• No results found

Changing health behaviour through social media influencers : Een onderzoek naar de invloed van social media influencers en de explicietheid van de boodschap op sportattitude en sportintentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Changing health behaviour through social media influencers : Een onderzoek naar de invloed van social media influencers en de explicietheid van de boodschap op sportattitude en sportintentie"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Changing health behaviour through social

media influencers

Een onderzoek naar de invloed van social media influencers en de explicietheid van de boodschap op sportattitude en sportintentie

Jolyn Waij - 11062495

Master’s Thesis

Graduate School of Communication

Master’s Programme Communication Science

Begeleider Dhr. dr. G.J. de Bruijn Datum 02 februari 2018 Aantal woorden 6510

(2)

Samenvatting

Onvoldoende lichaamsbeweging is een van de belangrijkste risicofactoren voor sterfte

wereldwijd (World Health Organization, 2017). Gemiddeld krijgt een op de vier volwassenen (18 jaar en ouder) te weinig lichaamsbeweging. Om hier iets aan te doen is het nodig om een interventie te ontwikkelen waardoor meer mensen regelmatiger gaan sporten. Het doel van deze studie is om te onderzoeken of het inzetten van social media influencers als bron van de boodschap een effectieve strategie is voor het beïnvloeden van sportgedrag en of de

explicietheid van de boodschap hier een modererend effect op heeft. Aan een 2x2 online experiment deden 211 respondenten mee. Zij werden blootgesteld aan een Instagram account van een geloofwaardige of een ongeloofwaardige social media influencer. Daarnaast kregen de respondenten een Instagram bericht met een expliciete dan wel impliciete boodschap conclusie te lezen. Uit de resultaten blijkt dat geloofwaardige social media influencers geen effect hebben op sportattitude en sportintentie. Ongeloofwaardige social media influencers daarentegen verhogen wel de sportintentie. Dit is tegenstrijdig met wat er in de literatuur beschreven wordt. Tevens modereert de explicietheid van de boodschap niet het effect van social media influencer op sportattitude. Doordat de manipulatie van de geloofwaardigheid van de social media influencer echter niet succesvol was, kunnen de resultaten wat vertekend zijn. In een post hoc analyses is hiervoor gecorrigeerd en bleek dat een geloofwaardige social media influencer wel zorgt voor een positievere sportattitude. De verdere resultaten hiervan als mede de implicaties worden behandeld in de discussie van deze studie. Concluderend kan worden gesteld dat wanneer de social media influencer in de ogen van de ontvanger als geloofwaardig wordt gezien, dit een positieve uitwerking heeft op het sportgedrag van de ontvanger.

(3)

Inleiding

Een van de belangrijkste risicofactoren voor sterfte wereldwijd is een tekort aan voldoende lichaamsbeweging (World Health Organization, 2017). Wereldwijd krijgt een op de vier volwassenen (18 jaar en ouder) te weinig lichaamsbeweging. Dit kan bijdragen aan het ontstaan van ernstige ziektes, zoals hart- en vaatziekten (e.g. Arigo, Rohde, Shaw, & Stice, 2017; Kesaniemi et al., 2001; Watts, Laska, Larson, & Neumark-Sztainer, 2016). De World Health Organization (WHO) wil dit probleem aanpakken en heeft met de WHO-lidstaten afspraken gemaakt om voor 2025 het aantal mensen dat onvoldoende lichaamsbeweging krijgt met 10% te verminderen (World Health Organization, 2017). Het is een wereldwijde prioriteit voor de volksgezondheid om regelmatige deelname aan lichamelijke activiteit zoals sport aan te moedigen.

Om meer mensen regelmatig te laten sporten zou een interventie ontwikkeld moeten worden die invloed heeft op het gedrag van volwassenen. Tot op heden blijkt echter dat de meeste interventies op het gebied van sporten ontoereikend zijn (Allender, Cowburn, & Foster, 2006). Daarom moet er gekeken worden naar nieuwe mogelijkheden voor een interventie. De laatste jaren wordt er in marketing steeds meer gebruik gemaakt van social media influencers om de attitude en intentie van de consument te veranderen (Uzunoglu & Kip, 2014). Social media influencers zijn onafhankelijke externe endorsers die invloed kunnen hebben op de attitude en gedrag van het publiek door middel van berichten op blogs of social mediakanalen (Freberg, Graham, McGaughey, & Freberg, 2011). Omdat intentie en attitude tegenover het gedrag belangrijke factoren zijn bij het stimuleren van sportgedrag, zou de inzet van social media influencers een mogelijkheid voor een nieuwe interventie kunnen zijn (Baban & Craciún, 2007; Hagger et al., 2002). Hoewel er al veel onderzoek is gedaan naar het gebruik van social media influencers binnen de marketing, is er nog weinig bekend over het effect van het gebruik van social media influencers binnen de

(4)

gezondheidscommunicatie. Omdat het bij marketing veelal om een eenmalige gedraging gaat (het aanschaffen van een product) en bij sporten meer om een blijvende gedragsverandering, is er een mogelijkheid dat het gebruik van social media influencers een ander effect heeft bij gezondheidscommunicatie dan in marketing (Tannenbaum et al., 2015). Hierdoor is het interessant om hier verder onderzoek naar te doen. Deze studie zal daarom onderzoeken of de inzet van social media influencers een effectieve strategie is voor het beïnvloeden van

sportgedrag en daardoor als mogelijke interventie gebruikt zou kunnen worden om lichaamsbeweging te stimuleren.

Naast dat de bron wordt onderzocht, wordt er ook gekeken naar de boodschap zelf aangezien deze ook een effect heeft op het beïnvloeden van de ontvanger (Freberg, Palenchar, & Veil, 2013; Rawlins, 2006). Binnen de gezondheidscommunicatie wordt er vaak

gebruikgemaakt van boodschappen met expliciete conclusies (Jongenelen, Hoeken, &

Hendriks, 2010). Uit de huidige onderzoeken blijkt dat expliciete boodschap conclusies zowel voor- als nadelen hebben. Het geeft duidelijk weer wat er van de ontvanger verwacht wordt, maar er kan ook weerstand bij de ontvanger ontstaan waardoor de boodschap afgekeurd wordt (Kardes, Kim, & Lim, 1994; Lanceley, 1985; Miller, Lane, Deatrick, Young, & Potts, 2007; O’Keefe, 2002). Hoe de explicietheid van de boodschap zich verhoudt tot het gebruik van social media influencers is echter niet bekend. Om hier meer inzicht in te verkrijgen is de vraag die in deze studie centraal staat: “In hoeverre hebben social media influencers invloed op het veranderen van de attitude en intentie tegenover sportgedrag en heeft de explicietheid van de boodschap hier een modererend effect op?”. Deze vraag wordt aan de hand van een 2x2online experiment onderzocht.

(5)

Theoretisch kader

Wanneer de jongvolwassen leeftijd wordt bereikt, neemt het uitvoeren van fysieke activiteiten af (Kwan, Cairney, Faulkner, & Pullenayegum, 2012). Daarnaast voldoet men naarmate men ouder wordt steeds minder aan de aanbevolen richtlijnen voor sport (Centers for Disease Control and Prevention, 2005). Deze sportrichtlijnen stellen dat gezonde volwassenen minimaal drie keer in de week voor minimaal 20 minuten activiteiten moeten verrichten waarbij de hartslag omhoog gaat, het lastiger wordt om te praten en men gaat zweten (Haskell et al., 2007). Niet alleen sport, maar ook stevig wandelen of fietsen naar het werk vallen hieronder. Tevens, voldoen vrouwen minder aan deze richtlijn dan van mannen. Dit kan ernstige gezondheidsrisico’s met zich mee brengen, zoals obesitas, diabetes type II, hart- en vaatziektes en depressie (Arigo et al., 2017; Kesaniemi et al., 2001; Watts et al., 2016). Om dit tegen te gaan, acht de WHO het nodig om regelmatige deelname aan sporten te stimuleren (World Health Organization, 2004).

