De deelgeschilprocedure: enkele knelpunten belicht
‘Een onderzoek naar knelpunten in de hedendaagse rechtspraktijk’
Student: E.C.W (Evelien) Linders
Studentnummer: -
E-mailadres: -
Document: Masterscriptie
Universiteit: Universiteit van Amsterdam, faculteit der Rechtsgeleerdheid
Master: Privaatrechtelijke rechtspraktijk (Privaatrecht)
Begeleider: dhr. dr. E. Gras
Secondant: dhr. mr. R.G. Hendrikse
Datum: 20 december 2017
2
Voorwoord
In mijn tweede bachelor jaar van de studie Rechtsgeleerdheid aan Maastricht University heb ik een stage gelopen bij een advocatenkantoor te Breda. Tijdens deze stage ben ik in aanraking gekomen met het rechtsgebied letselschade. Vrijwel gelijk was ik erg enthousiast over dit, voor mij onbekende, rechtsgebied en de mensen waarmee je in aanraking komt. Ik noem het altijd een ‘mensen’ rechtsgebied, omdat je in dit vakgebied echt iets kan betekenen voor slachtoffers. Om deze reden heb ik tijdens mijn masterjaar aan de Universiteit van Amsterdam stage gelopen bij SAP Advocaten te Amersfoort, een van de meest vooraanstaande letselschadekantoren aan de slachtofferzijde in Nederland. Mijn interesse in dit rechtsgebied en het feit dat ik na mijn afstuderen graag voor de slachtoffers in letsel- en overlijdenszaken wil gaan werken, heeft mij er toe gebracht mijn masterscriptie op het gebied van letselschade te schrijven. Uiteindelijk heb ik gekozen voor het onderwerp: De
deelgeschilprocedure: enkele knelpunten belicht. Een onderzoek naar knelpunten van deze
procedure in de hedendaagse rechtspraktijk.
Graag zou ik van deze mogelijkheid gebruik willen maken om mijn lieve vriend en familie te bedanken voor hun steun tijdens het schrijfproces van deze scriptie. Tevens bedank ik mijn begeleider dhr. dr. E. Gras.
Ik wens u veel leesplezier toe. Evelien Linders
3
Abstract
De Wet deelgeschillen is in 2010 ingevoerd om de buitengerechtelijke onderhandelingen te versnellen en daarmee de last voor slachtoffers in personenschadezaken te beperken. Door middel van de deelgeschilprocedure kan voortaan een deel van het geschil worden voorgelegd aan de rechter. Vervolgens kunnen partijen na de uitspraak verder met de onderhandelingen met als doel het bereiken van een vaststellingsovereenkomst.
Volgens de literatuur is de deelgeschilprocedure over het algemeen een succes, maar komen enkele factoren nog voor verbetering in aanmerking. Deze scriptie brengt daarom de knelpunten die volgens de literatuur nog bestaan in beeld om vervolgens aan de hand van een eigen jurisprudentieonderzoek de invloed van deze knelpunten in 2016 en 2017 nader te onderzoeken. De hoofdvraag in deze scriptie luidt als volgt: “Op welke punten knelt de
deelgeschilprocedure volgens de literatuur en komen deze knelpunten nog tot uiting in de hedendaagse rechtspraktijk?”
De knelpunten die deze scriptie onderzoekt, zijn: de vertragende factoren, de kostenbegroting en het hoger beroep in de deelgeschilprocedure. Uit het onderzoek is gebleken dat al deze knelpunten nog voorkomen in de hedendaagse rechtspraktijk. Zo zorgen de onderzochte vertragende factoren nog altijd voor vertraging in de onderhandelingen. Blijkt dat binnen de kostenbegroting geen sprake is van uniformiteit en is het ten slotte twijfelachtig of de doorbrekingsjurisprudentie op een juiste wijze wordt toegepast bij het hoger beroep in de deelgeschilprocedure.
Op basis van de resultaten van het onderzoek en de verschillende conclusies die hieruit werden getrokken, zijn er enkele aanbevelingen gedaan. Ten eerste wordt aanbevolen nader onderzoek te verrichten naar de doorlooptijd in de deelgeschilprocedure. Daarnaast dienen rechters actiever gebruik te maken van hun faciliterende rol indien zij een geschil afwijzen op grond van het proportionaliteitscriterium. Voorts verdient het aanbeveling om de kosten van de deelgeschilprocedure te normeren. Tevens wordt aanbevolen om een percentage eigen schuld niet te laten doorwerken in de kostenbegroting van de buitengerechtelijke kosten. Ten slotte dient er nogmaals gekeken te worden naar de juistheid en het belang van de toepassing van de doorbrekingsjurisprudentie in de deelgeschilprocedure.
4
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1 Inleiding 6
1.1 Aanleiding voor het onderzoek 6
1.2 Maatschappelijke relevantie 7
1.3 Probleemstelling en opzet 7
1.4 Onderzoeksmethode 8
Hoofdstuk 2 De Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade 9
2.1 Inleiding: het ontstaan van de deelgeschilprocedure 9
2.2 Het karakter van de Wet deelgeschillen 10
2.3.1 Het onderwerp in een deelgeschil 10
2.3.2 Het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure 11
2.3.3 De verzoekschriftprocedure 11
2.3.4 De bevoegdheid en functies van de rechter 11
2.3.5 De kosten van de procedure 12
2.3.6 Bindende kracht deelgeschilbeslissing 13
2.3.7 De deelgeschilprocedure als aanvulling op de bestaande methoden van
geschiloplossing 13 Hoofdstuk 3 Kritiek 15 3.1 Inleiding 15 3.2 Vertragende factoren 15 3.3 Deskundigenbericht in de deelgeschilprocedure 16 3.4 De kostenbegroting 16 3.4.1 Uniformiteit 16 3.4.2 Eigen schuld 17
3.5 Het oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure 17
3.5.1 Verkapte bodemprocedure 17
3.5.2 (Te) lage drempel voor het aanhangig maken van een deelgeschil 18
3.6 Hoger beroep 18
3.7 Conclusie 19
Hoofdstuk 4 Vertragende factoren 20
4.1 Inleiding 20
5
4.2.1 Eigen bevindingen 21
4.3 Niet- ontvankelijk verklaring 23
4.3.1 Eigen bevindingen 23
4.4 Afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium 25
4.4.1 Eigen bevindingen 25
4.5 Conclusie 27
Hoofdstuk 5 De kostenbegroting 29
5.1 Inleiding 29
5.2 Wettelijk kader 29
5.3 Gebrek aan uniformiteit 30
5.3.1 Eigen bevindingen 31
5.3.1.1 Algemene opmerkingen 31
5.3.1.2 Aantal uur 32
5.3.1.3 Het uurtarief en de ervarenheid van de advocaat 33
5.4 Eigen schuld 34
5.4.1 Eigen bevindingen 35
5.5 Conclusie 36
Hoofdstuk 6 Hoger beroep 38
6.1 Inleiding 38
6.2 Wettelijk kader 38
6.2.1 Materiële rechtsverhouding 39
6.2.1.1 Leer van de bindende eindbeslissing 39
6.2.1.2 Hoger beroep 40
6.2.2 Procedurele rechtsverhouding en veroordelingen 41
6.3 De doorbrekingsjurisprudentie 42
6.4 Conclusie 45
Hoofdstuk 7 Conclusie en aanbevelingen 46
Literatuurlijst 50
Jurisprudentielijst 54
6
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Aanleiding voor het onderzoek
“Sofie (23 jaar) fietst na een dag college naar huis. Op het moment dat zij om een bestelbus heen wilt fietsen, die midden op het fietspad staat geparkeerd, wordt zij geschept door een achteropkomende auto. Sofie ligt drie maanden in coma en wanneer ze wakker wordt krijgt ze te horen dat ze blijvende hersenschade heeft opgelopen. Ze heeft last van spastische bewegingen en haar concentratievermogen is totaal verdwenen. Haar studie kan ze in ieder geval niet meer afmaken. De letselschadeadvocaat van Sofie stelt de verzekeraar van de achteropkomende auto en de verzekeraar van de bestelbus aansprakelijk. Beiden erkennen de aansprakelijkheid. Echter, beide verzekeraars stellen zich op het standpunt dat Sofie ook eigen schuld heeft aan het ongeluk. Zij had beter moeten uitkijken op het moment dat zij de autoweg op fietste. Een slepende discussie volgt. Gelukkig kan de discussie omtrent de eigen schuld van Sofie worden voorgelegd aan de rechter in een deelgeschilprocedure. Uiteindelijk wordt door het gebruik van deze procedure beslist dat Sofie geen schuld had aan het ongeluk. Haar schade wordt volledig uitgekeerd.”
