• No results found

Trait anger als moderator op de relatie tussen woede en executief functioneren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Trait anger als moderator op de relatie tussen woede en executief functioneren"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Trait Anger als Moderator op de Relatie Tussen Woede en

Executief Functioneren

Guusje van Blokland 10343059

27 mei 2016 Marien Lievaart

(2)

Abstract

De invloed van trait anger op de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren werd middels dit experiment onderzocht bij 32 mannen. Alle deelnemers ondervonden een woede inductie middels een woede-interview. Op de voormeting werd trait

anger gemeten (score op de STAXI-2). Op zowel de voor- als nameting werd de mate van

emotionele reactiviteit gemeten (score op de PANAS), alsook de mate van executief

functioneren (accuratesse op een GoNoGo taak). Uit het onderzoek bleek dat mensen met een hoge STAXI-2 score kleinere samenhang hadden tussen de scores op de PANAS en de accuratesse op de GoNoGo taak. Een hoge mate van trait anger had een modererend negatief effect op de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren.

(3)

Trait Anger als Moderator op de Relatie Tussen Woede en Executief Functioneren Woede is één van de zes universele emoties van de mens. Woede zorgt voor een adaptieve reactie op een provocerende stimulus (Gray & Bjorklund, 2014). Dit tijdelijke en contextafhankelijke gevoel van woede als reactie op een stimulus wordt ook wel state anger genoemd. State anger is van nature adaptief, maar wordt dysfunctioneel als het zich

ontwikkelt tot een sterke dispositie tot woede, ook wel trait anger genoemd. Trait anger beschrijft een persoonlijkheidstrek die de frequentie, intensiteit en duur van woede episodes beïnvloedt. Elk individu bezit een mate van trait anger, echter bezitten sommigen deze eigenschap in een dergelijk hoge mate dat het dysfunctioneel kan worden en interfereert met dagelijkse bezigheden (Lievaart et al., 2016b). Een hoge mate van trait anger (HTA) kan een onderliggende oorzaak zijn van psychopathologie, zoals in stemmingsstoornissen of

stoornissen met impulscontrole (Wilkowski & Robinson, 2010). Kennis van de factoren, die samenhangen met trait anger, kan inzicht bieden voor de behandeling van deze stoornissen. Anders gezegd, om mensen adequaat te kunnen behandelen, is het belangrijk om te weten hoe individuele verschillen in het ervaren en uiten van woede tot stand komen. Het huidige onderzoek tracht kennis bij te dragen omtrent dit vraagstuk.

Individuele verschillen in het ervaren en uiten van woede zouden kunnen komen door verschillen in emotionele reactiviteit. Emotionele reactiviteit is het verschil in de beleving van emotie na de blootstelling aan een stimulus. De state-trait anger theorie stelt dat mensen met HTA zich inderdaad onderscheiden van mensen met een lage mate van trait anger (LTA) doordat zij van nature emotioneel reactiever zijn. Mensen met HTA zouden makkelijker boos worden en meer intens boos worden dan mensen met LTA (Deffenbacher et al., 1996b). Bovendien bleek ook dat woede episodes van mensen met HTA op verschillende dimensies verschillen van de episodes van mensen met LTA. Mensen met HTA rapporteerden de episodes als meer intens, vaker voorkomend en langer van duur (Deffenbacher et al., 1996b;

(4)

Tafrate, Kassinove & Dundin, 2002). Ook vonden Hazebroek, Howells en Day (2001) dat bij een blootstelling aan dezelfde stimulus mensen met HTA een grotere emotionele reactiviteit vertoonden, dan mensen met LTA. Een verklaring voor de grotere emotionele reactiviteit in mensen met HTA zou kunnen zijn dat deze mensen geneigd zijn om een aandachtsbias te vertonen, waardoor zij meer aandacht richten op negatieve stimuli, zodat zij deze sneller en effectiever kunnen verwerken (Schultz, Grodack & Izard, 2010).

Tot nu toe is besproken dat mensen met HTA emotioneel reactiever zouden zijn dan mensen met LTA. Deze grotere emotionele reactiviteit had als gevolg dat mensen met HTA woede episodes frequenter, intenser en langer meemaken, omdat zij woede minder goed zouden kunnen reguleren (Deffenbacher et al., 1996b). Regulatie van woede wordt gefaciliteerd door de cognitieve controle van de hersenen, ook wel executief functioneren genoemd. Executief functioneren helpt een persoon bij het reguleren en plannen van gedachten en gedrag aan de hand van eerder gestelde doelen (Denny & Siemer, 2012). Het

integrative cognitive model (ICM) van Wilkowski en Robinson (2010) gaat hier dieper op in

en veronderstelt dat executief functioneren een rol speelt bij de regulatie van woede. In een bedreigende situatie zouden woede en agressie zouden als gevolg van goed executief functioneren gereguleerd en geïnhibeerd kunnen worden. Volgens het ICM zouden mensen met HTA over minder goede executieve functies beschikken, dan mensen met LTA. Mensen met HTA zouden meer moeite hebben met het uitoefenen van cognitieve controle, wanneer zich een bedreigende situatie voordoet, waardoor zij hun emoties en gedrag minder kunnen reguleren en meer emotionele reactiviteit vertonen. Aansluitend bij deze theorie werd gevonden dat mensen met een frontale kwab dysfunctie, wat gelinkt is aan verminderd executief functioneren, meer moeite hadden met het reguleren van hun emoties en gedrag (Hawkins & Trobst, 2000). Ook bleek uit een meta-analyse dat er bewijs was voor een afwijkende werking van de prefrontale cortex bij mensen die problemen hadden met

(5)

problemen met het reguleren en inhiberen van agressie (Raschle, Menk, Fehlbaum, Tshomba & Stadler, 2015)1. Deze onderzoeken concluderen dat moeite hebben met emotieregulatie in verband staat met een afwijkende werking van de prefrontale cortex en dus het executief functioneren.