Theory of planned behaviour

Voor het veranderen van ongezond naar gezond gedrag, zoals het stimuleren van sporten, is de theory of planned behaviour (TPB) een geschikt model (Ajzen, 1991; Armitage & Conner, 2001; Godin & Kok, 1996; Hagger, Chatzisarantis, & Biddle, 2002). Een belangrijk

voorspeller voor gedragsverandering is motivatie (Baban & Craciún, 2007). Motivatie is een bewust plan om het gewenste gedrag uit te voeren en wordt in de TPB ook wel

gedragsintentie genoemd. Met andere woorden, hoe meer iemand geneigd is te gaan sporten, hoe waarschijnlijker dat ook daadwerkelijk gebeurt. Volgens de TPB wordt gedragsintentie beïnvloed door de attitude tegenover het gezonde gedrag, de sociale norm en de waargenomen invloed op het gedrag (Ajzen, 1991). Bij het stimuleren van sportgedrag heeft de attitude tegenover sporten een sterke invloed op de sportintentie (Hagger et al., 2002). Iemand die

(6)

positief staat tegenover sporten zal eerder geneigd zijn (verhoogde motivatie) om ook

daadwerkelijk te gaan sporten. Daarnaast helpt het hebben van positieve gevoelens tegenover sport om de intentie om te gaan sporten daadwerkelijk om te zetten in gedrag (Kwan & Bryan, 2010).

Een kwalitatief onderzoek van Porter (2003) laat echter zien dat nog veel mensen niet positief staan tegenover de eerdergenoemde sportrichtlijnen. Aangezien attitude een

belangrijke voorspeller is voor gedrag zou dit een mogelijke verklaring kunnen zijn voor het lage percentage mensen dat aan de sportrichtlijnen voldoet. De afgelopen drie jaar lag het gemiddelde percentage van de mensen boven de 12 jaar in Nederland die voldoen aan de richtlijnen rond de 23% (CBS i.s.m. RIVM, 2016). Een mogelijkheid om de negatieve attitude tegenover de sportrichtlijnen te veranderen is de inzet van social media influencers. Binnen de marketing worden social media influencers al geregeld ingezet om in te spelen op de attitude van de consument (Uzunoglu & Kip, 2014). Social media influencers zijn onafhankelijke externe endorsers die invloed kunnen hebben op de attitude van het publiek door middel van berichten op blogs of sociale mediakanalen (Freberg et al., 2011). Zij ontwikkelen

wederzijdse relaties met het publiek en voeren onlinegesprekken met hen over onderwerpen die van belang zijn (Heldman, Schindelar, & Weaver, 2013). Tevens hebben social media influencers een uitgebreide sociale medianetwerken met duizenden vrienden of volgers, waardoor dit een aantrekkelijke strategie is waarmee veel mensen tegelijk bereikt kunnen worden (Hair et al., 2017).

Geloofwaardigheid van de bron

Een krachtige eigenschap die social media influencers bezitten die ervoor zorgt dat zij mogelijk invloed hebben op de attitude van de ontvangers, is dat zij vaak als geloofwaardig worden beschouwd (Heldman et al., 2013; Uzunoglu & Kip, 2014; Vollenbroek, de Vries, &

(7)

Constantinides, 2013). De waargenomen geloofwaardigheid van de bron is de mate waarin de ontvanger de bron beoordeeld als iemand waarin de ontvanger kan geloven (O’keefe, 2002; Ohanian, 1990). Geloofwaardigheid bestaat uit enkele dimensies, namelijk betrouwbaarheid, expertise en welwillendheid (McCroskey & Young, 1981). Betrouwbaarheid is de mate waarin de ontvanger denkt dat de bron de waarheid vertelt over een onderwerp in kwestie. Expertise gaat over de mate waarin de ontvanger denk dat de bron de kennis, ervaring of vaardigheden bezit met betrekking tot een bepaald onderwerp (Hovland, Janis & Kelley, 1953) Welwillendheid is de mate waarin de ontvanger gelooft dat een bron in het belang van de ontvanger handelt (McCroskey & Young, 1999).

Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat een geloofwaardige bron effect heeft op het veranderen van de attitude van de ontvanger (Andersen & Clevenger, 1963; Lafferty & Goldsmith, 1999; Goldsmith, Lafferty, & Newell, 2000; Jin & Phua, 2014; Lim & Van Der Heide, 2015). Wanneer de ontvanger de bron als geloofwaardig beschouwt,

ontwikkelt de ontvanger een positievere attitude tegenover de inhoud van de

gecommuniceerde boodschap dan wanneer de bron als minder geloofwaardig wordt

beschouwd (o.a. Schulman & Worrall, 1970; Warren, 1969; Tripp, Jensen & Carlson, 1994). De geloofwaardigheid van de bron zorgt ervoor dat de intentie van de ontvanger om de attitude te veranderen op basis van de inhoud van de gecommuniceerde boodschap wordt beïnvloed (Hovland et al., 1953). Wanneer een social media influencer bijvoorbeeld een boodschap communiceert waarin gezond gedrag gestimuleerd wordt, zal de ontvanger eerder een positieve attitude tegenover het gezonde gedrag ontwikkelen.

Een social media influencers worden als geloofwaardig beschouwd omdat ze als ‘een-van-de-gebruikers’ worden gezien (Jin, & Phua, 2014). Dit maakt dat de ontvanger de social media influencers als onpartijdig, relevanter en meer betrokken zien, waardoor de

(8)

een onderzoek van Djafarova en Rushworth (2017) kwam naar voren dat social media influencers hierdoor zelfs als geloofwaardiger worden beschouwd dan ‘traditionele’ beroemdheden.

Verder zijn er ook enkele visuele cues die ervoor kunnen zorgen dat een social media influencers als geloofwaardig worden gezien. De eerste cue is het aantal volgers. Dit is een curvilineair effect, wat betekent dat een social media influencer niet te weinig maar ook niet te veel volgers moet hebben om geloofwaardig over te komen (Westerman, Spence, & Van Der Heide, 2012). Als tweede moet het verschil tussen het aantal volgers dat de social media influencers heeft en het aantal mensen dat de social media influencer volgt niet te groot zijn (rond de 10%). Een derde cue is het hebben van een officiële verificatiezegel (Morris, Counts, Roseway, Hoff, & Schwarz, 2012). Social mediakanalen geven een dergelijke zegel aan erkende social media influencers. Een vierde cue die ervoor zorgt dat een social media

influencer als geloofwaardiger wordt gezien is het hebben van een biografie waaruit blijkt dat de social media influencer relevante expertise heeft met betrekking tot een bepaald

onderwerp. Tot slot is het aantal berichten dat de social media influencer heeft geplaatst een cue voor geloofwaardigheid. Een hoog aantal berichten geeft aan dat de social media influencer een actieve gebruiker van social media is.

Bovenstaande informatie leidt tot de volgende hypothese:

H1. Social media influencers die als geloofwaardig worden gezien leiden tot (a) een positievere sportattitude en (b) hogere sportintentie dan social media influencers die als

(9)

Expliciete en impliciete boodschap conclusies

Het is niet alleen belangrijk om te kijken naar de bron van de boodschap, maar ook naar de boodschap zelf aangezien dit medeverantwoordelijk is voor het beïnvloeden van de ontvanger (Freberg et al., 2013; Rawlins, 2006). Binnen de gezondheidscommunicatie wordt vaak gebruikgemaakt van boodschappen met expliciete conclusies (Jongenelen et al., 2010).

Expliciete boodschap conclusies (ook wel close-ended boodschappen genoemd) zijn berichten met duidelijke en directe statements waarin de bron duidelijk maakt wat er van de ontvanger verwacht wordt (Dillard, Kinney, & Cruz, 1996; Martin, Lang, Wong, & Martin, 2003). Een voorbeeld van een expliciete boodschap conclusie is: ‘je moet regelmatig sporten’. Een reden om dit soort boodschappen te gebruiken is dat het voor de ontvanger lastiger is om de

boodschap verkeerd te interpreteren (O’Keefe, 2002). De ontvanger weet wat er van hem of haar verwacht wordt. Daarnaast hebben verschillende onderzoeken laten zien dat expliciete boodschap conclusies een betere overtuigingskracht hebben en dat de ontvanger daardoor eerder geneigd is om te voldoen aan de verwachtingen van de bron (Burgoon, Jones, & Stewart, 1975; O’Keefe, 1997).