Bovenstaande situatie geeft een beeld van de impact dat een ongeluk en de daarmee gepaard gaande letselschade op een leven kunnen hebben. Naast het feit dat iemand te horen krijgt dat zijn of haar hele toekomst verandert, krijgt het slachtoffer vaak ook te maken met langdurige discussies met verzekeraars. De deelgeschilprocedure kan hierin dan een belangrijke rol spelen. In deze procedure kan namelijk een deel van het geschil worden voorgelegd aan de rechter. De rechter neemt een beslissing ten aanzien van dit deelgeschil, waarna partijen zelf de buitengerechtelijke onderhandelingen weer kunnen voortzetten. De algehele conclusie in
de literatuur is dat de deelgeschilprocedure een succes is.1 Enkele voorbeelden waaruit blijkt
dat de procedure een succes is: de deelgeschilprocedure draagt bij aan een betere
machtsverdeling tussen de onervaren benadeelde en de ervaren
aansprakelijkheidsverzekeraar, het dreigen met een deelgeschilprocedure jegens de aansprakelijkheidsverzekeraar zorgt er vaak voor dat deze partij zich coöperatiever opstelt in het onderhandelingstraject en tevens blijken partijen de onderhandelingen ook daadwerkelijk
te kunnen voortzetten na de toe- of afwijzing van een verzoek.2 Echter, na het lezen van de
literatuur en na het horen van enkele geluiden op mijn stage merkte ik dat de
1 Zie bijvoorbeeld: Wesselink 2014 en Sap 2016.
7
deelgeschilprocedure op enkele fronten ook nog ‘knelt’. De deelgeschilprocedure houdt de literatuur de afgelopen jaren in ieder geval nog voldoende bezig.
1.2 Maatschappelijke relevantie
Letselschadeprocedures hebben een grote impact op het leven van een slachtoffer. Het is daarom van groot belang dat deze procedures zo snel mogelijk en op een voor slachtoffers niet belastende wijze worden afgewikkeld. De deelgeschilprocedure speelt hierbij een grote rol, omdat deze procedure het mogelijk maakt om snel knopen door te hakken in de vaak langdurige onderhandelingen. Het is daarom van belang dat deze procedure optimaal werkt en dat eventuele knelpunten in beeld worden gebracht en in de toekomst worden verbeterd. Om deze reden is er sprake van maatschappelijke relevantie.
1.3 Probleemstelling en opzet
Deze scriptie brengt de knelpunten van de deelgeschilprocedure in kaart en onderzoekt welke rol enkele van deze knelpunten nog spelen in de hedendaagse rechtspraktijk. Door middel van het enerzijds bespreken van de kritiek die de revue is gepasseerd sinds de invoering van de Wet deelgeschillen en anderzijds een onderzoek naar de jaren 2016 en 2017, wordt een beeld gegeven van de deelgeschilprocedure vandaag de dag. De hoofdvraag van de scriptie luidt daarom als volgt:
“Op welke punten knelt de deelgeschilprocedure volgens de literatuur en komen deze knelpunten nog tot uiting in de hedendaagse rechtspraktijk?”
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden is het van belang eerst enige kennis te verschaffen over de deelgeschilprocedure. Om deze reden geeft hoofdstuk 2 informatie inzake het ontstaan en het karakter van de deelgeschilprocedure. Vervolgens vat hoofdstuk 3 de kritiek die (heeft) bestaan sinds de invoering van de Wet deelgeschillen samen. Aan de hand van deze kritiek is nader onderzoek verricht naar punten waarop de deelgeschilprocedure nog knelt en de manier waarop dit nog tot uiting komt in de hedendaagse rechtspraktijk. Hoofdstuk 4, 5 en 6 verrichten daarom onderzoek naar achtereenvolgens de vertragende factoren, de kostenbegroting en het hoger beroep. Afsluitend volgen een conclusie en enkele aanbevelingen.
8
1.4 Onderzoeksmethode
In deze scriptie is door middel van literatuur- en jurisprudentieonderzoek antwoord gegeven op de hoofdvraag. Het literatuuronderzoek brengt de punten waarop de deelgeschilprocedure knelt in beeld om hier vervolgens nader onderzoek naar te kunnen verrichten. Dit nader onderzoek is onder andere gedaan aan de hand van alle deelgeschiluitspraken uit de periode van 1 januari 2016 tot en met 16 augustus 2017. Binnen deze jurisprudentie is onderzoek verricht naar de rol die enkele knelpunten spelen in de hedendaagse rechtspraktijk en op welke manier dit tot uiting komt. De deelgeschiluitspraken in deze periode zijn in de literatuur nog niet (volledig) onderzocht en daarom vormt dit jurisprudentieonderzoek een aanvulling op de bestaande beschikbare gegevens omtrent de deelgeschilprocedure. Aldus kan deze scriptie, voor wat betreft bepaalde knelpunten, gebruikt worden als meetpunt voor de huidige stand van zaken in de deelgeschilprocedure.
9
Hoofdstuk 2
De Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade
2.1 Inleiding: het ontstaan van de deelgeschilprocedure
Kenmerkend voor letselschadeclaims is de lange termijn die verstrijkt alvorens er een (medische) eindtoestand bij slachtoffers is bereikt. Een eindtoestand is bereikt indien er sprake is van genezing of van stabilisatie van het letsel, waarbij de omvang van het letsel en
de schade is komen vast te staan.3 De aard van letselschade brengt met zich mee dat vaak
lang onderhandeld wordt over diverse componenten van de zaak, omdat de belangen van
slachtoffers en verzekeraars uiteen liggen.4 De componenten waarover tussen partijen
discussie kan bestaan, zijn bijvoorbeeld: de feitelijke toedracht van het ongeluk, welke gevolgen aan het ongeluk kunnen worden toegeschreven, of er sprake is van aansprakelijkheid en welk percentage eigen schuld er eventueel kan worden toegerekend aan het slachtoffer. Naast deze discussies kan tevens ook discussie bestaan (indien de aansprakelijkheid eenmaal wél is aangenomen) over de inhoudelijke afwikkeling van de schade. Hierbij kan gedacht worden aan de verschillende schadecomponenten, zoals: het verlies aan verdienvermogen, de huishoudelijke hulp en smartengeld. Toch komt in de
praktijk slechts een tot vijf procent van de personenschadeclaims5 bij de rechter terecht.6
Niettemin blijkt dat de buitengerechtelijke afwikkeling van claims die niet bij de rechter
terecht komen lang niet altijd zonder problemen verliepen.7 Reeds sinds 1999 bestaat er
maatschappelijke onvrede omtrent de verharding van verzekeraars in de onderhandelingen en
de afwikkeling van letselschadeclaims.8 Deze maatschappelijke discussie wekte ook de
aandacht in de politiek. In 2003 werden er diverse Kamervragen aan de minister van Justitie gesteld over het mogelijk tekortschieten van verzekeringsmaatschappijen bij het afhandelen van letselschadezaken en de mogelijkheid om letselschadezaken sneller te laten afhandelen
door rechters.9 In 2006 leidde zowel de maatschappelijke als politieke discussie tot de
‘Gedragscode Behandeling Letselschade’.10 Hiermee werd een eerste stap gezet richting een
procedurele normering van het buitengerechtelijke onderhandelingstraject in
3 Wesselink 2014, p. 4.
4 Wesselink 2014, p. 4.
5 Hiermee wordt zowel letsel- als overlijdensschade bedoeld.
6 Kamerstukken I 2009/10, 31 518, C, p. 2.
7 Wesselink 2016, p. 31.
8 Zie bijvoorbeeld: Weterings 1999, p. 109; Weterings 2004, p. 1; Stichting de Ombudsman 2003, p. 2.
9 Aanhangsel Handeling II 2003/04, 584. Zie voor meer Kamervragen o.a. ook Aanhangsel Handeling II
2001/02 nr. 134; Aanhangsel Handeling II 2003/04, 583; Aanhangsel Handelingen II 2003/04, 1377.
10
letselschadezaken.11 Toch was er nog steeds behoefte aan een snelle wijze van knopen
doorhakken door de rechter.12 Hiervoor is aansluiting gezocht bij een in 2005 verschenen
artikel van De Groot in het Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade.13 Zij beschreef hier
voor het eerst de mogelijkheid van het invoeren van een deelgeschilprocedure om zo de
toegang te de rechter in het buitengerechtelijke afwikkelingsproces te verbeteren.14 Naar
aanleiding van deze ontwikkelingen is een voorstel tot het invoeren van deze nieuwe
procesvorm uiteindelijk uitgewerkt in een voorstel van wet.15 Na een relatief voorspoedig
verlopen parlementaire behandeling16 is uiteindelijk de Wet deelgeschilprocedure voor letsel-
en overlijdensschade (hierna: Wet deelgeschillen) op 10 juli 2010 in werking getreden.17
Partijen kunnen nu door middel van de deelgeschilprocedure een deel van het geschil voorleggen aan de rechter waarna met behulp van de uitspraak verder onderhandeld kan worden met als doel het bereiken van een vaststellingsovereenkomst. De deelgeschilprocedure verschilt van andere civielrechtelijke procedures, omdat deze procedure
niet gericht is op het beslechten van het gehele geschil.18 De deelgeschilprocedure is
opgenomen in titel 17 van het wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in de artikelen 1019w t/m 1019cc.