Zoals eerder besproken faciliteert prefrontale cortex de executieve functies,

waaronder het vermogen om gedrag en emoties te inhiberen. Het inhibitievermogen lijkt erg belangrijk te zijn in het controleren en reguleren van woede en agressief gedrag (Denny & Siemer, 2012). Enkele eerdere onderzoeken hebben gekeken hoe het inhibitievermogen van de mensen in verband staat met de regulatie van woede en agressie. In het

elektro-encefalogram (EEG) onderzoek van Chen, Tien, Juan, Tzeng en Hung (2005), waar zij het executief functioneren onderzochten van geweldsmisdadigers, vonden zij dat

geweldsmisdadigers een lagere amplitude hadden van hun N2 golf als zij een respons moesten inhiberen, wat in verband stond met een mindere mate executief functioneren. Ook lieten mensen die veel dysfunctionele woede vertoonden eveneens op een EEG-meting een verminderd vermogen tot controle van hun gedrag en ook een hogere mate van impulsiviteit zien (Jaworska et al., 2012). Mensen met woede- en agressieproblemen leken een

neurologische basis te hebben voor een verminderd inhibitievermogen. Dit werd niet gevonden in EEG onderzoek door Lievaart et al. (2016b), waarbij de P3 en N2 golven van HTA individuen tijdens het uitvoeren van een GoNoGo taak vergeleken werden met LTA individuen. De gemixte resultaten uit voorgaande onderzoeken duiden op onduidelijkheid rondom de samenhang tussen executief functioneren, woede en trait anger.

Bovenop de bevindingen van de neurocognitieve onderzoeken over de relatie tussen het executief functioneren en woede, zijn er ook gedragsexperimentele onderzoeken

1 Woede is sterk gekoppeld aan agressie. Woede zou de onderliggende emotie van reactieve agressie zijn, omdat

woede en reactieve agressie dezelfde onderliggende cognities zouden hebben (Averill, 1983; Wilkowski & Robinson, 2008). Door de overeenkomst tussen beide concepten wordt er van uit gegaan dat onderzoeken over agressie te generaliseren zijn naar onderzoeken over woede.

(6)

uitgevoerd om deze link aan te tonen. Onderzoek van Bresin en Robinson (2013) toonde aan dat mensen een verminderd executief functioneren vertoonden bij het voelen van woede. Mensen bleken na een woede inductie minder goed hun responsen te kunnen inhiberen. Daarbovenop bleken mensen met HTA hier meer last van te hebben dan mensen met LTA. Onderzoek van Wilkowski en Robinson (2010) toonde aan dat mensen met HTA van nature niet bleken te verschillen van mensen met LTA in hun vermogen tot cognitieve controle uitoefenen. Echter als zij geprimed werden met vijandige stimuli, bleken mensen met HTA slechter in staat te zijn cognitieve controle uit te oefenen, dan mensen met LTA. Hun vermogen tot het uitoefenen van cognitieve controle leek dus meer verstoord door woede. Aanvullend op deze resultaten vonden Wilkowski, Crowe en Ferguson (2015) dat de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren wederzijds was. Het bleek dat het oproepen van cognitieve controle voorafgaand aan een taak een positieve invloed had op het reguleren van agressie. Dit suggereert dat executief functioneren een inhiberende werking kan hebben op het reguleren van emoties en dus in verband kan worden gebracht met

emotionele reactiviteit. Uit de bovengenoemde onderzoeken bleek een negatieve samenhang tussen zowel woede en executief functioneren, als trait anger en executief functioneren.

Hoewel in onderzoek een samenhang werd gevonden tussen de factoren emotionele reactiviteit, trait anger en executief functioneren, is er nog weinig duidelijk over de interactie tussen deze drie factoren. Het moderende effect van trait anger op de relatie tussen

emotionele reactiviteit en executief functioneren is nog onduidelijk, omdat er onvoldoende onderzoek naar is gedaan. Deze interactie is wel onderzocht bij de factoren trait agression, woede en inhibitievermogen. Er bleek dat mensen met een hoge mate van trait agression meer moeite hadden om hun responsen te inhiberen bij het zien van boze gezichten dan bij het zien van blije gezichten. Mensen met een lage mate van trait agression leken geen verschil in inhibitievermogen te ervaren als respons op de gezichten (Denny & Siemer,

(7)

2012). Door de eerder genoemde gelijkenissen tussen agressie en woede zou het aannemelijk kunnen zijn dat trait anger net zoals bij trait agression de relatie tussen woede en executief functioneren modereert. Het onderzoek van Wilkowski en Robinson (2008) heeft wel gekeken naar de samenhang van trait anger en executief functioneren, nadat mensen

geprimed waren met stimuli die verband hielden met woede. Er bleek dat mensen met HTA

een groter effect ondervonden van emotionele stimuli op hun vermogen tot het inhiberen van hun responsen, dan mensen met LTA. Echter werd in dit onderzoek geen gebruikt gemaakt van een tijdsmeting van de emotionele staat, waardoor het onduidelijk blijft of de priming met woede daadwerkelijk zorgde voor een grotere emotionele reactiviteit. Zo kan er geen conclusie worden getrokken of de mensen met HTA een grotere vermindering in executief functioneren ervoeren door de priming met woede of doordat deze mensen zonder de prime al over mindere executieve functies beschikten.

Het huidige onderzoek tracht duidelijkheid te verschaffen omrent de interactie tussen

trait anger, emotionele reactiviteit en executief functioneren, door de emotionele staat te

manipuleren en deze herhaald te meten. Er zal worden gekeken of trait anger als moderator fungeert op de samenhang tussen executief functioneren en emotionele reactiviteit. Verwacht wordt dat een persoon met HTA een grotere vermindering in zijn cognitieve controle zal ondervinden naarmate hij meer emotionele reactiviteit voelt dan iemand met LTA. Ook zal er gekeken worden naar de relatie tussen trait anger en executief functioneren, waarbij

verwacht wordt dat mensen met HTA verminderde cognitieve controle zullen vertonen ten opzichte van mensen met LTA. Daarna zal er gekeken worden naar de relatie tussen trait

anger en emotionele reactiviteit, waarbij verwacht wordt dat mensen met HTA een grotere

reactiviteit ervaren na een woede inductie dan de mensen met LTA. Als laatst wordt er gekeken naar de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren, waarbij

(8)

verwacht wordt dat mensen die een grotere emotionele reactiviteit ervaren ook een grotere vermindering in cognitieve controle zullen ervaren.

Methode

Deelnemers

Aan het onderzoek deden 63 mannen mee. Deze mannen waren grotendeels

psychologiestudenten verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, die voor deelname aan het onderzoek proefpersoonpunten konden verkrijgen. De overige participanten, ook

studerende mannen, ontvingen geen beloning voor hun deelname. De mannen hadden gemiddelde leeftijd van 21,8 (SD=2,73) jaar. De deelnemers van dit onderzoek moesten aan enkele voorwaarden voldoen: (1) Deelnemers moesten tussen de 18-40 jaar oud zijn.

