• No results found

De inhaalslag van ontwikkelingsachterstanden bij internationaal geadopteerde kinderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De inhaalslag van ontwikkelingsachterstanden bij internationaal geadopteerde kinderen"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Inhaalslag van Ontwikkelingsachterstanden bij Internationaal Geadopteerde Kinderen Eva de Haan (10545816)

Universiteit van Amsterdam

Scriptiebegeleidster L. van Rijn – van Gelderen Datum: 25-01-2016

Aantal woorden: 5,472

(2)

Abstract

Ontwikkelingsachterstanden bij internationale adoptiekinderen ontstaan door risicofactoren, waarmee zij voor de adoptie in aanraking kwamen. De achterstanden bevinden zich in de fysieke ontwikkeling, de ontwikkeling van de gehechtheid en de cognitieve ontwikkeling. Gezien de plasticiteit van kinderen, kan adoptie mogelijk dienen als interventie. Daarom werd een antwoord gezocht op de vraag: “Wat zijn bij internationaal geadopteerde kinderen de mogelijkheden en de daarbij behorende verklaringen om een ontwikkelingsinhaalslag te maken?” Uit de resultaten bleek dat, naarmate de adoptie vordert, kinderen hun

ontwikkelingachterstanden lopen. Desondanks herstelde de ontwikkeling niet volledig. Afhankelijk van de opvoedingsstijl van adoptieouders en de leeftijd, het cortisolniveau en het land van herkomst van adoptiekinderen, werden verschillen gevonden in de

inhaalslagmogelijkheden. Rekening gehouden dient te worden met het feit dat meerdere onderzoeken de prenatale, gedepriveerde omstandigheden voorafgaand aan de adoptie niet hebben bestudeerd. Toekomstig onderzoek zou hierover informatie kunnen vergaren en dit meenemen als modererende factor in hun analyse.

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Inhaalslag door adoptie op de fysieke groei, hechting en cognitie

Ontwikkeling fysieke groei 8

Ontwikkeling gehechtheid 12

Cognitieve ontwikkeling 16

3. Discussie 19

(4)

De Inhaalslag van Ontwikkelingsachterstanden bij Internationaal Geadopteerde Kinderen

Elk jaar worden wereldwijd ruim 40.000 tot 75.000 kinderen geadopteerd, waarvan er in 2014 ruim 350 kinderen naar Nederland kwamen. Aangezien in ons land de binnenlandse adoptie is afgenomen, is tweederde van de geadopteerde kinderen van internationale afkomst (Pomerleau et al., 2005; Juffer & Van IJzendoorn, 2008). Het Centraal Bureau voor de Statistiek (2011) stelt dat deze geadopteerden veelal in China of de Verenigde Staten geboren werden, maar om verschillende redenen zijn afgestaan door hun biologische ouders. De keuze hiervoor komt mogelijk voort uit politieke redenen (één-kind politiek) en culturele (taboe op ongehuwd moederschap) of sociaal-economische (armoede) motieven (Juffer & Tieman, 2012; Van Den Dries, Juffer, Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2010). Echter, het kan ook zijn dat de biologische ouders van het adoptiekind zijn overleden (Van Londen, Juffer & Van IJzendoorn, 2007).

Wanneer er wordt gesproken over adoptie doelt men op de wettelijke overdracht van het ouderlijk gezag van de biologische ouders aan de niet-biologische ouders van het

adoptiekind. Hierbij ontstaan juridische en affectieve familiebanden tussen het adoptiekind en de adoptieouders (Van Der Linden, Ten Siethoff & Zeijlstra-Rijpstra, 2009; Juffer &

IJzendoorn, 2008). Om zich te kunnen binden aan hun adoptieouders worden geadopteerde kinderen gescheiden van hun biologische ouders. Adoptiekinderen met internationale afkomst krijgen bovendien te maken met een scheiding van hun geboorteland en voormalige cultuur (Borgerink, 2015; Lee, Grotevant, Hellerstedt, Gunnar & The Minnesota International Adoption Project Team, 2006).

De ontwikkeling van deze internationaal geadopteerde kinderen wordt, net als bij niet-geadopteerde kinderen, gekenmerkt door risicofactoren en protectieve factoren (Rutter, 1990). Hermanns (1987) omschrijft het begrip risicofactor als een gebeurtenis of kenmerk die zorgt

(5)

voor een statistisch grotere kans op problemen in de ontwikkeling van kinderen. Volgens het meervoudig risicomodel van Van Der Ploeg (2014) kan hierbij sprake zijn van

risicocumulatie, wat inhoudt dat de opeenstapeling van risicofactoren de

ontwikkelingsuitkomsten beter voorspelt dan de aard van de gebeurtenissen (Goldman & Ryan, 2011; Breat, Prins & Bijttebier, 2014). Tegenover deze risicofactoren staan protectieve factoren, die de kans op het vertonen van ontwikkelingsproblemen tegengaan of verminderen, mits er sprake is van aanwezige risicofactoren (Ten Brink & Veerman, 1998).

Vooral internationale adoptiekinderen hebben in vergelijking tot niet-geadopteerde kinderen ogenschijnlijk meer risicofactoren in hun leven. Dit heeft te maken met de voorgeschiedenis van het adoptiekind (Juffer, 2008). Uit literatuur komen een aantal

risicofactoren naar voren, waar kinderen voorafgaand aan hun adoptie mee te maken krijgen (Juffer, 2006a; Nalavany, Ryan, Howard & Smith, 2008; Goldman & Ryan, 2011).

Voorbeelden hiervan zijn: prenatale risicofactoren (roken, alcohol- of drugsgebruik door moeders), verlies van de biologische ouders, verwaarlozing en/of mishandeling, ondervoeding in een wees- of kindertehuis, veelvuldige scheidingen en overplaatsingen waardoor er geen mogelijkheid is om veilig te hechten aan een primaire opvoeder en tot slot weinig cognitieve stimulering vanuit de omgeving (Van IJzendoorn, Juffer & Poelhuis, 2005; Wojciechowski & Pelleboer, 2010). Deze risicofactoren hebben een grote invloed op de ontwikkeling van het lichaam, de gehechtheid en de cognitie van adoptiekinderen en resulteren vaak in

ontwikkelingsachterstanden op deze domeinen (Van IJzendoorn & Juffer, 2006).

Omtrent de fysieke groei komt uit onderzoek van Fox, Levtitt en Nelson (2010) naar voren dat internationale adoptiekinderen, die te maken hebben gehad met de risicofactoren ondervoeding, mishandeling en/of verwaarlozing die plaatsvond in de institutionele opvang, veelal een groeiachterstand hebben qua lengte, gewicht en hoofd(omtrek). Om deze reden zijn adoptiekinderen vaak kleiner en lichter wanneer zij arriveren bij het adoptiegezin dan hun

(6)

leeftijdsgenoten uit het land van aankomst (Loman, Wiik, Frenn, Pollak & Gunnar, 2009). Juffer en Van IJzendoorn (2009a) spreken over ontevredenheid bij internationale

adoptiekinderen ten aanzien van hun kleine postuur en lichte gewicht.

Daarnaast hebben internationale adoptiekinderen een kleinere kans om een veilige hechtingsrelatie met hun adoptieouders te ontwikkelen. Hieronder wordt een duurzame en affectieve band verstaan, die kinderen vormen met één centrale verzorger gedurende de kindertijd (Van Dalen, 2007; Tak, 2015). Echter, 80 procent van de besproken doelgroep wordt in de eerste levensjaren opgenomen in meer dan één wees- of kindertehuis. Zo krijgen zij te maken met veelvuldige overplaatsingen waarbij zij steeds opnieuw worden gescheiden van de verzorgers van het tehuis. Ook komt mishandeling en/of verwaarlozing in zo’n tehuis de ontwikkeling van de hechting niet ten goede (Nicolai, 2008). Het falen bij het ontwikkelen van een duurzame en affectieve band met één primaire verzorger kan leiden tot een onveilige hechtingsstijl (Grietens, 2009). Mocht het adoptiekind ondanks deze risicofactoren wel een veilige hechtingsrelatie opbouwen met één van de verzorgers van zo’n tehuis, zal deze relatie door de adoptie verbroken worden.