2.2 Het karakter van de Wet deelgeschillen 2.2.1 Het onderwerp in een deelgeschil
Ingevolge artikel 1019w Rv lid 1 wordt onder een deelgeschil verstaan: ‘een geschil omtrent
of in verband met een deel van hetgeen ter zake tussen partijen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst over de gehele vordering’. Uit deze zinsnede blijkt dat het verzoek zowel op procedurele als juridisch
materiële geschillen kan zien, maar ook dat het deelgeschil een meer feitelijke inhoud kan
11 Barendrecht e.a. 2006, p. 14. 12 Wesselink 2016, p. 41. 13 De Groot 2005, p. 122. 14 De Groot 2005, p. 125. 15 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 2. 16 Aanhangsel Handelingen II 2008/09, 100, p. 7933- 7942.
17 Wet van 17 december 2009 tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering tot invoering
van een procedure voor deelgeschillen ter bevordering van de buitengerechtelijke afhandeling van letsel- en overlijdensschade (Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade), Stb. 2010, 221.
18 Hierbij kan o.a. gedacht worden aan mediation, arbitrage (artikel 1020 Rv), bindend advies (artikel 7:900
11
hebben.19 Een deelgeschil kan aldus diverse onderwerpen behelzen en kent hierin nauwelijks
restricties.20
2.2.2 Het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure
Artikel 1019w lid 1 Rv regelt tevens het toepassingsgebied van de deelgeschilprocedure: ‘Indien een persoon een ander aansprakelijk houdt voor schade die hij lijdt door dood of letsel (…)’. De deelgeschilprocedure is aldus van toepassing op geschillen inhoudende de aansprakelijkheid voor dood of letsel, met dien ter verstande dat deze procedure niet van
toepassing is op geschillen die een persoon heeft met zijn ‘eigen’ verzekeraar21.22 Daarnaast
is het van belang dat de rechter altijd na gaat of de deelgeschilprocedure bijdraagt aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Met andere woorden: de procedure moet
van toegevoegde waarde zijn voor het buitengerechtelijke onderhandelingstraject.23
2.2.3 De verzoekschriftprocedure
Artikel 1019w lid 1 Rv regelt ook hoe partijen een geschil aanhangig kunnen maken bij de rechter. De deelgeschilprocedure is een verzoekschriftprocedure waarbij partijen enerzijds gezamenlijk een verzoek kunnen doen, maar anderzijds ook de mogelijkheid bestaat om ieder afzonderlijk een verzoek te doen. Dit kan zowel door de persoon die schade lijdt, als door de
aansprakelijk gestelde partij.24 Uit de praktijk blijkt echter dat het verzoek vrijwel altijd
eenzijdig wordt ingesteld door het slachtoffer.25 Het afzonderlijk in kunnen stellen van het
verzoek heeft als voordeel dat partijen niet afhankelijk zijn van elkaar. Volgens de memorie
van toelichting leidt dit sneller tot het gebruik van de deelgeschilprocedure.26 Vanwege het
feit dat de deelgeschilprocedure een verzoekschriftprocedure betreft, zijn de bepalingen van
titel 3 van Boek 1 Rv van overeenkomstige toepassing (indien niet anders is bepaald).27
2.2.4 De bevoegdheid en functies van de rechter
Artikel 1019x Rv regelt de bevoegdheid van de rechter. Hierin is bepaald dat: ‘Het verzoek
wordt gedaan aan de rechter die vermoedelijk bevoegd zal zijn van de zaak, indien deze ten principale aanhangig wordt gemaakt, kennis te nemen.(…)’ In de meeste gevallen zal dit
19 Wesselink 2016, p. 47.
20 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 10.
21 Een ‘eigen’ verzekeraar is een verzekeraar waarmee een persoon zelf een contract heeft gesloten.
22 Wesselink 2016, p. 44. 23 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 10. 24 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 3. 25 Wesselink 2016, p. 78-79. 26 Wesselink 2016, p. 78-79. 27 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 16.
12
betekenen dat de zaak aanhangig wordt gemaakt bij de sector civiel van de rechtbank in de
woonplaats van de gedaagde.28 De rechter in een deelgeschilprocedure heeft meerdere taken.
In beginsel is het de taak van de rechter om tot een beslissing te komen inzake het
deelgeschil.29 Hierbij dient de rechter zich echter altijd af te vragen of de te investeren tijd,
geld en moeite opweegt tegen het belang van de vordering en de bijdrage die zijn beslissing
kan leveren bij de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.30 Dit wordt ook wel de
proportionaliteitseis genoemd.31 Nieuw aan de functie van de rechter is de faciliterende rol.32
De rechter dient partijen nader tot elkaar te brengen zodat na de uitspraak de
onderhandelingen weer kunnen worden voortgezet.33 Volgens Akkermans en De Groot is
deze faciliterende functie echter niet geheel nieuw in het procesrecht.34 Zo geven zij aan dat
de (bodem)rechter ook al oog had voor deze functie lang voordat de deelgeschilprocedure
werd ingevoerd.35
2.2.5 De kosten van de procedure
De kostenbegroting in de deelgeschilprocedure kent een bijzondere samenstelling. Artikel 1019aa Rv regelt de wijze van begroting en vergoeding van de kosten van de procedure aan de zijde van het slachtoffer. Het bijzondere uitgangspunt is dat de aansprakelijke partij de
kosten van het slachtoffer in beginsel (volledig) dient te vergoeden.36 Dit betekent
bijvoorbeeld dat deze vergoeding ook plaatsvindt wanneer de aansprakelijke partij in het gelijk wordt gesteld. Reden hiervoor is dat de kosten worden gezien als buitengerechtelijke kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW. De rechter zal de kosten daarom wel bepalen aan de hand van de ‘dubbele redelijkheidstoets’: de kosten moeten in redelijkheid zijn gemaakt en
de hoogte van de kosten moet eveneens redelijk zijn.37 De rechtvaardiging voor dit
uitgangspunt is te vinden in het feit dat de deelgeschilprocedure een bijdrage beoogt te bieden
aan het buitengerechtelijke onderhandelingstraject.38
28 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 4.
29 Wesselink 2016, p. 54.
30 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 18.
31 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 18.
32 De Groot & Van Oers 2015, p. 57.
33 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 18. Zie ook Akkermans & De Groot 2010, p. 29 e.v. en
Wesselink 2016, p. 54
34 Akkermans & De Groot 2010, p. 34.
35 Zij geven als voorbeeld: Rb. Arnhem 30 juni 2004, LJN AP6284.
36 Wesselink 2016, p. 49.
37 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 18.
13
2.2.6 Bindende kracht deelgeschilbeslissing
Indien de rechter tot een deelgeschilbeslissing is gekomen, staat hiertegen in beginsel
ingevolge artikel 1019bb Rv geen hoger beroep open.39 De gedachte hierachter is dat op deze
manier partijen worden gestimuleerd in de onderhandelingen zelf tot een regeling te komen.40
Echter, indien partijen het toch niet eens zijn met de deelgeschilbeslissing kunnen zij een bodemprocedure starten. In de bodemprocedure zijn er wél voorzieningen beschikbaar. Niettemin heeft ingevolge artikel 1019cc Rv de beslissing van de rechter in een deelgeschil, afhankelijk van de inhoud van het verzoek, wel een zekere bindende kracht in een later alsnog aanhangig gemaakte bodemprocedure. Ondanks deze bindende kracht bestaan er toch mogelijkheden om via de bodemprocedure op te komen tegen de beslissing in de deelgeschilprocedure. Deze regels staan gegeven in artikel 1019cc lid 3 Rv. Op dit nogal omstreden onderwerp wordt ingegaan in hoofdstuk 6.
2.3.7 De deelgeschilprocedure als aanvulling op bestaande methoden van geschiloplossing41
De deelgeschilprocedure kan worden gezien als een extra instrument ter doorbreking van een geschil in de onderhandelingsfase. Reeds voor de invoering van de deelgeschilprocedure
bestonden er al methoden voor geschiloplossing.42 Zo vormt de deelgeschilprocedure
bijvoorbeeld een aanvulling op de bodemprocedure (artikel 78 e.v. Rv) en het kort geding (artikel 254 Rv). In een bodemprocedure kan een beslissing over het gehele geschil worden genomen. De deelgeschilprocedure wordt daarom in de beginjaren van het onderhandelingstraject gebruikt om snel knopen te kunnen doorhakken. De bodemprocedure wordt ingezet indien na lang onderhandelen partijen toch een beslissing van de rechter nodig
hebben ten aanzien van het gehele geschil.43 Een nadeel van de bodemprocedure voor de
gelaedeerde is het feit dat de kosten, in verhouding tot de deelgeschilprocedure, eerder ten laste komen van de in het ongelijk gestelde partij. Bij het kort geding gaat het om spoedeisende zaken waarin een voorlopige voorziening kan worden gegeven. Op het gebied van personenschade wordt het kort geding veelal gebruikt om een voorschot te verkrijgen. Het kort geding kan op een kortere termijn aanhangig worden gemaakt dan de deelgeschilprocedure, maar toch is de deelgeschilprocedure wel degelijk van toegevoegde waarde. Anders dan bij het kort geding is de beslissing van de deelgeschilrechter niet
39 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 4.
