• No results found

De relatie tussen counterfactual gedachten en alcoholgebruik tijdens het uitgaan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen counterfactual gedachten en alcoholgebruik tijdens het uitgaan"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MASTERTHESE

AFDELING SOCIALE PSYCHOLOGIE FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

De Relatie tussen Counterfactual Gedachten en Alcoholgebruik

tijdens het Uitgaan

.

Lennart Blokker Datum: 21-07-2015 Studentnummer: 6071007 Email: lennart.blokker@student.uva.nl Begeleider: Dhr. K. Jonas 2e Beoordelaar: Dhr. A. Westmaas Aantal woorden: 7.597

(2)

2

Abstract

In dit onderzoek is er gekeken naar de relatie tussen counterfactual gedachten - alternatieve hypothetische representaties op een feitelijke gebeurtenis - en alcohol gebruik tijdens het uitgaan. Een niet behaalde hedonistisch doel tijdens het uitgaan, roept mogelijk dit soort gedachten op, wat tot meer risicovol gedrag (verhoogde alcohol intentie en alcoholgebruik) leidt om dit doel te behalen. Dit is echter afhankelijk hoe de counterfactual in termen van consequentie -opwaarts of neerwaarts - en antecedent -additief of subtractief - wordt geformuleerd. Omdat het genereren van counterfactuals mogelijk afhankelijk is van een causale relatie die wordt getrokken tussen de antecedent en de consequentie, ervaren controle over het antecedent en een discrepantie tussen huidige en gewenste staat van het hedonistische doel, werd ook onderzocht of counterfactuals voorspelt konden worden door deze variabelen. Aan de hand van een online survey werden respondenten, van 18 jaar of ouder die regelmatig uitgaan gevraagd naar het hebben van counterfactual gedachten, mate van controle, causaliteit, obstakel, alcohol intentie en alcohol gebruik tijdens het uitgaan. Uit de resultaten blijkt het hebben van counterfactual gedachten geen invloed te hebben op alcoholgebruik en intentie. Dat opwaartse counterfactuals tot hogere alcohol intentie leidt dan geen

counterfactuals wordt echter wel ondersteund met een trend. Tevens voorspelt mate van

obstakel het generen van counterfactuals maar controle en causaliteit niet. De resultaten lijken daarmee geen ondersteuning te bieden voor de eerder gevonden relatie tussen counterfactual gedachten en hedonistisch gedrag (Jonas & Marguc, 2015).

(3)

3

Inleiding

Hoewel het merendeel van de mensen houdt van een alcoholisch drankje op zijn tijd - uit onderzoek blijkt dat 84% van de mensen tussen 15 en 65 jaar in 2010 alcohol dronk (Trimbos Instituut, 2010) - brengt alcoholgebruik echter twee tegenstrijdige kanten met zich mee. Aan de ene kant heeft men een positief beeld van alcohol; het wordt vooral genuttigd tijdens sociale gelegenheden (Murphy, Barnett, & Colby, 2006) en is het gerelateerd aan plezier, gezelligheid en genot (Clapp, Reed, Holmes, Lange, & Voas 2006). Aan de keerzijde staan de gevaren van overmatig alcoholgebruik in de vorm van milde gevolgen zoals een kater en overgeven en meer gevaarlijke vorm, zoals de relatie met geweld en agressie (Kachourian, Homish, Quigley, & Leonard, 2012), meer risicovol gedrag, klinische verslaving,

gezondheidsklachten en verkorte levensduur (Sher, Grekin, & Williams, 2005).

Ondanks deze gevaren, komt overmatig alcoholgebruik veel voor. Zo blijkt dat binge drinken – het drinken van grote hoeveelheid alcohol op één gelegenheid- onder 72% van de jongeren voorkomt (Alcoholinfo, 2014). Uit onderzoek van het Trimbos Instituut (2010) blijkt dat 10% van de Nederlandse bevolking van 12 jaar of ouder in 2010 onder de cirteria van zware gebruikers valt (6 alcoholische drankjes per week) en dat 10% van de mensen die alcohol nuttigen problemen ervaren ten gevolgen van alcoholgebruik. Opvallend is dat overmatig gebruik van alcohol voornamelijk voorkomt tijdens sociale gelegenheden en in het weekend, zoals tijdens feesten en in de horeca (Kuntsche & Cooper, 2015). Overmatig alcoholgebruik is dus nog steeds een probleem, meer onderzoek naar de factoren die overmatig alcoholgebruik stimuleren kan mogelijk bijdragen aan het terugdringen van dit probleem.

Deze studie onderzoekt daarom de relatie tussen counterfactual denken – alternatieve gedachten op gebeurtenissen - en alcoholgebruik tijdens het uitgaan. Eerst is beschreven welke factoren er aan alcoholgebruik gerelateerd zijn. Vervolgens is beschreven wat

counterfactual gedachten zijn, en de relatie hiervan tot het behalen van doelen. Ten slotte is beschreven hoe counterfactual denken mogelijk gerelateerd is aan alcoholgebruik.

Psychologische Factoren en Alcoholgebruik

Onderzoek heeft velerlei sociale, cognitieve en biologische processen gerelateerd aan alcohol misbruik, zoals groepsdruk, stress persoonlijkheid, impulsiviteit, approach en avoidance neigingen en genetische gevoeligheid (Sher et al., 2005). Ook is bekend dat overmatig gebruik vooral plaatsvindt bij, mannen in plaats van vrouwen, jongeren in vergelijking tot

(4)

4 vrouwen en lager opgeleiden in vergelijking met hoger opgeleiden (Trimbos Instituut, 2010). Naast bovengenoemde factoren blijkt dat motieven om te drinken zeer directe voorspellers zijn van alcohol gebruik ( Lyvers Hasking, Hani, Rhodes, & Trew, 2010).. Onderzoek van Kachourian et al., (2012) laat zien dat mensen positieve verwachtingen hebben over alcohol gebruik in de vorm van, verminderde spanning, verhoogde sociale en fysieke plezier en een positiever zelfbeeld, en deze verwachtingen proberen te behalen. Motivationele redenen van mensen worden verder uitgediept in onderzoek naar motieven voor alcohol gebruik.

Onderzoek naar motieven is gebaseerd op de aanname dat mensen drinken om bepaalde uitkomsten te behalen en op basis hiervan een beslissing maken wel of niet te drinken

(Lyvers, et al., 2010). Uit onderzoek blijkt dat sociale motieven en enhancement motieven goede voorspellers zijn van alcoholgebruik (Lyvers et al., 2010). Deze motieven verklaarden in meerdere studies veel van de variantie, 50 tot 75%, in alcoholgebruik (Kuntsche & Cooper, 2011, Kuntsche, Knibbe, Gmel, & Engels, 2005; Hasking, Lyvers, & Carlopio, 2011). De meest genoemde motief onder drinkers, het sociale motief (Lyvers et al., 2010) omvat de overtuiging dat alcoholgebruik tot een bepaalde positieve uitkomst op sociaal gebied leidt en het verbeteren van de sociale situatie, bijvoorbeeld socialer zijn (Lyver et al., 2010. Dit motief laat zien dat mensen ten eerste alcohol sterk relateren aan een sociale context en ten tweede dat alcohol deze sociale context verbetert. Mensen willen daarmee dus een positieve sociale context creëren. Het enhancement motief omvat de overtuiging dat alcohol tot meer genot, plezier en positieve gevoelens leidt (Kuntsche et al., 2005). Dit motief laat zien dat mensen een bepaald genot en plezier willen behalen in situaties waar alcohol wordt gedronken. Het verbeteren en positiever van de situatie is dus in beide motieven terug te vinden. De motieven lijken dus een algemener hedonistisch doel te beschrijven.

Uit beide motieven kunnen er drie conclusies getrokken worden: 1) alcohol wordt vooral in een sociale context genuttigd, 2) mensen hebben een hedonistisch doel en 3) alcohol is sterkt gerelateerd aan dit doel. Sociale activiteiten waar alcohol genuttigt wordt, wordt namelijk als leuker gezien dan non-alcoholische activiteiten (Murphy, Barnett & Colby, 2006). Onderzoek naar factoren van alcohol gebruik laten dus zien, dat mensen drinken, omdat zij een bepaald hedonistisch doel willen vervullen.

Naar aanleiding van onderzoek naar motieven en alcoholgebruik, kan alcoholgebruik gerelateerd worden aan gemotiveerd gedrag om een hedonistisch doel te vervullen. Door alcohol te relateren aan een hedonistisch doel, betekent dit ook dat mensen dit doel moeten reguleren om het te behalen. Hoe mensen hun eigen (alcohol gerelateerd) gedrag reguleren om dit hedonistische doel te behalen is echter nog niet duidelijk. Medvec en Savitsky (1997)

(5)

5 vonden dat Counterfactuals een rol spelen in het behalen van doelen. Ook heeft eerder onderzoek een relatie tussen counterfactual denken en hedonistische doelen gevonden (Epstude & Jonas, 2015). Het hebben van counterfactual gedachten over dit hedonistische doel, kan dus mogelijk invloed hebben op toekomstig alcoholgebruik.

