• No results found

Een zoektocht buiten de kaders Een onderzoek naar de verantwoordelijkheden van de overheid over burgers die zelfstandig opsporen.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een zoektocht buiten de kaders Een onderzoek naar de verantwoordelijkheden van de overheid over burgers die zelfstandig opsporen."

Copied!
99
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een zoektocht buiten de kaders

Een onderzoek naar de verantwoordelijkheden van de overheid over burgers die zelfstandig opsporen.

Wessel Meijering Master: Publiekrecht (strafrecht)

Juli 2019 Begeleider: T. Blom

10384820

(2)

Abstract

In deze masterscriptie wordt onderzoek gedaan naar de verantwoordelijkheden van de overheid over burgers die zelfstandig onderzoek doen naar strafbare feiten.

In hoofdstuk 1 worden de kernwaarden van de Nederlandse opsporingsorganisatie uiteengezet en historisch verklaard. Het uitgangspunt dat de overheid exclusief belast is met ‘de opsporing’ wordt afgezet tegen een tendens van een groeiend aandeel van de burger in de opsporing.

De verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing komen voort uit het garanderen van een zo veilig mogelijke samenleving. De overheid heeft de rechtsstatelijke verantwoordelijkheid voor het waarborgen van een gedegen opsporing die op een behoorlijke en betrouwbare wijze opheldering over strafbare feiten bewerkstelligt.

Er is een groei van het aandeel van de burger in het onderzoek naar strafbare feiten zichtbaar. Deze komt voort uit een wisselwerking tussen veranderingen in overheidsbeleid enerzijds en ontwikkelingen op het terrein van de burger zelf anderzijds. Hierin speelt tevens een individualiseringstendens een rol. De burger wordt mondiger tegenover de publieke sector en komt vaker zelf in actie waar hij voorheen berustte in de beslissing van de overheid.

De zelf geïnitieerd burgeronderzoeker heeft door technologische vooruitgang steeds meer mogelijkheden om onderzoek te doen. Als hij zijn onderzoeksonderwerp strafrechtelijk vervolgd wil zien worden, kan hij het door hem vergaarde bewijs overdragen aan het Openbaar Ministerie.

Het huidige systeem geeft zeer weinig aanleiding om, behoudens wanneer het gaat om een onder de invloed van foltering afgenomen getuigenverklaring, bewijs dat op onrechtmatige wijze door een burger is vergaard niet bij te laten dragen aan de bewijsvoering in een strafzaak.

Wanneer het Openbaar Ministerie geen bemoeienis heeft gehad bij de onrechtmatige bewijsvergaring staat het haar grotendeels vrij de vruchten van de onrechtmatige bewijsvergaring van de burger te plukken voor een strafrechtelijke vervolging.

De nieuwe regeling voor processuele sanctionering van het nieuwe Wetboek van strafvordering brengt een verruiming van de verantwoordelijkheid van de overheid over

(3)

burgeronderzoek, door middel van een verruiming van het toezicht op bewijsvergaring buiten het strafvorderlijk kader, met zich mee.

De invloed van de nieuwe regeling op het gebruik van uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek voortgekomen bewijs lijkt echter beperkt in de praktijk.

Als de verruiming uit de nieuwe regeling slechts een de jure verruiming blijkt omdat de rechter en het Openbaar Ministerie, door het laten prevaleren van het opsporingsbelang, geen gebruik maken van deze verruiming blijft de verhouding tussen de verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing en de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker de facto uit balans.

De overheid kan dan de vruchten van de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker blijven plukken terwijl de daarbij gepaard gaande lasten onevenredig worden gevoeld.

Hierdoor blijven tevens de strafvorderlijke risico’s omtrent het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs voortkomend uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek onverminderd bestaan.

(4)

Inhoudsopgave

INTRODUCTIE ... 6

AFBAKENING ... 7

DEFINITIES ... 8

ONDERZOEKSVRAGEN ... 9

1. WAAR LIGT HET PRIMAAT VAN DE OPSPORING? ... 12

1.1. HOE IS DE OPSPORING ONTSTAAN? ... 12

1.2. HOE IS DE OPSPORING VERDEELD?... 14

1.3. WELKE ROL KAN DE BURGER SPELEN IN DE OPSPORING? ... 16

1.4. WORDT HET AANDEEL VAN DE BURGER IN DE OPSPORING GROTER? ... 20

1.5. WAT ZIJN DE VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE OVERHEID IN DE OPSPORING? ... 24

1.6. SAMENVATTING ... 27

2. WAAR LIGGEN DE GRENZEN VAN DE ONDERZOEKSMOGELIJKHEDEN VAN DE ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEKER? ... 30

2.1. WELKE ONDERZOEKSMIDDELEN STAAN TER BESCHIKKING VAN DE ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEKER? ... 30

2.2. WAAR LIGGEN DE GRENZEN VAN HET ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK? ... 34

2.3. RECHTVAARDIGINGSGRONDEN... 49

2.4. WANNEER KOMT UIT ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK VOORTGEKOMEN BEWIJS IN HET STRAFVORDERLIJK KADER? ... 55

2.5. SAMENVATTING ... 59

3. WAT IS DE STRAFVORDERLIJKE BETEKENIS VAN UIT ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK VOORTGEKOMEN BEWIJS? ... 61

3.1. KAN DE RECHTER ONRECHTMATIG ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK SANCTIONEREN BUITEN DE REIKWIJDTE VAN ART.359A SV? ... 61

3.2. KUNNEN ER ZICH STRAFVORDERLIJKE RISICO’S VOORDOEN BIJ HET GEBRUIK VAN BEWIJS DAT IS VOORTGEKOMEN UIT ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK? ... 68

3.3. SAMENVATTING ... 73

4. WAT IS DE INVLOED VAN DE NIEUWE REGELING VOOR PROCESSUELE SANCTIONERING VAN HET NIEUWE WETBOEK VAN STRAFVORDERING OP DE VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE OVERHEID OMTRENT ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK? ... 74

4.1. WAT IS DE RATIO ACHTER HET DOOR MOERMAN VOORGESTELDE OP 359A SV GEBASEERDE ARTIKEL? ... 75

4.2. WAT ZIJN DE WIJZIGINGEN VAN DE NIEUWE PROCESSUELE SANCTIONERINGSREGELING TEN OPZICHTE VAN DE REGELING VAN ARTIKEL 359A SV? ... 77

4.3. WAT IS DE MOGELIJKE INVLOED VAN DE VOORGESTELDE BEWIJSUITSLUITINGSREGELING UIT BOEK 4 OP DE STRAFVORDERLIJKE BETEKENIS VAN ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS VOORTKOMEND UIT ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK VOOR DE RECHTER? ... 81

(5)

4.4. WAT IS DE MOGELIJKE INVLOED VAN DE NIEUWE REGELING VOOR PROCESSUELE SANCTIONERING VAN HET NIEUWE WETBOEK VAN STRAFVORDERING OP DE VERANTWOORDELIJKHEID VAN HET OPENBAAR MINISTERIE OMTRENT

HET GEBRUIK VAN ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS VOORTKOMEND UIT ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK? ... 84

4.5. WAT IS DE BETEKENIS VAN DE NIEUWE REGELING VOOR ONRECHTMATIG VERKREGEN BEWIJS VOORTKOMEND UIT ZELF GEÏNITIEERD BURGERONDERZOEK IN DE PRAKTIJK? ... 87

4.6. SAMENVATTING ... 92

CONCLUSIE ... 94

LITERATUURLIJST... 96

(6)

Introductie

‘Politie laat 16.000 zaken zitten vanwege personeelstekort’.