De onveilige hechtingsstijl van internationale adoptiekinderen, die het gevolg is van de eerder besproken risicofactoren, kan opgedeeld worden in subcategorieën, namelijk de:

afwijzende hechting, vermijdende hechting en gedesorganiseerde hechting (Cassidy, 2008). Van deze onveilige hechtingsstijlen komt de gedesorganiseerde gehechtheid bij internationale adoptiekinderen het meeste voor. Dit baart zorgen, omdat deze hechtingsstijl latere

gedragsproblemen en psychopathologie kan voorspellen (Kamphuis & Emmelkamp, 2008; Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2010).

Elk kind maakt op basis van zo’n hechtingsrelatie een representatie over hoe relaties er uit horen te zien. De band met de verzorger in het kindertehuis zal dus effect hebben op toekomstige relaties, zoals de band met de adoptieouders (Sroufe, Egeland, Carlson &

(7)

Collins, 2005; Masarik et al., 2013). Dit intern werkmodel wordt gedurende de eerste levensjaren gevormd, maar zou mogelijk op latere leeftijd nog kunnen veranderen door een sensitief responsieve opvoeding van de adoptieouders (Bowlby, 1973).

Bovendien kan het opgroeien in een tehuis zonder deze affectieve band en intellectuele stimulering, mogelijk in combinatie met ondervoeding, resulteren in een cognitieve

achterstand. Hierbij beschadigt vooral de hippocampus, waardoor het opslaan en terughalen van informatie uit het geheugen wordt bemoeilijkt (Van IJzendoorn & Juffer, 2006). Evenzeer heeft het adoptiekind op jonge leeftijd te maken met sensitieve perioden om bepaalde dingen, zoals taalvaardigheid en executieve functies, te ontwikkelen. Wanneer het kind dit door de omstandigheden pas op een latere leeftijd kan ontplooien, ondervindt hij/zij mogelijk concentratieproblemen, belemmering in schoolsucces en cognitieve schade op lange termijn (Van IJzendoorn & Juffer, 2005; Greene et al., 2008; Jacobs, Miller & Tirella, 2010).

Vanwege het feit dat adoptiekinderen vaker in aanraking komen met risicofactoren dan niet-geadopteerde kinderen en hier ontwikkelingsachterstanden aan over houden, hebben sommige Nederlanders de neiging om hen te psychopathologiseren (Juffer & Van IJzendoorn, 2009b). Daarentegen beweren enkele onderzoekers dat adoptie zou kunnen fungeren als interventie. Hierbij wordt het kind binnen een rijkere leefomgeving geplaatst in het

adoptiegezin, om de risicofactoren in het leven van het adoptiekind te doen afnemen of laten verdwijnen (Juffer, 2006b; Van IJzendoorn & Juffer, 2006; Van IJzendoorn & De Frankrijker, 2007; Kroupina et al., 2012; Misca, 2014). Gezien de plasticiteit van jonge kinderen, is het belangrijk na te gaan of deze interventie hen daadwerkelijk een mogelijkheid biedt om de ontwikkelingsachterstanden op gebied van de fysieke groei, de hechting en de cognitie in te halen. Indien de adoptie niet voldoende blijkt om kinderen een volledige inhaalslag te laten maken, zal men kunnen uitkijken naar aanvullende middelen om dit toch te verwezenlijken.

(8)

Aangezien er jaarlijks zo’n groot aantal kinderen ter adoptie worden afgestaan is het belangrijk na te gaan of internationale adoptiekinderen voldoende baat hebben bij deze interventie. Daarom zal worden gekeken of adoptiekinderen hun ontwikkelingsachterstanden kunnen inhalen op de eerder genoemde “inhaalslag gebieden”. Het huidige onderzoek zal daaraan bijdragen door aan te tonen in hoeverre een veranderbare omgeving na de adoptie van invloed kan zijn op deze drie ontwikkelingsuitkomsten. In dit literatuuronderzoek staat de volgende vraag centraal: “Wat zijn bij internationaal geadopteerde kinderen de mogelijkheden en de daarbij behorende verklaringen om een ontwikkelingsinhaalslag te maken?”

Om deze vraag te beantwoorden worden de volgende deelvragen opgesteld: “Wat zijn bij internationaal geadopteerde kinderen de mogelijkheden en de daarbij behorende

verklaringen om een fysieke ontwikkelingsinhaalslag te maken?”, “Wat zijn bij internationaal geadopteerde kinderen de mogelijkheden en de daarbij behorende verklaringen om een

ontwikkelingsinhaalslag te maken op het gebied van de gehechtheid?” en tot slot “Wat zijn bij internationaal geadopteerde kinderen de mogelijkheden en de daarbij behorende verklaringen om een cognitieve ontwikkelingsinhaalslag te maken ?”. Aangezien deze achterstanden zijn vastgesteld door de ontwikkeling van geadopteerde kinderen af te zetten tegen de

ontwikkeling van niet-geadopteerde kinderen, wordt bij de inhaalslag van adoptiekinderen de ontwikkeling weer vergeleken met de ontwikkeling van niet-geadopteerde leeftijdsgenoten. In de volgende alinea’s wordt per kopje een deelonderwerp besproken om uiteindelijk in de laatste alinea’s de discussie te bespreken.

Fysieke ontwikkeling

Zoals eerder genoemd schijnt de institutionele zorg een negatief effect op de fysieke groei te hebben. Dit is het meest duidelijk te zien wanneer er wordt gekeken naar de lengte van het adoptiekind (Van IJzendoorn & Juffer, 2006). Daarom wordt bij internationale adoptiekinderen onderzocht wat de mogelijkheden en de daarbij behorende verklaringen zijn

(9)

om een fysieke ontwikkelingsinhaalslag te maken. Zij worden vergeleken met niet-geadopteerde leeftijdsgenoten uit het land van aankomst.

De studie van Cohen, Lojkasek, Zadeh, Pugliese en Kiefer (2008) onderzoekt het lichamelijk ontwikkelingsproces en de daarbij behorende ontwikkelingsuitkomsten van internationaal geadopteerde meisjes na de adoptie. In de studie participeerden (N = 70) Chinese adoptiemeisjes in de leeftijdscategorie van 8 tot 21 maanden. Om een baseline te bepalen werden zij onderzocht binnen zes weken na hun aankomst bij het adoptiegezin in Canada. Na 6, 12 en 24 maanden voerden de onderzoekers nametingen uit. De ontwikkeling van geadopteerde meisjes is hiervoor afgezet tegen de ontwikkeling van niet-geadopteerde Canadese meisjes met eenzelfde leeftijd (N = 43). Zij vormden de controlegroep. Uit de resultaten komt naar voren dat de geadopteerde meisjes gemiddeld een kleinere lengte hadden bij aankomst, dan de niet-geadopteerde meisjes. Desondanks bleek tijdens de nametingen dat de geadopteerden na hun adoptie even snel groeien als de niet-geadopteerden. Zij bevonden zich na de laatste meting in percentiel 50 voor lengte, volgens de Amerikaanse groeinorm. Dit geeft aan dat adoptiekinderen qua gemiddelde lengte niet veel korter zijn dan hun

niet-geadopteerde leeftijdsgenoten uit het land van aankomst. Concluderend kan gesteld worden dat de mogelijkheden voor een inhaalslag aanwezig zijn.