Er zit echter ook een nadeel aan het gebruik van expliciete boodschap conclusies. De ontvanger kan de boodschap zien als dwingend en een bedreiging van zijn of haar vrijheid, wat kan leiden tot afkeuring en een negatieve evaluatie van de boodschap (Kardes, Kim, & Lim, 1994; Lanceley, 1985; Miller, Lane, Deatrick, Young, & Potts, 2007). Een theorie die een verklaring biedt voor dit fenomeen, is de psychological reactance theorie van Brehm (1966). Volgens deze theorie wil men vrij zijn om te doen wat men wil. Wanneer deze vrijheid wordt weggenomen of wordt bedreigd, is men geneigd om hier tegenin te gaan. Het kan er zelfs toe leiden dat men het tegenovergestelde gaat doen van wat de boodschap voorstelt. Bijvoorbeeld, een boodschap als ‘je moet regelmatig sporten’ kan ertoe leiden dat

(10)

de ontvanger juist minder of helemaal niet meer gaat sporten. Dit wordt ook wel het boemerangeffect genoemd (Clee & Wicklund, 1980).

Aan de andere kant zou er ook gebruikgemaakt kunnen worden van impliciete

boodschap conclusies. Bij impliciete boodschap conclusies wordt de verwachting van de bron meer verhuld (Martin et al., 2003). Het bericht bevat indirecte statements die bedoeld zijn om de ontvanger in de beoogde richting te sturen. De ontvanger kan hierdoor een eigen conclusie vormen (Kardes et al., 1994; Sawyer & Howard, 1991). Een nadeel van impliciete boodschap conclusies is dat de ontvanger mogelijk verkeerde of zelfs helemaal geen conclusies vormt (Ahearne, Gruen, & Saxton, 2000; Kardes et al., 1994; Sawyer & Howard, 1991).

Daarentegen zorgen de eigenschappen van impliciete boodschap conclusies er wel voor dat de boodschap als minder bedreigend overkomt waardoor de kans tot psychological reactance bij de ontvanger afneemt (Grandpre, Alvaro, Burgoon, Miller, & Hall, 2003).

Bij het gebruik van een geloofwaardige bron kan het echter effectiever zijn dat de ontvanger enigszins een gevoel van bedreiging ervaart. Het is namelijk gebleken dat wanneer een geloofwaardige bron een boodschap verspreidt die als bedreigend wordt ervaren, de attitude van de ontvanger meer verandert dan wanneer de boodschap als minder bedreigend ervaren wordt (Hewgill & Miller, 1965; Miller & Hewgill, 1966; Sternthal, Phillips, & Dholakia, 1978). Deze attitudeverandering is in positieve zin tegenover de inhoud van de gecommuniceerde boodschap. Voor minder geloofwaardige bronnen maakte het geen verschil of de boodschap al dan niet als bedreigend wordt ervaren. Ondanks dat het in deze studies geen expliciet of impliciete boodschap conclusie betrof, is het mogelijk dat hiervoor hetzelfde geldt, aangezien expliciete boodschap conclusies als bedreigend kunnen worden ervaren. Aan de hand van deze informatie zijn de volgende hypotheses opgesteld:

(11)

H2. Het gebruik van expliciete boodschap conclusies leidt tot meer psychological reactance bij de ontvanger in tegenstelling tot impliciete boodschap conclusies.

H3. (a) Er is een interactie tussen de twee hoofdeffecten op sportattitude in zoverre dat (b) er een sterkere relatie is tussen geloofwaardigheid en sportattitude bij hogere psychological

reactance.

Figuur 1. Conceptueel model

Methode

De onderzoeksvraag die in deze studie centraal stond, was door middel van een 2 (type social media influencers: geloofwaardig versus ongeloofwaardig) x 2 (type boodschap: impliciete boodschap conclusies versus expliciete boodschap conclusies) between subject experiment onderzocht. Via een onlinesurveysysteem waren er vier soorten condities gemaakt bestaande uit een manipulatie en een vragenlijst.

Er was gekozen voor een online experiment omdat op basis van de theorie een causaal verband tussen de variabelen werd vermoed. Dit kon het best worden aangetoond met een experiment (Boeije, Hart & Hox, 2009). Omdat de variabelen goed gemeten konden worden met zelfrapportitems (Ajzen, z.j.; Dillard et al., 1996; Jongenelen et al., 2010; Ohanian, 1990) was het mogelijk om het experiment online uit te voeren. Het online uitvoeren van een

experiment had als voordeel dat de anonimiteit van de respondent zo veel mogelijk Explicietheid

Geloofwaardigheid Sportattitude Sportintentie

Psychological reactance

H2

H3

(12)

gewaarborgd kon worden. Hierdoor was de kans op sociaal wenselijke antwoorden zoveel mogelijk geminimaliseerd (Boeije, Hart & Hox, 2009). Tevens had het online uitvoeren van een experiment als voordeel dat in korte tijd veel potentiele respondenten konden worden bereikt. Omdat dit experiment vier condities kende, was het belangrijk dat een groot aantal respondenten deelnam aan het experiment.

Respondenten

In totaal waren er 301 respondenten begonnen met het experiment. Hiervan zijn er negentig respondenten afgevallen omdat zij niet instemden met de voorwaarden van het experiment, jonger dan achttien jaar oud waren of het experiment niet afgerond hadden. De overgebleven 211 respondenten waren willekeurig verdeeld over de vier condities (geloofwaardig/expliciet = 55, geloofwaardig/impliciet = 50, ongeloofwaardig/expliciet = 53 en ongeloofwaardig/ impliciet = 53).

Van de 211 respondenten was 40% man en 60% vrouw. De mediane leeftijd van de respondenten was 27 jaar (Q1 = 23, Q3 = 35). Alle respondenten hadden de afgelopen drie maanden gebruik gemaakt van social media. Dit deden de meesten gemiddeld enkele keren per week (30%). Tevens volgden de meeste respondenten geen beroemdheden op social media (62%). Als het op sport aan komt vonden de meeste respondenten sporten belangrijk (54%) en had 62% ook daadwerkelijk aan sport gedaan in de afgelopen drie maanden. Gemiddeld deden de respondenten dit twee keer per week (31%) en 60 minuten per keer (25%).

Procedure en manipulatie

Vanaf 15 november 2017 stond het experiment drie weken online. Op verschillende

(13)

respons te krijgen was ervoor gekozen om het experiment in het Engels op te stellen. Bij moeilijke Engelse woorden stond ook de Nederlandse betekenis van het woord erbij omdat naast Engelstalige social mediapagina’s het experiment ook op diverse Nederlandstalige pagina’s was verspreid.

Voordat de respondenten aan het experiment konden beginnen moesten ze eerst akkoord gaan met de informed consent. Vervolgens werden er enkele demografische vragen gesteld met betrekking tot geslacht, leeftijd, social media gebruik en sportgewoontes. Daarna werden de respondenten blootgesteld aan een van de vier manipulaties gevolgd door de items die de schaalvariabelen moesten meten.

De manipulaties bestonden uit een screenshot van een Instagrampagina van een verzonnen social media influencer en een screenshot van het laatste bericht dat de verzonnen social media influencer zou hebben gepost. Er waren vier verschillende manipulaties gemaakt die op diverse vlakken anders waren. De geloofwaardige conditie verschilde ten opzichte van de ongeloofwaardige conditie in het aantal volgers, het aantal gebruikers die werden gevolgd, het aantal berichten en de biografie (zie Bijlage I, Figuur 2 en Bijlage I, Figuur 3). Volgens de literatuur waren dit visuele cues die ervoor konden zorgen dat een social media influencer als geloofwaardig werd gezien (Morris et al., 2012; Westerman et al., 2012).

De explicietheid van de boodschappen was gemanipuleerd door bij de manipulatie van de expliciete boodschap conclusie na de hoofdtekst een duidelijke en directe statements te plaatsen (zie Bijlage I, Figuur 4). Bij de impliciete boodschap conclusie was na de hoofdtekst een vraag geplaatst waardoor dit meer indirect overkwam (zie Bijlage I, Figuur 5). De teksten waren gebaseerd op de aanpak van Sawyer en Howard (1991).