1

Op het eerste oog zorgt een dergelijk nieuwsbericht wellicht voor verbazing. Zeker als men kijkt naar de basisbeginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat lijkt het door de versnipperaar halen van zaken, waarvan er een gerede kans bestaat dat ze door de politie opgelost zouden kunnen worden, moeilijk te verkroppen.

In mijn periode als student-stagiair bij het Openbaar Ministerie in 2018 viel mij deze ontwikkeling al op en het houdt mij nog steeds bezig. Toen ik werd ingezet om de omvangrijke stroom van aangiftes die niet- of onvoldoende behandeld konden worden door het justitieel apparaat te ‘verwerken’ werd mij uitgelegd dat de beperkte capaciteit van politie en Openbaar Ministerie maakte dat prioriteitskeuzes gemaakt moesten worden.

Ik spendeerde vervolgens het overgrote deel van mijn werktijd in een team van 4 stagiaires op het parket Haarlem aan het opstellen van brieven aan slachtoffers met de mededeling dat hun aangiftes niet verder behandeld gingen worden. Het viel mij vervolgens op dat, ondanks onze inspanningen, de stapel met ‘aangiftes, klachten en heroverwegingen’ harder leek te groeien dan wij ze konden verwerken.

Na mijn periode bij het Openbaar Ministerie ben ik stage gaan lopen bij een tv-productiebedrijf in Hilversum. Ik liep daar mee op de redactie van het misdaadprogramma Gestalkt. In dit programma werd de hulp ingeroepen van een privé-rechercheur om heftige stalkingzaken op te lossen. Wat mij hierbij als eerste opviel was de slagkracht van deze privé-rechercheur. Praktisch elke zaak die werd aangenomen was binnen afzienbare tijd ‘opgelost’ met behulp van de gewiekste onderzoekstechnieken van de privé-rechercheur.

Daarnaast werd ik tijdens deze stage geconfronteerd met de bijzondere relatie tussen de politie en de privé-rechercheur. Deze verhouding riep bij mij de vraag op welke plaats de burger precies inneemt in de Nederlandse opsporingsorganisatie.

1 www.nos.nl (publiek toegankelijk),

(7)

Na het afronden van mijn stage in Hilversum bleef ik met een hoop vragen achter. De verhouding tussen het stagnerende justitieel apparaat en de slagvaardige werkwijze van de privé-rechercheur deed mij besluiten verder onderzoek te doen naar de mogelijkheden van de burger in de opsporing. Vanuit mijn studie kende ik het Nederlands strafrechtelijk systeem als een systeem met de overheid als exclusieve opsporingsentiteit. Ik raakte geïntrigeerd door de vraag hoe de burger precies een plaats inneemt binnen deze opsporingsorganisatie en hoeveel ruimte hem dan wordt geboden. Ook was ik benieuwd of een grotere rol voor de burger in de opsporing zou kunnen leiden tot een vermindering van het aantal zaken dat niet behandeld kan worden door het justitieel apparaat.

E.M. Moerman heeft in zijn proefschrift Inburgeren in de opsporing onderzoek gedaan naar de rol van de burger in de opsporing. Na het bestuderen van zijn werk werd een deel van mijn vragen beantwoord. Toch bleven een aantal vragen over en kwam er een aantal nieuwe vragen bij. Om de vragen die bij mij overbleven te kunnen beantwoorden heb ik allereerst gekeken naar een afbakening van het onderzoek en het definiëren van een aantal belangrijke onderzoeksonderwerpen.

Afbakening

Moerman heeft er in de afbakening van zijn onderzoek voor gekozen om zich bij behandeling van burgeronderzoek (hoofdstuk 4), te richten op de particuliere recherche en onderzoeksjournalistiek.2

Voor deze afbakening is gekozen ‘’vanwege de plaats die zij innemen in de jurisprudentie en de literatuur en de verwantschap die zij vertonen met de opsporingspraktijk’’.3

Hij stelt vast dat omtrent deze vormen van burgeronderzoek uitvoerig is stilgestaan in de rechtswetenschappelijke literatuur. Voorts concludeert Moerman dat er in het algemeen relatief weinig jurisprudentie voorhanden is over onderzoeksmethoden in het burgeronderzoek.4

2 Moerman 2016, p. 27. 3 Moerman 2016, p. 27. 4 Moerman 2016, p. 194.

(8)

Door de keuze van Moerman om zich toe te spitsen op de particuliere recherche en onderzoeksjournalistiek als primaire vormen van burgeronderzoek blijft de vorm van burgeronderzoek waarnaar ik benieuwd was relatief onderbelicht in zijn onderzoek.

Dit betreft de vorm waarin de burger buiten het strafvorderlijk kader op eigen initiatief opsporingsonderzoek verricht terwijl hij niet in de hoedanigheid van journalist of privé-rechercheur verkeert. In veel gevallen komt deze vorm simpelweg neer op: de gewone ‘speurende’ burger. Ik heb deze vorm geformuleerd als: het zelf geïnitieerd burgeronderzoek. Ik zie deze vorm van burgeronderzoek met enige regelmaat in de media, op social mediakanalen en in mijn persoonlijke levenssfeer voorbijkomen. Ik herken in deze vorm van burgeronderzoek tevens eenzelfde ‘verwantschap met de opsporingspraktijk’.

Ik richt mij in dit onderzoek daarom specifiek op het zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

Definities

Voordat ik mijn onderzoeksvragen formuleer acht ik het van belang om eerst het begrip ‘opsporing’ te definiëren. Hiernaast hecht ik er waarde aan de verschillende manieren waarop de burger een aandeel heeft in deze opsporing duidelijk te onderscheiden. Ik begin hierbij met het onderscheid tussen de twee hoofdfiguren van het proces waarbij de burger een rol speelt in de opsporing: burgerbijstand en burgeronderzoek. Hierna onderscheid ik vier vormen van burgeronderzoek. Ik heb hierbij dezelfde lijn aangehouden als Moerman in zijn proefschrift Inburgeren in de Opsporing.

De strafvorderlijke vorm van opsporing wordt gedefinieerd door artikel 132a SV:

‘’Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen’’.

De definitie uit dit artikel maakt een scheiding tussen de gevallen van opsporing die binnen- en buiten het strafvorderlijk kader vallen. Immers, alleen wanneer het onderzoek plaatsvindt onder het gezag van de officier van justitie valt het onderzoek onder deze opsporingsdefinitie en daarmee binnen het strafvorderlijk kader.