40 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 13.
41 In deze paragraaf is geen uitputtende opsomming opgenomen van andere methoden van geschilbeslechting,
maar is slechts een indicatie gegeven van enkele van deze methoden.
42 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 3.
14
voorlopig. De deelgeschilbeslissing wordt uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven met als gevolg dat de rechter in een bodemprocedure in beginsel aan deze beslissing is gebonden. De bodemrechter is aldus wel gebonden aan een deelgeschiluitspraak en niet aan de uitspraak in een kort geding.
Ten slotte vormt de deelgeschilprocedure ook een alternatief voor enkele bestaande methoden van geschilbeslechting. Bindend advies is bijvoorbeeld, evenals de deelgeschilprocedure, een informele snelle procedure. Echter, de uitkomst bij deze procedure is een bindend advies van een adviseur en bij de deelgeschilprocedure een gerechtelijke beslissing. Bindend advies
wordt vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst en levert geen executoriale titel op.44
Tevens kan bindend advies, in tegenstelling tot de deelgeschilprocedure, slechts op
gezamenlijk verzoek worden uitgesproken.45
44 Ernste 2012, p. 2.
15
Hoofdstuk 3
Kritiek
3.1 Inleiding
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de kritiek op de deelgeschilprocedure die de afgelopen jaren de revue is gepasseerd. De deelgeschilprocedure is grotendeels een succes, maar in de literatuur is ook opgemerkt dat deze procedure op enkele fronten nog knelt. Dit hoofdstuk bespreekt welke knelpunten vandaag de dag nog tot discussies leiden, maar ook enkele knelpunten die tegenwoordig een minder grote rol lijken te spelen in de praktijk.
3.2 Vertragende factoren
Wesselink is een auteur die veel onderzoek heeft verricht naar de werking van de deelgeschilprocedure. In 2014 heeft zij, voor het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) op verzoek van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken,
een evaluatieonderzoek verricht naar de versnellende werking van de deelgeschilprocedure.46
Daarnaast heeft Wesselink in 2016 haar proefschrift gepubliceerd waarin zij nog verder
onderzoek heeft verricht naar deze procedure.47 In haar onderzoek heeft zij onder andere
enkele mogelijk vertragende factoren aan het licht gebracht. De doorlooptijd van de deelgeschilprocedure is een van deze factoren. Een procedure neemt altijd de nodige tijd in beslag, maar bij de deelgeschilprocedure is het van extra groot belang dat deze zo snel mogelijk wordt behandeld zodat partijen de buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. De doorlooptijden van deelgeschilprocedures worden niet bijgehouden, maar volgens Wesselink zijn deze doorlooptijden wel relevant. Zo blijkt uit haar onderzoek naar de
doorlooptijd in de periode van 2010 tot 2015 dat deze niet korter, maar juist langer wordt.48
Twee andere vertragende factoren zijn de niet-ontvankelijk verklaring en de afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium. In beide gevallen zijn partijen na een uitspraak van de rechter veelal weinig of niets verder gekomen. Hierbij is het relevant dat de rechter gebruik maakt van zijn faciliterende rol door in de beschikking wel suggesties mee te geven
aan partijen.49 In hoofdstuk 4 wordt de rol van deze drie vertragende factoren nader
onderzocht. 46 Wesselink 2014, p. 7. 47 Wesselink 2016. 48 Wesselink 2016, p. 109-110. 49 Wesselink 2014, p. 54-56; Wesselink 2016, p. 85-87.
16
3.3 Deskundigenbericht in de deelgeschilprocedure
Uit een tussentijdse evaluatie van de deelgeschilprocedure op een themadag in 2013 bleek dat er sinds de invoering van de deelgeschilprocedure onduidelijkheid bestaat over het verzoek
tot het doen van een (voorlopig) deskundigenbericht.50 Deze onduidelijkheid werd gevoed
doordat enerzijds de verzoeken om een deskundige te benoemen werden afgewezen en anderzijds omdat uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat er wél ruimte bestaat voor een
dergelijk verzoek.51 Tegenstanders van het toestaan van dergelijke verzoeken merken op dat
er reeds een met voldoende waarborgen omklede procedure bestaat, namelijk het voorlopig
deskundigenbericht ex artikel 202 Rv.52 Een voorlopig deskundigenbericht neemt altijd de
nodige tijd in beslag en daarvoor is de deelgeschilprocedure nu juist niet in het leven geroepen. Voorstanders vinden juist dat het in sommige (uitzonderlijke) gevallen wel mogelijk moet zijn een dergelijk verzoek te doen, bijvoorbeeld wanneer hierdoor
duidelijkheid wordt verkregen waarmee beide partijen zijn geholpen.53 Hoewel er door de
wetgever of de rechtspraak geen verduidelijking is gekomen op dit punt, lijkt de onduidelijkheid de laatste jaren toch te zijn afgenomen. Na de invoering van de deelgeschilprocedure heeft de rechter een enkele keer een verzoek tot de benoeming van een
deskundige in een deelgeschilprocedure gehonoreerd.54 Niettemin blijkt uit de literatuur dat
in de loop van de jaren is gebleken dat de rechter vrijwel nooit een dergelijk verzoek
toestaat.55 Dit is een ontwikkeling die, mijn inziens, in lijn ligt met het doel van de
deelgeschilprocedure, namelijk het zo snel mogelijk beslechten van het (deel)geschil.56
3.4 De kostenbegroting 3.4.1 Uniformiteit
De kostenbegroting in de deelgeschilprocedure houdt de literatuur al bezig sinds de invoering van deze wet. Reeds in 2011 werd gesproken over het gebrek aan uniformiteit bij de
afhandeling van een deelgeschilprocedure door rechters.57 Zo bleek toen al dat de rechters
geen standaard uurtarief aanhielden en dat de toewijzing van het aantal uur ook niet op een gelijke wijze werd toegepast. Colsen riep daarom in haar artikel in 2011 al op tot
50 Huijsmans & Vermeulen 2014, p. 27.
51 Huijsmans & Vermeulen 2014, p. 27 en Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 6-7.
52 Huijsmans & Vermeulen 2014, p. 27. Zie ook: De Groot & Van Oers 2015, p. 59.
53 Wesselink 2016, p. 89.
54 De Ridder 2012, p. 9. Zie ook Wesselink 2014, p. 48.
55 Hogeling 2014, p. 49.
56 Hogeling 2014, p. 49.
17
standaardisering van de kosten.58 In de jaren hierna zijn er diverse artikelen verschenen
waarin de wenselijkheid van normering van de kosten werd uitgesproken.59 Tevens roept
Wesselink in haar in 2016 verschenen proefschrift ook op tot normering van de kosten.60 Uit
het voorgaande blijkt dat er nog veel aandacht uitgaat naar de kosten in de deelgeschilprocedure en dat er, ondanks dat er meerdere malen een oproep is gedaan, nog geen sprake is normering. Er heerst nog onduidelijkheid op dit gebied en daarom is in deze scriptie in hoofdstuk 5 verder onderzoek verricht naar de kosten in de deelgeschilprocedure.
3.4.2 Eigen schuld
Blijkens de literatuur zorgt de eigen schuld van het slachtoffer ook voor enige
onduidelijkheid bij de kostenbegroting in een deelgeschilprocedure.61 Zo bepaalde de Hoge
Raad in het arrest van 21 september 2007, NJ 2008/241 (Manege Bergamo) dat een vermindering op de schadevergoedingsverplichting voor de aansprakelijke partij door het bestaan van eigen schuld bij het slachtoffer in beginsel ook doorwerkt in de vergoeding van de buitengerechtelijke kosten. Indien bijvoorbeeld het percentage eigen schuld 40% is, dan zal het slachtoffer ook 40% van de buitengerechtelijke kosten zelf moeten betalen. Aldus rees de vraag of deze uitspraak van de Hoge Raad ook doorwerkt bij het begroten van de kosten in de deelgeschilprocedure. Volgens Keizer deed zich in de periode tot 2014 een ontwikkeling voor waarbij deze schulddeling automatisch leek door te werken in de
deelgeschilprocedure.62 Het is daarom opvallend dat de rechtbank Oost-Brabant in 2015 het
tegenovergestelde bepaalt.63 Nu er inzake de eigen schuld in de deelgeschilprocedure nog
onduidelijkheid bestaat, is in deze scriptie in hoofdstuk 5 nader onderzoek gedaan.
3.5 Oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure 3.5.1 Verkapte bodemprocedure
Door een aantal schrijvers is gesignaleerd dat in sommige deelgeschilprocedures sprake is
van een ‘verkapte bodemprocedure’.64 Hiermee wordt een deelgeschilprocedure bedoeld
waarin een groot aantal verzoeken wordt gedaan en waarmee eigenlijk wordt beoogd het
58 Colsen 2011, p. 117.
59 Zie bijvoorbeeld: Franke 2013; Huijsmans & Vermeulen 2014; Kerekes 2014; Keizer 2014; De Groot & Van
Oers 2015; Boersma 2017.