Counterfactual Denken

Het inbeelden van een alternatieve versie op feitelijk gebeurde situaties of gedragingen in het verleden wordt counterfactual denken genoemd (Roese, 1994). Counterfactual gedachten worden voornamelijk in de vorm van ‘als.. dan’ geformuleerd, waarbij een antecedent wordt geformuleerd en een consequentie van dit antecedent (Epstude en Roese, 2011). Een

voorbeeld van een counterfactual gedachte is: als ik beter had geleerd (antecendent), dan had ik een beter cijfer gehaald (consequentie). Counterfactuals kunnen dus omschreven worden als een gedachten over een gebeurtenis of gedrag in het verleden, waarbij er een voorstelling wordt gemaakt over wat had kunnen gebeuren (consequentie), als er iets voorafgaand aan deze gebeurtenis anders was verlopen (antecedent) (Epstude & Roese, 2011). Meerdere onderzoeken hebben gevonden dat zulke counterfactual gedachten invloed hebben op toekomstig gedrag. Zo blijkt dat counterfactual gedachten een positieve invloed hebben op onder andere studeer gewoontes (Nasco & Marsh, 1999), prestaties op leer taken (Roese, 1994), motivatie (Medvec et al., 1995) en probleemoplossend vermogen (Markman, Mcmullen & Elizaga, 2008).

De invloed van counterfactual denken op toekomstig gedrag blijkt wel af te hangen van de structuur en richting van de gedachten, waarbij de structuur iets zegt over hoe de

antecedent wordt gerepresenteerd en richting hoe de consequentie wordt gerepresenteerd. De richting verwijst naar een opwaartse of neerwaartse vergelijking van de hypothetische

consequentie. Als er met een counterfactual een voorstelling wordt gemaakt van een situatie waarbij het beter had kunnen verlopen, wordt dit een opwaartse counterfactual genoemd (Medvec & Madey & Gilovich, 1995). Als er een vergelijking wordt gemaakt met een situatie waarbij het slechter had kunnen verlopen, wordt dit een neerwaartse counterfactual genoemd (Roese, 1994). Opwaartse counterfactuals zijn vooral in relatie gebracht tot aanpassen van toekomstig gedrag in vergelijking met neerwaartse counterfactuals (Smallman & Roese, 2009). Opwaartse counterfactuals zijn meer gericht op actie en nieuwe strategieën om een bepaald doel te bereiken dan neerwaartse counterfactuals (Epstude & Roese, 2011). Opwaartse counterfactuals hebben daardoor sterker invloed hebben op gedrag dan

(6)

6 neerwaartse counterfactuals. Neerwaartse counterfactuals leiden namelijk vooral tot het in stand houden van het feitelijke gedrag (McCrea, 2008).

Naast onderscheid in richting van een counterfactual, is er ook onderscheid te maken in de structuur van een counterfactual. De structuur van counterfactuals verwijst naar het

toevoegen (additieve counterfactual) of weghalen (subtractieve counterfactual) van een antecedent aan de hypothetische situatie (Roese & Olsen, 2003). Bijvoorbeeld in de

counterfactual gedachten, had ik maar beter geleerd, dan had ik een beter cijfer gehaald, wordt er iets toegevoegd aan het antecedent. Dit is dus een additieve counterfactual. In de

counterfactual gedachten, was ik maar niet naar dat feestje gegaan, dan was ik niet te brak om te leren, wordt er iets uit het antecedent weggehaald, namelijk het feest. Dit is dus een

subtractieve counterfactual. Ook additieve counterfactuals, in vergelijking tot subtractieve

counterfactuals, zijn in relatie gebracht met gedragsverandering (Roese, 1997).

Bovengenoemde onderzoeken laten zien dat counterfactual gedachten gedrag kunnen beïnvloeden en dat dit afhankelijk is van de structuur en richting van de counterfactual. Via welk proces counterfactual gedachten gedrag beïnvloeden beschrijven Epstude en Roese (2011) aan de hand van een theoretisch model in de Functionele Theorie van Counterfactuals. In deze theorie stellen Epstude en Roese (2011) dat counterfactuals een functie vervullen in het reguleren van gedrag richting een bepaald doel.

Counterfactual Denken en Doel Regulatie

Volgens de Funtionele Theorie van Counterfactuals vervult counterfactual denken een functie door discrepantie tussen een huidige staat en een gewenste staat op te lossen (Epstude & Roese, 2008). In het proces zoals beschreven in de functionele theorie van counterfactuals wordt de relatie tussen counterfactuals en gedrag beschreven aan de hand van drie stappen: 1) een probleem activeert counterfactual gedachten, b) counterfactuals activeren

gedragsintenties en c) intentie stimuleert gedrag. Epstude en Roese (2008) noemen dit de inhoud-specifieke route. Roese en Epstude beschrijven in hun theorie over counterfactual nog een tweede route hoe counterfactual denken gedrag kan beïnvloeden; de inhoud-neutrale route. Deze route wordt in het huidige onderzoek niet besproken (voor een uitgebreide beschrijving van de non-specifieke route zie Roese & Epstude, 2008).

Om verder in te gaan op de inhoud-specifieke route; deze route kan eenvoudig aan doelregulatie gekoppeld worden door naar de eerste stap te kijken: een probleem activeert een counterfactual gedachte. De activatie van een probleem kan goed beschreven worden in termen van een nog niet behaal doel (Epstude & Roese, 2011). In dit geval is het probleem

(7)

7 een discrepantie tussen een gewenst doel en de huidige staat van het doel. Onderzoek naar doelregulatie laat bijvoorbeeld zien, dat doelen actief blijven wanneer zij nog niet behaald zijn, en minder toegankelijk zijn als ze wel behaald zijn (Fishbach, Friedman & Kruglanski, 2003). Ook blijft cognitie gericht op manieren om doelen te behalen, actief wanneer doelen nog niet behaald zijn (Fishbach et al., 2003).. Als doelgerelateerde cognities actief blijven bij onbehaalde doelen, dan kan dit mogelijk betekenen dat counterfactual gedachten actief zijn bij een onbehaald doel, wanneer in een counterfactual geformuleerd wordt hoe een bepaald doel behaald had kunnen worden. Savitsky, Medvec en Gilovich (1997) lieten dit in hun onderzoek zien. Uit hun onderzoek kwam naar voren dat onbehaalde doelen counterfactual gedachten kunnen activeren.

Onderzoek naar onbehaalde doelen laat tevens zien, dat mensen meer risico nemen om onbehaalde doelen alsnog te behalen (Jeffrey, Onay en Larrick, 2010). Uit dit onderzoek kwam naar voren dat mensen middelen zullen gebruiken om onbehaalde doelen te behalen, ook als deze middelen meer risico met zich mee brengen. De drang om het doel te behalen is groter dan het risico dat gelopen wordt (Jeffrey et al., 2010). De invloed van counterfactual gedachten op risicovol gedrag bij onbehaalde doelen is onderzocht door Jonas et al., (2015). Zij vonden dat counterfactual gedachten gerelateerd aan seksdoelen, resulteerden in

risicovoller seksueel gedrag. Ook Petrocelli & Sherman (2010) vonden dat mensen meer risiconamen als zij counterfactuals hadden over gokken. Dat counterfactual denken mogelijk ook tot risicovoller gedrag leidt om doelen te behalen is mogelijk ook van toepassing op de context van alcoholgebruik en het hedonistische doel.

Counterfactual Denken en Alcohol Gebruik

Zoals hierboven is beschreven hebben mensen tijdens sociale gelegenheden zoals uitgaan een hedonistisch doel, dit kan indien onbehaalt mogelijk leiden tot counterfactual gedachten. Dat dit hedonistische doel niet behaald wordt, is aannemelijk aangezien een hedonistisch doel zich moeilijk laat vatten in termen van behaald. Het kan tenslotte altijd nog leuker en meer genot geven. Het hebben van counterfactual gedachten kan hierdoor in de toekomst leiden tot meer risicovoller gedrag, om het hedonistisch doel te behalen. Gezien de sterke relatie tussen alcohol en het vervullen van een hedonistische doel, is het zeer waarschijnlijk dat dit zal resulteren in risicovollere alcoholgebruik. Gezien de eerder besproken relatie van opwaartse en additieve counterfactuals, waarbij deze vormen van counterfactuals gerelateerd zijn aan aanpassingen in toekomstig gedrag, zal risicovoller alcoholgebruik vooral voorkomen bij opwaartse en additieve counterfactuals, in plaats van neerwaartse, subtractieve of geen

(8)

8 counterfactual. Alcohol is tenslotte sterk gerelateerd aan hedonistische uitkomsten. Een

counterfactual waarbij een betere consequentie (opwaarts) wordt voorgesteld zal dus

waarschijnlijk meer alcoholgebruik betekenen in vergelijking met neerwaartse vergelijkingen. Een counterfactual waarin een antecedent wordt toegevoegd (additief) om het hedonistische doel zal waarschijnlijk ook betekenen dat het element van alcohol toegevoegd wordt. Hieruit wordt de volgende hypothese geformuleerd:

H1: Opwaartse counterfactual gedachten zijn gerelateerd aan een hoge intentie tot alcoholgebruik en een hoger alcoholgebruik bij het uitgaan.

H2: Additieve counterfactual gedachten zijn gerelateerd aan een hoge intentie tot alcoholgebruik en een hoger alcoholgebruik bij het uitgaan.

Tot nu toe is in de besproken literatuur nog niet diep ingegaan op de vraag wanneer ontstaan counterfactuals precies. Niet iedereen formuleert constant counterfactual gedachten. Tot zover is alleen besproken dat er een doel moet zijn, waanneer dit doel onbehaalt is, is er een

discrepantie wat mensen stimuleert om deze discrepantie op te lossen, of te wel de doel te behalen (Epstude & Roese, 2011; Savitsky et al., 1997). Dus een conditie aan de activatie van counterfactual is dat er een obstakel is die doelsucces in de weg staat. Zijn er mogelijk nog meer factoren die invloed hebben op de activatie van counterfactual gedachten?