Deelnemers werden uitgesloten als zij ouder waren dan 40 jaar, om de reden dat een hoge leeftijd ook effect zou hebben op de prestatie van de GoNoGo taak. Eerder onderzoek heeft namelijk aangetoond dat een hogere leeftijd zou samenhangen met een verminderd inhibitie vermogen (Dempster, 1996); dit zou de relatie tussen woede en executieve functies kunnen beïnvloeden. (2) Deelnemers moesten van het mannelijke geslacht zijn. De reden dat alleen mannen in dit onderzoek werden onderzocht, was dat mannen hun woede meer

externaliserend uiten dan vrouwen, wat resulteert in een beter te meten resultaat (Deffenbacher et al., 1996a).

De deelnemers werden random verdeeld over de twee condities. Er werden 32

deelnemers toegewezen aan de woede conditie en 31 deelnemers toegewezen aan de neutrale conditie. Door deelnemers random te verdelen over beide condities, zou er minder kans zijn dat de groepen vooraf aan het onderzoek van elkaar zouden verschillen qua gemiddelde leeftijd, mate van trait anger, mate van executief functioneren en gemoedstoestand. Om de

(9)

hoofdvraag van huidig onderzoek te analyseren is alleen de data van de mannen uit de woedeconditie gebruikt voor de huidige analyses2.

Materialen

GoNoGo Taak

De gebruikte versie van de GoNoGo taak was een verkorte versie van de taak afkomstig van Lievaart et al. (2016b). Er werd in dit onderzoek gebruik gemaakt van twee

GoNoGo taken met ieder in totaal 240 afbeeldingen. Beiden versies waren identiek wat

betreft opzet en verschillen enkel van elkaar in de plaatjes die getoond worden. Beide

GoNoGo taken bestonden uit vier blokken. In de eerste twee blokken werden per blok 30

foto’s met een neutrale inhoud getoond en in de laatste twee blokken werden per blok 30 foto’s met een woede-gerelateerde inhoud getoond. Elke afbeelding werd vier keer

aangeboden. Door eerst neutrale afbeeldingen en daarna woede-gerelateerde afbeeldingen te tonen zouden priming- en carry-over effecten worden tegengaan van de woede-gerelateerde afbeeldingen op de neutrale afbeeldingen. De neutrale en woede-gerelateerde afbeeldingen van de taak werden gematched qua achtergrond en inhoud, om zo de validiteit van het experiment te waarborgen. Elke afbeelding werd voor 200 ms getoond en was omringd met een gele of blauwe rand. De kleur van de rand gaf aan of de stimulus een go signaal of een no

go signaal betrof. Een go signaal (gele rand) duidde op het zo snel mogelijk indrukken van de

toets ‘h’ op het toetsenbord. Een no go signaal (blauwe rand) duidde op het inhiberen van de respons om de ‘h’ toets in te drukken. De verhouding van go tot no go signalen was 3:1. Na het tonen van een afbeelding werd het scherm zwart voor 1020-1220 ms. De GoNoGo taak duurde in totaal 15 minuten. Voorafgaand aan de taak werden de deelnemers 23 oefenstimuli

2 Voor het beantwoorden van de hoofdvraag werd alleen de data van de deelnemers uit de woede-conditie

geanalyseerd. In dit onderzoek werd gekeken naar de emotionele reactiviteit op een woede inductie, die de mannen in de woede conditie ondervonden. De mannen in de neutrale conditie ondervonden geen manipulatie van woede en werden daarom niet emotioneel reactief. Hun data werd daarom niet gebruikt voor het

beantwoorden van de onderzoeksvraag. De data van de mannen in de neutrale conditie werd alleen gebruikt voor standaardisatie- en manipulatiecontroles.

(10)

aangeboden van neutrale afbeeldingen. Tussen de blokken door kreeg de deelnemer de gelegenheid om even pauze te houden. Dit zorgde ervoor dat de deelnemer niet uitgeput zou raken en zijn concentratie goed kunnen behouden. Als uitkomstmaat van de taak werd de accuratesse op de GoNoGo taak gemeten, i.e. het percentage correcte responsen op de no go

trials.

Positive and Negatieve Affect Scale

Om de mate van emotionele reactiviteit te meten werd de Positive and Negative Affect

Scale (PANAS) vragenlijst afgenomen (Watson, Clark & Tellegen, 1988). De PANAS

vragenlijst bestaat uit 20 items, waarvan 10 voor positief affect en 10 voor negatief affect, die gescoord worden op een visueel analoge schaal lopend van "totaal niet"(0) tot "totaal

wel"(100). Een voorbeeld vraag van de PANAS is “voelt u zich momenteel gespannen?”. In dit onderzoek werd alleen gekeken naar de items die irritatie, vijandigheid en boosheid maten, om zo te meten of een persoon zich boos voelde. De scores op deze items werd gemiddeld genomen om zo op een minimumscore van 0 of een maximumscore van 100 te komen. Een hogere score op de PANAS duidde op het meer voelen van woede. De

betrouwbaarheid van de negatief affect-schaal van de PANAS is α = .85 (Crawford & Henry, 2004).

State Trait Anger Expression Inventory-2

Om de mate van trait anger te meten, werd de Nederlandse versie van de State Trait

Anger Expression Inventory-2 (STAXI-2) vragenlijst afgenomen (Lievaart, Franken &

Hovens, 2016a). De STAXI-2 meet de ervaring en uiting van boosheid alsook de controle over woede. De STAXI-2 bestaat uit zes schalen: State anger, trait anger, woede-uiting-in, woede uiting-uit, woede controle-in en woede controle-uit. In dit onderzoek werd alleen de

trait anger schaal gebruikt, die zich richt op in welke mate de persoon de intensiteit,

(11)

beantwoord worden op een vierpunts Likert schaal (1=nooit, 2=soms, 3=vaak, 4=altijd). Een voorbeeld-item van de STAXI-2 is “ik voel me woedend worden wanneer ik iets goeds doe en dit wordt negatief gewaardeerd”. De STAXI-2 heeft een minimum score van 10 en een maximum score van 40. De STAXI-2 heeft een cut-off score van 21, wat duidde op HTA (Lievaart et al., 2016b). De trait anger schaal van de STAXI-2 beschikt over een

betrouwbaarheid tussen de α = .65-.82 (Lievaart et al., 2016a).

Exit Interview

Om te meten of er factoren waren die van invloed zouden kunnen zijn geweest op de resultaten werd er een exit interview afgenomen. Het exit interview is een vragenlijst met drie vragen, waar deelnemers onder andere werden gevraagd of zij het onderzoek serieus hadden genomen en of zij een idee hadden waar het onderzoek over ging. Deze vragenlijst werd na afloop beoordeeld door de proefleider. Indien een deelnemer factoren zou hebben

gerapporteerd die van invloed zouden kunnen zijn geweest op de resultaten van het

onderzoek, zou deze persoon uitgesloten worden van het onderzoek. Dit bleek niet het geval.