Omdat ik mij in mijn onderzoek juist richt op opsporing die buiten het strafvorderlijk kader plaatsvindt is een bredere definitie vereist. Daarom wordt het begrip opsporing in dit onderzoek als volgt gedefinieerd:

(9)

Opsporing: het proces waarbij een burger of opsporingsambtenaar handelingen verricht met als doel de opheldering van strafbare feiten.

Wanneer de burger een rol gaat spelen in de opsporing is het van belang twee hoofdfiguren te onderscheiden. Dit betreffen de burgerbijstand en het burgeronderzoek.

Bij burgerbijstand ligt het initiatief bij de overheid. De burger handelt onder de verantwoordelijkheid van en in samenwerking met de officier van justitie. De opsporingshandelingen vallen binnen het strafvorderlijk kader.

Naast burgerbijstand is er het burgeronderzoek. Bij deze vorm handelt de burger op eigen initiatief. Hij handelt onder eigen verantwoordelijkheid en heeft in beginsel geen samenwerking met justitie. De opsporingshandelingen vallen buiten het strafvorderlijk kader.

Binnen het burgeronderzoek heb ik een onderscheid gemaakt tussen vier vormen van burgeronderzoek. Dit betreffen de burger opsporingsaandrager, de privé-rechercheur, de misdaadjournalist en de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker. Deze verschillende vormen worden in hoofdstuk 1 verder uitgewerkt.

Zoals in de afbakening reeds aangegeven richt ik mij in dit onderzoek op de vierde vorm: het zelf geïnitieerd burgeronderzoek. Bij deze vorm van burgeronderzoek verricht de burger op eigen initiatief en onder eigen verantwoordelijkheid opsporingsactiviteiten waarbij hij niet handelt in de hoedanigheid van privé-rechercheur of misdaadjournalist.

Onderzoeksvragen

Ik richt mij in dit onderzoek op de vraag hoe deze vorm van burgeronderzoek zich verhoudt tot de rechtstatelijke verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing.

Mijn hoofdvraag heb ik als volgt geformuleerd: Hoe verhouden de rechtsstatelijke verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing zich tot het zelf geïnitieerd burgeronderzoek?

(10)

Om deze vraag te kunnen beantwoorden onderzoek ik allereerst de organisatie van de Nederlandse strafvorderlijke opsporing. Waar ligt in Nederland het primaat van de opsporing en waarom? Op wat voor manier kan de burger een bijdrage leveren aan de opsporing? En wat zijn de verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing? Na beantwoording van deze vraag kan het zelf geïnitieerd burgeronderzoek geplaatst worden in de omschreven Nederlandse opsporingsorganisatie.

In hoofdstuk 2 onderzoek ik welke onderzoeksmethoden de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker ter beschikking staan in zijn onderzoek. Daarnaast onderzoek ik waar de grenzen liggen van het onderzoekskader van de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker. Ook ga ik kort in op de vraag wanneer bewijs voortkomend uit zelf geïnitieerd burgeronderzoeker in het strafvorderlijk kader wordt ingebracht. Ik geef daarbij inzicht in de afweging die gemaakt dient te worden door de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker alvorens hij overgaat tot de inzet van de in dit hoofdstuk behandelende onderzoeksmiddelen.

Aan de hand hiervan ontstaat een beeld van wanneer de een zelf geïnitieerd burgeronderzoeker op rechtmatige, - en wanneer hij op onrechtmatige wijze bewijs vergaart. Het belang van dit onderscheid zal vervolgens in hoofdstuk 3 verder worden uitgewerkt.

In hoofdstuk 3 gaat het aldus om vragen omtrent de bruikbaarheid van bewijs dat verkregen wordt uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek. Wat is de waarde van dit bewijs voor de onderzoeksmogelijkheden van het Openbaar Ministerie? Staat het de rechter vrij om elke vorm van bewijs dat is voortgekomen uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek te gebruiken in zijn beoordeling? Kunnen er zich situaties voordoen waarin de rechter is genoodzaakt over te gaan tot uitsluiting van het bewijs dat is voortgekomen uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek? Aan het einde van hoofdstuk 3 ga ik in de op vraag of er zich strafvorderlijke risico’s kunnen voordoen omtrent het gebruik van onrechtmatig verkregen bewijs voortkomend uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

In hoofdstuk 4 onderzoek ik wat de invloed van deze voorgenomen veranderingen uit Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering precies kan zijn op de mogelijkheden van de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker.

(11)

Meer precies onderzoek ik wat de invloed van de voorgestelde bewijsuitsluitingsregeling uit Boek 4 kan zijn op de strafvorderlijke betekenis van bewijs voorkomend uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek. Zijn er door deze regeling situaties te verwachten omtrent zelf geïnitieerd burgeronderzoek waarin de rechter sneller tot bewijsuitsluiting zal overgaan dan in het huidige systeem?

Ook onderzoek ik wat de invloed is van de voorgenomen regelingen uit Boek 4 van het nieuwe Wetboek van Strafvordering op de verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing? Is een officier van justitie vaker genoodzaakt onrechtmatig verkregen bewijs voortkomend uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek niet te gebruiken in zijn strafrechtelijke vervolging?

Tot slot geef ik op basis van de gevonden bevindingen antwoord op de vraag hoe de rechtstatelijke verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing zich verhouden tot het zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

(12)

1. Waar ligt het primaat van de Opsporing?

In dit hoofdstuk wordt een globale weergave gegeven van de Nederlandse opsporingsorganisatie. Allereerst heb ik hiervoor het ontstaan van de opsporing onderzocht. Vervolgens heb ik de huidige opsporingsorganisatie beschreven en verklaard vanuit een actueel en een historisch perspectief. Hierna maak ik een begin aan de plaatsing van het zelf geïnitieerd burgeronderzoek binnen de Nederlandse opsporingsorganisatie. Ook sta ik stil bij de vraag of er een groei van het aandeel van de burger in de opsporing is vast te stellen. Ik probeer tevens een eventuele groei hiervan te verklaren. Tot slot onderzoek ik de verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing. Hierdoor tracht ik de eerste contouren van het kader van verantwoordelijkheden van de overheid omtrent het zelf geïnitieerd burgeronderzoek in kaart te brengen.

1.1. Hoe is de opsporing ontstaan?

Moerman geeft in zijn tweede hoofdstuk een duidelijke weergave van een aantal belangrijke ontwikkelingen in de geschiedenis van de opsporing. Hij herkent een verschuiving van opsporing als een (aanvankelijk) private naar een publiekrechtelijke aangelegenheid.

Deze historische ontwikkeling kenmerkt zich door een uitgangspunt die verschillende (soorten) machthebbers in de geschiedenis met elkaar gemeen lijken te hebben gehad. Namelijk dat van een samenlevingsvorm met rust, vrede en veiligheid. Dit streven diende als voedingsbodem voor de verschuiving van de opsporing van een private naar een publiekrechtelijke aangelegenheid.