(14)

Meetinstrument

Om de variabelen geloofwaardigheid, explicietheid, psychological reactance, sportattitude en sportintentie te meten, waren er zes schaalvariabelen gemaakt, bestaande uit verschillende items. De items van de schalen waren gemeten op een zeven punt semantische schaal waarbij één negatief geformuleerd is en zeven positief geformuleerd. Zie Bijlage II voor de volledige vragenlijst.

Geloofwaardigheid. Voor het controleren van de manipulatie was de

geloofwaardigheid van de social media influencer gemeten. Hierbij was er gebruikgemaakt van zeven items gebaseerd op de geloofwaardigheidsschaal van Ohanian die de

betrouwbaarheid, expertise en welwillendheid meet (1990). Hoewel dit drie verschillende dimensies van geloofwaardigheid zijn, kwam uit de factoranalyse naar voren dat de zeven items een construct vormden. Deze items maten of de social media influencer als

oneerlijk/eerlijk, onoprecht/oprecht, onervaren/ervaren, ongeïnformeerd/geïnformeerd, onbevoegd/bevoegd of onbekwaam/bekwaam werd gezien (α = 0,89).

Explicietheid. Om er zeker van te zijn dat de expliciete boodschap ook daadwerkelijk als explicieter werd beoordeeld dan de impliciete boodschap, was de explicietheid van de boodschap gemeten door middel van twee items. Deze items zijn gebaseerd op de definitie van Dillard et al. (1996). De respondenten werd gevraagd of ze de boodschap indirect/direct of impliciet/expliciet vonden (α = 69).

Psychological reactance. Er waren vier items gebruikt om te meten of de boodschap mogelijk tot psychological reactance leidde. De items zijn gebaseerd op de reactance schaal van Jongenelen et al. (2010) en Dillard and Shen (2005) en maten of de respondent zich al dan niet bedreigd, gemanipuleerd, onderdrukt en beperkt voelde na het lezen van de boodschap (α = 89).

(15)

Sportattitude. De items om de sportattitude van de respondenten te meten waren gebaseerd op Ajzen’s (z.j.) Direct Measures. Hier waren in totaal zeven items aan besteed. De items maten of het aanbevolen gedrag als slecht/goed, onprettig/prettig, nutteloos/nuttig, onbelangrijk/belangrijk, stom/leuk, negatief/positief of ongezond/gezond werd gezien (α = 93).

Sportintentie. De sportintentie is gemeten met vijf vragen gebaseerd op Ajzen’s (z.j.) Behavioral Beliefs and Outcome Evaluations schaal. Een voorbeeld van de vraag is: “heb jij de intentie om de aankomende drie maanden drie keer per week voor 20 minuten per keer te sporten, ook al heb je weinig tijd?”. Respondenten konden aangeven of ze het met de vragen oneens (nee, zeker niet) of eens (ja, zeker) waren (α = 95).

Pretest

Omdat er in de literatuur veel verschillende elementen werden besproken die ervoor zorgen dat een social media influencer als geloofwaardig wordt gezien, was er voordat het

experiment uitgevoerd zou worden een pretest uitgevoerd. Hiermee kon gecontroleerd worden welke manipulatie het meest geloofwaardig overkwam. De pretest was via een bericht op de Facebookpagina van de onderzoeker uitgezet en er hadden 39 respondenten aan meegedaan. Er waren drie verschillende manipulaties (zie Bijlage III, Tabel 1). De respondenten waren willekeurig verdeeld over de drie manipulaties en werden na blootstelling hieraan verzocht om de items die geloofwaardigheid maten te beantwoorden.

Als eerst was er gekeken welke manipulatie gemiddeld het hoogst en welke gemiddeld het laagst scoorde op geloofwaardigheid. Manipulatie 1 werd als meest geloofwaardig gezien en manipulatie 2 als het minst geloofwaardig. Vervolgens was er met een t-test op twee gemiddelden gekeken of er sprake was van een significant verschil. Waarschijnlijk door de kleine hoeveelheid respondenten was het verschil marginaal significant (t (24) = -1.77, p =

(16)

0.09, 95%CI [-1.90, 0.15]). Manipulatie 1 (M = 4.18, SD = 1.36) is geloofwaardiger dan manipulatie 2 (M = 3.31, SD = 1.12). In het experiment is manipulatie 1 daarom gebruikt in de geloofwaardige conditie en manipulatie 2 in ongeloofwaardige conditie.

Resultaten

Randomisatiecheck

Om te controleren of de randomisatie van de respondenten aan de verschillende condities succesvol was, is er een randomisatiecheck uitgevoerd. Met een randomisatiecheck kan bepaald worden of factoren die mogelijk effect kunnen hebben op de resultaten gelijk verdeeld zijn over de condities. Er zijn enkele one-way Analyses of Variance (ANOVA) uitgevoerd met als onafhankelijke variabele de condities (geloofwaardige/expliciet,

geloofwaardige/impliciet, ongeloofwaardige/expliciet, en ongeloofwaardige/impliciet) en als afhankelijke variabalen leeftijd, wel/niet social media gebruik, wel/niet volgen van

bekendheden via social media, belangrijkheid van sporten, en wel/niet deelnemen aan sport. Daarnaast is er een chikwadraattoets uitgevoerd om te kijken of de sekse gelijk verdeeld was over de condities. Er zijn geen significante verschillen gevonden tussen de condities wat betreft de afhankelijke variabelen, wat betekent dat de randomisatie succesvol is geweest (zie Bijlage III, Tabel 2).

Manipulatiecheck

Er is tevens een manipulatiecheck uitgevoerd voor het controleren van de effectiviteit van de manipulaties. Als eerst is er een one-way ANOVA met de onafhankelijke variabelen type social media influencer (geloofwaardige conditie en ongeloofwaardige conditie) en de afhankelijke variabelen geloofwaardigheid uitgevoerd. Er zijn geen significant verschillen tussen de twee condities geloofwaardig en ongeloofwaardig (F (1, 209) = 0.09, p = 0.764). De

(17)

ongeloofwaardige conditie (M = 3.87, SD = 1.01) wordt gemiddeld net zo geloofwaardig gezien als de geloofwaardig conditie (M = 3.83, SD = 1.08). De manipulatie van type social media influencer (geloofwaardigheid) is niet succesvol gebleken.

Vervolgens is er een one-way ANOVA uitgevoerd met de onafhankelijke variabelen type boodschap conclusie (expliciet en impliciet) en de afhankelijke variabelen explicietheid. De expliciet boodschap conclusie (M = 5.26, SD = 1.29) is significant explicieter (F (1, 209) = 4.73, p = 0.031, η2 = 0.02) dan de impliciete boodschap conclusies (M = 4.85, SD = 1.44).

Afgezien van het feit dat dit een zwak effect is, blijkt dat deze manipulatie effectief is geweest.

Hoofdeffect

Ondanks dat er uit de manipulatiecheck is gebleken dat de manipulatie van het type social media influencer niet het gewenste effect heeft gehad, zal er voor het belang van deze studie worden gekeken of er een hoofdeffect is. Aan de hand van de theorie was er voorspeld dat een geloofwaardige social media influencer via sportattitude een effect had op sportintentie

(“social media influencers die als geloofwaardig worden gezien leiden tot (a) een positievere sportattitude en (b) hogere sportintentie dan social media influencers die als

ongeloofwaardig worden gezien”). Om dit te toetsten is er een Multivariate Analysis of Variance (MANOVA) uitgevoerd met als onafhankelijke variabele type social media

influencer (geloofwaardig en ongeloofwaardig) en als afhankelijke variabelen sportattitude en sportintentie. Social media influencers hebben geen significant effect op de sportattitude (F (1, 209) = 0.00, p = 0.953).

Er is wel een significant hoofdeffect gevonden van type social media influencer op sportintentie (F (1, 209) = 4.35, p = 0.038, η2 = 0.02). Dit effect is echter zwak en het tegenovergesteld van de hypothese. Een ongeloofwaardige social media influencers leidt

(18)

gemiddeld tot een hogere sportintentie dan een geloofwaardige social media influencer (zie Tabel 3). Zowel hypothese 1a als hypothese 1b worden verworpen.

