justice and Behavior, 38, 286-301. doi:10.1177/0093854810396139

(22)

Wilson, S., Attrill, G., & Nugent, F. (2003). Effective interventions for acquisitive offenders: An investigation of cognitive skills programmes. Legal and Criminological Psychology, 8, 83-101. doi:10.1348/135532503762871264

Wormith, J. S., Althouse, R., Simpson, M., Reitzel, L., Fagan, T. J., & Morgan, R. D. (2007) The rehabilitation and reintegration of offenders: The current landscape and some future directions for correctional psychology. Criminal Justice and Behavior, 34, 879-892.

doi:10.1177/0093854807301552

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Overall, new-methods to account for the influence of berms and roughness of rock- armoured dikes significantly improve predictions of average overtopping discharges as shown in

Die onderwys is in Engeland tn nasiona1e saak, die beplanning, voorsiening en bevordering daarvan is die verantwoordelikheid van die sentrale regering. Hier is

§ bezit kennis van alle voorkomende machines, gereedschappen en hulpmiddelen voor het leggen van parketvloeren zoals zaagtafels, tackers, schuurmachines, plaatsingsmaterialen

the predictive value of the competence transcription factor (ComK) binding site in Bacillus subtilis using a genomic approach.. Nucleic

The aim of this retrospective study is to review the medical records and to describe the signalment, clini- cal signs, physical examination findings, laboratory and medical

Een kleine groep patiënten komt in aanmerking voor een chirurgische behandeling (je arts bespreekt dit met jou op de raadpleging).. Dit is aanvullend op de conservatieve

These workshops should not only empower people with knowledge and understanding of relational well-being and relational qualities and the impact thereof on a school community,

Door je gezamenlijk te buigen over de vragen en oplossingen voor een duurzame konijnenhouderij, ontstaat niet alleen een streefbeeld voor de toekomst. Je krijgt ook zicht op de