Procedure

Het onderzoek werd afgenomen op één meetmoment. Het onderzoek bestond uit twee blokken met een totale duur van twee uur met een pauze van 15 minuten. Om te oordelen of deelnemers aan de genoemde inclusiecriteria voldeden, werden ze voorafgaand aan hun deelname gevraagd hun naam, geslacht en leeftijd te noteren. Verder werden ze gevraagd de informatiebrochure van het onderzoek door te lezen en het informed consent te ondertekenen, indien zij instemden met hun participatie. Het onderzoek vond plaats in een afgesloten

(12)

Aan het begin van het onderzoek werden deelnemers random verdeeld over de neutrale- of de woede-conditie. In het eerste blok van het onderzoek werden de deelnemers gevraagd om de STAXI-2 in te vullen3.

Het tweede blok bestond uit drie delen: Een stemmingsinductie en een voor- en een nameting van zowel een PANAS als twee GoNoGo taken4. Op de voormeting werd gemeten wat het baseline niveau was van de emotionele staat en van executief functioneren middels de PANAS en de GoNoGo taak. Vervolgens werden de deelnemers in de neutrale conditie gevraagd om hun maaltijden van de afgelopen drie dagen op te schrijven en werden zij hier over geïnterviewd. Daarentegen doorliepen deelnemers in de woede conditie een woede inductie. Hen werd gevraagd drie recentelijke situaties te beschrijven waarin zij zich boos hadden gevoeld en welke nog onopgelost waren. Hiervoor kregen deelnemers ongeveer vijf minuten de tijd. Vervolgens werd een semigestructureerd interview afgenomen, waar één van de opgeschreven situaties gedetailleerd werd besproken. Dit interview werd afgenomen om woede bij de deelnemers te induceren en duurde ongeveer vijf tot tien minuten. De instructies voor dit semigestructureerde interview zijn te vinden in Bijlage 1.

Na dit interview werd de deelnemers gevraagd om nog een keer de PANAS in te vullen en de tweede GoNoGo taak te maken. Hierna werd een exit interview afgenomen. Als laatste werden de deelnemers bedankt voor hun deelname en werden de proefpersoonpunten uitgekeerd.

Data Analyse Plan

3 Daarnaast werden zij gevraagd nog enkele andere vragenlijsten in te vullen, waaronder de self-reported

psychotherapy scale, de social connectedness scale-revised en de verkorte jeugd trauma vragenlijst. Ook werd

hun gevraagd een vignettentaak te maken. Deze vragenlijsten en de taak zijn niet relevant voor het beantwoorden van de huidige onderzoeksvraag en worden derhalve niet gerapporteerd in dit verslag.

4 Ook werd in het tweede blok een gezichtentaak afgenomen, welke niet relevant is voor het beantwoorden van

(13)

Er werd vooraf aan het analyseren van de data een standaardisatiecontrole uitgevoerd, om te uit te sluiten dat een verschil in leeftijd tussen de deelnemers in beide condities van invloed zou kunnen zijn geweest op de uitkomsten. Dit werd onderzocht door middel van een t-test voor onafhankelijke steekproeven.

Verder werd gekeken of de GoNoGo taak werkte zoals deze beoogd werd te werken. Een repeated-measures ANOVA werd uitgevoerd op de accuratessescores op de voormeting met twee within-subjects variabelen de accuratesse van de responsen bij (1) de aard van de afbeelding (agressief vs neutraal) en (2) het inhibitierespons (Go vs NoGo).

Ook werd gekeken of de manipulatie van woede het gewenste effect teweeg had gebracht in het executief functioneren bij de deelnemers. Dit werd onderzocht aan de hand van een repeated-measures ANOVA met de scores op de GoNoGo taak als within-subjects variabele en de conditie als between-subjects variabele.

Een laatste manipulatiecheck werd uitgevoerd om te onderzoeken of de woede-inductie het gewenste effect had. Dit werd onderzocht aan de hand van een

repeated-measures ANOVA uitgevoerd met de scores op de PANAS als within-subjects variabele en de

conditie als between-subjects variabele.

Om een antwoord op de hoofdvraag van huidig onderzoek te krijgen, werd er gekeken naar de modererende invloed van trait anger op de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren. Dit werd onderzocht aan de hand van een regressieanalyse met PROCESS, waarbij trait anger werd ingevoerd als moderator variabele, emotionele

reactiviteit als onafhankelijke variabele en executief functioneren als afhankelijke variabele. Er werd gekeken of de scores op de STAXI-2 invloed hadden op de verschilscores5 op de PANAS en de verschilscores op de GoNoGo taak.

5

(14)

Als laatste werd de samenhang tussen trait anger, emotionele reactiviteit en executief functioneren bij deelnemers in de woede conditie geanalyseerd aan de hand van een

correlatietabel. Hierbij werd eerst gekeken naar de samenhang tussen scores op de STAXI-2 en verschilscores op de PANAS, daarna naar de samenhang tussen scores op de STAXI-2 en de verschilscores op de GoNoGo taak, en tot slot naar de samenhang tussen verschilscores op de PANAS en de verschilscores op de GoNoGo taak.

Resultaten

Tijdens het onderzoek zijn er geen deelnemers uitgevallen. Wel bleek van drie deelnemers data te missen. Er ontbrak data op de GoNoGo taak van twee deelnemers en data van de STAXI-2 van één deelnemer. Er werd besloten om deze personen in de dataset te houden, hun ingevulde data te gebruiken voor de analyses en hun pairwise te excluderen van de analyses waarbij hun data miste.

Verder werd er tijdens het analyseren van de data één deelnemer geëxcludeerd van de analyse. De scores van deze persoon werden geclassificeerd als outliers en werden daarom uit de dataset verwijderd. Na de exclusie van deze deelnemer deden er nog 62 deelnemers mee aan het onderzoek, waarvan 32 deelnemers in de woede conditie zaten.

Bij alle analyses in dit onderzoek is een significantieniveau van α = .05 aangehouden. Vooraf aan het analyseren van de data gekeken of de deelnemers in de condities niet significant van elkaar verschilden in leeftijd. Uit de resultaten bleek er geen verschil te zijn tussen de gemiddelde leeftijd van de deelnemers in de woede conditie(M=21,32, SD=2,27) en de gemiddelde leeftijd van de deelnemers in de neutrale conditie(M=22,31, SD=3,11),

(15)

Tabel 1. De Gemiddelde Accuratesse op de GoNoGo Taak en Bijbehorende

Standaarddeviaties(tussen Haakjes) op de Voor- en de Nameting voor de Neutrale- en de Woedeconditie.

