• No results found

P.H.H. Vries, Vertellers op drift. Een verhandeling over de nieuwe verhalende geschiedenis

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "P.H.H. Vries, Vertellers op drift. Een verhandeling over de nieuwe verhalende geschiedenis"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

52 Recensies

De calvinistische voorkeur voor exactheid en 'waarheid' verloochent zich echter niet zo snel, en Nederland zou Nederland dan ook niet zijn als het zich zonder slag of stoot bij deze ontwikkeling zou neerleggen. Er wordt eindeloos voortgeborduurd op de oude controverse tussen historisme en positivisme, waarbij via een achterdeur de verleidingen van het 'zekere' positivisme toch steeds weer dreigen binnen te dringen. De bundel Het historisch atelier ( 1990) kan als onderdeel van deze discussie worden beschouwd: een debat tussen een aantal geschied-filosofen naar aanleiding van de interessante en terecht veelbesproken dissertatie van Chris Lorenz De constructie van het verleden (1987).

Het debat heeft als onderwerp 'controversen over causaliteit en contingentie in de geschiede-nis'. P. H. H. Vries, A. A. van den Braembussche, T. Blom, T. Nijhuis en O. G. Heldring presenteren in de bundel een viertal artikelen, waarbij de eerste twee een neo-positivistisch uitgangspunt innemen (met veel aandacht voor wetmatigheden en causaliteit), de laatsten meer een constructivistisch, op zinvolle interpretatie gericht standpunt. Lorenz, die alle artikelen heeft voorzien van een uitgebreid weerwoord, neemt hierbij min of meer een tussenpositie in, welke door Vries vrij hard, door Heldring met de nodige humor bekritiseerd wordt.

Alhoewel de artikelen zonder uitzondering getuigen van grote eruditie, komen ze — zonder schokkend nieuwe inzichten te bieden—steeds weer uit bij de aloude tegenstelling positivisme-historisme. Er is, kortom, weinig nieuws onder de zon. Om echter zelfstandig tot deze conclusie te geraken, moet men zich eerst wel door een brij van bijkans onleesbaar vakjargon heen worstelen met begrippen als 'contingentie-ontologie', 'substantialistische en relationistische ontologieèn', 'compatibele aansluitingen', 'conditioneringsverhouding' en 'Kuhniaanse in-commensurabiliteitsthese'. Als het waar is, dat de geschiedschrijving haar legitimatie ontleent aan de mate waarin zij door het publiek gelezen wordt, en dat de geschiedfilosofie haar legitimatie ontleent aan de mate waarin zij door historici gelezen wordt, dan houd ik in het geval van Het historisch atelier mijn hart vast.

Ronald Kuipers

P. H. H. Vries, Vertellers op drift. Een verhandeling over de nieuwe verhalende geschiedenis (Cahiers sociale geschiedenis VIII; Hilversum: Verloren, S. 1.: Nederlandse Vereniging tot beoefening van de sociale geschiedenis, 1990, 159 blz., ƒ29,50, ISBN 90 6550 338 2). Zoals de titel suggereert, is dit boek een aanval op de praktijk en de theorie, van de 'nieuwe' verhalende geschiedschrijving en op veel van wat daarmee in verband te brengen valt. Vries constateert dat de vaak historistisch geïnspireerde verhalende geschiedschrijving die in de jaren zestig en zeventig definitief overwonnen leek, de laatste jaren een opmerkelijke rentrée heeft gemaakt. En de sociaal-wetenschappelijk georiënteerde, sociaal-economische geschiedschrij-ving waarmee Vries zelfde meeste affiniteit voelt, werd daarmee in de verdediging gedrongen. Een van de eigenaardigheden van dit boek is inderdaad het enthousiasme en de verve waarmee Vries de successen van het narrativisme en 'de teloorgang' (om een het laatste jaar plotseling zo in de mode gekomen woord te gebruiken) van de sociaal-economische geschiedbeoefening uiteenzet. Welke bezwaren Vries ook hebben mag tegen de narrativistische wending, op het succes daarvan wenst hij niet af te dingen.