60 Wesselink 2016, p. 211-213 en 217.
61 Keizer 2014, p. 11; ‘Wenk’ in RAV 2016/50 inzake de uitspraak van de Rb. Oost-Brabant 11 december 2015,
ECLI:NL:RBOBR:2015:7865.
62 Keizer 2014, p. 11.
63 Rb. Oost-Brabant 11 december 2015, ECLI:NL:RBOBR:2015:7865 r.o. 4.21.
18
gehele geschil te beslechten.65 Dit is onwenselijk omdat de deelgeschilrechter maar beperkte
mogelijkheden heeft ten opzichte van bijvoorbeeld de bodemprocedure. Het dient te worden voorkomen dat rechters bewijsrechtelijke stappen overslaan die wel van belang zijn voor een goed verloop van het geding. Wel wordt opgemerkt dat slechts in een beperkt aantal zaken de gehele bodemzaak aan de rechter wordt voorgelegd en dat er zelfs een tendens is te zien
waarbij de rechter dit oneigenlijk gebruik van de deelgeschilprocedure ook signaleert.66
3.5.2 (Te) lage drempel voor het aanhangig maken van een deelgeschil
Oskam merkt op dat de deelgeschilprocedure door sommige belangenbehartigers te gemakkelijk wordt gebruikt. Omdat de financiële drempel voor slachtoffers laag is, geven enkele belangenbehartigers aan dat zij in sommige situaties een deelgeschil aanhangig maken
met de reden ‘het altijd te kunnen proberen’.67 De aansprakelijk gestelde partij zou hierdoor
onnodig op kosten kunnen worden gejaagd, omdat ingevolge artikel 1019aa Rv deze partij in
beginsel de (volledige) kosten van de procedure van het slachtoffer dient te vergoeden.68 Er
zijn mogelijkheden voor de aansprakelijk gestelde partij om een halt toe te roepen aan het oneigenlijke gebruik van de deelgeschilprocedure, namelijk door een beroep te doen op misbruik van procesrecht. Echter, de drempel hiervoor is hoog en om die reden wordt er
volgens de literatuur dan ook nauwelijks gebruik van gemaakt.69 Een andere mogelijkheid is
dat de rechter strenger toetst of de procedure niet onnodig en onterecht is ingesteld. Indien de rechter hiervan uitgaat, zal hij niet overgaan tot het begroten van de kosten van het slachtoffer en komen deze kosten aldus niet ten laste van de aansprakelijke partij. Dit heeft als gevolg dat belangenbehartigers beter nadenken voordat zij nodeloos een procedure starten. Oskam roept de rechterlijke macht dan ook op om terughoudend en streng te oordelen bij het
vergoeden van de kosten ex artikel 1019aa Rv.70 Een onderzoek naar deze vorm van
oneigenlijk gebruik vergt een uitgebreider onderzoek dan waarvoor deze scriptie zich leent.
3.6 Hoger beroep
Het hoger beroep in de deelgeschilprocedure is de afgelopen jaren ook veelvuldig besproken in de literatuur. Ingevolge artikel 1019bb is hoger beroep in beginsel uitgesloten, maar zijn er enkele mogelijkheden via de weg van artikel 1019cc Rv. In de literatuur is kritiek geweest op
65 Oskam 2016, p. 411.
66 Huijsmans & Vermeulen 2013, p. 26; Oskam 2016, p. 411.
67 Oskam 2016, p. 412. Zie voor een vergelijkbare overweging Sap 2016 en Franke 2013, p. 112.
68 Zie voor een uitgebreidere bespreking van de kostenbegroting in de deelgeschilprocedure hoofdstuk 5.
69 Sap 2016, p. 414.
19
deze regeling van hoger beroep. Allereerst is het hoger beroep in een deelgeschilprocedure
voor partijen een ingewikkelde weg om te bewandelen.71 Niettemin bestaan de meeste
discussies omtrent de doorbrekingsjurisprudentie. De Hoge Raad heeft in 2014 bepaalt dat de
doorbrekingsjurisprudentie voor rechtsmiddelenverboden ook geldt voor het
rechtsmiddelenverbod in de deelgeschilprocedure.72 Akkermans en de Groot spreken in 2010
al van het feit dat deze doorbrekingsjurisprudentie ‘natuurlijk’ van toepassing is.73 Zo ook
Schijns in zijn annotatie bij het arrest van de Hoge Raad waarin hij de mening deelt van de Hoge Raad inzake het toepassen van de doorbrekingsjurisprudentie in de
deelgeschilprocedure.74 Er zijn echter ook auteurs die tegen het toepassen van de
doorbrekingsjurisprudentie in de deelgeschilprocedure zijn. Zo zijn Wesseling- van Gent en Dempsey van mening dat in de deelgeschilprocedure geen sprake is van een algeheel
rechtsmiddelenverbod, maar slechts van een temporeel rechtsmiddelenverbod.75 Dit betekent
dat de mogelijkheid tot hoger beroep enkel wordt uitgesteld en niet wordt uitgesloten. De kritiek omtrent de doorbrekingsjurisprudentie wordt verder belicht in hoofdstuk 6.
3.7 Conclusie
In dit hoofdstuk zijn enkele knelpunten besproken die sinds de invoering van de deelgeschilprocedure in de literatuur zijn opgemerkt. Deze scriptie onderzoekt de invloed van enkele van deze knelpunten op dit moment. De onderwerpen die deze scriptie onderzoekt, zijn: de vertragende factoren, de kostenbegroting en het hoger beroep. De vertragende factoren worden onderzocht mede nu Wesselink in haar proefschrift oppert dat verder
onderzoek geboden is.76 Daarom wordt nader onderzoek gedaan naar deze vertragende
factoren in 2016 en 2017. Daarnaast is gekozen voor onderzoek naar de kostenbegroting en de doorbrekingsjurisprudentie, omdat deze onderwerpen nog voor het meeste ongenoegen in de literatuur lijken te zorgen. De overige onderwerpen die in dit hoofdstuk zijn besproken lijken voor minder discussie te zorgen of lenen zich in mindere mate voor het onderzoek in deze scriptie.
71 Zie bijvoorbeeld: Oskam 2012, p. 12; Keizer 2014, p. 20; Overes 2015, p. 85.
72 HR 18 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:943.
73 Akkermans & De Groot 2010, p. 35.
74 HR 18 april 2014, JBPR 2015/1, ECLI:NL:HR:2014:943, m.n. mr. A.J.J.G. Schijns.
75 HR 18 april 2014, JAR 2014/125, ECLI:NL:HR:2014:943, m.n. mr N.T. Dempsey. en Parket bij de Hoge
Raad 13 december 2013, ECLI:NL:PHR:2013:2369 (concl. A-G E.M. Wesseling- van Gent), r.o. 3.14.
20
Hoofdstuk 4
Vertragende factoren
4.1 Inleiding
Dit hoofdstuk bespreekt drie vertragende factoren: de doorlooptijd, de niet-ontvankelijk verklaring en de afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium. Een eigen jurisprudentieonderzoek laat zien of, en in hoeverre, er in de afgelopen twee jaar sprake is geweest van deze vertragende factoren. Het onderzoek bestaat uit verschillende analyses van alle deelgeschiluitspraken in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 augustus 2017, wat neerkomt op 108 uitspraken.
4.2 Doorlooptijden van de deelgeschilprocedure
Gerechtelijke procedures, zo ook de deelgeschilprocedure, nemen altijd de nodige tijd in beslag. Gedurende de procedure liggen de onderhandelingen doorgaans stil, waardoor de doorlooptijd in die zin een vertragende factor is in het buitengerechtelijke
onderhandelingstraject.77 Echter, de doorlooptijd van een deelgeschilprocedure is niet per
definitie een vertragende factor.78 Indien door de deelgeschilprocedure de gehele zaak juist
sneller kan worden afgewikkeld, heeft de deelgeschilprocedure een versnellende werking. Daarnaast kan de kanttekening worden gemaakt dat de onderhandelingen voorafgaand aan de deelgeschilprocedure zeer waarschijnlijk ook al stillagen. Niettemin is onderzoek naar de
doorlooptijd van de procedure in 2016 en 2017 van belang.79
Wesselink heeft in haar onderzoek naar de versnellende werking van de deelgeschilprocedure onderzocht wat de gemiddelde doorlooptijd van een deelgeschilprocedure is in de periode 1
juli 2010 tot en met 1 juli 2015.80 De doorlooptijd heeft zij berekend als de periode tussen het
indienen van het verzoekschrift en de datum van de uitspraak. Indien de datum van het verzoekschrift niet was vermeld in de beschikking, is de uitspraak buiten beschouwing gelaten. Uit haar onderzoek is gebleken dat de doorlooptijd van een deelgeschilprocedure
gemiddeld 4,47 maanden betrof.81 Naast het berekenen van het gemiddelde heeft Wesselink
ook de mediaan82 berekend. Reden hiervoor is dat er enkele uitschieters in het onderzoek
77 Wesselink 2014, p. 50.
78 Wesselink 2014, p. 64.
79 Wesselink 2016, p. 110 e.v.
80 Wesselink 2016, p. 109.
81 Wesselink 2016, p. 110. Wesselink heeft in haar onderzoek de kantonrechter en de sector civiel van de
rechtbank apart bekeken. Het gemiddelde dat hier is gebruikt betreft een gemiddelde van beide uitkomsten tezamen, omdat in het onderzoek van deze scriptie geen onderscheid is gemaakt tussen kantonzaken en zaken van de sector civiel.