Een tweede mogelijke factor is de mate van causaliteit die ervaren wordt. Hiermee wordt bedoeld de ervaren causale relatie die het eigen gedrag heeft tot het behalen van het doel. Als een persoon niet het gevoel heeft dat het eigen gedrag het behalen of niet behalen van het doel tot gevolg heeft, dan heeft het ook geen zin om dat gedrag aan te passen. Volgens Roese (1997) speelt causaliteit een belangrijke rol in het wel of niet hebben van

counterfactual gedachten. En ook in de formulatie van een counterfactual waarin een

antecedent dat invloed heeft op een consequentie is een duidelijk causale redenatie te vinden (Roese, 1994). Als er geen causale relatie wordt getrokken tussen mogelijk antecedent en het gevolg, zal er dus waarschijnlijk ook geen counterfactual geformuleerd worden.

De derde en laatste factor mogelijk activatie van counterfactuals voorspelt is mate van controle. Hiermee wordt bedoeld dat men ook het gevoel moet hebben dat zij zelf invloed kan uitoefenen op het gedrag of situatie, dit wordt ook wel self-efficacy genoemd (Markman, Gavanski, Sherman & McMullen, 1995). Als men niet het gevoel heeft de mogelijk te hebben hier invloed op uit te oefenen, of te wel geen controle over te hebben, dan zal de persoon zelf

(9)

9 hier mogelijk ook weinig aan kunnen veranderen. Uit onderzoek van Girotto et al. (1991) blijkt dat mensen eerder counterfactual gedachten hebben wanneer zij de perceptie hebben dat zij persoonlijk controle hadden over de situatie, dan wanneer zij geen controle ervaren. Ook Markman et al., (1995) vond dat mensen alleen counterfactuals formuleerden over de aspecten waarover zij controle hadden in de situatie.

De drie besproken mogelijk voorspellende factoren die counterfactual voorspellen, brengt ons tot de laatste hypothese.. Het is daarom waarschijnlijk dat bij het vormen van een

counterfactual gedachten, waar ook een bepaalde intentie bij wordt gevormd, ervaren controle

een rol speelt. Uit het bovenstaande formuleer ik de laatste hypothese:

H3: het ervaren van controle, causaliteit en obstakel leidt tot het activeren van counterfactual gedachten tijdens het uitgaan.

Methode

De respondenten werden benaderd via het online sociaal netwerk Facebook. Een link naar de online vragenlijst werd door de onderzoeker op Facebook gepost, hier konden mensen zelf vrijwillig op reageren. De link werd door de onderzoeker op meerdere pagina’s gepost waar vooral mensen die uitgaan lid van zijn (bijvoorbeeld de pagina van evenementen bij Club Air, een club in Amsterdam, en de pagina ‘kaartjes gezocht’). Bij het uitzetten van de link werd benadrukt dat respondenten 18 jaar of ouder moeten zijn, wel eens alcohol drinken en uitgaan. Respondenten die niet aan deze eisen voldeden werden aan de hand van controle vragen in het begin van de vragenlijst uitgeselecteerd voor het onderzoek en konden de vragenlijst dus niet invullen.

Deelnemers

Er hadden 170 respondenten gereageerd op deze link. Onder de respondenten die de vragenlijst compleet hadden ingevuld werden er twee kaartjes voor een feest verloot (Pacha After Party in Club Air op 23 mei 2015, t.w.v. €15 per kaartje).

Materialen

Counterfactual gedachte in uitgaanscontext. Doormiddel van een openvraag werden

respondenten werden gevraagd een counterfactual op te schrijven die zij wel is hebben ervaren tijdens het uitgaan. Deze methodiek; het vragen naar eerdere ervaren counterfactuals

(10)

10 in een bepaalde context is ook in andere onderzoek naar counterfactuals gebruikt (Roese, 1995, 1999; Epstude & Jonas 2015). Voorafgaand aan de vraag werd het concept van

counterfactual gedachten aan de respondent uitgelegd. Dit werd gedaan dan aan de hand van een voorbeeld dat alcohol en uitgaan gerelateerd is. Vervolgens werd de respondenten gevraagd of hij of zij ook wel eens zulke gedachten had. De gedachten werd door de onderzoeker en een onafhankelijke onderzoeker gecodeerd op richting (opwaarts vs. neerwaarts), structuur (additief vs. subtractief) of geen counterfactual gedachte. De codatie gebeurde aan de hand van de definities in Tabel 1 en onafhankelijker van elkaar. Verschillen in codatie tussen de beoordelaars werden vervolgens door hen onderling besproken om zo tot een unanieme beoordeling van de counterfactual gedachten te komen.

Tabel 1. Definities van richting en structuur van counterfactuals, ontleend uit Epstude en

Roese (2008).

Definitie Voorbeeld

Richting

Opwaartse counterfactual

Vergelijking van een huidige uitkomst met een betere uitkomst

Ik had het veel meer naar mijn zin kunnen hebben

Neerwaartse counterfactual

Vergelijking van een huidige uitkomst met een slechtere uitkomst

Andere mensen hadden het nog minder naar hun zin dan ik het had.

Structuur:

Additieve counterfactual Een toevoeging van een aspect aan de huidige staat

Ik had meer alcohol moeten drinken

Subtractieve counterfactual

Een aftrekking van een aspect aan de huidige staat

Ik had niet zo veel water moeten drinken

Mate van obstakel. Aan de hand van drie items wordt gevraagd in hoeverre participanten een

obstakel ervaren in behalen van het feest doel. Een voorbeelditem is: Ik heb soms het gevoel dat ik mezelf in de weg sta als ik mijn doelen wil bereiken. Antwoordmogelijkheden werden

(11)

11 gegeven van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Één item moest omgescoord worden vervolgens wordt de gemiddelde score over de drie items berekend. Waarbij een score van 1 een lage mate van obstakel betekende en 5 een hoge mate van obstakel betekende. De Cronbach’s alpha voor deze items en onderstaande items staan in de resultaten beschreven.

Mate van controle. Ervaren controle werd gemeten aan de hand van de perceived controle scale van Heather, Booth en Luce (1998). Deze schaal bestaat uit negen items en is

onderdeel van de impaired controle scale (Heather, Booth & Luce, 1998). De items waren door de onderzoeker vertaald naar het Nederlands. Een voorbeeld item is: Ik kan makkelijk stoppen na één of twee drankjes als ik dat zou willen. Antwoordmogelijkheden werden gegeven aan de hand van een 5-punts likertschaal, van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal eens). Na het omscoren van items werd over de negen items het gemiddelde berekend voor verdere analyses. Waarbij een minimum score van 1 weinig controle betekende en een maximumscore van 5 een hoge controle betekende.

Mate van Causaliteit. Aan de hand van drie items werd er gemeten in hoeverre

participanten causaliteit ervaren in het eigen gedrag en het naar het zin hebben op een feest. Een voorbeeld item is: Als ik meer drink, heb ik meer plezier op een feest. De drie items werden beantwoord aan de hand van een 5-punts likertschaal, variërend van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Na omscoren van de items werd de gemiddelde score over de drie items berekend. Met een minimum score van 1 (lage mate van causaliteit) en

maximum score van 5 (hoge mate van causaliteit).

Alcohol gebruik. Alcohol gebruik werd gemeten aan de hand van een kwantiteit-frequentie schaal (Engels & Knibbe, 2000; Engels, Knibbe & Drop, 1999). Deze schaal bestaat uit twee items waarvan één de frequente meet en de ander de hoeveelheid. Het

frequentie-item bestond uit de volgende vraag: Hoe vaak per week heb jij in de afgelopen vier weken alcohol gedronken, tijdens het uitgaan? Het kwantiteit item bestond uit de volgende vraag: Hoeveel glazen alcohol heb jij in de afgelopen vier weken gemiddeld per gelegenheid gedronken tijdens het uitgaan?. Antwoorden op de items waren cijfermatig en open. Door deze items met elkaar te vermenigvuldigen komt een totale maat van alcohol consumptie tot stand.

Intentie tot alcohol gebruik. De intentie tot toekomstig alcohol gebruik werd gemeten

aan de hand van vijf items. Een voorbeeld item is: hoe groot is de kans dat je in de toekomst meer alcohol dan normaal zult nuttigen. De items werden beantwoord aan de hand van een 5-punts likertschaal, variërend van 1 (helemaal oneens) tot 5 (helemaal mee eens). Na omscoren van de items werd de gemiddelde score over de drie items berekend. Met een minimum score

(12)

12 van 1 (lage intentie tot alcohol gebruik) en maximum score van 5 (hoge intentie tot alcohol gebruik)

Procedure

Respondenten konden zelf reageren op de link die gepost was op Facebook. In de link werd benadrukt dat het onderzoek over alcohol gebruik ging. Na het openen van de link werd de respondent automatisch doorverwezen naar de site waarop de vragenlijst stond. Eerst werd een tekst getoond waarin de respondenten geïnformeerd werden over het doel, anonimiteit, vrijwilligheid, de opzet en verloop van de vragenlijst. Vervolgens kregen de respondenten een

informed consent, waarmee zij akkoord mee konden gaan voor deelname aan het onderzoek.

Daarna begonnen respondenten aan de vragen. Eerst vulden respondenten de counterfactual vraag in. Daarna achtereenvolgens de obstakelvragen, causaliteitvragen, controlevragen, alcohol gebruik items en alcoholintentie items. Er werd afgesloten met vragen over de socio-demografische achtergrond van de respondenten. Ten slotte konden de respondenten zich opgeven voor de loting van de kaartjes voor de Pacha After Party, door een e-mailadres op te geven en werd er mogelijkheid gegeven te reageren op de vragenlijst.