Allereerst zorgde dit uitgangspunt in de Middeleeuwen voor het ontstaan van het overheidsmonopolie op geweld. Deze verschuiving van de mogelijkheid tot het inzetten van geweld naar het publiekrechtelijk domein kan gezien worden als een voorbode voor de latere verschuiving van de opsporing naar het publiekrechtelijk domein.

Een tweede oorzaak voor deze verschuiving vormt het groeiend belang van de materiële waarheidsvinding die in deze periode te herkennen is. Dit belang leidde ertoe dat de overheid een steeds gewichtigere plaats inneemt in de opsporing.

In de 16e eeuw krijgen justitie en politie een aparte opsporingsbevoegdheid en worden

(13)

moest voor meer waarborgen zoals uniformiteit en minder willekeur zorgen in de opsporing. Deze waarborgen konden onvoldoende worden gegarandeerd in het private opsporingsonderzoek.

Moerman beschrijft vervolgens dat de uniformiteit in het straf- en strafprocesrecht, die gelijkenissen vertoont met het huidige Nederlands strafrechtelijk stelsel, pas onder het Franse bewind in de 18e en 19e eeuw uiteindelijk tot stand komt.

De verantwoordelijkheid voor de veiligheid is dan definitief verschoven naar de overheid. Middels een gedegen opsporingsorganisatie moest zij zorgdragen voor een adequate vervolging van schendingen van rechtsgoederen in de samenleving. De overheid verkreeg een monopolie op de waarheidsvinding.5 Hiertegenover stond dat de overheid voor voldoende

waarborgen moest zorgen. ‘’Anders wordt afbreuk gedaan aan de meerwaarde van de centrale rol van de overheid in de veiligheid en kan de ondergeschiktheid van de machtsuitoefening onder druk komen te staan.’’ 6

In het licht van deze ontwikkelingen tussen burger en het overheidsgezag komt onder andere de codificatie van het huidige legaliteitsbeginsel voort. Dit beginsel beoogde de burger zekerheid te bieden over de manier waarop de overheid haar opsporingsbevoegdheid invult.

Geconcludeerd kan worden dat de verschuiving van de opsporing naar het publieke domein globaal toegeschreven kan worden aan twee historische ontwikkelingen.

Allereerst zorgde het streven naar een zo veilig mogelijk samenleving voor een opeisende ontwikkeling van de opsporing binnen het overheids-/ publiekrechtelijke domein.

Daarnaast zorgde het streven om op een zo goed mogelijke -rechtvaardige- en uniforme- manier de materiële waarheid boven water te krijgen voor een versterking van deze verschuiving. Opsporing bleek in de publiekrechtelijke sfeer de nadelen van opsporing in de privaatrechtelijke sfeer zoals willekeur, het gebrek aan uniformiteit en het gebrek aan slagvaardigheid bij het vinden van de materiële waarheid te verminderen.

Het huidige Nederlandse strafrechtelijk stelsel komt aldus voort uit en is de facto gebaseerd op het Franse gedachtegoed uit de 18e en 19e eeuw over de politieke machtsverhouding

tussen overheid en burger. De basisbeginselen van de Nederlandse democratische rechtsstaat

5 Moerman 2016, p. 40. 6 Van Reenen 1979 p. 17.

(14)

zoals het legaliteitsbeginsel en Montesqieu’s Trias politicaleer, zijn hier de evidente voorbeelden van. 7

Het Nederlands strafrechtelijk stelsel kent derhalve van oorsprong een sterk publiekrechtelijk karakter. De wetgever hecht binnen dit stelsel van oorsprong een zodanig groot maatschappelijk belang aan de opsporing van strafbare feiten dat hij deze opsporing beschouwt als een exclusieve zorg en taak van de overheid.8

1.2. Hoe is de opsporing verdeeld?

Als gekeken wordt naar de huidige Nederlandse indeling van de opsporing dan komt het eerder geschetste publiekrechtelijke karakter onverminderd naar voren.

Zo bevestigt het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie dit publiekrechtelijke- en exclusieve karakter van de opsporing in Nederland. Cleiren formuleert deze rol als volgt: Het Openbaar Ministerie vertolkt de belangen van de samenleving wegens de aantasting van de rechtsorde en treedt in de plaats van het slachtoffer vanwege de aantasting van diens rechtsgoederen of –belangen.9

De genoemde exclusiviteit op het gebied van opsporing is tevens terug te zien in de opsporingsdefinitie uit artikel 132a:

‘Onder opsporing wordt verstaan het onderzoek in verband met strafbare feiten onder gezag van de officier van justitie met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen.’ Uit deze formulering kan worden afgeleid dat uitsluitend wanneer er wordt gehandeld onder het gezag van de officier van justitie dit handelen kan vallen onder de wettelijke definitie van opsporing. Deze definitie schept een belangrijke afbakening tussen handelingen die binnen of buiten de reikwijdte van het voorbereidend onderzoek vallen. Voor opsporing in het

7 Cleiren 2010, p. 4. 8 Cleiren 2010, p. 4. 9 Cleiren 2010, p. 8.

(15)

voorbereidend onderzoek zijn tal van bevoegdheden ingesteld die bijdragen aan de waarheidsvinding en daarmee toepassing geven aan het materieel strafrecht.10

Cleiren beschrijft de Nederlandse strafrechtelijke rechtsverhouding in beginsel als een ‘eendimensionale’ verticale rechtsverhouding.11 De overheid staat met haar machtig

instrumentarium tegenover de in beginsel weinig uitgeruste ‘zwakke’ burger.

Dit sterke opsporingsinstrumentarium van de overheid komt voort uit het historische uitgangspunt dat de overheid verantwoordelijk is voor een veilige samenleving waarbij het moet zorgen voor het zo goed mogelijk opsporen en vervolgen van inbreuken op rechten van haar burgers.

De overheid is verantwoordelijk voor een betrouwbaar, degelijk en behoorlijk opsporingsonderzoek. De verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing komen aan het einde van dit hoofdstuk uitvoeriger aan bod.

De voorwaarden voor een behoorlijk opsporingsonderzoek volgen ook uit de taakopvattingen van de politie en de magistratelijke rol van het Openbaar Ministerie.12

De huidige opsporingsorganisatie, voortkomend uit het Wetboek van Strafrecht/- vordering, gelezen in samenhang met het uitgangspunt dat de ontwerpers van dit wetboek namen, laat aldus weinig twijfel bestaan over het oogmerk van de wetgever met betrekking tot de taaktoedeling van de opsporing.13 De opsporing is in Nederland een exclusieve

verantwoordelijkheid van de overheid.

Deze conclusie wordt verklaard aan de hand van de oorsprong van de staatsrechtelijke indeling van onze rechtsstaat, het gewichtige maatschappelijk belang van een gedegen opsporingsorganisatie en het belang van het voorkomen van onnodige inbreuken op de fundamentele rechten van burgers.