De meta-analyse door Van IJzendoorn en Juffer (2006) komt overeen met de resultaten van Cohen et al. (2008). Zij onderzochten de ontwikkelingsachterstand bij

internationale adoptiekinderen en de inhaalslag die deze kinderen kunnen maken qua fysieke ontwikkeling, ontwikkeling van de hechting en de cognitieve ontwikkeling. In deze paragraaf zal enkel worden ingegaan op de sectie uit het onderzoek dat zich richt op de inhaalslag die adoptiekinderen kunnen maken in lengte, gewicht en groei van de hoofdomtrek naar mate de adoptie vordert.

(10)

In het onderzoek van Van IJzendoorn en Juffer (2006) zijn adoptiekinderen vergeleken met hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten uit het land van aankomst. Na het analyseren van 27 studies, op het gebied van de fysieke groei bij (N = 3,000) geadopteerde kinderen, kan allereerst gesteld worden dat de institutionele zorg de fysieke groei vaak belemmert. Zo werd een samenhang gevonden tussen de lengte van het adoptiekind en de duur van de

institutionele zorg. Hoe langer de kinderen in deze risicovolle omgeving verbleven, hoe minder lang de kinderen waren. Verder blijkt dat adoptiekinderen een inhaalslag kunnen maken op het gebied van lengte en gewicht door de aanwezigheid van bijvoorbeeld voldoende en gezond voedsel in het adoptiegezin. Zo werd het verschil in lengte en gewicht, tussen de geadopteerde kinderen en de niet-geadopteerde kinderen die altijd al in het land van aankomst hebben geleefd, steeds kleiner. Toch verdween de ontwikkelingsachterstand nooit helemaal.

Tot slot vonden de onderzoekers dat de groei van de hoofdomtrek zich moeilijker herstelde van risicofactoren, daar kunnen enkele adoptiekinderen een permanente breinschade aan overhouden (Van IJzendoorn & Juffer, 2006).

Aanvullende informatie op het bovenstaande onderzoek wordt gegeven door Van IJzendoorn, Bakermans-Kranenburg en Juffer (2007). Aan de hand van 122 studies

bestudeerden zij nogmaals de veranderingen die adoptie teweeg zou kunnen brengen op het gebied van de lengte, het gewicht en de hoofdomtrek bij kinderen. Hierbij werden

adoptiekinderen vergeleken met niet-geadopteerden uit het land van aankomst. Ook uit deze meta-analyse is af te leiden dat internationale adoptiekinderen een inhaalslag kunnen maken op het gebied van lengte en gewicht, maar naar mate de adoptie voortduurde de achterstand bijna nooit geheel verdween.

Voor deze bevindingen dragen Van IJzendoorn et al. (2007) in hun discussie enkele verklaringen aan. De oorzaak van een onvolledige ontwikkelingsinhaalslag zou allereerst kunnen liggen in het feit dat adoptiekinderen, die uit een omgeving komen waarin minder

(11)

gezond voedsel beschikbaar is, worden overgeplaatst naar een omgeving waarin wel

voldoende en gezond voedsel aanwezig is. Dit kan resulteren in een vervroegde start van de pubertijd, wat inhoudt dat meisjes voor de leeftijd van acht jaar in de pubertijd komen en jongens voor de leeftijd van negen jaar. Doordat zij eerder hun groeispurt krijgen en daardoor sneller uitgegroeid zijn, zal de uiteindelijke lengte korter zijn dan de lengte van

niet-geadopteerde kinderen (Van IJzendoorm et al., 2007).

Hayes (2013) zijn artikel sluit zich bij deze bevindingen aan. Ook hij stelt dat internationaal geadopteerde kinderen door de verandering in voeding vervroegd in de

pubertijd kunnen komen en hierdoor eerder uitgegroeid zijn. Desalniettemin moet er rekening gehouden worden met de mogelijkheid dat, door gebrek aan geboorteregistratie, niet van alle internationale adoptiekinderen de werkelijke leeftijd bekend is. Zo zou de leeftijd van het adoptiekind op papier een schatting kunnen zijn die mogelijk lager uit kan vallen dan

zijn/haar daadwerkelijke leeftijd. Indien het kind om deze reden jonger wordt geschat dan dat hij/zij werkelijk is, belandt het adoptiekind niet “eerder” in de pubertijd en gaat deze

verklaring voor een kortere lengte dan niet-geadopteerde kinderen niet altijd op (Hayes, 2013).

De tweede verklaring zou volgens Van IJzendoorn en Juffer (2006) te maken kunnen hebben met de leeftijd waarop de adoptie plaatsvindt. Deze kan een grote invloed hebben op de fysieke ontwikkelingsinhaalslag die adoptiekinderen kunnen maken. Zo is deze bijna volledig wanneer het kind geadopteerd wordt voor de leeftijd van één jaar. Na deze leeftijd herstelt het adoptiekind moeilijker van risicofactoren waardoor de inhaalslag minder volledig wordt (Van IJzendoorn & Juffer, 2006). Later onderzoek door Palacios, Román en Camacho (2011) stelt dat de fysieke inhaalslag van het adoptiekind het meest plaatsvindt in de eerste drie jaar na plaatsing binnen het adoptiegezin. Echter, het verschil in lengte tussen de twee

(12)

groepen zou ook verklaart kunnen worden aan de hand van genetische aanleg die is gerelateerd aan etniciteit (Van IJzendoorn et al., 2007).

Geconcludeerd kan worden dat adoptiekinderen op het gebied van de fysieke ontwikkeling verschillende mogelijkheden hebben voor een inhaalslag, omdat zij na de adoptie even snel groeien als hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten uit het land van

aankomst. Toch is deze inhaalslag niet volledig en blijkt er altijd een klein verschil in lengte en gewicht tussen de internationaal geadopteerden en de leeftijdsgenoten uit het land van aankomst. Hiervoor worden enkele verklaringen aangedragen, namelijk: een oudere leeftijd bij adoptie, de mate van ondervoeding voorafgaand aan de adoptie en de genetische opmaak van de adoptiekinderen. Tot slot blijkt de hoofdomtrek het moeilijkst te herstellen van risicofactoren.

Ontwikkeling van gehechtheid

Het intern werkmodel wat kinderen vormen in de eerste levensjaren zou kunnen veranderen door een sensitieve opvoeding (Bowlby, 1973). Hierdoor zou een inhaalslag van de gehechtheid mogelijk zijn. Vandaar dat bij internationale adoptiekinderen wordt

onderzocht wat de mogelijkheden en de daarbij behorende verklaringen zijn om een

ontwikkelingsinhaalslag op gebied van de hechting te maken. Zij worden hiervoor vergeleken met niet-geadopteerde kinderen uit het land van aankomst.

In de gerandomiseerde interventiestudie van Juffer, Bakermans-Kranenburg en Van IJzendoorn (2005) is de mogelijkheid om een gedesorganiseerde gehechtheid te verminderen getoetst. In het onderzoek zijn (N = 130) gezinnen opgenomen met zes maanden oude

geadopteerde kinderen (66 jongens en 64 meisjes). De gezinnen werden opgedeeld in drie groepen, waarvan twee groepen elk een gehechtheid-interventieprogramma testten en een groep deelnam als controlegroep. In de eerste interventiegroep kregen moeders een

(13)

boekje evenals videofeedback op de situaties die zich thuis afspeelden. Met deze instrumenten is gemeten in hoeverre de moeder sensitief responsief reageerde op het gedrag van haar adoptiekind, wat aan de hand van feedback kon worden verbeterd. De derde groep kreeg geen interventieprogramma aangeboden.