Resultaten

Er hebben 170 mensen gereageerd op de link naar het onderzoek. Hiervan gaven vier respondenten aan niet te drinken of uit te gaan en voldeden daarmee niet aan de inclusie eisen van het onderzoek. Er waren 60 respondenten die de vragenlijst niet volledig hadden ingevuld. Hierdoor ontbrak informatie dat belangrijk was voor de toetsing van het huidige onderzoek. Ook waren er vier respondenten die een zeer hoge score hadden op de alcohol gebruik vragen; meer dan 3 standaardafwijkingen van het gemiddelde. De respondenten die niet voldeden aan de inclusie eisen, met een incomplete vragenlijst of hoge score op de alcohol gebruik vragen zijn niet meegenomen in de analyses.

Het totale aantal respondenten dat is meegenomen voor de analyses komt daarmee op 102. Hiervan waren 37 man en 65 vrouw. De gemiddelde leeftijd van de steekproef was 24,85 jaar (SD=5.94). Van de respondenten was 84.3% hoger opgeleid (21.6% HBO, 62.7% WO). En 96% van de respondenten gaf aan 1 keer per maand of vaker uit te gaan. Over deze data van deze 102 respondenten zijn analyses uitgevoerd.

(13)

13 Ten eerste is getoetst of de gebruikte schalen voldoende betrouwbaar waren. Dit is getoetst aan de hand van Cronbach’s Alpha, zie Tabel 2 voor de resultaten. De betrouwbaarheid van de obstakelvragenlijst en controle vragenlijst kan als goed beoordeelt worden. De betrouwbaarheid van de causaliteitvragenlijst en intentievragenlijst kan als redelijk beoordeelt worden. De cronbach’s alpha van de Causaliteit vragenlijst kon verhoogd worden als item 2 niet werd meegenomen. Dit is het item: Alcohol maakt uitgaan minder leuk. Er is daarom voor gekozen om dit item niet mee te nemen in de verdere analyses. Hiermee komt de cronbach’s alpha voor deze vragenlijst op α=0.803. Voor de overige vragenlijsten kon de betrouwbaarheid niet verhoogd worden door items weg te laten.

Tabel 2. Cronbach’s alpha voor obstakelvragen, controlevragen, causaliteit vragen en

intentie vragen Obstakelvragen (3 items) Controle vragen (9 items) Causaliteit vragen (3 items) Intentievragen (5 items) Betrouwbaarheid α Als item(s) verwijderd 0.849 - 0.788 - 0.696 0.803* 0.683 -

(14)

14 Tabel 3. Rotated Component Matrix voor items controle, obstakel en causaliteit en

Eigenwaarde en Verklaarde Variantie

Hoewel de betrouwbaarheid van de items, na verwjdering van één item, voldoende worden bevonden, is er ook een Principal component analyse uitgevoerd. Dit is ten eerste gedaan,

Componenten

Item Controle Obstakel Causaliteit

Ik heb soms het gevoel dat ik mezelf in de weg sta als ik mijn doelen wil bereiken

-.38 0.77 -0.29

Ik twijfel vaak of ik het mezelf moeilijk maak mijn doelen te bereiken

-0.27 0.74 -0.27

Ik vind het moeilijk om mijn doelen te behalen -0.42 0.61 -0.38 Het drinken van alcohol leidt er toe dat ik het meer naar

mijn zin heb tijdens het uitgaan

-0.47 0.422 0.50

Als ik meer drink heb ik meer plezier tijdens het uitgaan -0.50 0.378 0.50 Ik kan minder drinken als ik dat zou willen 0.33 0.33 0.15 Ik vind het moeilijk om de hoeveelheid die ik drink te

minderen

7.6 0.04 -0.14

Als ik één of twee drankjes wil drinken, drink ik er toch vaak meer.

0.59 0.11 -0.41

Ik zou langzamer kunnen drinken als ik dat zou willen. 0.30 0.32 0.57 Ik begin met drinken, ook als ik had besloten niet te

gaan drinken.

0.69 0.22 -0.04

Ik kan stoppen met drinken voordat ik dronken ben. 0.57 0.09 0.35 Na één of twee drankjes kan ik makkelijk stoppen met

drinken

0.57 0.39 0.30

Ik kan moeilijk de drang stoppen om te drinken nadat ik begonnen ben met drinken

0.70 0.32 0.01

Ik vind het moeilijk om alcohol te weerstaan ook al zou het voor 1 dag zijn

0.37 0.46 -0.17

Eigenwaarde 3.75 2.59 1.59

(15)

15 omdat de obstakelvragen en causaliteitvragen door de onderzoeker zelf zijn ontwikkelt en de controle vragen zijn vertaald vanuit een Engelstalige vragenlijst. Ook vanwege het lage aantal items dat over blijft voor causaliteit is er gekozen voor een extra analyse om kwaliteit van de items te analyseren. Er iseen PCA over in totaal 14 items van de obstakelvragen (3 items), causaliteitvragen (2 items) en controlevragen (9 items) uitgevoerd. De resultaten zijn in Tabel 3 te vinden. Omdat het om drie constructen gaat die gemeten werden is er ingesteld om drie componenten te extraheren. De Kaiser-Meyer-Olkin maat is met een waarde van 0.688 middelmatig te noemen. De totale verklaarde variantie van de drie componenten is 56.6%. Na Varimax rotatie hadden de drie items van de obstakelvragen een hoge lading op het 2e component. Het eerste component noemen we daarom Obstakel. De 9 items van de controle vragen hadden een hoge lading op het eerste component. Deze factor wordt daarom controle genoemd. De goede lading van de obstakel items en controle items komen overeen met de goede betrouwbaarheid, die bij de betrouwbaarheidsanalyse is gevonden. De drie items van de causaliteit vragen scoorde op alle drie de factoren matig, maar hadden de hoogste lading op component drie. Deze component wordt daarom causaliteit genoemd. Hoewel de betrouwbaarheid van de causaliteit items na verwijdering van één item is verhoogt, laat de PCA zien dat de items matig laden op een component.

Naar aanleiding van de PCA moet er met analyses op deze schaal voorzichtig zijn met de beoordeling van de causaliteit schaal. Hoewel de betrouwbaarheid na verwijdering van een item als goed is te beoordelen, wegen de items niet hoog op een bepaalde component. Vanwege het verwijderen van een item om de betrouwbaarheid te verhogen en een lage lading op een component, wordt de causaliteit als slecht valide beoordeelt.

Vervolgens zijn de antwoorden van de respondenten op de counterfactualvraag gecodeerd door de onderzoeker en een onafhankelijke beoordelaar, zie Figuur 1 voor een overzicht. Eenentachtig respondenten gaven aan één of meer counterfactual gedachten te hebben en hebben deze opgeschreven. Eenentwintig respondenten gaven aan geen counterfactual gedachten te hebben. De counterfactual gedachten werden gecodeerd op de richting van de counterfactual (Opwaarts, neerwaarts) en structuur van de counterfactual (additief, subtractief). Zesenzestig respondenten hadden opwaartse counterfactuals genoemden één respondent had een neerwaartse counterfactual. Tweeënveertig respondenten hadden additieve

counterfactuals genoemd en zesendertig hadden subtractieve counterfactuals genoemd.

Aangezien maar één respondent heeft aangegeven een neerwaartse gedachten te hebben in deze conditie te klein om analyses op uit te voeren.

(16)

16 Figuur 1. Aantal opwaartse, neerwaartse, additieve en subtractieve counterfactual gedachten

met n=102

Ook is er aan de hand van een Chi-kwadraat onderzocht of respondenten met die verschilden op structuur en richting van de counterfactual verschilden op opleiding, geslacht, frequentie uitgaan, en uitgaan locaties. Hier werden geen significante verschillen tussen gevonden. De condities (opwaarts vs geen counterfactuals en additief vs. subtractief vs geen counterfactual) verschilden niet in de verdeling op geslacht, leeftijd, frequentie uitgaan en locaties van uitgaan.

Vervolgens is de eerste hypothese getoetst, of opwaartse counterfactuals gerelateerd zijn verhoogde intentie tot alcohol gebruik en hogere genoemde alcohol gebruik. Aangezien er te weinig neerwaartse subtractieve counterfactuals kon er alleen gekeken worden of respondenten met opwaartse counterfactuals verschillen in intentie tot alcohol gebruik en daadwerkelijk gebruik tot respondenten die geen counterfactuals hebben. Dit is getoetst aan de hand van een onafhankelijke t-toets over de gemiddelde en standaardafwijkingen uit Tabel 4, met afhankelijke variabele alcoholgebruik en alcoholintentie en onafhankelijke variabele conditie. Uit de resultaten blijk, tegen verwachting in, dat er geen significant verschil is in daadwerkelijk alcohol gebruik tussen respondenten zonder counterfactual gedachten en respondenten met opwaartse counterfactual gedachten, t(100)= -0,8 ,p=.41 Respondenten met opwaartse counterfactuals verschilden ook niet significant op alcohol intentie vergeleken met respondenten zonder counterfactuals, t(100)=-1.7,p=0.09. Echter is met een p-waarde van .9

0 10 20 30 40 50 60 70

(17)

17 wel een trend gevonden. De verwachting over structuur van de counterfacutal en alcohol intentie wordt daarmee gedeeltelijk ondersteund.