21
voorkomen en door de mediaan te berekenen worden deze uitschieters buiten beschouwing
gelaten. De mediaan in deze periode was 4 maanden.83 Voorts blijkt uit het onderzoek van
Wesselink dat de doorlooptijd van een deelgeschilprocedure in de loop van de jaren is verslechterd. De gemiddelde doorlooptijd was in 2011 nog 3,83 maanden tegenover een doorlooptijd van 4,36 in 2014 en 5,10 maanden in de eerste helft van 2015 (bij sector civiel
van de rechtbank).84 Deze scriptie onderzoekt of de verslechtering doorzet in de jaren 2016
en 2017. Hierbij moet in het achterhoofd worden gehouden dat puur is gekeken naar de doorlooptijd van deelgeschilprocedures en niet naar andere factoren die hierop van invloed kunnen zijn geweest.
4.2.1 Eigen bevindingen
In het onderzoek zijn de beschikkingen van deelgeschilprocedures geanalyseerd die op 16
augustus 2017 op rechtspraak.nl waren gepubliceerd.85 Er is gekeken naar de beschikkingen
waarin zowel de datum van het verzoekschrift, de mondelinge behandeling en de zitting zijn opgenomen. Tijdens het onderzoek bleek dat bij 50 van de 108 uitspraken deze gegevens in de beschikking staan. Er is geen onderscheid gemaakt tussen de uitspraken bij de kantonrechter en de uitspraken bij de sector civiel van de rechtbank. De gemiddelde doorlooptijd is vervolgens berekend door de doorlooptijden van alle uitspraken bij elkaar op te tellen en te delen door het geheel. De doorlooptijd is in weken en in maanden berekend, waarbij 4 weken te gelden hebben als één maand. In tabel 1 zie je de doorlooptijden van 2016, 2017 en de totale doorlooptijd van deze jaren bij elkaar opgeteld.
Tabel 1: Doorlooptijden in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 augustus 2017
2016 2017 (t/m 1 aug) Totaal Aantal uitspraken 28 22 50 Gemiddelde (weken) 22,5 23,4 23,0 Gemiddelde (maanden) 5,6 5,8 5,7 Mediaan weken 21,0 20,0 20,8 Mediaan maanden 5,4 5,0 5,2 Minimaal (weken) 5,0 12,0 5,0 Maximaal (weken) 55,0 41,0 55,0 83 Wesselink 2016, p. 109. 84 Wesselink 2016, p. 110.
85 Zie voor de onderzoeksresultaten van dit hoofdstuk Bijlage 1. Dit zijn de uitspraken die gepubliceerd waren
op rechtspraak.nl d.d. 16 augustus 2017. De zoekterm die is gebruikt is ‘deelgeschil’ en er is alleen gekeken naar uitspraken van de rechtbank (zowel kanton als sector civiel).
22
De gemiddelde totale doorlooptijd in de periode van 1 januari 2016 tot en met 1 augustus 2017 was 5,7 maanden. In 2016 was de gemiddelde doorlooptijd 5,6 maanden tegenover een doorlooptijd van 5,8 maanden in 2017. De kortste doorlooptijd in de gehele periode betrof 1,3 maanden (5 weken) en de langste doorlooptijd was 13,8 maanden (55 weken). Vijf procedures hadden een gemiddelde duur langer dan negen maanden (36 weken) en kunnen hierdoor als ‘uitschieters’ worden gezien. Redenen voor de lange duur van deze procedures waren onder andere het aanhouden van de zaak ten behoeve van het laten verrichten van een
ongevallenanalyse86, het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor87 en het feit dat
meerdere deelgeschillen in dezelfde zaak aanhangig waren gemaakt.88 Nu 5% van de
resultaten als uitschieters kunnen worden gekwalificeerd, is in het onderzoek ook de mediaan berekend. De mediaan betrof 5,4 maanden in 2016 en 5 maanden in 2017. Opvallend is dat het berekende gemiddelde in 2017 hoger ligt dan in 2016, maar de mediaan in 2017 lager is dan in 2016. Dit heeft te maken met het feit dat de eerste maanden van 2017 meer uitschieters heeft gekend. In 2016 kan 7% van het totaal als uitschieter worden aangemerkt tegenover 14% in 2017. Indien, naast het berekenen van het gemiddelde en de mediaan, van beide jaren de uitschieters bij het berekenen van het gemiddelde worden weggelaten, blijkt dat de doorlooptijd in 2017 alsnog langer van duur is dan de doorlooptijd in 2016. In 2017 is de doorlooptijd zonder uitschieters 5,3 maanden tegenover een doorlooptijd van 5 maanden in 2016. Alles bij elkaar genomen betekent dit dat de lengte van de doorlooptijd toeneemt in de eerste maanden van 2017 ten opzichte van het jaar 2016.
Uit dit onderzoek blijkt tevens dat de totale doorlooptijden gemiddeld hoger liggen dan de resultaten uit Wesselink haar onderzoek in 2015. De conclusie die aldus getrokken kan worden is dat de verslechtering van de doorlooptijd inderdaad doorzet in 2016 en 2017. De verklaring hiervoor is niet gelegen in het feit dat er meer deelgeschillen aanhangig zijn gemaakt bij de rechtbank. In 2015 zijn in totaal 74 deelgeschillen aanhangig gemaakt
tegenover 68 in 2016.89 Het gaat de omvang van deze scriptie te buiten een verklaring
hiervoor te vinden. Daarnaast is voor een volledig beeld van de doorlooptijd van de deelgeschilprocedure vergelijkend onderzoek nodig naar andere (vergelijkbare) procedures. Slechts dan kan met zekerheid worden vastgesteld of de deelgeschilprocedure een korte
86 Rb. Midden- Nederland 5 oktober 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7596.
87 Rb. Amsterdam 1 juni 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:3760.
88 Rb. Midden- Nederland 19 oktober 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:7641.
89 Uitspraken gepubliceerd op rechtspraak.nl d.d. 16 augustus 2017. In beide jaren is de zoekterm ‘deelgeschil’
gebruikt en is alleen gekeken naar uitspraken van de rechtbank. Eventuele bodemzaken of andere procedures zijn uit de resultaten gefilterd.
23
doorlooptijd heeft en daarmee versnellend werkt. Deze vergelijking gaat de omvang van deze scriptie eveneens te buiten.
4.3 Niet-ontvankelijk verklaring
De niet-ontvankelijk verklaring door de rechter in een deelgeschilprocedure is een tweede mogelijk vertragende factor. Indien een zaak niet-ontvankelijk wordt verklaard, is de zaak niet vatbaar voor berechting. De ontvankelijkheidstoets komt tot uitdrukking in artikel 1019w Rv. In dit artikel is bepaald wie een deelgeschilprocedure aanhangig mogen maken en wat in een deelgeschil aan bod mag komen.
Een niet-ontvankelijk verklaring van het verzoek kan leiden tot vertraging in de
buitengerechtelijke onderhandelingen.90 Partijen komen immers met een geschil bij de
rechter, maar vertrekken zonder een inhoudelijke beslissing. Voor de rechter is daarom een belangrijke rol weggelegd. Indien er suggesties worden meegegeven, zijn partijen na een niet-ontvankelijk verklaring niet geheel terug bij af. Hoewel dit juridisch gezien verder gaat dan de wetgever heeft beoogd, past dit wel bij de faciliterende rol die voor de rechter in een
deelgeschilprocedure is weggelegd.91 Deze meer praktische dan juridische oplossing werd
ook al onderstreept door Huijsmans en Vermeulen in hun verslag van een themadag in 2013
met als onderwerp: de tussentijdse evaluatie van de deelgeschilprocedure.92
4.3.1 Eigen bevindingen
Uit het onderzoek blijkt dat in 3 van de 108 uitspraken de rechter het verzoek
niet-ontvankelijk heeft verklaard.93 Dit blijkt meer te zijn dan het aantal niet-ontvankelijk
verklaringen in 2010 tot en met 2015. In de 410 beschikkingen die Wesselink heeft onderzocht, betroffen slechts 5 zaken een niet-ontvankelijk verklaring. Logischerwijs stelt Wesselink dat het ontvankelijkheidscriterium vrijwel geen rol speelt binnen de
deelgeschilprocedure.94 Nu echter blijkt dat de rol van de niet-ontvankelijk verklaring in 2016
en 2017 groter lijkt te zijn, verricht deze scriptie nader onderzoek.