Tabel 3. Gemiddelden en standaarddeviaties van sportattitude en sportintentie per type

social media influencer

Geloofwaardig Ongeloofwaardig

Sportattitude 4.71 (1.22) 4.70 (1.42)

Sportintentie 3.37 (1.84)* 3.91 (1.98)* Noot: *p < 0.05

Interactie-effect

Er was voorspeld dat het type boodschap conclusie (expliciet of impliciet) via psychological reactance een interactie-effect heeft op het effect van geloofwaardigheid op sportattitude (“het gebruik van expliciete boodschap conclusies leidt tot meer psychological reactance bij de ontvanger in tegenstelling tot impliciete boodschap conclusies” en “er is een interactie tussen de twee hoofdeffecten op sportattitude in zoverre dat (b) er een sterkere relatie is tussen geloofwaardigheid en sportattitude bij hogere psychological reactance”). Om dit model te toetsten is er als eerst een MANOVA uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen type social media influencer (geloofwaardig en ongeloofwaardig) en type boodschap conclusie (expliciet of impliciet), en als afhankelijke variabelen psychological reactance en sportattitude. Hierbij is er geen significant effect gevonden van het type boodschap conclusie op psychological reactance (F (1, 209) = 1.35, p = 0.257). Men voelt gemiddeld niet significant meer of minder psychological reactance wanneer een expliciete boodschap conclusie getoond wordt dan wanneer een impliciete boodschap conclusie getoond wordt (zie Tabel 4).

(19)

Tabel 4. Gemiddelden en standaarddeviaties van psychological reactance per type

boodschap conclusie

Expliciet Impliciet

Psychological reactance 4.99 (1.65) 4.73 (1.60) Wanneer er vervolgens gekeken wordt naar het interactie-effect van type social media

influencer en type boodschap conclusies op sportattitude, is ook hier geen significant effect (F (1, 209) = 0.00, p = 0.956). Het maakt niet uit of er een geloofwaardige of ongeloofwaardige social media influencer een expliciete of impliciete boodschap conclusie communiceert, de sportattitude wordt niet significant positiever of negatiever (zie Tabel 5).

Tabel 5. Gemiddelden en standaarddeviaties van sportattitude per combinatie van type

boodschap conclusies en type social media influencer

Geloofwaardig Ongeloofwaardig

Expliciet Impliciet Expliciet Impliciet

Sportattitude 4.76 (1.28) 4.66 (1.17) 4.76 (1.33) 4.64 (1.52) Om te controleren of psychological reactance op zichzelf een mogelijk interactie-effect heeft op het effect van het type social media influencer op sportattitude, is er een univariate

ANOVA uitgevoerd. Hierbij zijn de onafhankelijke variabelen type social media influencer en psychological reactance en de afhankelijke variabele sportattitude gebruikt. Omdat bij een univariate ANOVA de onafhankelijke variabelen categorisch moeten zijn, is er van de psychological reactance variabele een dichotome variant gemaakt. Alle respondenten die onder de 3.5 (de helft van de schaal) scoorden op de psychological reactance schaal werden

(20)

ingedeeld in de lage reactance groep en iedereen die hoger dan 3.5 scoorden op de psychological reactance schaal werden ingedeeld in de hoge reactance groep.

Hoewel men bij een ongeloofwaardige social media influencer gemiddeld hoger scoort op sportattitude wanneer de reactance laag is dan wanneer de reactance hoog is (zie Bijlage III, Tabel 6), is dit geen significant effect (F (1, 209) = 2.51, p = 0.115). Psychological reactance leidt bij zowel een geloofwaardige als ongeloofwaardige social media influencer niet tot een significant positievere of negatievere sportattitude. Zowel hypothese twee als hypothese drie worden verworpen.

Explorerende post hoc resultaten

Uit de manipulatiecheck was gebleken dat de manipulatie van de geloofwaardigheid van de social media influencer niet succesvol is geweest. Er zijn respondenten geweest die zijn blootgesteld aan de geloofwaardige social media influencer, maar die de social media influencer als ongeloofwaardig beoordeelden en vice versa. Om te controleren of dit effect heeft gehad op de resultaten zal hiervoor gecorrigeerd worden in een post hoc analyse. Alle respondenten die de manipulatie niet beoordeelden zoals de bedoeling was, zijn uit de data gefilterd. Dit zorgde ervoor dat er nog maar n = 23 respondenten over waren in de

geloofwaardige conditie en n = 85 respondenten in de ongeloofwaardige conditie. Voor de geloofwaardige conditie is dit een vermindering van circa 75%, waaruit blijkt dat maar weinig mensen de manipulatie geloofwaardig bevonden.

Met de overgebleven data is er als eerst een MANOVA met de onafhankelijke variabele type social media influencer en de afhankelijke variabelen sportattitude en

sportintentie uitgevoerd. Hieruit blijkt dat social media influencers een significant maar zwak effect hebben op de sportattitude (F (1, 106) = 6.79, p = 0.010, η2 =0.06). Een geloofwaardige social media influencer (M = 5.29, SD = 1.24) zorgt voor een significant positievere

(21)

sportattitude dan een ongeloofwaardige social media influencer (M = 4.45, SD = 1.40). Er is echter geen effect op sportintentie (F (1, 106) = 0.26, p = 0.614). De gemiddelde sportintentie is niet significant hoger wanneer een geloofwaardige social media influencer wordt ingezet (M = 3.95, SD = 2.00) dan wanneer een ongeloofwaardige social media influencer wordt ingezet (M = 3.71, SD = 1.99).

Om te controleren of sportattitude een effect heeft op sportintentie is er een t-toets op de correlatiecoëfficiënt met de variabelen sportattitude en sportintentie uitgevoerd. Hier kwam naar voren dat sportattitude wel een significant redelijk sterk positief effect heeft op sportintentie (r = 0.41, p < 0.001). Dit betekent dat sportattitude een mediator is van het effect van type social media influencer op sportintentie. Dit is in lijn met de voorspelde hypotheses 1a en 1b waardoor die na correctie voor de manipulatie wel aangenomen kunnen worden.

Vervolgens is er gekeken of er een interactie-effect is. Hiervoor is er een MANOVA uitgevoerd met de onafhankelijke variabelen type social media influencer en type boodschap conclusie, en als afhankelijke variabelen psychological reactance en sportattitude. Hoewel men bij een geloofwaardige social media influencer die een expliciete boodschap conclusie communiceert hoger scoort op sportattitude, is dit interactie-effect niet significant (F (1, 104) = 0.26, p = 0.549). Oftewel, ook deze gecorrigeerde dataset geeft aan dat er geen interactie is tussen de twee hoofdeffecten op sportattitude (zie Bijlage III, Tabel 7).

Tot slot is er nog een univariate ANOVA uitgevoerd om te controleren of

psychological reactance op zichzelf een mogelijk interactie-effect heeft op het effect van type social media influencer op sportattitude. Hierbij zijn de onafhankelijke variabelen type social media influencer en de dichotome variant van de variabele psychological reactance gebruikt (zie §Interactie-effect). Als afhankelijke variabele is sportattitude gebruikt. Ondanks dat bij een ongeloofwaardige social media influencer men gemiddeld hoger scoort op sportattitude wanneer de psychological reactance laag is dan wanneer de psychological reactance hoog is

(22)

(zie Bijlage III, Tabel 8), is dit effect niet significant (F (1, 104) = 2.28, p = 0.134). Psychological reactance leidt bij zowel een geloofwaardige als ongeloofwaardige social media influencer niet tot een significant positievere of negatievere sportattitude. Ook met de gecorrigeerde dataset worden hypothese twee en hypothese drie verworpen.

Discussie

Omdat onvoldoende lichaamsbeweging een van de belangrijkste risicofactoren is voor sterfte wereldwijd, is het nodig om een interventie te ontwikkelen waardoor meer mensen

regelmatiger gaan sporten (World Health Organization, 2017). Het doel van dit onderzoek was om te evalueren of het inzetten van social media influencers als bron van de boodschap een effectieve strategie is voor het beïnvloeden van sportgedrag en of de explicietheid van de boodschap hierbij een modererend effect heeft. Voor het beïnvloeden van sportgedrag zijn sportattitude en sportintentie belangrijke indicatoren (Baban & Craciún, 2007; Hagger et al., 2002).