Tabel 4. Gemiddelde en Standaarddeviatie op alcoholgebruik en alcoholintentie voor

opwaatse counterfactual conditie en geen counterfactual conditie

Alcohol Gebruik Alcohol Intentie

Conditie Gemiddelde SD Gemiddelde SD

Opwaartse counterfactual

23.3 22.47 3.1 0.75

Geen counterfactual 27.7 31.8 2.9 0.66

Om de tweede hypothese te onderzoeken, of respondenten met additieve, subtractieve of geen

counterfactuals van elkaar verschilden, is er een ANOVA uitgevoerd over de gemiddelde uit

Tabel 5. Uit een variantieanalyse op alcoholgebruik met als onafhankelijke variabele counterfactual conditie (additief/ subtractief/geen counterfactual) is geen significant resultaat gekomen, F(2, 99)= .24, p= .78. Uit een post hoc analyse met de LSD test is ook geen significant resultaat gekomen: respondenten met een additieve counterfactual verschilde niet van respondenten met subtractieve(p=.67) of geen (p=.49) counterfactual verschilden niet in alcoholgebruik. Vervolgens is met een variantieanalyse op alcoholintentie met onafhankelijke variabele counterfactual conditie (additief/ subtractief/geen counterfactual) ook geen significant resultaat gekomen, F=(2, 99)= 1.4, p= .25. Uit de post hoc vergelijking met de LSD test, blijken ook geen significante verschillen tussen de verschillende groepen .Respondenten met een additieve, verschilden niet van respondenten met subtractieve (p=.41) of geen (p=.38) counterfactual verschilden niet in alcoholintentie.

Tabel 5. Gemiddelden en Standaardafwijking op alcoholgebruik en alcoholintentie voor

additieve, subtractieve en geen counterfactual condities.

Alcohol Gebruik Alcohol Intentie

conditie Gemiddelde SD Gemiddelde SD

Additieve counterfactual 22.44 21.83 3.06 0.70

Subtractieve counterfactual

25.41 25.26 3.22 0.64

(18)

18 De hypothese dat het hebben van wel of geen counterfactual gedachte voorspelt kan worden door de mate van ervaren controle, causaliteit en obstakel is getoetst aan de hand van een multinomiale regressie. Uit de resultaten komt geen significant resultaat naar voren voor controle, causaliteit en obstakel als voorspellers voor counterfactual gedachten, R²=.126 (Cox and Snell), χ²(1)= .18p=0.67. Controle (b=-.26, Wald χ²=.42, p=.51) en Causaliteit (b=.38, Wald χ²(1)=1.24, p=.27) blijken geen significante voorspellers te zijn voor het wel of niet hebben van een counterfactual of niet. Het ervaren van obstakel blijkt echter wel een significante voorspeller van het wel of niet hebben van een counterfactual, b=.85, Wald χ²=7.34, p<.01. Het ervaren van een hogere mate van obstakel leidt voorspelt het hebben van een counterfactual gedachten, zie Tabel 7. Hoewel hiermee niet wordt bevestigt zoals afhankelijk verwacht dat alle drie de variabele tegelijk belangrijk zijn voor het voorspellen van counterfactual gedachten, is hiermee wel bevestigt dat het ervaren een obstakel een voorspeller is voor het hebben van counterfactual gedachten.

Tabel 7. Multinomiale Regressie beta, lower en upper bound en odds ratio voor obstakel als predictor en wel of geen counterfactual als afhankelijke variabele.

95% CI voor Odds Ratio Alcohol Intentie Wel vs geen

Counterfactual

B (SE) Lower Odds Ratio Upper

Obstakel .85 (.32) 1.27 2.35 4.35

Exploratieve Analyses

Aangezien de resultaten niet overeenkomen met de verwachtingen van de onderzoeker, zijn er een aantal exploratieve analyses uitgevoerd die mogelijk een verklaring kunnen bieden voor de niet significante resultaten.

Ten eerste is vanwege het hoge aantal vrouwelijke respondenten aan de hand van een onafhankelijke t-toets onderzocht of er verschillen in alcohol gebruik waren tussen mannen en vrouwen. Uit de resultaten kwam een trend naar voren, t(100)=1,96.p=0.053. Mannen drinken meer (M=31,59, SD=26,86) dan vrouwen (M=21.15, SD=25,35). Vanwege deze trend is besloten om de analyses opnieuw uit te voeren met geslacht als covariaat, hier zijn echter geen significante resultaten uit gekomen.

Ten slotte is vanwege het hoge aantal hoogopgeleiden met een ANOVA onderzocht of respondenten met verschillende opleiding verschilden in alcohol gebruik. Hier kwamen geen

(19)

19 significante resultaten uit F.(1,96)= .915, p= .48. Uit post hoc analyses bleken geen van de verschillende opleidingsniveaus van elkaar te verschillen in alcoholgebruik.

Discussie

In dit onderzoek is er gekeken naar de relatie tussen counterfactual gedachten en alcohol gebruik tijdens het uitgaan. Het huidige onderzoek laat zien dat counterfactuals wel degelijk voorkomen in de context van uitgaan, en komt overeen met voorgaande literatuur dat de counterfactuals hoofdzakelijk opwaarts zijn (Epstude & Roese, 2008) Echter heeft het huidige onderzoek geen relatie kunnen aantonen tussen deze counterfactual gedachten en alcohol gebruik. Ten eerste is er geen relatie gevonden tussen de richting en van de counterfactual (opwaarts of neerwaarts) en alcohol gebruik. Hierdoor kan er niet geconcludeerd worden dat het hebben van counterfactual gedachten leidt tot risicovoller doel gerelateerd gedrag. Er is echter wel een trend gevonden tussen de richting van de counterfactual en alcohol intentie. Dit lijkt er op te wijzen dat mensen met een opwaartse counterfactual mogelijk een hogere

intentie tot alcohol gebruik hebben dan mensen zonder counterfactual gedachten, dit leidt echter nog niet tot daadwerkelijk gedrag. Ten tweede is er geen relatie gevonden tussen de structuur van een counterfactual (additief of subtractief) en alcoholgebruik en alcoholintentie. Ten slotte blijkt het hebben van een counterfactual gedachten niet voorspeld te kunnen

worden door de mate van ervaren controle en causaliteit. Obstakel is echter wel een

voorspeller van counterfactual gedachten gebleken. Dit lijkt er daarom wel op te wijzen dat het hebben van wel of geen counterfactual gedachten mogelijk verklaard kan worden door een discrepantie in een bepaald doel die mensen tijdens het uitgaan hebben.

Dat alleen de laatste hypothese gedeeltelijk wordt ondersteund, waardoor het huidige onderzoek geen ondersteuning voor de functionele theorie van counterfactuals (Epstude & Roese, 2008). Met dit onderzoek kunnen we niet de relatie tussen counterfactual, intentie en gedrag ondersteunen zoals beschreven in de functionele theorie. Uit dit onderzoek valt zelfs te concluderen dat counterfactuals niet altijd invloed hebben op gedrag. Ook de eerder gevonden voorspeller van intentie: causaliteit en controle (Girotto et al., 1991) worden niet ondersteund. Dit betekent echter nog niet dat het huidige onderzoek een aantekening kan betekenen op de functionele theorie van counterfactuals. Het uitblijven van een gevonden effect kan mogelijk door bepaalde methodologische tekortkomingen komen, die niet voldoende zijn uitgelicht in het huidige onderzoek. Het niet vinden van een effect van causaliteit op counterfactuals kan mogelijk komen door de methodologische beperking van de causaliteit maat, zoals in de

(20)

20 resultaten is beschreven is voor deze maat één item verwijderd om de betrouwbaarheid te verhogen, maar bleek uit de PCA dat de items niet sterk op één construct wogen. Dit betekent dat er vraagtekens gezet kunnen worden bij de validiteit van deze maat. Als de gebruikte items inderdaad niet representatief waren voor causaliteit, wat dus aannemelijk is, kan het verklaren waarom er op deze variabele geen effect is gevonden.

Een ander methodologische tekortkoming heeft te maken met de exploratieve analyse een trend gebleken dat mannen meer alcohol drinken dan vrouwen. Dit komt overeen met eerdere literatuur naar alcoholgebruik en geslacht (Trimbos Instituut, 2010). Aangezien in de sample van dit onderzoek voornamelijk vrouwen zaten, zaten daar mee ook enigszins

gematigde drinkers in de sample. Bij gematigde drinkers zit er ook minder variantie in alcoholgebruik, hierdoor zal toename in drankgebruik moeilijk te vinden zijn.

Een tweede mogelijke methodologische tekortkoming kan het uitzetten van de

vragenlijst via Facebook zijn. In de eerste plaats kan dit betekend hebben dat mensen die veel alcohol drinken de vragenlijst niet invullen, omdat zij het niet fijn vinden om hun

alcoholgebruik bekend te maken. Dit zal natuurlijk voor groot gebruikers eerder het geval zijn, dan mensen die weinig gebruiken. Opvallend aan het huidige onderzoek is namelijk ook het grote percentage uitval van 35%. Deze 35% procent, van de 170 respondenten die op de link van de vragenlijst hebben gereageerd, heeft de vragenlijst niet compleet ingevuld. Aangezien de vragenlijst gemiddeld 8 minuten duurde en dit vrij kort is. Is het aannemelijk dat deze respondenten mogelijk om andere redenen gestopt zijn. Mensen die het minder prettig vinden om over hun eigen alcohol gebruik te praten, omdat dit confronterend kan zijn en gevoelige informatie is, zijn waarschijnlijk eerder geneigd om te stoppen, dan personen waarbij dit niet zo is.