Conditie Inhibitie Voormeting Nameting

Neutraal Go 0,98(0,02) 0,99(0,02)

No Go 0,76(0,14) 0,74(0,16)

Woede Go 0,98(0,05) 0,98(0,05)

No Go 0,74(0,15) 0,71(0,18)

Allereerst werd gekeken of de GoNoGo taak werkte zoals deze beoogd werd te werken. De gegevens over de accuratesse van de deelnemers op de GoNoGo taak worden weergegeven in Tabel 1. Uit de resultaten bleek een effect van inhibitierespons (Go vs No

Go) op de accuratesse, F(1,59)=210,69, p<0,01, waarbij deelnemers minder accuraat

presteerden op No Go trials dan op Go trials. Ook bleek een effect van de aard van de afbeelding(neutraal vs agressief) op de accuratesse, F(1,59)=8,84, p<0,01, waarbij de deelnemers minder accuraat presteerden agressieve afbeeldingen als neutrale afbeeldingen. Tot slot bleek er geen significant interactie effect te zijn van de aard van de afbeelding en het inhiberen van een respons, F(1,59)=1,95, p=0,17. Deze resultaten laten zien dat de GoNoGo taak werkte zoals deze beoogd werd te werken.

Verder werd gekeken of de manipulatie van woede het gewenste effect teweeg had gebracht in het executief functioneren bij de deelnemers van de woedeconditie. Uit de resultaten bleek het effect van tijd bleek significant, F(1,58)=4,40, p=0,04, waarbij deelnemers op de nameting een vermindering van accuratesse ervoeren. Het effect van conditie bleek niet significant, F(1,58)=0,42, p=0,52. Als laatste bleek het interactie effect tussen tijd en conditie ook niet significant, F(1,58)=0,70, p=0,79. De deelnemers in de

(16)

woedeconditie ervoeren geen grotere vermindering in hun accuratesse op de GoNoGo taak ten opzichte van de deelnemers in de neutrale conditie. Deze resultaten laten zien dat de manipulatie niet het gewenste effect teweeg had gebracht in het executief functioneren.

Tabel 2. Gemiddelde Scores op de PANAS en Bijbehorende Standaarddeviaties(tussen

Haakjes) op de Voor- en de Nameting voor de Neutrale- en de Woedeconditie.

Conditie Voormeting Nameting Effect

Woede 14,68 (2,87) 22,34 (3,06) 7,67

Neutraal 10,10 (1,98) 8,27 (1,78) -1,83

noot effect = nameting - voormeting

Ook werd er gekeken of de manipulatie van woede het gewenste effect teweeg had gebracht in de emotionele reactiviteit van de deelnemers in de woedeconditie. De gemiddelde scores en de bijbehorende en standaarddeviaties op de PANAS van beide condities worden weergegeven in Tabel 2. Uit de analyse bleek dat het effect van tijd niet significant,

F(1,60)=2,52, p=0,12. Het effect van conditie bleek wel significant, F(1,60)=9,32, p<0,01.

Tot slot bleek een significant interactie effect van conditie en tijd, F(1,60)= 6,67, p=0,01. Deelnemers in de woedeconditie lieten een grotere toename in score op de PANAS zien dan deelnemers in de neutrale conditie. De manipulatie van woede bracht het gewenste effect teweeg bij de deelnemers in de woede conditie.

Tabel 3. Toetsingsresultaten van de Regressieanalyse met PROCESS met 95%

Betrouwbaarheidsintervallen (tussen Haakjes).

B SE B t P

(17)

Trait anger -0,01 (-0,00, 0,01) 0,00 -1,37 0,18 Emotionele reactiviteit -0,00 (-0,01, 0,00) 0,00 -1,88 0,07 Trait anger x Emotionele reactiviteit -0,00 (-0,00, 0,00) 0,00 -0,02 0,99

Om een antwoord te krijgen op de hoofdvraag van huidig onderzoek werd getoetst of

trait anger de relatie tussen executief functioneren en emotionele reactiviteit modereerde. De

resultaten van de regressieanalyse met PROCESS worden weergegeven in Tabel 3. Zoals te zien is in Tabel 3, bleek trait anger geen significante voorspeller voor executief functioneren,

b=-0,00 , t(30)=-1,88, p=0,18. Ofwel, de score op de STAXI-2 leek niet samen te hangen met

de accuratesse op de GoNoGo taak. Ook bleek de invloed van emotionele reactiviteit op executieve controle niet significant, b=-0,01, t(30)=-1,37, p=0,07, hetgeen betekent dat de verschilscore op de PANAS geen invloed had op de verschilscore op de GoNoGo taak. Als laatste werd er geen significante moderatie gevonden van trait anger op de relatie van emotionele reactiviteit en executief functioneren, b=-0,00, t(30)=-0,02, p=0,99. Echter bleek dat een hoge mate van trait anger6 wel zorgde voor een significante relatie tussen emotionele

reactiviteit en executief functioneren, b=-,003, t(30)= -2,73, p=0,01, waarbij een hoge score op de STAXI-2 samen ging met een minder sterke relatie tussen de verschilscores op de PANAS en de GoNoGo taak. Dit effect werd niet gevonden bij zowel een gemiddelde mate van trait anger, b=-,003, t(30)= -1,88, p=0,07, als een lage mate van trait anger, b=-,003,

t(30)= -1,29, p=0,20.

6

Een hoge mate van trait anger betekende dat deze personen meer dan een standaarddeviate verschilde van de gemiddelde score op de STAXI-2. Deze score kwam neer op 21,15, sinds de cut-off score van HTA op 21 ligt, kan er worden gezegd dat deze personen over de eigenschap HTA beschikten.

(18)

Als laatste werd gekeken naar de samenhang tussen trait anger, emotionele reactiviteit en executief functioneren bij deelnemers uit de woedeconditie. Uit resultaten bleek dat de verschilscores op de PANAS negatief samenhingen met de verschilscores op de

GoNoGo taak, r=-0,42, p=0,02. Een toename in woede hing samen met vermindering in

accuratesse op de taak. Verder bleek dat de score op de STAXI-2 niet significant samenhing met de verschilscores op de GoNoGo taak, r=0,07, p=0,72. Ook bleek dat de scores op de STAXI-2 niet samenhingen met de verschilscores op de PANAS, r=0,34, p=0,06. De samenhang tussen scores op de STAXI-2 en de verschilscores op de PANAS was marginaal significant. Mogelijk zou deze relatie met grotere steekproef significant kunnen zijn.