10 Moerman 2016, p.73. 11 Cleiren 2010, p. 3. 12 Cleiren 2008, p. 276.

(16)

1.3. Welke rol kan de burger spelen in de opsporing?

De conclusie dat opsporing in beginsel als een exclusieve overheidstaak gezien moet worden betekent echter niet dat de burger geen aandeel heeft in de opsporing. De wetgever heeft de burger binnen het strafvorderlijke stelsel op een aantal punten de ruimte gegeven om deel te nemen aan de opsporing. Het staat de wetgever immers vrij om binnen het strafvorderlijk kader ruimte te creëren voor burgers om ondersteuning te leveren aan de opsporing.14

Binnen het Strafvorderlijk kader

Allereerst is er het burgerarrest (art. 53 lid 1 Sv). Dit artikel biedt eenieder (lees: ook de burger) de bevoegdheid een verdachte aan te houden bij een ontdekking op heterdaad. De wetgever kent de burger een dwangmiddel toe met een bijbehorend steundwangmiddel: de bevoegdheid tot het betreden van elke plaats (art. 55 lid 1).

Naast deze zelfstandige bevoegdheid kent het Wetboek van Strafvordering een aantal ondersteunende bevoegdheden voor de burger in de opsporing in Titel VA Bijstand aan de opsporing door burgers. Onder deze titel valt het stelselmatig inwinnen van informatie door burgers (art. 126v en 126zt Sv), de burgerinfiltratie (art. 126w, 126x en 126zu Sv), en de burgerpseudokoop en -dienstverlening (art. 126ij, 126z en 126zu Sv). Het is van belang om te benadrukken dat deze vormen van burgerparticipatie in de opsporing worden uitgeoefend onder het gezag van de officier van justitie en dus geheel binnen het strafvorderlijk kader vallen. Burgers hebben weliswaar een aandeel maar handelen onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie.

Buiten het Strafvorderlijk kader

De burger kan ook buiten het strafvorderlijk kader onderzoekhandelingen verrichten voor de opheldering van strafbare feiten. In een dergelijke situatie handelt de burger niet onder het gezag van de officier van justitie.

(17)

Doordat deze vorm van onderzoek buiten het strafvorderlijk kader plaatsvindt, verschillen de onderzoeksmogelijkheden van de burger ten opzichte van het onderzoek onder het gezag van de officier van justitie binnen het strafvorderlijk kader.

Allereerst zijn de waarborgen uit het wetboek van strafvordering voor de onderzoekende burger buiten het strafvorderlijk kader niet van toepassing. Deze waarborgen zijn immers bedoeld om burgers te beschermen tegen onnodige overheidsinmenging.

Ook heeft de positionering buiten het strafvorderlijk kader bijvoorbeeld gevolgen voor de sanctionering van onrechtmatig verkregen bewijs. Waar onrechtmatig verkregen bewijs binnen het strafvorderlijk kader kan worden gesanctioneerd doordat bijvoorbeeld onrechtmatig verkregen bewijs kan worden uitgesloten, kan een dergelijke bewijsuitsluiting o.g.v. art. 359 Sv bij bewijs voortkomend uit burgeronderzoek niet plaatsvinden.15

De burgeronderzoeker opereert aldus in een wenselijk ander kader dan wanneer hij bijstand verleent aan de opsporing onder het gezag van de officier van justitie. In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de ruimte die de burgeronderzoeker heeft voor zijn onderzoek.

Ik onderscheid in mijn onderzoek vier vormen van dit ‘burgeronderzoek’.

1. Burger opsporingsaandrager

Allereerst is er de hierna te noemen: burger opsporingsaandrager. De burger opsporingsaandrager levert bewijs, tips of algemene informatie aan justitie ten behoeve van de strafvorderlijke opsporing. In tegenstelling tot de hierna te behandelen andere drie vormen van burgeronderzoek is bij de burger opsporingsaandrager de informatie reeds aanwezig bij de burger. Er hoeft door hem geen onderzoek te worden verricht om deze informatie te vergaren. Het gaat hierbij veelal om getuigenissen, persoonlijke informatie over verdachten of om meer algemene aanknopingspunten.

(18)

Er is de laatste jaren een groei zichtbaar van deze ‘samenwerking buiten het strafvorderlijk kader’. Voorbeelden hiervan zijn misdaadprogramma’s als Opsporing Verzocht, Burgernet, Amber alert en politiewebsites met Europa’s meest gezochte criminelen, buurtapps, Samen Zoeken app, Sherlock-app en de Automonapp.

Technologische vooruitgang zoals de beschikbaarheid van mobiele telefoons met camera’s onder burgers en de groei van sociale medianetwerken hebben het potentieel van deze samenwerking voor de opsporing significant vergroot. De social media ‘klopjacht’ omtrent ‘de Eindhovense kopschoppers’ is tevens een illustratief voorbeeld van de burger als opsporingsaandrager.16

2. Privé-rechercheur

Bij deze vorm van burgeronderzoek handelt een privé-rechercheur in opdracht van een opdrachtgever. Zijn werkzaamheden staan niet vast en kunnen variëren van bijvoorbeeld civiele aangelegenheden in de bedrijfssector tot familiaire geschillen met een strafrechtelijk karakter. Er ligt doorgaans een commercieel belang ten grondslag aan de werkzaamheden van de privé-rechercheur. De privé-rechercheur heeft een vergunning nodig en werkt binnen het kader van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus en de bijbehorende op de Wet bescherming persoonsgegevens gestoelde privacy gedragscode particuliere recherchebureaus.

Er is geen aparte normering in het wetboek van Strafvordering opgenomen omtrent deze vorm van burgeronderzoek. Wel geeft de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus de ruimte voor een aantal vormen van onderzoek die, onder strikte voorwaarden, toelaatbaar worden geacht. In hoeverre de bewegingsruimte van de privé-recherche in de opsporing verschilt van dat van het zelf geïnitieerd burgeronderzoek (nummer 4.) wordt in hoofdstuk 3 onderzocht.

3. Misdaadjournalist

(19)

De misdaadjournalistiek onderscheidt zich van andere vormen van burgeronderzoek door het journalistieke oogmerk dat ten grondslag ligt aan het verrichten van onderzoekshandelingen. Deze vorm van burgeronderzoek manifesteert zich op meerdere manieren in het medialandschap. In de geschreven media gebeurt dit voornamelijk via de grote misdaadtijdschriften zoals Panorama en Real Crime. Daarnaast komt de misdaadjournalistiek met enige regelmaat tot uiting in de reguliere nieuwsbladen.

Ook op televisie en internet zijn verschillende formats te onderscheiden die inspelen op het boeiende karakter van de misdaad. Dit varieert van gerenommeerde televisieprogramma’s van Peter R. de Vries en John van den Heuvel tot aan de meer commercieel ingegeven vormen zoals bijvoorbeeld Gestalkt en Opgelicht. Op een meer globale schaal is het burgerjournalistiek netwerk Belingcat het vermelden waard.