Uit de resultaten komt naar voren dat de tweede interventiegroep met het persoonlijk boek én de videofeedback resulteerde in een hogere sensitiviteit bij moeders in vergelijking tot de eerste interventiegroep, met enkel het persoonlijke boek, en de controlegroep. Zo lieten de onderzoekers zien dat de adoptiekinderen van deze moeders minder als gedesorganiseerd gehecht geclassificeerd worden en een lagere score behalen op de scoreschaal voor

gedesorganiseerde gehechtheid op de leeftijd van twaalf maanden, dan de kinderen uit de controlegroep. De personen uit de interventiegroep met enkel het persoonlijk boek werden daarentegen niet minder geclassificeerd als gedesorganiseerd gehecht, maar scoorden wel lager op de scoreschaal voor gedesorganiseerde gehechtheid (Juffer et al., 2005).

Wat hieruit afgeleid wordt is dat ouderschap in de gehechtheidontwikkeling kan bijdragen aan de mogelijkheden van adoptiekinderen om hun achterstand omtrent een veilige hechting in te halen, mits ouders (in dit geval moeders) een sensitief responsieve

opvoedingsstijl hanteren (Juffer et al., 2005). Door dezelfde onderzoekers werd enkele maanden later een meta-analyse uitgevoerd waarin, naast de bovenstaande studie, veertien andere interventiestudies voor gedesorganiseerde gehechtheid zijn opgenomen. Dit onderzoek stemt overeen met de eerdere bevindingen (Bakermans-Kranenburg, Van IJzendoorn & Juffer, 2005). De veronderstelling die Bowlby (1973) maakte, over het kunnen veranderen van interne werkmodellen bij kinderen, blijkt dus aannemelijk te zijn.

Door Van Den Dries, Juffer, Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg (2009) wordt de bestaande informatie over de inhaalslag bij onveilige hechting verder uitgediept. In hun metastudie namen zij 39 onderzoeken op, zowel observatiestudies als zelfrapportage studies.

(14)

Hierbij werd gekeken naar de invloed die adoptie zou hebben op de gehechtheidrelaties die (N = 2912) geadopteerde kinderen vormden met hun adoptieouders. Deze kinderen werden vergeleken met niet-geadopteerde kinderen uit het land van aankomst en met

geïnstitutionaliseerde kinderen uit het land van herkomst.

Het onderzoek wijst uit dat adoptiekinderen een inhaalslag kunnen maken qua

gehechtheid, omdat aanzienlijk minder geadopteerde kinderen een onveilig intern werkmodel hadden in vergelijking tot geïnstitutionaliseerde kinderen uit het land van herkomst. Verder bleek dat adoptiekinderen onder bepaalde omstandigheden even veilig kunnen hechten aan hun adoptieouders als niet-geadopteerden aan hun biologische ouders. Dit werd aangetoond aan de hand van evaluaties na gemiddeld twintig maanden (Van Den Dries et al., 2009). Kortom, adoptiekinderen zouden baat hebben bij de interventie, omdat zij hierdoor mogelijkheden krijgen om een inhaalslag te maken op gebied van de gehechtheid.

Een verklaring voor de verschillen tussen adoptiekinderen, in de mate van het in staat zijn zich veilige te kunnen hechten, is te vinden in de omstandigheden die Van Den Dries et al. (2009) aanstipten. Zo is net als bij de fysieke ontwikkeling de leeftijd waarop het kind wordt geadopteerd hierop van invloed. Indien de kinderen voor de leeftijd van één jaar geadopteerd worden, hebben zij dezelfde kans om zich veilig te hechten aan hun

adoptieouders als de niet-geadopteerde kinderen aan hun biologische ouders (Van IJzendoorn, 2008; Van Den Dries et al., 2009). Gleitman en Savaya (2010) bestudeerden de relatie tussen stressoren die adoptiekinderen ervoeren en de leeftijd van adoptie. Er zijn vragenlijsten afgenomen bij (N = 169) adolescenten, die geadopteerd werden voor de leeftijd van een maand, vanaf een maand tot twee jaar, twee tot zes jaar en ouder dan zes jaar. De

onderzoekers stelden dat “hoe ouder het kind bij adoptie, hoe meer stressoren het kind mee moest maken”. De stressoren zorgen ervoor dat kinderen ouder dan één jaar meer moeite ondervonden bij het ontwikkelen van een veilige hechtingsrelatie (Gleitman & Savaya, 2010).

(15)

Toch tonen andere studies aan dat ook na de leeftijd van twaalf maanden de adoptie positief van invloed kan zijn op de gehechtheid van een kind. Zo kon het adoptiekind,

wanneer hij of zij in eerste instantie onveilig gehecht is, door sensitief responsief ouderschap en één/twee adoptieouder(s) die zelf een veilige hechtingsstijl hadden, na de adoptie een veiligere hechtingsstijl ontwikkelen. Echter, bleef het percentage veilig gehechte

geadopteerden lager dan het percentage veilig gehechte niet-geadopteerden (Juffer,

Bakermans-Kranenburg & Van IJzendoorn, 2008; Pace & Zavattini, 2010; Barone & Lionetti, 2012; Bakermans-Kranenburg et al., 2011).

Ten tweede blijkt naast de leeftijd ook het basaal cortisolniveau van kinderen een rol te spelen in de ontstaanswijze van de hechtingsrelatie (Niemann & Weiss, 2012). Dit werd bepaald door middel van drie metingen, waarbij de moeder aan de hand van een protocol speeksel uit de mondholte van het kind haalde. Als een adoptiekind lagere cortisolwaarden bezat, dan had hij/zij een grotere kans om veilig gehecht te raken aan de adoptieouder. Omgekeerd gold dit ook voor een onveilige gehechtheid (Niemann & Weiss, 2012).

Ten derde blijkt het land van herkomst een grote rol te spelen in de mate waarop internationale adoptiekinderen een inhaalslag naar een veilige gehechtheid kunnen maken. Van Den Dries et al. (2009) laten zien dat bij Oost-Europese adoptiekinderen vaker een onveilige hechting voorkwam dan bij adoptiekinderen uit andere werelddelen, omdat geadopteerden uit Oost-Europese landen in hun eerste levensjaren te maken kregen met instellingen van de slechtste kwaliteit en omstandigheden. Dit bemoeilijkte de inhaalslag naar een veilige gehechtheid (Van Den Dries et al., 2009).

Kortom, adoptiekinderen hebben afhankelijk van hun leeftijd, basaal cortisolniveau en het land van herkomst mogelijkheden om een inhaalslag te maken op het gebied van de gehechtheid. Zo zijn zij beduidend minder vaak gedesorganiseerd gehecht dan

(16)

Adoptiekinderen blijken te kunnen veranderen van een onveilige gedesorganiseerde hechting en het daarbij passend intern werkmodel, naar een veilige hechting en het daarbij passend intern werkmodel, mits de ouderlijke opvoedingsstijl sensitief responsief is.

Cognitieve ontwikkeling

Het derde ontwikkelingsgebied waarop internationaal geadopteerde kinderen mogelijkheden kunnen hebben qua ontwikkelingsinhaalslag betreft de cognitie. Met de cognitie hangen veel andere factoren samen, zoals schoolfunctioneren, crimineel gedrag, roken en depressieve gevoelens (Feinstein & Bynner, 2004). Bij adoptiekinderen kan veronderstelt worden dat de cognitieve ontwikkeling een risico loopt door verwaarlozing, mishandeling en ondervoeding in hun eerste levensjaren. Dit geeft problemen met de groei van het brein. Bovendien is de kwaliteit van de hechtingsrelatie met de adoptieouders na de adoptie een belangrijke factor die invloed heeft op cognitieve vermogen van het kind (Van IJzendoorn et al., 2005).

Ondanks de veronderstelde problemen in de breingroei wijst het pioniersonderzoek van Dennis (1973) uit dat het Intelligentie Quotiënt (IQ) van internationale adoptiekinderen aan het eind van de basisschooltijd vergelijkbaar is met het IQ van niet-geadopteerde leeftijdsgenoten uit het land van aankomst. Dit onderzoek toont als eerst aan dat er een mogelijke inhaalslag betreffende het IQ van geadopteerde kinderen mogelijk kan zijn. Onderzocht wordt of deze inhaalslag tevens geldt voor andere delen van de cognitie. De onderstaande studies zullen dit verder uitdiepen.