In alle drie de zaken uit 2016 en 2017 waren de redenen voor de niet-ontvankelijk verklaring anders. Eén keer komt de reden voor het niet-ontvankelijk verklaren van het geschil overeen
90 Wesselink 2014, p. 64.
91 Wesselink 2016, p. 87.
92 Huijsmans & Vermeulen 2013, p. 26.
93 Rb. Overijssel 21 december 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:5158; Rb. Midden- Nederland 29 maart 2017,
ECLI:NL:RBMNE:2017:2319; Rb. Oost-Brabant 18 april 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2284.
24
met een reden die in Wesselink haar onderzoek naar voren is gekomen.95 Dit betreft een zaak
waarin verzoeker niet-ontvankelijk werd verklaard omdat partijen nog niet met elkaar in
onderhandelingen zijn getreden.96 De deelgeschilprocedure leent zich immers slechts voor
geschillen die leiden tot een impasse tijdens de onderhandelingen. In de overige twee zaken oordeelde de rechter de zaken niet-ontvankelijk, omdat een beslissing op het geschil geen bijdrage zou kunnen leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst en de
rechtspositie van verzoekers onduidelijk was.97 Er is aldus geen duidelijk overzicht van de
redenen voor het niet-ontvankelijk verklaren van een deelgeschil.
Meer relevant is het onderzoek naar de mate waarin de rechters van hun faciliterende rol gebruik hebben gemaakt om zodoende de vertraging zo veel mogelijk te beperken. Zo blijkt dat in alle onderzochte gevallen de rechter suggesties heeft meegegeven ter bevordering van het buitengerechtelijke onderhandelingstraject. De rechter gaf in een van deze zaken bijvoorbeeld het advies om voor een andere procedure te kiezen, namelijk een kort geding of
de gewone dagvaardingsprocedure.98 In een andere zaak kwam de rechter tot het
niet-ontvankelijk verklaren van het verzoek, maar gaf hij wel een uitgebreid voorlopig oordeel
mee aan partijen.99 In de laatste zaak gaf de rechter diverse suggesties mee, namelijk een
voorlopig oordeel over het geschil, welk onderzoek gedaan diende te worden en welke
getuigen gehoord moesten worden.100 Het is positief dat rechters actief gebruik maken van
hun faciliterende rol wanneer zij een verzoek ontvankelijk verklaren. Het niet-ontvankelijk verklaren van een verzoek zal altijd gelden als vertraging in de onderhandelingen, maar de verwachting is dat indien de suggesties van de rechter duidelijk en uitgewerkt zijn, dit eerder zal leiden tot het voortzetten van de onderhandelingen. Of deze handreikingen van de rechter ook daadwerkelijk hebben geleid tot een versnelde afwikkeling van de zaak is onduidelijk, omdat deze gegevens niet worden bijgehouden. Een vergelijking op het gebied van de faciliterende rol van de rechter met het onderzoek van Wesselink is hier niet mogelijk, omdat zij hier niet nader op in is gegaan.
95 Wesselink 2016, p. 85.
96 Rb. Midden- Nederland 29 maart 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2319.
97 Rb. Overijssel 21 december 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:5158; Rb. Oost-Brabant 18 april 2017,
ECLI:NL:RBOBR:2017:2284.
98 Rb. Midden- Nederland 29 maart 2017, ECLI:NL:RBMNE:2017:2319.
99 Rb. Oost-Brabant 18 april 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2284.
25
4.4 Afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium
De afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium is de laatste mogelijk vertragende factor binnen de deelgeschilprocedure. Het proportionaliteitscriterium komt tot uitdrukking in artikel 1019z Rv. Dit artikel bepaalt dat de rechter het verzoek moet afwijzen indien een
beslissing onvoldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een
vaststellingsovereenkomst. De memorie van toelichting licht het artikel nader toe: ‘De
investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.101
In tegenstelling tot de in de vorige paragraaf besproken niet-ontvankelijk verklaring wordt bij een afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium wél inhoudelijk naar de zaak gekeken. Toch is de uitkomst weinig verschillend. Bij de afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium kunnen partijen veelal ook niet verder, omdat er geen beslissing op
het geschil wordt gegeven.102 De afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium heeft
aldus ook te gelden als een vertragende factor. Wederom vanwege het feit dat de onderhandelingen gedurende de procedure stil liggen en partijen na de beslissing terug bij af
zijn.103 Uit eigen onderzoek blijkt dat de doorlooptijd van zaken waarin er een afwijzing
plaatsvond op grond van het proportionaliteitscriterium gemiddeld 5,2 maanden betrof in
2016 en 2017.104 Voor de rechter is daarom weer een belangrijke functie weggelegd.
4.4.1 Eigen bevindingen
Tijdens het onderzoek naar de deelgeschiluitspraken in 2016 en 2017 is gebleken dat in 15 van de 108 deelgeschilprocedures het verzoek is afgewezen op grond van het proportionaliteitscriterium. Dit betreft bijna 14% van de gevallen en is daarmee een veelvoorkomende uitspraak.
In twaalf van de bovengenoemde gevallen blijkt dat de rechter het verzoek afwijst omdat de feiten niet voldoende vaststaan en er daarom nadere bewijsvoering nodig is. De rechter laat in
deze zaken de kosten, tijd en moeite zwaarder wegen dan het belang van de zaak.105 In de
drie overige zaken komt de rechter tot een afwijzing van het verzoek met als reden dat de
101 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 18.
102 De Groot & Van Oers 2015, p. 59.
103 Wesselink 2014, p. 55.
104 Gebaseerd op 10 van de 15 uitspraken, omdat niet in iedere uitspraak de benodigde gegevens waren
opgenomen.
26
beslissing niet zou kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een
vaststellingsovereenkomst. In een van deze zaken zou met een beslissing zelfs het gehele geschil finaal worden beslecht. Daarvoor is de deelgeschilprocedure niet in het leven geroepen en dergelijke geschillen dienen dan ook in een bodemprocedure aan de orde te
komen.106 In de literatuur is al eens onderzoek gedaan naar de mate waarin verzoeken worden
afgewezen op grond van het proportionaliteitscriterium en welke redenen hieraan ten grondslag liggen. Zo is onderzoek gedaan naar de 65 deelgeschiluitspraken in de periode van
2 juli 2014 tot en met 1 juli 2015.107 Uit dit onderzoek is gebleken dat ook in die periode
onvoldoende duidelijkheid over de feiten de voornaamste reden was voor afwijzing van het verzoek. Dit ligt in lijn met de resultaten uit het onderzoek van deze scriptie. Partijen zouden naar aanleiding van deze constatering de feiten van een zaak in de toekomst, voor zover mogelijk, beter kunnen onderbouwen alvorens zij een deelgeschil starten. Nu duidelijk is dat de rechter een deelgeschil afwijst als de feiten onvoldoende vaststaan, kan het ook van belang zijn dat partijen eerst zelf nadere bewijsvoering verrichten om onnodige vertraging en een afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium te voorkomen.
Zoals eerder vermeld kan de rechter die een faciliterende rol aanneemt, voorkomen dat een afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium slechts zorgt voor vertraging in de onderhandelingen. Echter, in 2015 bleek dit nog geen standaardpraktijk te zijn voor
rechters.108 Na een onderzoek naar de uitspraken in 2016 en 2017 kan een zelfde conclusie
worden getrokken. Slechts in 60% van de gevallen geeft de rechter handreikingen voor de buitengerechtelijke onderhandelingen mee en zodoende ligt er dus nog ruimte voor een actiever optreden. Hier volgen enkele voorbeelden van zaken waarin de rechter wel suggesties meegeeft. De rechtbank Rotterdam gaf in een zaak tijdens de mondelinge behandeling het advies om de procedure via artikel 96 Rv om te zetten in een gewone dagvaardingsprocedure. Partijen maakten hier echter geen gebruik van, met als gevolg dat de
rechtbank de deelgeschilprocedure afwees.109 De rechtbank Den Haag besliste in een andere
zaak dat een afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium noodzakelijk was, maar dat op voorhand wel al kon worden aangegeven dat de rechtbank geneigd was om de lezing
van de feiten die verzoeker gaf te volgen.110 In twee andere zaken oordeelde de rechtbank op
106 Rb. Rotterdam 7 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4243.
107 De Groot & Van Oers 2015, p. 59.
108 Wesselink 2016, p. 87.
109 Rb. Rotterdam 7 juni 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4243 r.o. 4.2- 4.4.
27
een vergelijkbare manier. Zo gaf de rechtbank Den Haag tijdens de mondelinge behandeling aan dat ook indien vast zou komen te staan dat de door verzoeker gestelde feiten juist zijn, er
nog geen schending van de zorgplicht van verweerder kan worden aangenomen.111 In een
zaak aanhangig gemaakt bij de rechtbank Gelderland overwoog de rechter dat indien de feiten, zoals gesteld door verzoeker, zouden komen vast te staan, er nog geen sprake zou zijn
van causaal verband met het opgelopen letsel.112 In enkele andere zaken gaf de rechter slechts
kleinere suggesties, zoals het verrichten van een getuigenverhoor en het inschakelen van een
deskundige.113 Ten slotte is het wederom niet mogelijk gebleken om te onderzoeken of
bovengenoemde suggesties hebben geleid tot het versneld afwikkelen van de personenschadezaak. Zoals in de vorige paragraaf ook is aangegeven, is de verwachting wel dat dergelijke suggesties de onderhandelingen kunnen stimuleren en dat er om deze reden nog ruimte ligt voor rechters om hierin actiever op te treden.