Deze vormen van burgeronderzoek hebben met elkaar gemeen dat de lezer of kijker wordt meegenomen in het opsporingsproces naar crimineel gedrag.

De misdaadjournalist verschilt van andere vormen van burgeronderzoek doordat het handelt onder de bescherming van de persvrijheid. Het handelen als journalist brengt tevens een vorm van bronbescherming met zich mee.17

4. Zelf geïnitieerd burgeronderzoeker

Bij deze vorm van burgeronderzoek verricht de burger op eigen initiatief en onder eigen verantwoordelijkheid opsporingsactiviteiten waarbij hij niet handelt in de hoedanigheid van privé-rechercheur of misdaadjournalist. Ik noem deze vorm van opsporing het zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

De motivatie die ten grondslag ligt aan deze vorm van burgeronderzoek varieert van het stagneren van het strafvorderlijk onderzoek, het gebrek aan vertrouwen in het strafvorderlijk opsporingsapparaat, de onwil tot de betrekking van het strafvorderlijk opsporingsapparaat tot de welwillendheid om (ongevraagde) hulp te bieden aan het strafvorderlijk opsporingsapparaat.

Tevens kan het belang dat iemand heeft bij het ophelderen van strafbare feiten uiteenlopen.

17 EHRM 21 maart 2009, 38224/03, NJ 2009/450 m.nt. Dommering, EHRM 14 september 2011, 38224/03, NJ

(20)

Voorbeelden van deze vorm zijn het Bespiede bijstandsmoederarrest18, de Babyfoonzaak19,

de Hoornse zelf opgespoorde verkrachterszaak20, de Haarlemse zelf opgespoorde

mishandelaarszaak21 en de Wraakvaderzaak22. Tevens zijn in dit onderzoek de opgenomen

gesprekken door Astrid Holleeder23 en een zaak omtrent het nachtelijk observeren van een

gemeenteambtenaar24 gebruikt als voorbeelden van zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

In hoofdstuk 2 wordt dieper ingegaan op het wettelijk kader waarbinnen deze vorm van burgeronderzoek opereert. Daarbij wordt ook stil gestaan bij de mogelijkheden, grenzen en risico’s van het zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

1.4. Wordt het aandeel van de burger in de opsporing groter?

Zoals reeds kort genoemd is er bij de vorm ‘burger opsporingsaandrager’ een groeiende ontwikkeling te herkennen. Als men de literatuur bestudeert, ziet men tekenen die wijzen op een globale groei van dit aandeel van de burger in de opsporing.25 Met name het potentieel

van de burger in de vorm van de burger opsporingsaandrager wordt positief beoordeeld.26 Dit

is onder andere terug te zien in de opkomst van samenwerkingsinitiatieven tussen burger en politie. Voorbeelden hiervan zijn de vele BuurtWhatsApp groepen zoals: Overvalapp Venray, Bel je Buren Rhenen, SMS Alert Molenwijk Amsterdam, Whatsappgroep Ede-west. Ook de app Samen Zoeken, de zoektocht naar Anne Faber en oproepen op verschillende social media door de politie tot het zoeken naar- of doorgeven van relevante informatie over lopende onderzoeken, zijn voorbeelden van de groei van de burger als burger opsporingsaandrager.

18 HR 9 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5500, NJ 1987/928 m.nt. Van der Alkema.

19 HR 14 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9038.

20 Rb. Noord-Holland 23 juni 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:5175, zie: www.nhnieuws.nl (publiek toegankelijk)

https://www.nhnieuws.nl/nieuws/222470/sylvia-spoorde-haar-verkrachter-zelf-op-moest-hem-verleiden-via-dating-app.

21 https://socialmediadna.nl/burgers-lossen-misdaad-op/ (publiek toegankelijk).

22 Rb. Oost-Brabant 4 mei 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2468.

23 Zie: par. 2.2.1.

24 www.nrc.nl (publiek toegankelijk)

https://www.nrc.nl/nieuws/2018/08/24/in-bergen-praat-de-burger-keihard-terug-a1614144.

25 Ver der Hoeven 2011, p. 88-90.

(21)

Genoemd kan ook worden de op de Pokémonrage geïnspireerde applicatie ‘Automon’, waarmee burgers in spelvorm kunnen helpen gestolen auto’s te traceren. Ook de ontwikkeling van de zogeheten ‘Sherlock-app’ door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) en de politie is exemplarisch. Met deze app kunnen burgers die slachtoffer zijn van bijvoorbeeld een woninginbraak zelf een onderzoeksdossier opbouwen en dit met de politie delen.27

Van der Hoeven concludeert in haar onderzoek dat burgerparticipatie in de opsporing op drie manieren de effectiviteit van de opsporing verhoogt. Allereerst wordt de kans op een aanhouding bij een heterdaadsituatie, door de aanwezigheid van meer oren en ogen, significant verhoogd. Daarnaast zorgt burgerparticipatie voor een grotere pakkans na de heterdaadsituatie door de toename van relevante aanknopingspunten. Tot slot zorgt burgerparticipatie voor een stimulans van het vertrouwen van burgers in de politie hetgeen een positief effect heeft op de relatie tussen burgers en de politie.28

Deze verhoging van de effectiviteit door burgerparticipatie was onlangs nog zichtbaar bij de zoektocht naar de dader van de aanslag in een tram in Utrecht.29 Mede doordat de

veiligheidsdiensten uitgingen van een terroristisch oogmerk bij de vermeende dader bestond er vanuit veiligheidsoogpunt een kritieke noodzaak om de verdachte zo snel mogelijk van de straat te halen. Toen hij naar meerdere zoekpogingen niet was gevonden besloten zij een door beveiligingscamera’s in de tram gemaakte foto van de man te publiceren. Binnen vijf minuten was er vervolgens via de website geenstijl.nl een (juiste) identificatie van de mogelijke verdachte. Een bezoeker van de site herkende de man van een filmpje van een straatinterview van ruim drie jaar geleden. Het voorbeeld illustreert de slagkracht van het inzetten van de burger(massa) in de zoektocht naar mogelijke verdachten.

Omtrent het zelf geïnitieerd burgeronderzoek zijn geen actuele cijfers beschikbaar.

Wel valt door de groei van de burger als opsporingsaandrager een voorzichtige hypothetische inschatting te maken over de eventuele groei van het zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

27 www.tno.nl (publiek toegankelijk),

https://www.tno.nl/nl/tno-insights/artikelen/doe-het-zelf-opsporing-met-de-sherlock-app/.

28 Ver der Hoeven 2011, p. 88-90.

29 www.nos.nl (publiek toegankelijk)

(22)

De groei van de burger als burger opsporingsaandrager valt te verklaren aan de hand van nieuwe technologische mogelijkheden die zorgen voor een vergemakkelijking van de samenwerking tussen politie en burger. Met name de groei van het aantal camera’s op telefoons en de intrede van social medianetwerken hebben hier significant aan bijgedragen.