Van IJzendoorn et al. (2005) tonen met hun meta-analyse van 62 studies aan dat de inhaalslag van onder andere het IQ te maken zou kunnen hebben met een positieve

verandering in de omgeving, zoals educatieve stimulering door de adoptieouders. Bij (N = 17,767) internationaal geadopteerde kinderen werd de inhaalslag op het gebied van de

(17)

niet-geadopteerde leeftijdsgenoten uit het land van aankomst op de gebieden: IQ, school presteren, taalvaardigheid en leerproblemen. Het IQ is gemeten door middel van de Wechsler

Intelligence Scale for Children. Schoolpresteren is gemeten aan de hand van schoolresultaten (cijfers) en schoolcompetentie (Child Behaviour Checklist). Zowel leraren als ouders vulden deze vragenlijst in. Taalvaardigheid is onderzocht door specifieke taaltesten en de beoordeling van ouders en leraren op gebied van taalontwikkeling. Door middel van informatie over “slechte” schoolresultaten en speciaal onderwijs, konden leerproblemen in studies worden vastgesteld (Van IJzendoorn et al., 2005).

Uit de resultaten van deze metastudie komt allereerst naar voren dat, wanneer het IQ van de geadopteerde kinderen werd vergeleken met niet-geadopteerde kinderen, zij

nauwelijks schenen te verschillen op deze cognitieve vaardigheid. Dit bevestigde een andere studie die niet in de meta-analyse is opgenomen (Becket et al., 2006). Deze uitkomsten op het gebied van het IQ komen overeen met de bevindingen uit de pioniersstudie van Dennis

(1973). Ten tweede werden verschillen in schoolprestaties tussen de twee groepen onderzocht. Er werd aangetoond dat geadopteerde kinderen iets minder goed presteerden op school dan hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten, maar de effectgrootte was slechts klein. Geadopteerde kinderen vertoonden in vergelijking tot niet-geadopteerde kinderen een discrepantie tussen het IQ-vermogen en het kind zijn/haar schoolprestaties (Van IJzendoorn et al., 2005; Croft et al., 2007; Rutter et al, 2007; Odenstad et al., 2008). Dit verschijnsel wordt door Dalen et al. (2008) de “adoption declage” genoemd. Zo is het IQ van adoptiekinderen bijna gelijk aan dat van niet-geadopteerde kinderen, maar zijn hun schoolprestaties relatief “slechter”. Ten derde toonden adoptiekinderen op het gebied van taalontwikkeling een kleine, maar significante vertraging (Van IJzendoorn et al., 2005). Ook hier was de effectgrootte klein. Tot slot werd de grootste vertraging gevonden op het gebied van leerproblemen. Het percentage geadopteerden dat worstelde met een leerprobleem was beduidend groter dan dat van niet-geadopteerde

(18)

kinderen. Zo is een verdubbeling gevonden in de verwijzing naar speciaal onderwijs bij geadopteerde kinderen, vergeleken met de controlegroep.

Samengenomen, de meta-analyse vertoont positieve effecten van adoptie op de cognitieve ontwikkeling van de adoptiekinderen. Zij tonen een opmerkelijk normale

cognitieve competentie aan, maar desondanks meer leerproblemen in vergelijking tot de niet-geadopteerde kinderen (Van IJzendoorn et al., 2005).

Net als bij de fysieke groei en de gehechtheid zijn ook op dit gebied factoren die een verklaring bieden omtrent de verschillen in inhaalslagmogelijkheden op het gebied van de cognitieve ontwikkeling. Zo stellen Van IJzendoorn en Juffer (2005) dat de leeftijd waarop het kind geadopteerd wordt en de achtergrond voor de adoptie, een grote rol spelen in het verloop van de cognitieve ontwikkeling na de adoptie. Kinderen die jong geadopteerd zijn hebben meer potentieel voor plasticiteit omtrent het brein en leren, dan kinderen die ouder geadopteerd zijn. Verder ervaren zij de risicofactoren die de achterstand op cognitief gebied veroorzaken voor een kortere tijd dan oudere kinderen (Thomas, 2003).

Zo is de leeftijd waarop het kind geadopteerd wordt vooral van invloed op zijn/haar schoolprestaties en minder op het IQ. Mits het kind voor zijn/haar eerste levensjaar is geadopteerd zou het op de achterstand van de ontwikkelingsgebieden een grote inhaalslag kunnen maken (Van IJzendoorn & Juffer, 2005; Van IJzendoorn & Juffer, 2006). Dus voor het kind zou de adoptie op een zo vroeg mogelijke leeftijd het meest wenselijk zijn. Niet alleen de lengte, maar ook de ernst van de deprivatie verklaart de inhaalslag op het gebied van de cognitieve ontwikkeling van adoptiekinderen. De leeftijd en de mate van deprivatie zijn meer van invloed op de inhaalslag van de cognitieve ontwikkeling dan het land van herkomst (Loman et al., 2009).

Geconcludeerd kan worden dat geadopteerde kinderen slechts een nihil verschil vertonen in de mate van hun IQ in vergelijking tot hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten. Dit

(19)

in tegenstelling tot de schoolprestaties, taalontwikkeling en leerproblemen, waarop

adoptiekinderen veelal lager scoren dan hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten. Vooral op het gebied van de leerproblemen konden de adoptiekinderen moeilijk een inhaalslag maken om de opgelopen achterstand in te halen. De leeftijd van het kind ofwel de lengte van deprivatie beïnvloedt deze inhaalslag. De lengte heeft tevens gevolgen voor de hechtingsrelatie met de adoptieouders, die doorwerkt op het cognitieve vermogen van het kind. Ook heeft dit consequenties voor de ontwikkeling van het brein.

Discussie

De doelstelling van het huidige onderzoek was om na te gaan wat de mogelijkheden voor adoptiekinderen zijn om hun ontwikkelingsachterstanden in te halen door middel van adoptie als interventie. Tevens werden verklaringen voor deze mogelijkheden besproken. De adoptiekinderen werden op het gebied van de fysieke ontwikkeling, ontwikkeling van de gehechtheid en de cognitieve ontwikkeling vergeleken met niet-geadopteerde kinderen uit het land van aankomst. Uit de besproken studies kan geconcludeerd worden dat adoptiekinderen verschillende mogelijkheden hebben om een inhaalslag te maken op de opgelopen

achterstanden.

Zo werd vastgesteld dat kinderen voor de adoptie kleiner waren dan hun leeftijdsgenoten, maar na de adoptie even snel groeiden als hun niet-geadopteerde

leeftijdsnoten uit het land van aankomst. Dit gold ook voor het gewicht. Op het gebied van de hechting ziet men dezelfde patronen terug. De gedesorganiseerde gehechtheid kan herstellen tot een veilige hechting, doordat de kinderen door middel van een sensitieve opvoeding een inhaalslag maken waardoor het interne werkmodel veranderd. Ook op het gebied van de cognitie zou het kind een inhaalslag kunnen maken door educatieve stimulering die adoptieouders bieden, met als gevolg een nihil verschil in IQ en verbetering in taal- en schoolprestaties. De inhaalslagen waren groter wanneer kinderen op vroege leeftijd (voor het

(20)

eerste levensjaar) geadopteerd werden, omdat zij dan minder te maken hebben met de risicofactoren uit de erbarmelijke omgeving. Tevens schenen sensitieve opvoeding en

(cognitieve) stimulering de inhaalslagmogelijkheden te vergroten. Tot slot bleek ook een lager basaal cortisolniveau bij adoptiekinderen hieraan bij te dragen.