Aan de hand van de literatuur werd verwacht dat social media influencers die als geloofwaardig worden gezien leiden tot (a) een positievere sportattitude en (b) hogere sportintentie dan social media influencers die als ongeloofwaardig worden gezien. Uit de resultaten kwam echter naar voren dat de geloofwaardigheid van een social media influencer geen effect had op sportattitude. Oftewel, sportattitude is geen mediator van

geloofwaardigheid op sportintentie. Hiermee is het eerste gedeelte van het verwachte hoofdeffect verworpen. Wel had de geloofwaardigheid van een social media influencer een effect op sportintentie. Echter, niet de geloofwaardige maar de ongeloofwaardige social media influencer zorgde voor een verhoogde sportintentie. Hierdoor wordt ook het tweede gedeelte van de hypothese verworpen.

(23)

Deze onverwachte uitkomsten zijn mogelijk te verklaren doordat, zoals uit de manipulatiecheck bleek, de manipulatie van de social media influencer (geloofwaardigheid) niet succesvol was. Van tevoren was er een pretest uitgevoerd om de manipulaties te

controleren. Hoewel hieruit bleek dat de manipulaties succesvol waren, was dit in de echte studie niet het geval. In de post hoc analyses is hiervoor gecorrigeerd en zijn alle

respondenten die de manipulatie niet beoordeelden zoals de bedoeling was uit de data gefilterd. Hierdoor wordt er niet meer naar groepsniveau maar individueel niveau gekeken. Uiteindelijk heeft dit ervoor gezorgd dat er nog maar n = 23 respondenten over waren in de geloofwaardige conditie en n = 85 respondenten in de ongeloofwaardige conditie. Voor de geloofwaardige conditie is dit een vermindering van circa 75%. Hieruit kan worden afgeleid dat, ondanks dat er de in de literatuur meerdere visuele cues genoemd worden die de

geloofwaardigheid van een social media influencer zouden kunnen voorspellen (Morris et al., 2012; Westerman et al., 2012), het lastig is om dit daadwerkelijk te manipuleren.

Uit de post hoc analyses bleek uiteindelijk dat wanneer de ontvanger de social media influencer als geloofwaardig beschouwt, dit leidt tot een positievere attitude tegenover sport. Een positievere houding tegenover sport leidt op zijn beurt weer tot een verhoogde intentie om aan de sportrichtlijnen te voldoen. Sportattitude heeft hierbij een mediërend effect aangezien de geloofwaardigheid van de social media influencer geen direct effect heeft op sportintentie. Wanneer de ontvanger de social media influencer als geloofwaardig beschouwd, wordt het verwachte hoofdeffect bevestigd.

Hieruit blijkt dat de uitkomsten op groepsniveau erg kunnen verschillen van die op individueel niveau. Bij variabelen die moeilijk te manipuleren zijn (zoals geloofwaardigheid) kan er dus een vertekend beeld ontstaan wanneer er alleen naar groepsniveau wordt gekeken. Als er echter voor gekozen wordt om de resultaten op individueel niveau te analyseren is het

(24)

echter van belang dat het aantal respondenten per conditie groot is. Want zoals uit deze studie blijkt, vallen er heel wat respondenten af.

Naast een hoofdeffect was er ook een interactie-effect gemeten. Op basis van de literatuur werd er verwacht dat het gebruik van expliciete boodschap conclusies leidt tot meer psychological reactance bij de ontvanger in tegenstelling tot impliciete boodschap conclusies en er is een interactie tussen de twee hoofdeffecten op sportattitude in zoverre dat er een sterkere relatie is tussen geloofwaardigheid en sportattitude bij hogere psychological reactance. Deze interactie-effecten zijn echter niet gevonden waardoor de hypotheses verworpen worden. Expliciete boodschap conclusies leidden niet tot meer psychological reactance dan impliciete boodschap conclusies. Daarnaast leidde psychological reactance bij de geloofwaardige social media influencer niet tot een positievere of negatievere sportattitude. Hetzelfde geldt voor de ongeloofwaardige social media influencer. Tevens heeft de

explicietheid van de boodschap ook op zichzelf bij zowel een geloofwaardige als ongeloofwaardige social media influencer geen effect op de sportattitude.

Een mogelijke verklaring voor deze uitkomsten kan zijn dat de respondenten niet betrokken waren bij de verwerking van de boodschap. In een onderzoek van Sawyer en Howard (1991) kwam naar voren dat alleen wanneer de respondent betrokken is impliciete boodschap conclusies een positiever effect hadden op attitude en intentie dan expliciete boodschap conclusies. Wanneer de respondent echter niet betrokken is bij de verwerking van de boodschap, was er geen verschil in effect tussen impliciete en expliciete boodschap conclusies. De verklaring die zij hiervoor hadden kan gevonden worden in het Elaboration Likelihood Model (Petty & Cacioppo, 1986). Respondenten die voldoende gemotiveerd zijn om een boodschap te verwerken, verwerken deze boodschap via de centrale route, waardoor ze de conclusie kunnen trekken die het bericht beoogt.

(25)

Implicaties

Dit onderzoek kent enkele implicaties voor gezondheidsinstellingen. Om het sportgedrag van mensen te veranderen is het belangrijk dat de sportattitude van de mensen positief is en zij de intentie hebben om te gaan sporten (Baban & Craciún, 2007; Hagger et al., 2002). Bij het ontwikkelen van een interventie hiervoor kan de communicatiespecialist overwegen social media influencers te gebruiken. Een social media influencer die door de ontvanger als geloofwaardig wordt gezien, heeft hierbij de voorkeur. Geloofwaardige social media influencers zorgen namelijk voor een positievere attitude tegenover sport, wat op zijn beurt weer leidt tot een hogere intentie om te sporten. Ongeloofwaardige social media influencers leiden daarentegen alleen tot een verhoogde sportintentie.Bij het omzetten van sportintentie in daadwerkelijk sportgedrag helpt het als men positieve gevoelens tegenover sporten heeft (Kwan & Bryan, 2010). Ondanks dat ongeloofwaardige social media influencers leiden tot een verhoogde sportintentie, is het daarom beter om een geloofwaardige social media influencer in te zetten. Het soort boodschap maakt hierbij geen verschil.

Limitaties en vervolgonderzoek

Deze studie kent enkele limitaties. Ten eerste was het niet slagen van de manipulatie van de social media influencer (geloofwaardigheid) een beperking. Geloofwaardigheid wordt gezien als een krachtige eigenschap die social media influencers bezitten en waarmee ze mogelijk invloed hebben op de attitude van de ontvangers (Heldman et al., 2013; Uzunoglu & Kip, 2014; Vollenbroek et al., 2013). Daarom zijn er twee verschillende condities gemaakt waarbij de geloofwaardigheid aan de hand van de literatuur op diverse visuele cues verschilde.

Hierdoor zou er een geloofwaardige conditie zijn en een ongeloofwaardige conditie. Door middel van een manipulatiecheck werd bevonden dat de manipulatie niet succesvol was. Dit heeft mogelijk invloed gehad op de resultaten van deze studie.

(26)

In post hoc analyses is hiervoor gecorrigeerd en kwamen er andere resultaten uit de analyses. Hierdoor zijn echter veel responsies verloren gegaan, waardoor de steekproefgrootte niet groot genoeg was om betrouwbare conclusies te trekken.

Een andere limitatie van deze studie is dat er alleen naar de geloofwaardigheid van de social media influencer is gekeken. Hiervoor was gekozen omdat uit een onderzoek van Uzunoglu en Kip (2014) naar voren kwam dat de geloofwaardigheid van een social media influencer ervoor zorgt dat de social media influencer anderen kan beïnvloeden. Volgens diverse studies zijn er echter ook andere elementen die een rol spelen bij het beïnvloeden van ontvangers. De band die de ontvanger met een boodschapper heeft of voelt zou bijvoorbeeld van groot belang zijn (Moyer‐Gusé, 2008; Van Noort, Antheunis, & Van Reijmersdal, 2012). Aangezien in deze studie ervoor gekozen was om een niet bestaande social media influencer te gebruiken en een band lastig te manipuleren is, was ervoor gekozen om alleen naar de geloofwaardigheid van de social media influencer te kijken.