In de tweede plaats heeft het uitzetten van de vragenlijst via Facebook er mogelijk ook toe geleid dat er meer hoogopgeleide in de steekproef zitten dan laag opgeleiden. Zoals eerder gezegd was 89% van de steekproef hoger opgeleid. Dit hoge percentage kan mogelijk

verklaard worden door het eigen netwerk van de onderzoeker dat hij op Facebook heeft. De link naar de vragenlijst is namelijk niet anoniem verspreid, maar via het profiel van de onderzoeker. Hierdoor konden mensen in het netwerk van de onderzoeker de link zien, en deze mensen zullen ook eerder geneigd zijn mee te doen, ten gunste van de onderzoeker. Aangezien de onderzoeker hoofdzakelijk hoger opgeleide contacten heeft, komt er zodoende een hoger percentage hoger opgeleide dat aan het onderzoek heeft meegedaan. Uit onderzoek is gebleken dat hoger opgeleiden minder drinken en beter, bewuster omgaan met drank (Lyvers, Hasking Hani, Rhodes & Trew 2000). Doordat zij bewuster met drank omgaan,

(21)

21 kunnen zij mogelijk beter met counterfactual gedachten omgaan, en dit toch nog bewust relateren aan de schadelijkheid hiervan. Dit zou betekenen dat ze wel counterfactuals ervaren, maar dit mogelijk geen gevolg heeft voor gedrag. Dit zou goed kunnen verklaren waarom eerdere literatuur wel effecten van counterfactuals heeft kunnen vinden. Aangezien het in dat onderzoek vaak over positieve doelen en positief, niet schadelijk gedrag ging. Hierdoor kon de persoon geen bedenkingen hebben bij het doel functionele gedrag en gedachten.

Ten slotte kan de gebruikte alcohol maat mogelijk tot vertekening geleid hebben. Dit kan om drie redenen zijn. In de eerste plaats omdat het een mogelijk een te confronterende maat is. De onderzoeker had voor deze maat gekozen omdat het een objectieve maat is om alcohol gedrag te meten. Er wordt namelijk heel direct daar hoeveelheid en frequentie van alcoholgebruik gevraagd. Dit kan echter heel confronterend zijn en belangrijker nog, dit kan tot sociaalwenselijke antwoorden leiden. Mensen vinden het niet fijn om zo direct en eerlijk over alcohol gebruik te praten. Aangezien de gegeven heel specifiek en objectief is. Hoewel geprobeerd werd sociaalwenselijkheid te voorkomen kan het zijn dat dit voor een steekproef die weinig. Een mogelijke oplossing kan zijn om indirecte (subjectieve) maten over alcohol gebruikt, te gebruiken in plaats van een objectieve, directe maat. Zo kan bijvoorbeeld naar verschillende alcohol specifieke gedragingen gevraagd worden, zoals het hebben van een kater, gaten in het geheugen, socialer worden, een dubbele tong hebben etc. Op dit soort vragen hebben mensen minder moeite eerlijk te antwoorden, maar kunnen wel degelijk een goed beeld geven van alcohol gebruik.

In de tweede plaats had de gebruikte alcohol maat een zeer hoge standaarddeviatie. Dit betekent dat de spreiding van de gegeven antwoorden zeer groot was. Hierdoor is het minder goed mogelijk om kleine effecten op alcohol gedrag te vinden. Gezien counterfactuals in andere onderzoeken vaak geen grote effectgrootte had (Epstude & Roese, 2011) is het mogelijk dat deze maat niet geschikt is om dit effect te vinden.

In de derde plaats leidt alcohol gebruik tot verslechterd inschattingsvermogen (Engels, Knibbe & Drop, 1999). Vragen naar frequentie en alcoholhoeveelheid kunnen daardoor moeilijk zijn voor respondenten om in te schatten. Dit in combinatie met dat het lastig is om precieze informatie te herinneren over situaties in het verleden (Maio, et al., 2009), maakt het een minder geschikte maat om risicovol alcohol gedrag te meten.

Mogelijk kunnen bovenstaande punten opgelost worden door naar subjectieve maten van alcohol gebruik te vragen en naar verschillende alcohol gerelateerde gedragingen, deze vragen zijn vaak indirecter waardoor mensen eerder geneigd zijn om eerlijker te antwoorden

(22)

22 en door meerdere subjectieve maten te gebruiken en die bijvoorbeeld met een likert-schaal te laten beantwoorden, kan mogelijke de grote standaarddeviatie kleiner zijn.

Dat de in dit onderzoek gebuikte alcohol maat mogelijk niet valide was, betekent dat de niet gevonden relatie tussen de richting en structuur van counterfactual op alcohol gebruik niet goed gemeten is. Het niet gevonden effect van de eerste en tweede hypothese kan dus mogelijk hierdoor verklaard worden.

Buiten deze methodologische implicaties zijn er echter ook theoretische

tekortkomingen aan het huidige onderzoek, die ook mogelijk invloed hebben gehad op de resultaten van het huidige onderzoek.

De huidige resultaten lijken te suggereren dat counterfactuals niet leiden tot

risicovoller doel behalend gedrag. Echter kan deze conclusie niet volledig getrokken worden, aangezien in dit onderzoek alleen is gekeken naar alcohol hoeveelheid als risicovol gedrag. Dit is echter niet de enige vorm van risicovolgedrag die aan alcohol gerelateerd is. Men kan bijvoorbeeld ook risico nemen in het behalen van het hedonistische doel, door sterke

alcoholisch dranken te drinken dan gebruikelijk, meer gemixte drankjes te drinken of sneller alcohol achter elkaar te drinken. Dit andere voorbeelden die mogelijk ook tot het behalen van het hedonistische doel zullen leiden, zonder dat er daadwerkelijk meer alcohol genuttigd wordt. Omdat in deze studie niet naar de andere risicovolle gedragingen omtrent

alcoholgebruik is gekeken, kan er niet geconcludeerd worden dat counterfactuals niet leidt tot risicovoller alcohol gedrag. Op basis van deze studie kan er alleen gesteld worden dat er geen relatie is tussen counterfactual en alcohol hoeveelheid.

Een andere mogelijke verklaring voor de gevonden resultaten kan mogelijk te maken hebben met de intensiteit van de counterfactuals. Hoe wel hier niet direct iets is te vinden in de literatuur, laat onderzoek naar emotie en counterfactuals mogelijk zien dat een bepaalde relevantie van het gedrag ook belangrijk is. Uit onderzoek naar emotie en counterfactuals blijkt namelijk dat een emotioneel component belangrijk is voor de activatie van

counterfactuals (Roese & Tur, 1994). Gevoelens van spijt zijn bijvoorbeeld sterk gerelateerd

aan counterfactual gedachten (Epstude & Jonas, 2015). Dit emotionele component komt waarschijnlijk voort uit een bepaald belang dat er aan het doel of gedrag gehecht wordt. Dit is bijvoorbeeld ook terug te zien in theorie over emoties en attitudes (Maio et al., 2009). Het kan zijn dat het doel een bepaald belang moet hebben eer men daar counterfactuals over heeft die daadwerkelijk gedrag beïnvloed. Als een doel niet relevant genoeg is, zullen mensen minder geneigd zijn om risico te nemen om dit doel te bereiken. Een hedonistisch doel tijdens het uitgaan is natuurlijk niet een zeer belangrijk doel, dat sterke emoties oproept wanneer het niet

(23)

23 behaalt wordt. In dat geval zou het te verklaren zijn waarom counterfactuals in deze context geen invloed had op gedrag. In toekomstig onderzoek kan de mogelijk ook gekeken worden hoe intens en belangrijk een bepaalde counterfactual gevonden wordt, door de respondent vragen te stellen over de genoemde counterfactual en de bijbehorende doel. Bijvoorbeeld door te vragen naar frequentie en relevantie.

Ten slotte kan het zijn dat de veronderstelde relatie tussen alcohol en genot afhankelijk is van andere factoren. Onderzoek naar alcohol expectancies stelt namelijk dat deze relatie niet altijd gemaakt word Hasking et al., 2011). De motieven waaruit het hedonistische doel is afgeleid, zijn gebasseerd op de aanname dat de meeste mensen positieve alcohol

verwachtingen hebben (Hasking et al, 2011). Dus dat het drinken van alcohol leidt tot positieve gevolgen. Deze verwachtingen zijn echter wel afhankelijk van eerdere en recente alcohol ervaringen en zijn daardoor niet altijd positief (Hasking et al., 2011). Overmatig alcohol gebruik kan leiden tot overgeven, geheugenverlies, asociaalgedrag en agressie (Sher et al., 2005). Deze gevolgen liggen natuurlijk niet in lijn met een hedonistisch doel.

OVermatig gebruik kan dus ook het hedonistische doel schaden. Als mensen zo een negatieve alcohol expectancie hebben, zal dit dus niet leiden tot meer alcohol gebruik, maar tot minder alcohol gebruik. In dit onderzoek is echter niet naar de alcohol expectancies van de mensen gevraagd, hierdoor is het onduidelijk of een effect van alcohol expectancies het uitblijfen van een effect kan verklaren. Door in vervolgonderzoek ook items mee te nemen die alcohol expectancies meten kan dit in de toekomst wel onderzocht worden.

Samenvattend heeft het huidige onderzoek geen relatie heeft kunnen vinden tussen

counterfactual gedachten en alcohol gedrag, heeft het wel een bijdrage kunnen leveren door

aan te tonen dat mensen counterfactual gedachten hebben tijdens het uitgaan en dat deze gedachten ook vaak alcohol gerelateerd zijn. Het effect van dit soort counterfactual gedachten op gedrag tijdens het uitgaan kan daarmee nog steeds mogelijk inzicht bieden in dit gedrag. Ook de marginaal significante resultaten die in dit onderzoek gevonden zijn laten zien dat

counterfactuals mogelijk een rol spelen in alcohol consumptie.

Dit onderzoek laat zien dat mensen counterfactuals ervaren tijdens het uitgaan, de precieze gevolgen hiervan zijn echter niet gevonden in dit onderzoek. Mogelijk zijn er andere vormen van risicovol gedrag die wel verklaart kunnen worden door counterfactual denken.De relatie tussen counterfactual denken en risicovol alcohol gedrag kan daarom dus niet geheel weerlegt worden, vervolg onderzoek zou hier meer inzicht in kunnen geven.