Bij deze conclusies kunnen kanttekeningen gemaakt worden. De literatuurstudies die opgenomen zijn in dit literatuurstuk hebben enkele kleine beperkingen die van invloed kunnen zijn op de gevonden resultaten. De eerste kanttekening wordt gemaakt bij de studie uitgevoerd door Cohen et al. (2008). Zij vergeleken Chinese adoptiemeisjes met Canadese niet-geadopteerde meisjes. Zij vonden een verschil in lengte tussen de twee groepen tijdens de baseline, waarbij de Chinese meisjes kleiner waren in lengte dan de niet-geadopteerde

Canadese meisjes. Dit verschil zou het gevolg kunnen zijn van prenatale omgevingsinvloeden, waar de studie geen rekening mee gehouden heeft. Zo hadden de Chinese moeders

mogelijkerwijs meer schadelijke gewoonten gedurende de zwangerschap dan de Canadese moeders. Voorbeelden van zulke gewoonten zijn roken, alcohol- of drugsgebruik. Zoals ook in de inleiding besproken, is aangetoond dat dit soort gewoonten een risicofactor zijn voor de fysieke groei van kinderen (Rigter, 2013).

Daarentegen kan beargumenteerd worden dat het minder aannemelijk is dat Chinese moeders gebruik maken van deze middelen tijdens de zwangerschap, omdat Van Den Dries et al. (2010) en Juffer en Tieman (2012) spreken van politieke redenen, waaronder de één-kind politiek, die een grote beweegreden zijn voor Chinese moeders om te besluiten hun kind ter adoptie af te staan. Verder is een sterk punt aan het onderzoek van Cohen et al. (2008) dat de meisjes uit de adoptiegroep en de controlegroep dezelfde gemiddelde leeftijd hadden en daarnaast waren ook de ouders uit de twee groepen vergelijkbaar qua educatieve achtergrond, hierdoor was vergelijking van de resultaten mogelijk.

(21)

Voor de gehechtheid werd een soortgelijke beperking gevonden in het onderzoek van Van Den Dries et al. (2009). De mate van deprivatie en de gehanteerde opvoedingsstijl van verzorgers voor de adoptie blijken een belangrijke risicofactor voor de ontwikkeling van het kind en kunnen het effect van de interventie “adoptie” op de inhaalslag van de

ontwikkelingsachterstanden modereren. Toch werden deze moderatoren niet opgenomen in het onderzoek van Van Dries et al. (2009). Een verklaring hiervoor is dat in veel studies onvoldoende werd beschreven hoe de mate van deprivatie en de opvoedingsstijl in de institutie er voor veel kinderen uit zag. Een sterk punt in deze studie is dat de resultaten hoogstwaarschijnlijk te generaliseren zijn naar verschillende landen. De meta-analyse bevatte 39 studies waarin internationale adoptie naar verschillende landen werd onderzocht, waarbij grote steekproeven met adoptiekinderen vanuit verschillende landen werden opgenomen.

Uit de onderzoeken blijkt dat adoptiekinderen op jonge leeftijd, met een laag basaal cortisolniveau en een stimulerende omgeving grote inhaalslagen kunnen maken op de drie gebieden. Kinderen zijn plastisch en kunnen achterstanden, veroorzaakt door risicofactoren, makkelijker inlopen. Pomerleau et al. (2005) en Greenevasen (z.d.) beweren dat hiervoor ook een alternatieve verklaring mogelijk kan zijn. Zo zou de inhaalslag kunnen samenhangen met factoren als beter ontwikkelde kinderen, extraverte kinderen, kinderen met makkelijker temperament of een goede gezondheid. Kinderen met deze eigenschappen worden eerder geadopteerd dan kinderen die minder goed ontwikkeld zijn of gezondheidsproblemen hebben, denk aan kinderen met een lichamelijke of geestelijke beperking (Pomerleau et al., 2005; Greenevasen, z.d.). Het voordeel van een goede gezondheid en ontwikkeling zou dan zorgen voor een vertekend beeld wat betreft de positieve invloed van adoptie als interventie,

waardoor de resultaten niet goed te generaliseren zijn.

Toekomstig onderzoek zou kunnen achterhalen of hetzelfde effect gevonden wordt voor lichamelijk of geestelijk minder ontwikkelde kinderen. Op deze manier kan de eerder

(22)

genoemde vertekening weggenomen worden en kan worden gekeken naar enkel de invloed van adoptie als interventie. Vervolgonderzoek zou daarnaast gegevens van de prenatale omgeving moeten meenemen en zou een derde onderzoeksgroep kunnen gebruiken met leeftijdsgenoten uit het land van herkomst. Op die manier wordt rekening gehouden met culturele en raciale verschillen. Ook zouden de lengtes van de adoptiekinderen afgezet kunnen worden tegen de normen van de fysieke ontwikkeling uit het land van afkomst. Wellicht zou dan naar voren komen dat adoptiekinderen geen groeiachterstand hebben, maar dat alle kinderen uit dat specifieke land van herkomst bijvoorbeeld gemiddeld kleiner zijn of minder goed hechten dan kinderen uit het specifieke adoptieland.

Doordat adoptiekinderen vaker in aanraking komen met risicofactoren dan niet-geadopteerde kinderen, wordt verondersteld dat zij te maken hebben met moeilijkheden in de ontwikkeling (Juffer & Van IJzendoorn, 2009b). Dit literatuuroverzicht toont aan dat

adoptiekinderen op verschillende gebieden van deze risicofactoren kunnen herstellen en daarbij een noemenswaardige inhaalslag maken ten opzichte van hun niet-geadopteerde leeftijdsgenomen uit het land van aankomst. Hierdoor wordt bevestigd dat adoptie inderdaad als interventie gezien kan worden voor verschillende ontwikkelingsgebieden en daarom zou in de toekomst verder onderzoek naar de positieve kanten van de adoptie uitgevoerd kunnen worden.

(23)

Literatuurlijst

Bakermans-Kranenburg, M. J., Steele, H., Zeanah, C. H., Muhamedrahimov, R. J., Vorria, P.,

Dobrova-Krol, N. a., … Gunnar, M. R. (2011). III. Attachment and emotional development in institutional care: Characteristics and catch up. Monographs of the Society for Research in Child Development, 76, 62–91. doi:10.1111/j.1540-5834.2011.00628.x

Bakermans-Kranenburg, M. J., Van IJzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2005). Disorganized infant attachment and preventive interventions: A review and meta-analysis. Infant Mental Health Journal, 26, 191–216. doi:10.1002/imhj.20046

Barone, L., & Lionetti, F. (2012). Attachment and emotional understanding: A study on late-adopted pre-schoolers and their parents. Child: Care, Health and Development, 38, 690–696. doi:10 .1111/j.1365-2214.2011.01296.x

Beckett, C., Maughan, B., Rutter, M., Castle, J., Colvert, E., Groothues, C., … Sonuga-Barke, E. J. S. (2006). Do the effects of early severe deprivation on cognition persist into early adolescence? Findings from the English and Romanian adoptees study. Child Development, 77, 696–711. doi:10.1111/j.1467-8624.2006.00898

Borgerink, A. H. M. (2015). Familie gevonden, en nu?: kwalitatief onderzoek naar de ervaringen van interlandelijk geadopteerden na de hereniging met de biologische familie (Bachelor’s thesis). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Retrieved from http://essay.utwente.nl /68303/

Bowlby, J. (1973). Separation: anxiety and anger. Attachment and Loss (Vol. 2, pp. 456). New York: Basic Books.

Braet, C., Prins, P., & Bijttebier, P. (2014). Ontwikkeling en psychopathologie. In P.J.M. Prins & C. Breat, Handboek klinische ontwikkelingspsychologie (1st ed, pp. 3-56). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum.