Tot slot, een idee voor een vervolgstudie is om te kijken welke elementen tezamen ervoor zorgen dat een social media influencer als meer geloofwaardig wordt gezien. De literatuur tot nu toe richt zich voornamelijk op een of twee visuele cues. In deze studie zijn meerdere elementen samengevoegd maar werd de ene social media influencer niet als geloofwaardiger beschouwd dan de ander. In bijvoorbeeld een kwalitatieve studie zou gevraagd kunnen worden welke elementen ervoor zorgen dat iemand de ene social media influencer als geloofwaardig beschouwt en een andere social media influencer niet.

(27)

Referenties

Ahearne, M., Gruen, T., & Saxton, M. K. (2000). When the product is complex, does the advertisement's conclusion matter?. Journal of Business Research, 48(1), 55-62. Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational behavior and human

decision processes, 50(2), 179-211.

Ajzen, I. (z.j.). Constructing a theory of planned behavior questionnaire. Geraadpleegd op 2 november 2017, van https://people.umass.edu/aizen/pdf/tpb.measurement.pdf

Allender, S., Cowburn, G., & Foster, C. (2006). Understanding participation in sport and physical activity among children and adults: a review of qualitative studies. Health education research, 21(6), 826-835.

Andersen, K., & Clevenger Jr, T. (1963). A summary of experimental research in ethos. Communications Monographs, 30(2), 59-78.

Arigo, D., Rohde, P., Shaw, H., & Stice, E. (2017). Psychosocial Predictors of Physical Activity Change among College Students in an Obesity Prevention Trial. Journal of Physical Activity and Health, 1-20.

Armitage, C. J., & Conner, M. (2001). Efficacy of the theory of planned behaviour: A meta‐ analytic review. British journal of social psychology, 40(4), 471-499.

Baban, A., & Craciun, C. (2007). Changing health-risk behaviors: A review of theory and evidence-based interventions in health psychology. Journal of Cognitive & Behavioral Psychotherapies, 7(1).

Boeije, H., ’t Hart, H., & Hox, j. (Red.). (2009). Onderzoeksmethoden (8e druk). Amsterdam: Boomonderwijs.

(28)

Burgoon, M., Jones, S. B., & Stewart, D. (1975). Toward a message‐centered theory of persuasion: three empirical investigations of language intensity. Human

Communication Research, 1(3), 240-256.

CBS i.s.m. RIVM. (2016). Gezondheidsenquête/Leefstijlmonitor 2014, 2015, 2016 (Rapport). Geraadpleegd op 23 november 2017, van

https://www.volksgezondheidenzorg.info/bestanden/documenten/beweegnormennaara chtergrondkenmerken20141516xlsx

Centers for Disease Control and Prevention (2005). Adult participation in recommended levels of physical activity--United States, 2001 and 2003. MMWR. Morbidity and mortality weekly report, 54(47), 1208.

Chu, S. C., & Kamal, S. (2008). The effect of perceived blogger credibility and argument quality on message elaboration and brand attitudes: An exploratory study. Journal of Interactive Advertising, 8(2), 26-37.

Clee, M. A., & Wicklund, R. A. (1980). Consumer behavior and psychological reactance. Journal of Consumer Research, 6(4), 389-405.

Dillard, J. P., & Shen, L. (2005). On the nature of reactance and its role in persuasive health communication. Communication Monographs, 72(2), 144-168.

Dillard, J. P., Kinney, T. A., & Cruz, M. G. (1996). Influence, appraisals, and emotions in close relationships. Communications Monographs, 63(2), 105-130.

Djafarova, E., & Rushworth, C. (2017). Exploring the credibility of online celebrities' Instagram profiles in influencing the purchase decisions of young female users. Computers in Human Behavior, 68, 1-7.

Freberg, K., Graham, K., McGaughey, K., & Freberg, L. A. (2011). Who are the social media influencers? A study of public perceptions of personality. Public Relations

(29)

Freberg, K., Palenchar, M. J., & Veil, S. R. (2013). Managing and sharing H1N1 crisis

information using social media bookmarking services. Public Relations Review, 39(3), 178-184.

Godin, G., & Kok, G. (1996). The theory of planned behavior: a review of its applications to health-related behaviors. American journal of health promotion, 11(2), 87-98.

Goldsmith, R. E., Lafferty, B. A., & Newell, S. J. (2000). The impact of corporate credibility and celebrity credibility on consumer reaction to advertisements and brands. Journal of advertising, 29(3), 43-54.

Grandpre, J., Alvaro, E. M., Burgoon, M., Miller, C. H., & Hall, J. R. (2003). Adolescent reactance and anti-smoking campaigns: A theoretical approach. Health

communication, 15(3), 349-366.

Hagger, M. S., Chatzisarantis, N. L., & Biddle, S. J. (2002). A meta-analytic review of the theories of reasoned action and planned behavior in physical activity: Predictive validity and the contribution of additional variables. Journal of sport and exercise psychology, 24(1), 3-32.

Hair, E., Pitzer, L., Bennett, M., Halenar, M., Rath, J., Cantrell, J., Dorrler, N., Asche, E., & Vallone, D. (2017). Harnessing Youth and Young Adult Culture: Improving the Reach and Engagement of the truth Campaign. Journal of Health Communication, 1-8. Haskell, W. L., Lee, I. M., Pate, R. R., Powell, K. E., Blair, S. N., Franklin, B. A., Macera, C.

A., Heath, G. W., Thompson, P. D., & Bauman, A. (2007). Physical activity and public health: updated recommendation for adults from the American College of Sports Medicine and the American Heart Association. Circulation, 116(9), 1081. Heldman, A. B., Schindelar, J., & Weaver, J. B. (2013). Social media engagement and public

health communication: implications for public health organizations being truly “social”. Public Health Reviews, 35(1), 13.

(30)

Hewgill, M. A., & Miller, G. R. (1965). Source credibility and response to fear‐arousing communications. Speech Monographs, 32(2), 95-101.

Hovland, C. I., Janis, I. L., & Kelley, H. H. (1953). Communication and persuasion; psychological studies of opinion change. New Haven, CT: Yale University Press. Jin, S. A. A., & Phua, J. (2014). Following celebrities’ tweets about brands: The impact of

Twitter-based electronic word-of-mouth on consumers’ source credibility perception, buying intention, and social identification with celebrities. Journal of

Advertising, 43(2), 181-195.

Jongenelen, M., Hoeken, H., & Hendriks, B. (2010). Explicit and implicit messages in telehealth. Information design journal+ document design, 18(3), 198-204.

Kardes, F. R., Kim, J., & Lim, J. S. (1994). Moderating effects of prior knowledge on the perceived diagnosticity of beliefs derived from implicit versus explicit product claims. Journal of Business Research, 29(3), 219-224.

Kesaniemi, Y. A., Danforth, E., Jensen, M. D., Kopelman, P. G., Lefebvre, P., & Reeder, B. A. (2001). Dose-response issues concerning physical activity and health: an evidence-based symposium. Medicine & Science in Sports & Exercise, 33(6), S351-S358. Kwan, B. M., & Bryan, A. (2010). In‐task and post‐task affective response to exercise:

Translating exercise intentions into behaviour. British journal of health psychology, 15(1), 115-131.

Kwan, M. Y., Cairney, J., Faulkner, G. E., & Pullenayegum, E. E. (2012). Physical activity and other health-risk behaviors during the transition into early adulthood: a

longitudinal cohort study. American journal of preventive medicine, 42(1), 14-20. Lafferty, B. A., & Goldsmith, R. E. (1999). Corporate credibility’s role in consumers’

attitudes and purchase intentions when a high versus a low credibility endorser is used in the ad. Journal of business research, 44(2), 109-116.

(31)

Lanceley, A. (1985). Use of controlling language in the rehabilitation of the elderly. Journal of Advanced Nursing, 10(2), 125-135.

Lim, Y. S., & Van Der Heide, B. (2015). Evaluating the wisdom of strangers: The perceived credibility of online consumer reviews on Yelp. Journal of Computer-Mediated Communication, 20(1), 67-82.