(24)

24 Literatuurlijst

Alcoholinfo (2014). Gebruik algemene bevolking. Opgehaald 23 februari 2015, van http://www.alcoholinfo.nl/publiek/cijfers/gebruik-algemene-bevolking

Caffray, C. M., & Schneider, S. L. (2000). Why do they do it? Affective motivators in adolescents’ decisions to participate in risk behaviours. Cognition and Emotion, 14, 543-576.

Clapp, J. D., Reed, M. B., Holmes, M. R., Lange, J.E., & Voas, R. B. (2006). Drunk in public, drunk in private: The relationship between college students, drinking environments and alcohol consumption. The American Journal of Drug and Alcohol Abuse, 32, 275-285.

Engels, R. C. M. E., Knibbe, R. A., & Drop, M. J. (1999). Why do late adolescents drink at home? A study on the psychological well-being, social integration and drinking context. Addiction Research, 7, 31-46.

Epstude, K., & Jonas, K. J. (2015). Regret and counterfactual thinking in the face of inevitability: The case of HIV-Positive men, Social Psychological and Personality

Science, 6, 157-163

Epstude, K., & Roese, N. J. (2007). Beyond rationality: Counterfactual thinking and behaviour regulation. Behavioural and Brain Science, 30, 457-458.

Epstude, K., & Roese, N. J. (2008). The functional theory of counterfactual thinking.

Personality and Social Psychology Review, 12, 168-192.

Epstude, K., & Roese, N. J. (2011). When goal pursuit fails: The functions of counterfactual thought in intention formation. Social Psychology, 42, 19-27.

Fishbach, A, Friedman, R. S., & Kruglanski, A.W. (2003). Leading us not into temptation: Momentary allurements elicit overriding goal activation. Journal of Personality and

Social Psychology, 84, 296-309.

Girotto, V., Legrenzi, P., & Rizzo, A. (1991). Event controllability in counterfactual thinking.

Acta Psychologica, 79, 111-133.

Haskin, P., Lyvers, M., & Carlopio, C. (2011). The relationship between coping strategies, alcohol expectancies, drinking motives and drinking behaviour. Addictive Behaviours,

36, 479-487.

Jeffrey, S. A., Onay, S., & Larrick, R. P. (2010). Goal attainment as a resource: The cushion effect in risky choice above a goal. Journal of Behavioral Decision Making, 23, 191 – 202

(25)

25 STI/HIV Populations. Conference presentation. University of Amsterdam: Amsterdam. Kachourian, L. K., Homish, G. G., Quigley, B. M., & Leonard, K. (2012). Alcohol

expectancies, alcohol use and hostility as longtitudinal predictors of alcohol related aggression. Psychology of Addictive Behaviour, 26, 414-422

Kairouz, S., Gliksman, L., Demers, A., & Adlaf, E. M. (2002). For all these reasons, I do...drink: A multilevel analysis of contextual reasons for drinking among Canadian undergraduates. Journal of Studies on Alcohol, 63, 600 – 608.

Kuntsche, E., & Cooper, M. L. (2010). Drinking to have fun and to get drunk: Motives as predictors of weekend drinking over and above usual drinking habits. Drug and

Alcohol Dependence, 110, 259-262.

Kuntsche, E., Knibbe, R., Gmel, G., & Engels, R. (2005). Why do young people drink? A review of drinking motives. Clinical Psychology Review, 25, 841-861.

Lyvers, M., Hasking, P., Hani, R., Rhodes, M., & Trew, E. (2010). Drinking motives, drinking restraint and drinking behaviour among young adults. Addictive Behaviours,

35, 116-122.

Maio, G. R., & Haddock, G., (2009). The psychology of attitudes and attitude change. Londen: Sage

Mandel, D.R., & Dhami, M. K. (2005). “What I did” versus “what I might have done”: Effect of factual versus counterfactual thinking on blame, guilt, and shame in prisoners. Journal of Experimental Psychology, 41, 627-635.

Mandel, D. R. (2003). Counterfactuals, emotions, and context. Cognition and Emotion, 17, 139-159.

Markman, K. D., Gavinsky, I., Sherman, S. J., & McMullen, M. N. (1995). The impact of perceived control on the imagination of better and worse possible words. Personality

and Social Psychology Bulletin, 21, 588-595.

Markman K. D., Lindberg, M. J., Kray, L. J., & Galinsky, A. D. (2007). Implications of counterfactual structure for creativity and analytical problem solving. Personality and

Social Psychology Bulletin, 33, 312-324.

Markman, K. D., McMullen, M. N., & Elizaga, R. A. (2008). Counterfactual thinking, persistence, and performance: A test of the Reflection and Evaluation Model. Journal

of Experimental Social Psychology, 44, 421-428.

McCrea, S. M. (2008). Self-handicaping, excuse-making, and counterfactual thinking: Consequences for mood and future motivation. Journal of Personality and Social

(26)

26 McEleney, A., & Byrne, R. M. J. (2006). Spontaneous causal and counterfactual

thoughts. Thinking and Reasoning, 12, 235-255.

McMullen, M. N., & Markman, K. D. (2000). Downward counterfactuals and motivation: The wake-up call and the Pangloss effect. Personality and Social Psychology Bulletin, 26, 575-584.

Medvec, V. H., Madey, S., & Gilovich, T. (1995). When less is more: Counterfactual thinking and satisfaction among olympic medalists, Journal of Personality and Social

Psychology, 69, 603-610.

Murphy, J. G., Barnett, N. P., & Colby, S. M. (2006). Alcohol-related and alcohol-free

activity participation and enjoyment among college students: A behavioural theories of choice analyses. Experimental and Clinical Psychopharmacology, 14, 39-349.

Nasco, S. A., & Marsh, K. L. (1999). Gaining control through counterfactual thinking.

Personality and Social Psychology Bulletin, 25, 556-568.

Norman, P., Conner, M.T., & Stride, C. B. (2012). Reasons for binge drinking among undergraduate students: An application of behavioural reasoning theory. British

Journal of Health Psychology, 17, 682-698.

Page, C. M., & Colby, P. M. (2003). If only I hadn’t smoked: The impact of counterfactual thinking on a smoking-related behaviour. Psychology and Marketing, 20, 955-976. Petrocelli, J. V., & Sherman, S. J. (2010). Event detail and confidence in gambling: The

role of counterfactual thought reactions. Journal of Experimental Social Psychology,

46, 61-72.

Roese, N. J. (1994). The functional basis of counterfactual thinking. Journal of Personality

and Social Psychology, 66, 805-818.

Roese, N. J., Epstude, K., Fessel, F., Morrison, M. Smallman, R., Summerville, A., & Segerstrom, S. (2009). Repetitive regret, depression and anxiety: Findings from a nationally representative survey. Journal of Social and Clinical Psychology, 28, 671-688.

Roese, N.J., & Olsen, J. M. (1993). The structure of counterfactual thought. Personality and

Social Psychology Bulletin, 19, 312-319.

Roese, N. J., & Hur, T., (1997). Affective determinants of counterfactual thinking. Social

Cognition, 15, 274-290.

Savitsky, K., Medvec, V. H., Gilovich, T. (1997). Remembering and Regretting: The Zeigarnik Effect and the cognitive availability of regrettable actions and inactions.

(27)

27 Sheeran, P., Aarts, H., Custers, R., Rivis, A., Webb, T. L., Cooke, R. (2005). The goal-

dependent automaticity of drinking habits, Journal of Social Psychology, 44, 47-63. Sher, K. J., Grekin, E. R., & Williams, N. A., (2005). The development of alcohol use

disorders. Annual Review of Clinical Psychology, 1, 493-523.

Simons, J. S., Gaher, R. M., Oliver, M. N. I., Bush, J. A., Palmer, M.A. (2005). An experience sampling study of associations between affect and alcohol use and problems among college students. Journal of Alcohol Studies, 66, 459-469.

Smallman, R., & Roese, N. J. (2009). Counterfactual thinking facilitates behavioural intentions. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 845-852.

Trimbos Instituut (2010). Netherlands national drugs monitor. Opgehaald 17 september 2015

van http://www.ncjrs.gov/App/publications/abstract.aspx?ID=259734

Wrosch, C., & Heckhausen, J. (2002). Perceived control of life regrets: Good for young and bad for old adults. Psychology and Aging, 17, 340-350.