(24)

Centraal Bureau voor de Statistiek (2011). Adoptie. Retrieved from http://www.cbs.nl/nl-NL/menu /themas/veiligheid-recht/cijfers/extra/mappingworld-2-adoptie.htm

Cassidy, J. (2008). The Nature of the Child’s Ties. In Handbook of attachment: Theory, research, and clinical applications (2nd ed, pp. 3–22). New York:The Guilford Press. Retrieved from http://search.ebscohost.com/login.aspx?direct=true&db=psyh&AN=2008

-13837-001&site=ehost-live&scope=site

Cohen, N. J., Lojkasek, M., Zadeh, Z. Y., Pugliese, M., & Kiefer, H. (2008). Children adopted from China: A prospective study of their growth and development. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49, 458–468. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01853.x

Croft, C., Beckett, C., Rutter, M., Castle, J., Colvert, E., Groothues, C., … Sonuga-Barke, E. J. S. (2007). Early adolescent outcomes of institutionally-deprived and non-deprived adoptees. II: Language as a protective factor and a vulnerable outcome. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 48, 31–44. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01689

Dalen, M. (2007). Educational achievement among international adoptees. Anuario de psicología/The UB Journal of psychology, 38, 199-208. Retrieved from http://revistes.ub.edu/index.php /Anuario-psicologia/article/view/8423

Dalen, M., Hjern, A., Lindblad, F., Odenstad, A., Ramussen, F., & Vinnerljung, B. (2008).

Educational attainment and cognitive competence in adopted men—a study of international and national adoptees, siblings and a general Swedish population. Children and Youth Services Review, 30, 1211-1219. doi:10.1016/j.childyouth.2008.03.006

Dennis, W. (1973). Children of the crèche. New York: Appleton Century Crofts.

Feinstein, L. & Bynner, J. (2004). The importance of cognitive development in middle childhood for adulthood socioeconomic status, mental health and problem behavior. Child Development, 75, 1329-1339. doi:10.1111/j.1467-8624.2004.00743.x

(25)

Fox, S. E., Levitt, P., & Nelson, C. A. (2010). How the timing and quality of early experiences influence the development of brain architecture. Child development, 81(1), 28-40. doi:10 .1111/j.1467-8624.2009.01380.x

Goldman, G. D., & Ryan, S. D. (2011). Direct and modifying influences of selected risk factors on children’s pre-adoption functioning and post-adoption adjustment. Children and Youth Services Review, 33, 291–300. doi:10.1016/j.childyouth.2010.09.012

Gleitman, I., & Savaya, R. (2011). Adjustment of adolescent adoptees: The role of age of adoption and exposure to pre-adoption stressors. Children and Youth Services Review, 33, 758-766. doi:10.1016/j.childyouth.2010.11.020

Greene, S., Kelly, R., Nixon, E., Kelly, G., Borska, Z., Murphy, S., & Daly, A. (2008). Children's recovery after early adversity: Lessons from intercountry adoption. Child care in practice, 14(1), 75-81. doi:10.1080/13575270701733757

Greenevasen, S. M. (z.d.) Kunnen adoptiekinderen een inhaalslag maken op korte en lange termijn ontwikkelingsgebieden? Inhaalslag hypotheses verder onderzocht (Bachelor’s thesis). Universiteit van Amsterdam, Amsterdam. Retrieved from http://dare.uva.nl/cgi/arno/show .cgi?fid=208272

Grietens, H. (2009). Hechtingsstoornissen. In Psychiatrische stoornissen (pp. 224-241). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum.

Hayes, P. (2013). International adoption,“early” puberty, and underrecorded age. Pediatrics, 131, 1029-1031. doi:10.1542/.2013-0232

Hermanns, J.M.A. (1987). Risicofactoren in de ontwikkeling. De rol van de bijsturende omgeving. Kind en Adolescent, 8, 49-58.

Jacobs, E., Miller, L. C., & Tirella, L. G. (2010). Developmental and behavioral performance of internationally adopted preschoolers: a pilot study. Child Psychiatry and Human

(26)

Juffer, F. (2006a). Children’s awareness of adoption and their problem behavior in families with 7-year-old internationally adopted children. Adoption Quarterly, 9, 1–22. doi:10

.1300/J145v09n02_01

Juffer, F. (2006b). Adoptiekinderen. Opvoeding en gehechtheid in het gezin (4th ed. pp. 140-163). Amsterdam: Boom.

Juffer, F. (2008). De ontwikkeling van interlandelijk geadopteerden; een overzicht van onderzoek. Justitiële Verkenningen, 34, 38-53. Retrieved from: http://www.recht.nl/vakliteratuur /strafrecht/aflevering/10335/justitiele-verkenningen/2008/7/

Juffer, F., Bakermans‐Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (2005). The importance of parenting in the development of disorganized attachment: Evidence from a preventive

intervention study in adoptive families. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 263-274. doi:10.1111/j.1469-7610.2004.00353.x

Juffer, F., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Van IJzendoorn, M. H. (Eds.) (2008). Promoting positive parenting: An attachment-based intervention (pp. 139-153). New York: Lauwrence

Erlbaum/Taylor & Francis.

Juffer, F., & Tieman, W. (2012). Verbonden door adoptie: Opvoeden in adoptiegezinnen. In K. Van Leeuwen & H. Van Crombrugge. (Eds.), Gezinnen in soorten (pp. 154-168). Antwerpen-Apeldoorn: Garant.

Juffer, F., & Van IJzendoorn, M.H. (2008). Herstelkansen van adoptiekinderen. Tijdschrift van de Belgische Kinderarts - Journal du Pédiatre Belge, 10(1), 48-52.

Juffer, F., & Van IJzendoorn, M. H. (2009a). International adoption comes of age: Development of international adoptees from a longitudinal and meta-analytical perspective. In G. M. Wrobel & E. Neil (Eds), International advances in adoption research for practice (pp. 169–192). Londen: John Wiley and Sons.

(27)

Juffer, F., & Van IJzendoorn, M. H. (2009b). De onbetwistbare inhaalslag van adoptiekinderen. Kind en Adolescent, 30(1), 16-23. doi:10.1007/BF03087928

Kamphuis, J.H. , & Emmelkamp, P.M.G. (2008). Persoonlijkheidsstoornissen. In W. Vandereycken, C.A.L. Hoogduin, & P.M.G. Emmelkamp (Eds.), Handboek psychopathologie deel 1 (pp, 439-486). doi:10.1007/978-90-313-6632-3_14

Kroupina, M. G., Fuglestad, A. J., Iverson, S. L., Himes, J. H., Mason, P. W., Gunnar, M. R., … Johnson, D. E. (2012). Adoption as an intervention for institutionally reared children: HPA functioning and developmental status. Infant Behavior & Development, 35, 829–837. doi:10 .1016/j.infbeh.2012.07.011

Lee, R.M., Grotevant, H.D., Hellerstedt, W.L., Gunnar, M.R. & The Minnesota International

Adoption Project Team (2006). Cultural socialization in families with internationally adopted children. Journal of Family Psychology, 20, 571-580. doi:10.1037/0893-3200.20.4.571 Loman, M. M., Wiik, K. L., Frenn, K. A., Pollak, S. D., & Gunnar, M. R. (2009).