4.5 Conclusie
In dit hoofdstuk zijn drie factoren onderzocht die volgens Wesselink een vertragende werking kunnen hebben in de deelgeschilprocedure. Door middel van een eigen jurisprudentieonderzoek en een vergelijking met de resultaten van Wesselink is de relevantie van deze factoren nader bekeken. Concluderend kan worden gesteld dat alle onderzochte factoren nog voorkomen en relevant zijn in de hedendaagse rechtspraktijk.
Ten eerste is uit onderzoek gebleken dat de doorlooptijd van een deelgeschilprocedure in de jaren 2016 en 2017 is verslechterd ten opzichte van de doorlooptijd in 2010 tot en met 2015. Dit betekent dat de deelgeschilprocedure voor meer vertraging zorgt en dat het daarom van belang is dat de doorlooptijd in de toekomst in de gaten wordt gehouden. Vervolgens is ook gebleken dat zowel de niet-ontvankelijk verklaring als de afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium zorgen voor vertraging in de onderhandelingen. Bij beide uitspraken zijn partijen na de procedure terug bij af. Hierbij is het enerzijds belangrijk dat partijen in hun verzoek de feiten voldoende onderbouwen en anderzijds is er een grote rol voor de rechter weggelegd. Indien rechters in hun beschikking suggesties meegeven aan partijen is de verwachting dat de onderhandelingen weer kunnen worden opgepakt. Bij een niet-ontvankelijk verklaring is gebleken dat de rechter actief gebruik maakt van deze
111 Rb. Den Haag 8 februari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:2624 r.o. 4.3- 4.4.
112 Rb. Gelderland 1 maart 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4228 r.o. 2.10-2.11.
113 Zie bijvoorbeeld: Rb. Gelderland 30 mei 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:4220; Rb. Gelderland 22 juni 2017,
28
faciliterende rol en dat in alle onderzochte gevallen ook daadwerkelijk suggesties zijn meegegeven. Dit is een positieve uitkomst, omdat de verwachting is dat de niet-ontvankelijk verklaring hierdoor een minder vertragend effect heeft. Echter, bij een afwijzing op grond van het proportionaliteitscriterium is dit nog geen standaardpraktijk gebleken. Om deze reden ligt hier voor rechters nog enige ruimte voor verbetering in de toekomst.
29
Hoofdstuk 5
De kostenbegroting
5.1 Inleiding
In vergelijking tot de andere knelpunten verhit de kostenbegroting de gemoederen de
afgelopen jaren het meest.114 Het onderzoek in dit hoofdstuk richt zich daarom op de vraag of
de kosten ook nu nog een knelpunt vormen en op welke manier dit tot uiting komt. Achtereenvolgens komen in dit hoofdstuk de volgende onderwerpen aan bod: het wettelijk kader, het gebrek aan uniformiteit en de eigen schuld.
5.2 Wettelijk kader
De kostenbegroting is geregeld in artikel 1019aa Rv. Ingevolge lid 1 begroot de rechter de kosten van de procedure aan de kant van het slachtoffer en worden deze kosten in beginsel (volledig) vergoed door de aansprakelijk gestelde partij. Reden hiervoor is dat de proceskosten van het slachtoffer -merkwaardig genoeg- worden gezien als buitengerechtelijke kosten en daarom worden begroot aan de hand van artikel 6:96 lid 2
BW.115 De rechtvaardiging voor dit voor het slachtoffer gunstige kostenregime is gelegen in
het feit dat deelgeschilprocedure sterk is verbonden met het buitengerechtelijk afwikkelingstraject. De kosten van deze procedure worden aldus beschouwd als kosten die
zijn gemaakt tijdens de buitengerechtelijke afwikkeling van de zaak.116 De financiële drempel
voor slachtoffers om een deelgeschilprocedure te starten is hierdoor laag. Wel is van belang dat slechts de redelijke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Hierbij dient voldaan te worden aan de ‘dubbele redelijkheidstoets’: de kosten moeten in redelijkheid zijn gemaakt
en ook de hoogte van de kosten moet redelijk zijn.117 De rechter heeft hierbij de mogelijkheid
de kosten te matigen tot een hoogte die hij redelijk acht. Het begroten van de kosten levert niet automatisch een executoriale titel op, maar hiertoe kan als onderdeel van het gehele
verzoek wel om worden verzocht.118 Alleen indien de aansprakelijkheid van de verweerder is
komen vast te staan, zal de rechter doorgaans deze partij ook veroordelen tot vergoeding van de kosten ex artikel 1019aa Rv. Voorts bepaalt lid 2 dat de kosten niet ‘van kleur kunnen verschieten’ indien het geschil later alsnog wordt voorgelegd in een bodemprocedure. Dit is een uitzondering op hetgeen in het algemeen in het burgerlijk procesrecht geldt. Artikel 237
114 Zie voor de perikelen inzake de kostenbegroting bijvoorbeeld: Franke 2013, p. 111 e.v.; Keizer 2014, p. 5
e.v.; Kerekes 2014; Wesselink 2016, p. 103 e.v.; Boersma 2017.
115 Colsen 2011, p. 112.
116 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 4, 19.
117 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 12.
30
Rv regelt namelijk dat de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten wordt veroordeeld. In de deelgeschilprocedure ligt dit anders. Indien de kosten eenmaal ten laste van de aansprakelijk gestelde partij zijn gebracht, dan zullen deze kosten daar ook blijven en kunnen
ze zodoende niet van kleur verschieten.119 Lid 3 bepaalt dat het slachtoffer eveneens niet met
de kosten van de procedure kan worden geconfronteerd indien de beslissing van de
deelgeschilrechter in het voordeel van de verweerder uitvalt.120 Dit betekent dat ook de in het
algemeen in het burgerlijke procesrecht geldende proceskostenveroordeling uit artikel 289 Rv niet van toepassing is. De reden hiervoor is wederom gelegen in het feit dat de procedure nauw verbonden is met de buitengerechtelijke onderhandelingsfase. Hierin zou het slachtoffer ook niet het risico lopen de door de wederpartij gemaakte kosten te moeten
vergoeden.121 Ten slotte is uitdrukkelijk geen plaats voor het begroten van de kosten ex
artikel 1019aa Rv indien het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard door de rechter.122
Logischerwijs zullen de kosten niet worden begroot indien er geen sprake blijkt te zijn van een deelgeschil. Ook indien het verzoek wél ontvankelijk is, worden de kosten desondanks niet begroot wanneer het verzoek onnodig en onterecht is ingesteld of wanneer niet aan de
dubbele redelijkheidstoets is voldaan.123
5.3 Gebrek aan uniformiteit
De rechter dient bij ieder deelgeschil te bepalen of de kosten die de verzoeker stelt te hebben gemaakt ook als redelijke kosten van de procedure kunnen worden aangemerkt. De redelijke kosten worden, zoals gezegd, bepaald aan de hand van de dubbele redelijkheidstoets. Vooral de toets betreffende de hoogte van de kosten blijkt moeilijkheden mee te brengen in de praktijk. Rechters hebben namelijk een grote beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de hoogte van de redelijke kosten met als gevolg dat er in de praktijk enorme variëteit bestaat. In de literatuur is daarom meerdere malen een oproep gedaan voor een meer eenduidige
toepassing van de kostenbegroting in een deelgeschilprocedure.124 Zowel voor de slachtoffers
als de aangesproken partij is het met de standaardisering van de kosten beter mogelijk een
inschatting te maken van het kostenrisico.125 Daarnaast zal ook de rechter bij het vellen van
119 Kamerstukken II 2008/ 09, 31 518, nr. 13. Zie ook Colsen 2011, p.112.
120 Keizer 2014, p. 6.
121 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 19.
122 Zie bijvoorbeeld: Rb. Overijssel 21 december 2016, ECLI:NL:RBOVE:2016:5158.
123 Kamerstukken II 2007/ 08, 31 518, nr. 3, p. 12. Zie bijvoorbeeld: Rb. Midden-Nederland 9 november 2016,
ECLI:NL:RBMNE:2016:7080.
124 Zie bijvoorbeeld: Franke 2013, p. 113; Kerekes 2014, p. 52; Boersma 2017, p. 18