Wat Vries in die narrativistische wending stoort, is het verlies aan wetenschappelijke betrouwbaarheid in de daaruit voortkomende geschiedschrijving. Zijn criteria voor

(2)

weten-Recensies 53

schappelijke betrouwbaarheid wil Vries ontlenen aan de positivistische traditie. Zijn eigen variant van dat positivisme duidt hij aan als 'kritisch rationalisme' en die variant omvat in grote lijnen de volgende punten: 1 men moet openstaan voor kritiek, 2 steeds bereid zijn om goede redenen op te geven voor een ingenomen standpunt, 3 uitspraken over en verklaringen van het verleden moeten aan de historische realiteit getoetst kunnen worden en 4 het befaamde positivistische postulaat van de eenheid van de wetenschappen. Bovendien hecht Vries een groot belang aan generalisaties. Gewapend met dit wetenschapsfilosofisch en methodologisch arsenaal bestrijdt Vries de narrativistische wending. In de eerste plaats veroordeelt Vries in het narrativisme zijn 'neo-historisme' (de neo-vorm irriteert hem duidelijk veel sterker dan het oude historisme aangezien hij geen toelichting geeft op de zonden die het narrativisme van het historisme geërfd heeft). Naast het historisme en het narrativisme zijn ook de mentaliteitsge-schiedenis, Ginzburgs 'micro-storie', de 'Alltagsgeschichte', de hermeneutische 'Ansatz', de oriëntatie op de antropologie en de tegenwoordige Annales-geschiedschrijving de doelwitten van zijn kritiek. Alles bij elkaar is het nogal een lijst. Maar als een nieuwe Hercules bindt Vries onvervaard de strijd aan met de veelkoppige, narrativistische Hydra.

Vries' Hydra heeft evenwel geen zeven maar slechts vier koppen. Dat zijn allereerst de Carlo Ginzburg van de 'micro-storie' en de antropoloog Clifford Geertz; maar omdat de narrativisti-sche bacil ook hier te lande het denken en doen van historici geïnfecteerd zou hebben, worden ook twee Nederlanders behandeld. Dat zijn de Amsterdamse antropoloog Anton Blok en de auteur van deze recensie. Nu heeft de selectie van tegenstanders in een boek als dit altijd en onvermijdelijk iets willekeurigs, maar de keuze hier blijft toch merkwaardig. Zou het niet beter zijn, zo vraagt de lezer zich af, om de antropologie maar aan de antropologen over te laten? En was het niet meer voor de hand liggend geweest om in plaats daarvan aandacht te besteden aan theoretici als McCloskey, Klamer of Mirowski die immers het narrativistische en rhetorische kwaad introduceerden op Vries' eigen favoriete domein — dat van de sociaal-economische geschiedbeoefening? Veel van Vries' kritiek op de narrativisten is overigens redelijk en verstandig: zelfs de voorstanders van het narrativisme zullen niet willen ontkennen dat de argumentatietrant van narrativisten vaak impressionistisch en onscherp is. Vooral Vries' zorgvuldige en afgewogen analyse van Ginzburgs befaamde, maar overschatte opstel over het zogenaamde sporen-paradigma zal iedere lezer overtuigen. Niet altijd voldoet Vries' betoog. De pointe van Geertzs betoog over 'thick description' heeft hij, meen ik, niet gezien. En de 'inconsistenties' die Vries ontwaart in mijn geschriften vinden hun grond daarin dat Vries niet wenst op te merken dat ik het over twee verschillende soorten van geschiedbeoefening heb — één die op synthese gericht is, en één die de synthese juist mijdt. Voorts bedroefde het mij dat mijn nominalisme inzake narratieve samenhang bij Vries op zoveel weerstand stuit: ik had gedacht dat mijn ontologische onthouding de instemming zou krijgen van een positivist die, naar men weet, toch altijd zo graag het scheermes van Ockham hanteert.

In zijn nawoord schrijft Vries dat zijn boek uit ergernis is voortgekomen. Die bitterheid blijkt al uit de intrige van het boek: het is een boek met alleen schurken en zonder helden (behalve wellicht de auteur zelf). Niet minder blijkt die ergernis uit de retoriek van de tekst. Veelvuldig heft Vries in een geveinsde wanhoop en onbegrip de handen ten hemel, zelfs wanneer het om gedachten gaat die toch niet zo verschrikkelijk diepzinnig zijn. Er spreekt een zekere onmacht uit het pathos van dergelijke passages; een onmacht, die zich overigens goed verklaren laat uit de wijze waarop Vries zijn boek opzette. Vries begint zijn exposé met een opsomming van zijn positivistische zekerheden (die bijgevolg als een niet ter discussie staand apriori functioneren in zijn betoog) en constateert vervolgens met grote ergernis dat de narrativisten niet aan die

(3)

54 Recensies

zekerheden voldoen. Maar een dergelijke constatering is noch verrassend noch zinvol: het narrativisme is immers juist ontstaan uit onvrede over die oude positivistische zekerheden. Narrativisten namen afscheid van het positivisme juist omdat zij niet meer geloofden in 'de eenheid van de wetenschappen', omdat zij weinig zien in generalisaties of omdat zij, anders dan Vries, van mening zijn dat de ontologische status van het verleden verschilt van die van een 'stoel' ( 121 ) en dat toetsing aan 'de empirische historische realiteit' daarom in de geschiedbeoe-fening een veel minder plausibele en operationaliseerbare notie is dan de positivisten altijd dachten.