Uit de resultaten bleek een hoge mate van trait anger de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren te modereren. Er bleek dat een hoge mate van trait

anger een negatief modererend effect had op de relatie tussen emotionele reactiviteit en

executief functioneren. Verder bleek er een samenhang tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren te bestaan. Daarentegen bleek dat er geen significante samenhang was van trait anger op zowel executief functioneren als emotionele reactiviteit.

Discussie

In deze studie werd de invloed van trait anger op de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren onderzocht. Tegen verwachting in bleek dat alleen een hoge mate van trait anger een modererend negatief effect had op de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren. De samenhang tussen emotionele reactiviteit en

executief functioneren leek minder sterk te zijn bij mensen met HTA. Overigens werd er, zoals verwacht, geen effect gevonden van LTA op deze relatie. Verder werd er gekeken naar de directe effecten die de factoren op elkaar hadden. Daar bleek zoals verwacht dat de mate van emotionele reactiviteit negatief samenhing de mate van executief functioneren. Hoe bozer een persoon leek te worden, hoe minder goed hij executief functioneerde. Tegengesteld

(19)

aan verwachtingen werd er geen relatie gevonden tussen de mate van trait anger en de mate van executief functioneren. In hoeverre de persoon trait anger bezat, bleek niet van invloed op de cognitieve controle van de persoon. Als laatste bleek er, tegen verwachting in, ook geen relatie te zijn tussen emotionele reactiviteit en trait anger. Hoe bozer een persoon werd, leek niet de mate van trait anger, die een persoon bezat, te beïnvloeden.

De gevonden resultaten uit huidig onderzoek sloten niet geheel aan bij het ICM (Wilkowski & Robinson, 2010). Allereerst stelde het ICM dat mensen met HTA minder goed hun gedrag en emoties zouden kunnen reguleren als er zich een situatie voordeed die woede opriep, waardoor zij emotioneel reactiever zouden reageren. De resultaten uit huidig

onderzoek impliceerde dat mensen met HTA juist minder gevolgen zouden ondervinden van de bedreigende situatie op hun executief functioneren. Een verklaring voor het gevonden resultaat zou kunnen zijn dat mensen met HTA voorafgaand aan een woede-inducerende situatie hun cognitieve controle oproepen om minder invloed te ervaren van hun emotionele reactiviteit. Zij zouden dit copingsmechanisme kunnen hebben ontwikkeld om minder last te ervaren van HTA. Het oproepen van cognitieve controle vooraf aan de situatie kan de regulatie van emoties namelijk verbeteren (Wilkowski et al., 2015). Het oproepen van cognitieve controle zou kunnen verklaren waarom de samenhang tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren minder sterk was bij mensen met HTA.

Daarnaast stelde het ICM dat woede geïnhibeerd kon worden, als gevolg van goed executief functioneren. Resultaten uit de correlatieanalyse sloten hierbij aan en toonden aan dat een lagere emotionele reactiviteit inderdaad samenhing met beter executief functioneren. Tegenstrijdig aan dit resultaat, gaf de regressieanalyse middels PROCESS aan dat emotionele reactiviteit geen invloed had op executief functioneren toen trait anger als covariaat werd toegevoegd. Mogelijk beïnvloedt het toevoegen van de covariaat trait anger de samenhang

(20)

tussen emotionele reactiviteit en executieve functies, waardoor het uitblijven van een significant effect verklaard kan worden.

Het uitblijven van een samenhang tussen trait anger en executief functioneren zou kunnen worden verklaard aan de hand van de karakteristieken van de populatie waarbij dit onderzoek is uitgevoerd. Het effect van trait anger op executief functioneren wordt namelijk vaker niet gevonden bij studenten populaties, maar wel bij forensische patiënten, die vaker problemen ervaren met inhibitie en woede (Lievaart, 2016; Liu et al., 2015). Studenten populaties worden wellicht minder gekarakteriseerd door problemen met impulscontrole, als gevolg van hun woede, ten opzichte van de patiëntenpopulatie met woedeproblematiek. Hierdoor kan moeilijker zijn om een samenhang tussen trait anger en executief functioneren aan te tonen. Sinds er reden is om te denken dat bevindingen afwijken tussen deze populaties, is het belangrijk om te kijken of de samenhang tussen executief functioneren en trait anger verschilt tussen deze populaties.

Als laatste werd er net geen significante relatie gevonden tussen emotionele

reactiviteit en trait anger. Volgens de state-trait theorie hangt emotionele reactiviteit samen met trait anger, omdat mensen met HTA makkelijker en meer intens boos zouden worden dan mensen met LTA (Deffenbacher et al., 1996b). Een verklaring voor dit net niet significante resultaat is dat er gebruik gemaakt van een te kleine steekproef, wat kan

resulteren in een misrepresentatie van de populatie (Mook, 2011). Een kleine steekproef hoeft geen probleem te zijn, echter bleken ook de scores op de PANAS niet te voldoen aan de assumpties van normaliteit en gelijkheid van de varianties. Hierdoor was de kans groot dat de scores van deze steekproef afwijken van de scores van de getracht te meten populatie. In eerder onderzoek met een grotere steekproef werd er namelijk wel een samenhang tussen emotionele reactiviteit en trait anger gevonden (Hazebroek et al., 2001). In vervolg zou de

(21)

samenhang tussen trait anger en emotionele reactiviteit moeten worden onderzocht met een grotere sample om zo beweringen over de state-trait theorie te kunnen testen.

Naast de eerdergenoemde kleine sample en de niet voldane assumpties, zijn er meer beperkingen van huidig onderzoek. Allereerst leek er geen effect te zijn van de manipulatie van woede op de mate van executief functioneren. Deelnemers in beide condities

ondervonden dezelfde afname in hun accuratesse op de GoNoGo taak, terwijl de deelnemers in de neutrale conditie niet emotioneel reactief waren geworden. De gevonden vermindering in executief functioneren zou zo gelinkt kunnen worden aan vermoeidheid, in plaats van de ervaren woede (Persson, Welsh, Jonides & Reuter-Lorenz, 2007).