Hiernaast is de groei van de burger opsporingsaandrager te verklaren aan de hand van een aantal ontwikkelingen in de samenleving. Het gaat hier om de door Cleiren gesignaleerde wisselwerking tussen veranderingen in overheidsbeleid enerzijds en ontwikkelingen op het terrein van de burger zelf anderzijds.

Cleiren omschrijft een verandering in staatsideologie van klassieke verzorgingsstaat naar een meer teruggetrokken overheid waarbij de burger steeds meer op zichzelf aangewezen raakt. Hierdoor komt de burger tevens steeds meer verantwoordelijkheden toe op terreinen die voorheen als exclusieve zorg van de overheid werden beschouwd.30

In het strafrecht is halverwege de jaren tachtig een criminaliteitsbeleid ingezet dat gericht is op het medeverantwoordelijk maken van burgers bij de aanpak van criminaliteit. Het beleidsplan ‘Samenleving en criminaliteit’ kwam voort uit de notie dat een veilige samenleving niet door de overheid alleen bereikt kon worden.31

Het beleidsplan deed vooralsnog alleen een beroep op het normhandhavend vermogen van burgers onderling ter voorkoming van kleine criminaliteit. Er wordt nog niet op een expliciete rol voor de burger in de opsporing ingezet.

Wel is een opkomst van de particuliere recherche zichtbaar vanaf de jaren tachtig die logischerwijs lijkt voort te komen uit het overhevelen van de verantwoordelijkheid van een veilige samenleving naar de burger.32

Vanaf begin jaren negentig wordt de verantwoordelijkheid van de burger omtrent veiligheid verder uitgebreid. In het beleidsplan ‘Recht in Beweging’ wordt aangestuurd op deelname van

30 Cleiren 2010, p. 5. 31 Moerman 2016, p. 42.

(23)

de burger in de opsporing. De rol van de burger beperkt zich niet meer uitsluitend tot het voorkomen van criminaliteit. Ook in de opsporingsactiviteiten van de politie wordt toenadering gezocht tot de burger.

Eind tweeduizend krijgt de rol van de burger in de opsporing een nieuwe impuls. De samenwerking tussen politie en burger wordt significant intensiever. Stijgende misdaadcijfers die gepaard gingen met dalende oplossingscijfers vormden de praktische reden voor de overheid om nauwer te gaan samenwerken met de burger in de opsporing.33

Het potentieel van de burger in de opsporing was reeds aangetoond door initiatieven als het programma Opsporing Verzocht.

De burger heeft zoals vermeld ook uit eigen beweging zijn aandeel in de opsporing vergroot. Allereerst hebben sociale processen in de samenleving de positie van de burger ten opzichte van de overheid veranderd. Moerman ziet de naoorlogse ontzuiling als beginpunt van deze verschuiving in sociale verhoudingen.

Boutelier herkent, daarop voortbouwend, een individualiseringstendens in de samenleving die eveneens de positie van de burger ten opzichte van de overheid heeft veranderd. Hij beschrijft dat individuen, omdat zij minder afhankelijk zijn van elkaar, een toenemende behoefte hebben gekregen aan keuzevrijheid en zelfsturing. ‘’Mensen maken zelf wel uit wat het beste voor hen is’’ is een credo dat Boutelier plaatst bij deze ontwikkeling.34

Persoonlijke behoefte, belangen en motieven domineren in steeds verdergaande mate onze samenleving.

Van der Hoeven herkent ook eenzelfde soort tendens als gevolg van de individualisering van de samenleving:

De traditionele sociale structuren zijn niet meer vanzelfsprekend en het individu is steeds meer aangewezen op zichzelf. Als gevolg hiervan is de burger veeleisender en mondiger geworden (Noordegraaf, 2008). Deze veeleisendheid zien we terug in de positie van de burger ten opzichte van het openbaar bestuur en de publieke sector. Men deinst niet terug om zelf in actie

33 Ver der Hoeven 2011, p. 18. 34 Boutelier 2005.

(24)

te komen of de dialoog aan te gaan als de overheid haar taken niet volgens de wens van de burger uitvoert.35

1.5. Wat zijn de verantwoordelijkheden van de overheid in de opsporing?

Zoals eerder in dit hoofdstuk is omschreven is de opsporing in Nederland een exclusieve verantwoordelijkheid van de overheid.36 Zoals ook is omschreven is deze huidige indeling van

de Nederlandse opsporing historisch te verklaren.

Vanuit historisch perspectief zijn ook de primaire verantwoordelijkheden van de overheid omtrent de opsporing af te leiden.

Het uitgangspunt hierbij is dat de overheid verantwoordelijk is voor een veilige samenleving. De overheid moet om een veilige samenleving te kunnen waarborgen zorgen voor een zo goed mogelijke rechtshandhaving. Door een sterke opsporingsorganisatie te creëren kan zij zorgen voor het opsporen en bestraffen van inbreuken op de rechtsorde en daarmee een veilige samenleving waarborgen.

Door de opsporing onder de verantwoordelijkheid van de overheid te brengen, verkrijgt de overheid machtsmiddelen die nodig zijn voor het kunnen garanderen van een kwalitatief goede opsporing. Moerman beschrijft deze machtsverschuiving van burger naar overheid als machtsverschuiving met een transactioneel karakter.37 De overheid verkrijgt macht omdat zij

een meerwaarde heeft in de opsporing ten opzichte van opsporing tussen burgers onderling. De primaire verantwoordelijkheid van de overheid in de opsporing is derhalve het garanderen van de meerwaarde van de overheid in de opsporing ten opzichte van burgers.

Deze meerwaarde is onder meer gelegen in de betrouwbaarheid van de opsporing, de kwaliteit van de opsporing, de effectiviteit van de opsporing en in het voorkomen van willekeur in de opsporing.

35 Cornelissens & Ferwerda 2010, p. 21. 36 Moerman 2016, in Fijnaut 2002, p. 690-692. 37 Moerman 2016 p. 40.

(25)

Het sterke opsporingsinstrumentarium dat vandaag de dag ter beschikking staat aan de overheid is een uitvloeisel van de invulling van deze meerwaarde van de overheid in de opsporing.

De overheid is om een betrouwbaar, kwalitatief en behoorlijke opsporing te kunnen organiseren geregeld genoodzaakt inbreuken te maken op fundamentele rechten van burgers. Deze inbreuken van rechten ten behoeve van de opsporing gaan gepaard met verantwoordelijkheden voor de overheid. Deze verantwoordelijkheid is terug te zien in een breed arsenaal aan waarborgen uit het wetboek van strafvordering. Voorbeelden hiervan zijn het legaliteitsbeginsel uit art. 1 Sv en de verdenkingscriteria en bevoegdheidssystematiek volgend uit art. 27 Sv.