Martin, B. A., Lang, B., Wong, S., & Martin, B. A. (2003). Conclusion explicitness in advertising: The moderating role of need for cognition (NFC) and argument quality (AQ) on persuasion. Journal of Advertising, 32(4), 57-66.

McCroskey, J. C., & Young, T. J. (1981). Ethos and credibility: The construct and its measurement after three decades. Communication Studies, 32(1), 24-34. Miller, C. H., Lane, L. T., Deatrick, L. M., Young, A. M., & Potts, K. A. (2007).

Psychological reactance and promotional health messages: The effects of controlling language, lexical concreteness, and the restoration of freedom. Human

Communication Research, 33(2), 219-240.

Miller, G. R., & Hewgill, M. A. (1966). Some recent research on fear‐arousing message appeals. Communications Monographs, 33(4), 377-391.

Morris, M. R., Counts, S., Roseway, A., Hoff, A., & Schwarz, J. (2012, February). Tweeting is believing?: understanding microblog credibility perceptions. In Proceedings of the ACM 2012 conference on Computer Supported Cooperative Work (pp. 441-450). ACM.

Moyer‐Gusé, E. (2008). Toward a theory of entertainment persuasion: Explaining the persuasive effects of entertainment‐education messages. Communication Theory, 18(3), 407-425.

(32)

O’Keefe, D. J. (1997). Argumentative candor and persuasive success: A meta-analysis of the persuasive effects of implicit and explicit message conclusions. Argument in a time of change: Definitions, frameworks, and critiques, 63-69.

Ohanian, R. (1990). Construction and validation of a scale to measure celebrity endorsers' perceived expertise, trustworthiness, and attractiveness. Journal of advertising, 19(3), 39-52.

Petty, R. E., & Cacioppo, J. T. (1986). The elaboration likelihood model of persuasion. Advances in experimental social psychology, 19, 123-205.

Porter, N. (2003). Report of focus group findings for messages development related to

CDC/ACSM physical activity guidelines. Contract No.: GS-23F-0231N. Washington, DC: Centers for Disease Control and Prevention.

Rawlins, B. L. (2006). Prioritizing stakeholders for public relations. Institute for public relations, 1-14.

Sawyer, A. G., & Howard, D. J. (1991). Effects of omitting conclusions in advertisements to involved and uninvolved audiences. Journal of Marketing Research, 467-474. Schulman, G. I., & Worrall, C. (1970). Salience patterns, source credibility, and the sleeper

effect. Public Opinion Quarterly, 34(3), 371-382.

Sternthal, B., Phillips, L. W., & Dholakia, R. (1978). The persuasive effect of scarce credibility: a situational analysis. Public Opinion Quarterly, 42(3), 285-314. Tannenbaum, M. B., Hepler, J., Zimmerman, R. S., Saul, L., Jacobs, S., Wilson, K., &

Albarracín, D. (2015). Appealing to fear: A meta-analysis of fear appeal effectiveness and theories. Psychological Bulletin, 141(6), 1178–1204.

Tripp, C., Jensen, T. D., & Carlson, L. (1994). The effects of multiple product endorsements by celebrities on consumers' attitudes and intentions. Journal of consumer

(33)

Uzunoğlu, E., & Kip, S. M. (2014). Brand communication through digital influencers: Leveraging blogger engagement. International Journal of Information

Management, 34(5), 592-602.

Van Noort, G., Antheunis, M. L., & Van Reijmersdal, E. A. (2012). Social connections and the persuasiveness of viral campaigns in social network sites: Persuasive intent as the underlying mechanism. Journal of Marketing Communications, 18(1), 39-53.

Vollenbroek, W. B., de Vries, S. A., & Constantinides, E. (2013). Identification of influence within the social media. In G. Goncalves, I. Somerville, & A. Melo (Eds.),

Organisational and strategic communication research: European perspectives (pp. 119-142). Covilha: Livros LabCom.

Warren, I. (1969). The effect of credibility in sources of testimony on audience atti- tudes toward speaker and message. Speech Monographs, 36 (4), 456- 58.

Watts, A. W., Laska, M. N., Larson, N. I., & Neumark-Sztainer, D. R. (2016). Millennials at work: workplace environments of young adults and associations with weight-related health. J Epidemiol Community Health, 70(1), 65-71.

Westerman, D., Spence, P. R., & Van Der Heide, B. (2012). A social network as information: The effect of system generated reports of connectedness on credibility on

Twitter. Computers in Human Behavior, 28(1), 199-206.

World Health Organization. (2004). Global strategy on diet, physical activity and health. Geraadpleegd op 22 novemeber 2017, van

http://www.who.int/dietphysicalactivity/strategy/eb11344/strategy_english_web.pdf World Health Organization. (2017). Physical activity. Geraadpleegd op 9 januari, van

(34)

Bijlagen

Bijlage I: Manipulaties

Figuur 2. Geloofwaardige social media influencer conditie.

Figuur 3. Ongeloofwaardige social media influencer conditie.

(35)

Figuur 4. Expliciete boodschap conclusie conditie.

Figuur 5. Impliciete boodschap conclusie conditie.

(36)
(37)
(38)
(39)
(40)
(41)
(42)
(43)
(44)
(45)

Bijlage III: Tabellen

Tabel 1. Verschillen tussen de drie manipulaties in de pretest.

Manipulatie 1 Manipulatie 2 Manipulatie 3

Aantal volgers ± 7.000 75 ± 75.000

Verschil volgers/volgend < 10% > 90% > 90%

Aantal berichten ± 500 74 74

Biografie Expert Algemeen Algemeen

Laatste bericht 6 minuten 3 dagen 3 dagen

Tabel 2. Randomisatiecheck van de vier condities (geloofwaardige of ongeloofwaardige

social media influencer en expliciete en impliciete boodschap conclusies)

n F Chi2 df1 df2 p

Sekse 211 2.42 3 0.490

Leeftijd 211 0.06 3 207 0.978

Wel/niet social media gebruik 210 1.35 3 206 0.268

Wel/niet volgen van bekendheden via social media

210 0.70 3 206 0.553

Belangrijkheid van sporten 211 0.71 3 207 0.548

Wel/niet deelnemen aan sport 211 1.14 3 207 0.333

Tabel 6. Gemiddelden en standaarddeviaties van sportattitude per type social media

(46)

Geloofwaardig Ongeloofwaardig

Hoge reactance Lage reactance Hoge reactance Lage reactance

Sportattitude 4.43 (1.16) 4.92 (1.24) 4.18 (1.25) 5.22 (1.40)

Tabel 7. Gemiddelden en standaarddeviaties van sportattitude per combinatie van type social

media influencer en type boodschap conclusies (aangepaste dataset)

Geloofwaardig Ongeloofwaardig

Expliciet Impliciet Expliciet Impliciet

Sportattitude 5.57 (1.16) 4.97 (1.29) 4.55 (1.36) 4.34 (1.45)

Tabel 8. Gemiddelden en standaarddeviaties van sportattitude per type social media

influencer bij hoge en lage psychological reactance (aangepaste dataset)

Geloofwaardig Ongeloofwaardig

Hoge reactance Lage reactance Hoge reactance Lage reactance

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

communicate with SMIs [as market knowledge providers] during market analysis to receive preemptive knowledge on consumer desires… when developing product prototypes

The goal of this study was to discover Implicit Leadership Theory in Indonesia by exploring leadership prototype based on perception of Indonesian

In parallel with the development of the basic contents for the MBEBOK, a number of ongoing initiatives are survey- ing different aspects of how models are currently taught, for

The model that we developed for describing location information quality consists of the seven independent, most frequently used practically relevant aspects: accuracy,

processes that may underly the found effects are not clear. The aim of the present study is thus to extend the research on non-third person masculine generics and to apply an

Scheurmethode 1 : verticaal doormidden gescheurd en niets van de wortel- kluit weggehaald. Scheurmethode 1/2: verticaal doormidden gescheurd en de helft van de

lnmiddels is hierover een uitvoerig onder- zoeksrapport verschenen (Lohuis e.a., 1987). Dit artikel is mede gebaseerd op enkele tabel- len uit de arbeidskrachtentelling

For example, the difference between two decrees, 2277 and 1278, that have created two generations of teachers, the limited space for mobility, the limited incentives given by