Ook zou er afgevraagd moeten worden of het uitblijven van een effect van de woede inductie verklaard kan worden doordat de vermindering van executief functioneren in sterker verband staat met reactief agressief gedrag dan woede. In eerder onderzoek waar dezelfde moderatie van trait agression werd onderzocht, werd namelijk wel een effect gevonden (Denny & Siemer, 2012). Uit dit onderzoek bleek dat mensen met een hoge mate van trait

agression meer moeite hadden om hun responsen te inhiberen, dan mensen met een lage mate

van trait agression, nadat zij geprimed waren met stimuli die verband hielden met agressie. Echter werd in dit onderzoek agressie geprimed en niet gemanipuleerd, waardoor niet uitgesloten kan worden de deelnemers daadwerkelijk agressie hebben ervaren. In

vervolgonderzoek zou er gekeken moeten worden welk verband woede en agressie hebben met executief functioneren.

Als laatste is af te vragen of de GoNoGo taak een adequate methode is om de executieve functies in kaart te brengen. Al in eerder onderzoek werd er ook geen relatie gevonden tussen trait anger en executief functioneren met behulp van de GoNoGo taak (Lievaart, 2016b). Miyake et al. (2000) stellen dat de executieve functies bestaan uit verschillende facetten, waaronder cognitieve flexibiliteit, inhibitievermogen en

(22)

werkgeheugen. Uit dit onderzoek bleek dat deze facetten van executief functioneren wel samenhangen met elkaar, maar ook onafhankelijk van elkaar kunnen opereren (Miyake et al., 2000). Sinds de GoNoGo taak alleen het inhibitievermogen meet, is het af te vragen in hoeverre het hele executieve functioneren in kaart wordt gebracht. Mogelijk zouden mensen met trait anger geen invloed ervaren op hun inhibitievermogen, maar wel invloed ervaren op andere facetten van executief functioneren. In vervolgonderzoek zouden er meerdere facetten van executief functioneren moeten worden gemeten, om zo een duidelijk beeld van executief functioneren te krijgen.

Een sterk punt van huidig onderzoek was dat het gebruik maakt van een woede inductie in plaats van priming met woede gerelateerde stimuli. In eerder onderzoek werd niet gekeken of priming de emotionele reactiviteit verhoogde, waardoor de moderatie van trait

anger op de relatie van emotionele reactiviteit en executief functioneren onduidelijk bleef

(Wilkowski & Robinson, 2008; Wilkowski & Robinson, 2010). Huidig onderzoek trachtte duidelijkheid te verschaffen omrent deze interactie door middel van het manipuleren van de emotionele staat. Er werd gevonden dat een hoge mate van trait anger de relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren negatief beïnvloedde. De relatie tussen emotionele reactiviteit en executief functioneren werd minder sterk als de persoon HTA bezat.

Huidig onderzoek maakt het vraagstuk over deze moderatie meer interessant, sinds de resultaten tegen de beweringen van het ICM en bewijs uit eerder onderzoek ingaan (Denny & Siemer, 2012; Wilkowski & Robinson, 2008; Wilkowski & Robinson, 2010). De resultaten uit dit onderzoek zouden kunnen worden verklaard, doordat mensen met HTA voorafgaand aan een woede-inducerende situatie hun cognitieve controle oproepen om minder invloed te ervaren van hun emotionele reactiviteit. Zij zouden dit copingsmechanisme kunnen hebben ontwikkeld om minder last te ervaren van HTA. Vervolgonderzoek zou meer duidelijkheid

(23)

moeten verschaffen over het bestaan van dit copingsmechanisme en eventueel of dit aangeleerd kan worden aan mensen met woedeproblemen. Kennis over dit

copingsmechanisme zou bijdragen aan de ontwikkeling van een interventie voor mensen met

woedeproblemen, zodat een dysfunctionele mate van woede en de onderliggende factor trait

(24)

Literatuurlijst

Averill, J. R. (1983). Studies on anger and aggression: Implications for theories of emotion. American psychologist, 38(11), 1145-1160.

Bogg, T., & Finn, P. R. (2010). A self-regulatory model of behavioral disinhibition in late adolescence: Integrating personality traits, externalizing psychopathology, and cognitive capacity. Journal of Personality, 78(2), 441-469.

Bresin, K., & Robinson, M. D. (2013). Losing control, literally: Relations between anger control, trait anger, and motor control. Cognition and Emotion, 27(6), 995-1012. Chen, C., Tien, Y., Juan, C., Tzeng, O. J. L., & Hung, D. L. (2005). Neural correlates of

impulsive-violent behavior an event related potential study. Neurchemistry, 16(11), 1213-1216.

Crawford, J. R., & Henry, J. D. (2004). The positive and negative affect schedule (PANAS): Construct validity, measurement properties and normative data in a large

non-clinical sample. British Journal of Clinical Psychology, 43, 245-265.

Deffenbacher, J. L., Oetting, E. R., Lynch, R. S., & Morris, C. D. (1996a). The expression of anger and its consequences. Behavioral Research and Therapy, 34(7), 575-590. Deffenbacher, J. L., Oetting, E. R., Thwaites, G. A., Lynch, R. S., Baker, D. A., Stark, R. S., . . . Eiswerth-Cox, L. (1996b). State-trait anger theory and the utility of the trait anger

scale. Journal of Counseling Psychology, 43(2), 131-148.

Dempster, F. N. (1992). The rise and fall of the inhibitory mechanism: Toward a unified theory of cognitive development and aging. Developmental Review, 12, 45-75. Denny, K. G., & Siemer, M. (2012). Trait agression is related to anger-modulated deficits in

response inhibition. Journal of Research in Personality, 46, 450-454. Gray, P., & Bjorklund, D. F. (2014). Psychology. New York: Worth Publishers.

(25)

Hawkins, K. A., & Trobst, K. K. (2000). Frontal lobe dysfunction and aggression:

Conceptual issues and research findings. Agression and Violent Behavior, 5(2), 147-157.

Hazebroek, J. F., Howells, K., & Day, A. (2001). Cognitive appraisals associated with high trait anger. Personality and Individual differences, 30, 31-45.

Jaworska, N., Berrigan, L., Fisher, D., Ahmed, A. G., Gray, J. Bradford, J., . . . Knott, V. (2012). A pilot study of electrocortical activity in dysfunctional anger: Decreased frontocortical activation, impaired attention control, and diminished behavioral inhibition. Aggressive Behavior, 38, 469-480.

Lievaart, M. (2016). Short Fuses & Bad Tempers: Neurocognitive Insights in Trait Anger (Doctor). Erasmus University Rotterdam.

Lievaart, M., Franken, I. H. A., & Hovens, J. E. (2016a). Anger assessment in clinical and nonclinical populations: Further validation of the state-trait anger expression inventory-2. Journal of Clinical Psychology, 72(3), 263-278.