En er is nog iets anders aan de hand met de intrige van dit boek. In essentie is het bock een bittere aanklacht tegen wat ik nu maar aanduid als de narrativistische geschiedbeoefening in de naam van bepaalde positivistische overtuigingen. Nu doet men er goed aan dit soort van ambitieuze stellingnames te vermijden. De tijden zijn voorbij dat het de theoreticus van harte gegund was om de geschiedbeoefening (of belangrijke onderdelen daarvan) de Levieten te lezen. Theoretici zijn bescheidener geworden en zien het niet meer als hun taak om te veroordelen of aan te prijzen, maar slechts om te verhelderen. De (wetenschaps-)filosofie heeft ons niet langer de openbaring van 'de' wetenschappelijke of geschiedkundige rationaliteit te bieden — indien ergens, dan zal men die rationaliteit alleen in de praktijk en in de voortgang van een discipline zelf behoren te zoeken. Daarom, wanneer er zich een vreemde en op het eerste gezicht raadselachtige vorm van geschiedbeoefening aandient, dan is de minst interessante vraag die men stellen kan, de vraag of die nieuwe geschiedschrijving wel past in de theoretische machine die door Hempel, Nagel, Popper of welke andere theoreticus ook ooit eens ontwikkeld werd. Past die er niet in, dan is dat des te erger voor de theoretische machine en zeker niet voor de vorm van geschiedschrijving in kwestie. En men kan dan het beste op zoek gaan naar een andere theoreticus die misschien wel in staat is om ons een verklaring te geven van wat zich in die nieuwe en verontrustende vorm van geschiedschrijving aandient. En, wederom, zou dat laatste inderdaad lukken, dan betekent zelfs dat in het geheel nog niet een impliciete aanmaning aan alle historici om op die nieuwe manier geschiedenis te gaan schrijven.

Het is echter zeker waar dat deze bescheidener vorm van theorie van de theoreticus een voortdurende bereidheid vereist om de eigen zekerheden ter discussie te stellen: kortom, de niet onaanzienlijke moed van de onzekerheid. Vries heeft die moed niet — of laat ik het juister zeggen, ik denk dat Vries die moed niet als een deugd zou willen zien. Daar ligt voor mij dan ook de belangrijkste tekortkoming van dit boek. Daarom, wanneer Vries in één van de krassere passages van het boek 'de narrativistische meelopers' beschuldigt van 'intellectuele lafheid en luiheid' (127), dan denk ik dat die lafheid en die luiheid allereerst te vinden zijn in 'the eye of the beholder'.

F. R. Ankersmit

O. Boonstra, e. a., Voortgezette statistiek voor historici (Muiderberg: Coutinho, 1990,187 blz., ƒ29,50, ISBN 90 6283 799 9).

Tot voor kort werd elke historicus die van zins was enige aarzelende stappen te wagen in de richting van het toepassen van kwantitatieve methoden meestal verwezen naar het boek van Lindblad: Statistiek voor historici. Hierop nu vormt bovenstaand boek een vervolg.

In de tussenliggende periode is er nogal wat vooruitgang geboekt. Ging men in 'Lindblad' nog uit van handmatige verwerking hooguit met behulp van een zakrekenmachientje, in 'Boonstra

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bepaal de rang en de signatuur van φ2. Bepaal de eigenwaarden en eigenvectoren

Maar in die tijd, dat wij daarmee bezig waren, was er alle aanleiding die beginvragen aan de orde te blijven stellen, daarover door te praten en te spreken over de relatie tussen die

Ouders van gezinnen met een beperkt inkomen nemen deel aan de vergaderingen van de stuurgroep, aan de bijeenkomsten van de werkgroepen, ontwerpen en voeren de acties en

vooral op strategisch niveau moet denken en niet alles hoeft te weten; de inhoud is immers heel goed geborgd bij de medewerkers en de afdelingshoofden.. Wel moet je als directeur

(Psalm 88 : 16). Menigmaal drukte de donkere wolk van Zijns Vaders gramschap zwaar op Hem, totdat Hij eindelijk op Golgótha de laatste adem uitblies. Niets was er in de

[r]

Een gebouw kan nog zo toegankelijk zijn, als het personeel niet goed weet om te gaan met mensen met een beperking, dan voelen deze zich alsnog niet welkom.. In Nederland

Zodat uw hart zich verblijdt, Hij heeft Zijn woord u gegeven. Lof zij de Heer die uw huis en uw haard heeft gezegend, lof zij de hemelse liefde die over ons regent. Denk