(28)

28

Appendix –Vragenlijst Counterfactuals, alcoholgebruik en

uitgaan

Beste deelnemer, Bedankt dat je wil deelnemen aan dit onderzoek. Dit onderzoek vormt een deel van mijn opleiding psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Ik ben voor dit onderzoek opzoek naar mensen van 18 jaar of ouder die alcohol drinken en wel eens uitgaan. Val je hier niet onder, dan kan je helaas niet aan het onderzoek mee doen. Op de volgende pagina krijg je meer informatie over het onderzoek

Informatie Doel van het onderzoek Voor mijn onderzoek ben ik benieuwd naar

alcoholconsumptie tijdens het uitgaan. In dit onderzoek zul je dus onder andere vragen krijgen over je eigen alcohol gebruik. Het doel van het onderzoek is om een duidelijker beeld te krijgen in de redenen waarom mensen alcohol drinken. Het onderzoek bestaat uit het invullen van een reeks vragen en zal ongeveer 7 minuten in beslag nemen. Anonimiteit De

ingevulde antwoorden worden volledig anoniem verwerkt en kunnen niet aan jou persoonlijk gekoppeld worden. De antwoorden op de vragen zullen alleen gebruikt worden voor het huidige onderzoek en zullen vertrouwelijk worden behandeld. Vrijwilligheid Als u nu besluit af te zien van deelname aan dit experiment, zal dit op geen enkele wijze gevolgen voor u hebben. Als u tijdens het onderzoek zelf besluit uw medewerking te staken, zal dat eveneens op geen enkele wijze gevolg voor u hebben. Tevens kunt u 24 uur na dit onderzoek, alsnog uw toestemming om gebruik te maken van uw gegevens intrekken. U bent vrij om dit te doen zonder opgave van redenen. Mocht u uw medewerking staken, of achteraf, zij het binnen 24 uur, uw toestemming intrekken, dan zullen uw gegevens worden verwijderd uit onze

bestanden en vernietigd. Alvast bedankt voor je deelname en succes met het invullen van de vragenlijst. Lennart Blokker Masterstudent Sociale Psychologie Universiteit van Amsterdam

T3 Toestemmingsverklaring‘Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek. Mijn vragen zijn naar tevredenheid

beantwoord’. Vrijwillige deelname ‘Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken zonder dat ik daarvoor een reden behoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het experiment. Indien mijn onderzoeksresultaten gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar worden gemaakt, zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren. Mijn persoonsgegevens zullen niet door derden worden ingezien zonder mijn uitdrukkelijke toestemming’. Gegevens voor informatie ‘Als ik nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen, nu of in de toekomst, kan ik me wenden tot de onderzoeker, Lennart Blokker (telefoon: 06-54648271; e-mail:

lennart.blokker@student.uva.nl) of zijn begeleider, de heer dr. Kai J. Jonas

(k.j.jonas@uva.nl). Voor eventuele klachten over dit onderzoek kunt u zich wenden tot het lid van de Commissie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, de heer dr. Mark Rotteveel (telefoon: 020 5256713; e-mail: m.rotteveel@uva.nl, Weesperplein 4, 1018 XA Amsterdam, kamer 4.20)’.

 Akkoord, ik wil deelnemen aan het onderzoek (1)

 Niet akkoord, Ik wil niet deelnemen aan het onderzoek (2) If Niet akkoord, Ik wil niet d... Is Selected, Then Skip To End of Survey

(29)

29 T4 Vanaf de volgende pagina zal het onderzoek beginnen. Ik wil je vragen de instructies en vragen aandachtig door te lezen. Ik wil je ook verzoeken om op een rustige plek te zitten waar je zo min mogelijk afgeleid wordt. De vragen zullen uit meerkeuze- en open vragen bestaan. Er wordt naar jouw mening gevraagd, er zijn dus geen goede of foute antwoorden. Denk goed na voor je een antwoord invult, want het is niet mogelijk om terug te bladeren naar een vraag om te corrigeren. Je kunt helemaal eerlijk antwoorden, jouw antwoorden blijven uiteraard geheel anoniem. Succes.

Q1_screen Drink je wel eens alcohol?  Ja (1)

 Nee (2)

If Nee Is Selected, Then Skip To End of Survey

Q2_screen2 Ga je wel eens uit?(bijvoorbeeld naar clubs, kroegjes, bars of feesten)  Ja (1)

 Nee (2)

If Nee Is Selected, Then Skip To End of Survey

Q3_CF De volgende vragen zullen over feesten en uitgaan gaan. Voordat je de vragen beantwoordt wil ik je vragen de onderstaande tekst goed door te lezen. Neem hier de tijd voor. Hier is een kort voorbeeld over gedachten die men zou kunnen hebben tijdens het uitgaan: De afgelopen keren dat persoon X naar feestjes ging waren de avonden minder geslaagd dan gehoopt. De persoon besluit voor het feest alvast wat alcohol te drinken om wat losser te worden, want persoon X denkt: ‘Als ik bij het vorige feest wat meer had gedronken, dan was het misschien wel leuker geworden’. Deze laatste gedachte is een counterfactual gedachte. Een counterfactual gedachte is een gedachte met een ‘als, dan’ constructie. Waarbij een alternatief op een waargebeurde situaties wordt voorgesteld. Een eenvoudig voorbeeld hiervan is: Als ik mijn paraplu vanmorgen mee van huis had genomen, dan was ik nu niet nat geregend’. In deze gedachte kan ingebeeld worden hoe iets beter of juist slechter af had kunnen lopen, maar ook of iets wel of juist niet gedaan had kunnen worden om de gebeurtenis te veranderen. Persoon X, in het bovenstaande verhaal, heeft een counterfactual

gedachte over feesten: Persoon X wil graag een leuk feest bijwonen en veel plezier hebben. Mensen die uitgaan kunnen dit soort counterfactual gedachten hebben. Neem je tijd om even na te denken over dit onderwerp en over counterfactual gedachten met betrekking tot je belevenissen tijdens het feesten. Heb je wel eens counterfactual gedachten over je belevenissen tijdens feesten of het uitgaan?

 Ja (1)  Nee (2)

(30)

30 Answer If We vragen je nu een tekst over je ervaringen tijdens het feesten te schrijven. Het gaat over je eigen ervaringen. Neem je tijd om na te denken over de volgende

vragen.&nbsp;&nbsp;Hier is een kort v... Ja Is Selected

Q4_thought Wil je je gedachten toelichten? Neem hiervoor wel de tijd! Schrijf hieronder de counterfactual gedachte die jij hebt:

T5 De volgende vragen gaan over drankgebruik en uitgaan. Probeer je zo goed mogelijk in te leven in een feestsituatie bij het beantwoorden van de volgende vragen. Al je antwoorden blijven anoniem.

Q5_obstake In hoeverre herken jij jezelf in de volgende stelling, tijdens het uitgaan?

Helemaal mee oneens 1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) Helemaal mee eens 5 (5) Niet van toepassing (6) Ik heb soms het gevoel dat ik mezelf in de weg sta als ik mijn doelen wil bereiken (1)       Ik twijfel vaak of ik het mezelf te moeilijk maak mijn doelen te bereiken (2)       Ik vind het moeilijk om mijn doelen te behalen (3)      

(31)

31 Q6_Causlit In hoeverre herken jij jezelf in de volgende stelling, tijdens het uitgaan?

Helemaal mee oneens 1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) Helemaal mee eens 5 (5) nvt (6) Het drinken van alcohol leidt er toe dat ik het meer naar mijn zin heb tijdens het uitgaan. (1)       Alcohol maakt het uitgaan minder leuk. (2)       Als ik meer drink, heb ik meer plezier tijdens het uitgaan. (3)      

(32)

32 Q7_Ctrl In hoeverre herken jij jezelf in de volgende stelling, tijdens het uitgaan?

Helemaal mee oneens 1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) Helemaal mee eens 5 (5) nvt (6) Ik kan minder drinken als ik dat zou willen. (1)       Ik vind het moeilijk om de hoeveelheid die ik drink te minderen. (2)       Als ik één of twee drankjes wil drinken, drink ik er vaak toch meer. (3)       Ik zou langzamer kunnen drinken als ik dit zou willen. (4)      

(33)

33 Q8_Ctrl In hoeverre herken jij jezelf in de volgende stelling, tijdens het uitgaan?

Helemaal mee oneens 1 (1) 2 (2) 3 (3) 4 (4) Helemaal mee eens 5 (5) nvt (6) Ik begin met drinken, ook als ik had besloten niet te gaan drinken. (1)       Ik kan stoppen met drinken, voordat ik dronken ben. (2)       Na een of twee drankjes kan ik makkelijk stoppen met drinken. (3)       Ik kan moeilijk de drang stoppen om te drinken nadat ik begonnen ben met drinken. (4)       Ik vind het moeilijk om alcohol te weerstaan, ook al zou het voor 1 dag zijn. (5)      

(34)
(35)

35 Q9_alcfr Hoe vaak drink je alcohol?

 (Bijna) Dagelijks (1)  Paar keer per week (2)  Alleen in het weekend (3)  Af en toe, bij gelegenheden (4)  Zelden / Bijna nooit (5)

 Nooit (6)

 Wil ik niet zeggen (7)

Q10 _alcfr Hoe vaak per week heb jij in de afgelopen vier weken alcohol gedronken, tijdens het uitgaan? Geef hieronder het aantal keer in cijfers aan:

Q11_alc ho Hoeveel glazen alcohol heb jij in de afgelopen vier weken gemiddeld per gelegenheid gedronken tijdens het uitgaan? Geef hieronder het aantal glazen in cijfers aan:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Amsterdam werkt de komende jaren aan meer gastvrijheid en veiligheid op de grote uitgaanspleinen. Door horecazaken per 1 juli

een uitleg op grond van tekst 4 dat er politieke bindingen zijn tussen de actoren van het Samenwerkingsakkoord, met gebruik van:.. • het hoofdconcept

Dit komt onder meer omdat er weliswaar veel gegevens zijn, maar dat deze gegevens bij verschillende registratiehouders aanwezig zijn (ziekenhuizen, zorgverzekeraars, CBS) en

Gebleken is dat bij de verdeling van het deelbudget voor ‘Te goeder trouw’ (in de definitieve vaststel- ling 2017) de Aanwijzingen besteedbare middelen beheerskosten Wlz 2017 van

‘’Hoe wordt getoetst of een rechtens aan een verbonden lichaam verschuldigde schuld in feite direct of indirect verschuldigd is aan een derde voor de toepassing van

choices is more pronounced for individuals who are health conscious when exposed to healthy choice related primes in a hedonistic setting and H3b: The effect

We expected that negative cognitions (about one’s self, life, future, and catastrophic misinterpretations of one’s own grief reactions) and anxious and depressive avoidance

Our study aim was to investigate to which degree personality characteristics (self‐discipline, social activ- ity and emotional stability) and self‐efficacy predict the