Lievaart, M., van der Veen, F. M., Huijding, J., Naeije, L., Hovens, J. E., & Franken, I. H. (2016b). Trait anger in relation to neural and behavioral correlates of response inhibition and error-processing. International Journal of Psychophysiology, 99, 40-47.

Liu, Y., Zhan, X., Li, W., Han, H., Wang, H., Hou, J., . . . Wang, Y. (2015). The trait anger affects conflict inhibition: A go/nogo ERP study. Frontiers in Human Neuroscience,

8, 1-5.

Miyake, A., Friedman, N. P., Emerson, M. J., Witzki, A. H., Howerter, A., & Wager, T. D. (2000). The unity and diversity of executive functions and their contributions to complex “frontal lobe” tasks: A latent variable analysis. Cognitive psychology, 41(1), 49-100.

(26)

Mook, D. G. (2011). Psychological research: The ideas behind the methods. London: Norton. Persson, J., Welsh, K. M., Jonides, J., & Reuter-Lorenz, P. A. (2007). Cognitive fatigue of executive processes: Interaction between interference resolution tasks.

Neuropsychologia, 45(7), 1571-1579.

Raschle, N. M., Menks, W. M., Fehlbaum, L. V., Tshomba, E., & Stadler, C. (2015). Structural and functional alterations in right dorsomedial prefrontal and left insular cortex co-localize in adolescents with aggressive behaviour: An ALE meta-analysis.

Plos One, 10(9), 1-24.

Roberton, T., Daffern, M., & Bucks, R. S. (2011). Emotion regulation and aggression.

Agression and Violent Behavior, 17, 72-82.

Schultz, D., Grodack, A., & Izard, C. E. (2010). State and trait anger, fear, and social information processing. In M. Potegal, G. Stemmler, & C. Spielberger (Ed. 1),

International Handbook of Anger (pp. 311-325). New York: Springer.

Tafrate, R. C., Kassinove, H., & Dundin, L. (2002). Anger episodes in high- and low-trait-anger community adults. Journal of Clinical Psychology, 58(12), 1573-1590. Watson, D., Clark, L. A., & Tellegen, A. (1988). Development and validation of brief

measures of positive and negative affect: The PANAS scales. Journal of Personality

and Social Psychology, 54(6), 1063-1070.

Wilkowski, B. M., Crowe, S. E., & Ferguson, E. L. (2015). Learning to keep your cool: Reducing your aggression through the experimental modification of cognitive control. Cognition and Emotion, 29(2), 251-265.

Wilkowski, B. M., & Robinson, M. D. (2008). Guarding against hostile thoughts: Trait anger and the recruitment of cognitive control. Emotion, 8(4), 578-583.

(27)

Wilkowski, B. M., & Robinson, M. D. (2010). The anatomy of anger: An integrative

cognitive model of trait anger and reactive aggression. Journal of Personality, 78(1), 9-38.

(28)

Bijlage 1 Interview

Woede inductie: Bekijk de drie opgeschreven situaties. Kies daaruit de situatie waarop de meeste woede wordt gerapporteerd en die het meest onopgelost is voor het interview. Laat pp zijn stoel richting jou op draaien, zodat jullie tegenover elkaar zitten.

Neutrale inductie: Bekijk de drie opgeschreven situaties. Kies daaruit een gerecht. De meest neutrale voor zover mogelijk.

Instructies Interview

“Dankjewel. Dan gaan we nu door naar het volgende onderdeel. We gaan zometeen één van de door jou opgeschreven situaties waarin je heel erg boos was bespreken tijdens een interview. Probeer tijdens dit interview de herinnering weer zo levendig mogelijk voor je te halen. Voor het interview is het belangrijk dat je de omgeving en de situatie weer zo helder mogelijk inbeeldt. Zie de mensen en dingen weer voor je, hoor weer de geluiden en laat de gebeurtenis je als het ware weer opnieuw overkomen. Bespreek tijdens het interview zo goed mogelijk de gevoelens en gedachten die je op dat moment daadwerkelijk voelde en ervoer. Alles wat je zegt, zal tussen deze muren blijven dus probeer zo eerlijk mogelijk het interview te beantwoorden.”

Goed, dan kunnen we nu beginnen met het interview. Ik zou je willen vragen wat te vertellen over

...benoem autobiografische herinnering die je hebt uitgekozen. Kan je daar wat meer in detail ov er vertellen?

Extra instructies interview:

Tip: Probeer zo specifiek mogelijk te worden in het interview. Laat ze als het ware weer opnieuw de situatie herbeleven en probeer zo veel mogelijk een meta-niveau te voorkomen. Voorkom zoveel mogelijk abstracte vragen.

(29)

Hulpvragen:

• Hoe voelde je je toen?

• Wat voelde je in je lichaam op dat moment? • Wat dacht je op dat moment?

• Wat deed je op dat moment?

• Wat had je willen doen op dat moment?

• Probeer nog eens terug te gaan naar dat moment en probeer me zo precies mogelijk te vertellen wat er gebeurde. Je……(parafraseer de p.p) en wat gebeurde er toen? • Wat ging er door je heen toen…..

Ondersteun tijdens het interview de boze gevoelens: • Dat moet erg vervelend zijn geweest • Ik kan me voorstellen dat je erg boos was • Ik zou ook erg boos worden in jouw plaats

Als pp andere emoties aangeeft (bv. verdriet of machteloosheid) probeer dan altijd terug naar boosheid of woede te gaan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Amsterdam was essentially not modern, because everyday life in it was such a long way from what we understand to be modern, as Braudel does. It is also possible to focus on

Bedrijfsniveau (medebeslisser) Budget beschikbaar Participanten kunnen onderwerpen aandragen en deze zijn divers Bestuur kijkt naar de rol van participatie en elke

- MINUSMA trained 103 prison guards, includ- ing eight women, from prisons around the country, as part of its ongoing support to the justice system and to improve prison security -

romantische sublieme van Edmund Burke en Immanuel Kant besproken worden, om daarna te eindigen met de postmoderne notie van het sublieme zoals deze geformuleerd is door Jean-

Für die niederländischen Parteien ist es auch relevant, dass auch neuere Programme untersucht werden (2012 und 2017), auch weil 2017 eine neue Partei, die auch als

It is a network of major European cities started in 1986 by six cities - Barcelona, Birmingham, Frankfurt, Lyon, Milan, and Rotterdam - that today counts 140

Budapest Hotel (2014); In the second chapter “Framing and Ironic Distance”, I analysis how irony is constructed through a sense of distance that is created by the framing technique

The aim of this study was to formally assess the performance of the mILAS as a tool for monitoring early recovery following THR by: (1) examining construct validity via internal