Postinstitutionalized children's development: Growth, cognitive, and language outcomes. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics: JDBP, 30, 426. doi:10.1097/DBP .0b013e3181b1fd08

Masarik, A. S., Conger, R. D., Martin, M. J., Donnellan, M. B., Masyn, K. E., & Lorenz, F. O. (2013). Romantic relationships in early adulthood: Influences of family, personality, and relationship cognitions. Personal Relationships, 20, 356–373. doi: 10.1111/j.1475 -6811.2012.01416.x

Misca, G. (2014). The “Quiet Migration”: Is Intercountry Adoption a Successful Intervention In the Lives of Vulnerable Children? Family Court Review, 52, 60–68. doi:10.1111/fcre.1207. Nalavany, B. A, Ryan, S. D., Howard, J. A, & Smith, S. L. (2008). Preadoptive child sexual abuse as

a predictor of moves in care, adoption disruptions, and inconsistent adoptive parent commitment. Child Abuse & Neglect, 32, 1084–1088. doi:10.1016/j.chiabu.2008.07.001

(28)

Niemann, S., & Weiss, S. (2012). Factors affecting attachment in international adoptees at 6 months post adoption. Children and Youth Services Review, 34, 205–212. doi:10.1016/j

.childyouth.2011.10.001

Nicolai, N. (2008). Overdracht en tegenoverdracht bij vroegkinderlijke traumatisering. Tijdschrift voor Psychotherapie, 34, 431-449. doi:10.1007/BF03078457

Odenstad, A, Hjern, A, Lindblad, F., Rasmussen, F., Vinnerljung, B., & Dalen, M. (2008). Does age at adoption and geographic origin matter? A national cohort study of cognitive test

performance in adult inter-country adoptees. Psychological Medicine, 38, 1803–1814. doi :10.1017/S0033291708002766

Pace, C. S., & Zavattini, G. C. (2011). “Adoption and attachment theory” the attachment models of adoptive mothers and the revision of attachment patterns of their late-adopted children. Child: Care, Health and Development, 37(1), 82–88. doi:10.1111/j.1365-2214.2010.01135.x

Palacios, J., Román, M., & Camacho, C. (2011). Growth and development in internationally adopted children: Extent and timing of recovery after early adversity. Child: Care, Health and

Development, 37, 282–288. doi:10.1111/j.1365-2214.2010.01142.x

Pomerleau, A., Malcuit, G., Chicoine, J. F., Séguin, R., Belhumeur, C., Germain, P., ... & Jéliu, G. (2005). Health status, cognitive and motor development of young children adopted from China, East Asia, and Russia across the first 6 months after adoption. International Journal of Behavioral Development, 29, 445-457. doi: 10.1080/01650250500206257

Rigter, J. (2013) Handboek ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen (1st ed., pp. 32-33). Bussum: Uitgeverij Coutinho bv.

Rutter, M. (1990). Psychosocial resilience and protective mechanisms. In J. Rolf, A. S. Masten, D. Cicchetti, K. H. Nuechterlein, & S. Weintraub (Eds.), Risk and protective factors in the development of psychopathology (pp. 181-214). Cambridge, England: Cambridge University Press.

(29)

Rutter, M., Colvert, E., Kreppner, J., Beckett, C., Castle, J., Groothues, C., … Sonuga-barke, E. J. S. (2007). Early adolescent outcomes for institutionally-deprived and non-deprived adoptees. I: Disinhibited attachment. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 48, 17–30. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01688.x

Sroufe, L. A., Egeland, B., Carlson, E. A., & Collins, W. A. (2005). The development of the person. New York: Guilford.

Thomas, M. S. C. (2003). Limits on plasticity. Journal of Cognition and Development, 4, 99–125. Ten Brink, L. T., & Veerman, J. W. (1998). Risicofactoren en protectieve factoren in de ontwikkeling

van kinderen en adolescenten. In J.D. Bosch e.a. (red.), Jaarboek ontwikkelingspsychologie, orthopedagogiek en kinderpsychiatrie 3 (pp. 13-46). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Van Den Dries, L., Juffer, F., Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2009). Fostering security? A meta-analysis of attachment in adopted children. Children and Youth Services Review, 31, 410–421. doi:10.1016/j.childyouth.2008.09.008

Van Den Dries, L., Juffer, F., Van IJzendoorn, M. H., & Bakermans-Kranenburg, M. J. (2010). Infants’ physical and cognitive development after international adoption from foster care or institutions in China. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics: JDBP, 31, 144– 150. doi:10.1097/DBP.0b013e3181cdaa3a

Van Der Linden, M. A., Ten Siethoff, M. F., & Zeijlstra-Rijpstra, M. A. (2009). Adoptie. In Jeugd en recht (pp. 84-105). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum. doi:10.1007/978-90-313-8042-8_3

Van Londen, W. M., Juffer, F., & Van IJzendoorn, M. H. (2007). Attachment, cognitive, and motor development in adopted children: Short-term outcomes after international adoption. Journal of Pediatric Psychology, 32, 1249-1258. doi:10.1093/jpepsy/jsm062

(30)

Van IJzendoorn, M. H., & De Frankrijker, H. (2007). Pedagogiek in beeld. Houten/Zaventem: Bohn Stafleu Van Loghum.

Van IJzendoorn, M.H. (2008). Opvoeding over de grens. Gehechtheid, trauma, en veerkracht. Amsterdam: Boom Academic.

Van IJzendoorn, M.H., & Bakermans-Kranenburg, M. (2010). Gehechtheid en trauma. Amsterdam: Hogrefe.

Van IJzendoorn, M. H., Bakermans-Kranenburg, M. J., & Juffer, F. (2007). Plasticity of growth in height, weight, and head circumference: meta-analytic evidence of massive catch-up after international adoption. Journal of Developmental and Behavioral Pediatrics: JDBP, 28, 334– 343. doi:10.1097/DBP.0b013e31811320aa

Van IJzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2006). The Emanuel Miller Memorial Lecture 2006: Adoption as intervention. Meta-analytic evidence for massive catch-up and plasticity in physical, socio-emotional, and cognitive development. Journal of Child Psychology and Psychiatry and Allied Disciplines, 47, 1228–1245. doi:10.1111/j.1469-7610.2006.01675.x

Van IJzendoorn, M. H., & Juffer, F. (2005). Adoption is a successful natural intervention enhancing adopted children's IQ and school performance. Current Directions in Psychological Science, 14, 326-330. doi:10.1111/j.0963-7214.2005.00391.x

Van IJzendoorn, M. H., Juffer, F., & Poelhuis, C. W. K. (2005). Adoption and cognitive development: a meta-analytic comparison of adopted and nonadopted children's IQ and school performance. Psychological Bulletin, 131, 301. doi:10.1037/0033-2909.131.2.301 Van Der Ploeg, J. (2014). Theorieën over agressie. Agressie bij kinderen (pp. 25-35).

Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum.

Wojciechowski, M., & Pelleboer, R. A. A. (2010). Onderzoek van buitenlandse adoptiekinderen. In Reizen en ziekte (pp. 459-479). Houten/Zaventem: Bohn Stafleu van Loghum.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

generalisable. b) To perhaps employ a different type of sampling method and even a larger sample size. c) In order to understand the various dimensions of forgiveness, it

“de kracht van de man verzwakt de man.” (tekst 2, regels 16-17) Van Creveld zou blijkens alinea 2 met deze zinsnede gebruik hebben gemaakt van een argument dat ook al bij De

Ook goed: antwoorden waarin een meer inhoudelijke invulling wordt gegeven aan deze verkeerde vergelijking (bijvoorbeeld: De Beauvoir gaat in op de zwakte van vrouwen (vanwege

Het doel van de inhaalslag is de verspreiding van de geselecteerde soorten beter in beeld te  brengen  en  zo  de  kennishiaten  weg  te  werken  om 

Niet de eerste keer dat het er zo bij staat dit gebeurt herhaaldelijk, uitein- delijk ligt het probleem natuurlijk bij de mensen zelf die geen normen en waarden meer hebben en

Niet alleen adoptieouders en geadopteerden zelf, maar ook beroeps- krachten kunnen hier terecht voor informatie, advies, consulatie en deskundigheidsbevordering op het gebied van

gedrag of de ontwikkeling van het kind wordt vermeden, vooral wanneer andere kinderen of ouders in de buurt zijn. Zelfs als er geen andere kinderen of ouders in de buurt zijn,

2 De instanties wezen op het risico dat uitgaat van deze kinderen, met één of twee ouders die Nederlands zijn of langere tijd in Nederland hebben gewoond, vooral wanneer zij