Het opsporingsproces moet voldoen aan strenge eisen van wet- en rechtmatigheid. De waarheid moet worden gevonden terwijl tegelijkertijd burgers worden beschermd tegen vergaande overheidsinmenging of onrechtmatige inbreuken op grondrechten.38

Ook heeft de overheid een verantwoordelijk ten opzichte van de ‘zwakke’ positie van de verdachte in de opsporing. Deze verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld terug te zien in het zwijgrecht, de onschuldpresumptie, het recht op een raadsman en de motiveringsplicht omtrent gevoerde verweren voortkomend uit de rechtspraak.

Deze opsomming geeft een globaal beeld van de verantwoordelijkheden voor de overheid in de opsporing. Echter, een belangrijk aspect van dit onderzoek betreft het feit dat het zelf geïnitieerd burgeronderzoek een vorm van opsporing betreft dat buiten het strafvorderlijk kader van de overheid opereert. Het is daarom de vraag hoe de bovenstaande verantwoordelijkheden zich verhouden tot deze vorm van opsporing.

In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de reikwijdte van de verantwoordelijkheid van de overheid in de opsporing. Hierbij komt bijvoorbeeld aan de orde of de overheid in bepaalde

(26)

gevallen toch niet moet afzien van het gebruik van bewijs dat is voortgekomen uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek.

(27)

1.6. Samenvatting

De Nederlandse opsporingsindeling wordt gekenmerkt door een sterk publiekrechtelijk karakter. Dit publiekrechtelijke karakter is begrijpelijk als gekeken wordt naar de ontstaansgeschiedenis van de opsporing. Ook komt dit publiekrechtelijk karakter bij de bestudering van de huidige indeling van de opsporing evident naar voren.

Kijkend naar de ontstaansgeschiedenis van de opsporing valt een aantal stadia in de ontwikkeling van opsporing als een privaatrechtelijke- naar de publiekrechtelijke aangelegenheid te onderscheiden.

De invoering van het geweldsmonopolie, het creëren van een aparte opsporingsbevoegdheid voor politie en justitie, het uniformeren van het strafrechtelijk stelsel hetgeen gepaard ging met het definitief plaatsen van het begrip veiligheid onder de verantwoordelijkheid van een overheid en het verkrijgen van het monopolie op de waarheidsvinding door de overheid, zijn hier de chronologische uitwerkingen van.

De huidige Nederlandse opsporingsorganisatie bevestigt het publiekrechtelijke karakter onder andere middels de strafvorderlijke opsporingsdefinitie en het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie. De bestudering van het Wetboek van Strafrecht/-vordering, gelezen in samenhang met het uitgangspunt dat de ontwerpers van dit wetboek namen, bevestigt het exclusieve oogmerk van de overheid met betrekking tot de indeling van de opsporing.39

De conclusie dat opsporing in beginsel als een exclusieve overheidstaak gezien moet worden betekent echter niet dat de burger geen aandeel heeft in de opsporing. De burger kan zowel binnen als buiten het strafvorderlijk kader een rol spelen in de opsporing.

De onderzoekende burger handelt binnen het strafvorderlijk kader onder het gezag van de officier van justitie. De verschillende strafvorderlijke figuren hebben met elkaar gemeen dat ze alleen worden ingezet als hetzelfde resultaat niet met de inzet van een opsporingsambtenaar bereikt kan worden. Geconstateerd moet worden dat de overheid terughoudend omgaat met de inzet van burgers in de strafvorderlijke opsporing.40

39 Fijnaut 2002, p. 690-692. 40 Moerman 2016, p. 184.

(28)

Burgeronderzoek valt buiten het strafvorderlijk kader en is in dit onderzoek onderverdeeld in de volgende vier categorieën. Dit zijn: burger opsporingsaandrager, privé-rechercheur, misdaadjournalist en zelf geïnitieerd burgeronderzoeker. Doordat de burgeronderzoeker buiten het strafvorderlijk kader opereert, verschillen zijn onderzoeksmogelijkheden wezenlijk met die van een burger die onder het gezag van de officier van justitie handelt. Zo hebben waarborgen uit het Wetboek van Strafvordering geen toepassing en vallen de mogelijkheden om onrechtmatigheden in het burgeronderzoek te sanctioneren buiten de reikwijdte van art.359a SV.

Er is een groei zichtbaar van het aandeel van de burger in de opsporing.41 In de vakliteratuur

wordt de ontwikkeling van de burger als burger opsporingsaandrager positief omschreven.42

De politie zet de laatste jaren actief in op het verbeteren van deze samenwerking. Dit komt voort uit de positieve invloed van het aandeel van de burger op de misdaadcijfers.43

Ondanks dat omtrent het zelf geïnitieerd burgeronderzoek geen recente cijfers bekend zijn lijkt het aantal burgerinitiatieven dat zich hiermee bezighoudt de laatste jaren eveneens te zijn toegenomen.

Een eventuele groei van het zelf geïnitieerd burgeronderzoek zou, naast technologische vooruitgang, verklaard kunnen worden aan de hand van ontwikkelingen in de verhouding tussen de overheid en de burger.

Deze ontwikkeling komt kortgezegd neer op de verschuiving van een verticale naar een meer horizontale verhouding tussen overheid en burger. Een onderwerp als veiligheid wordt hierbij meer een gezamenlijke verantwoordelijkheid.

Daarnaast vindt er een individualiseringsproces van de burger zelf plaats. De burger staat hierdoor kritischer tegenover het publieke bestel. Persoonlijke behoefte, belangen en motieven domineren in steeds verdergaande mate de samenleving.

41 Ver der Hoeven 2011, p. 88-90.

42 Van Baardewijk & Hoogenboom 2011, p. 107.

(29)

De Nederlandse opsporing is een exclusieve overheidstaak hetgeen gepaard gaat met verantwoordelijkheden voor de overheid in de opsporing.

Vanuit historisch perspectief zijn de primaire verantwoordelijkheden van de overheid omtrent de opsporing af te leiden.

Het uitgangspunt is dat de overheid verantwoordelijk is voor een veilige samenleving en via de opsporing een middel in handen heeft om dit doel te bereiken.

De primaire verantwoordelijkheid van de overheid in de opsporing is het garanderen van de meerwaarde van de overheid in de opsporing ten opzichte van burgers onderling.

Ook heeft de overheid verantwoordelijkheden omtrent het voorkomen van het maken van onnodige inbreuken op (fundamentele) rechten van burgers. Deze verantwoordelijkheid is terug te zien in een breed arsenaal aan waarborgen uit het wetboek van strafvordering.

Ten slotte heeft de overheid verantwoordelijkheden in de opsporing omtrent de ‘zwakke’ positie van de verdachte in de vervolging. Deze verantwoordelijkheid is bijvoorbeeld terug te zien in het zwijgrecht, de onschuldpresumptie en het recht op overleg met een raadsman.

(30)

2. Waar liggen de grenzen van de onderzoeksmogelijkheden van de

zelf geïnitieerd burgeronderzoeker?

Inleiding

Zoals in hoofdstuk 1 is uiteengezet liggen de kaarten voor de onderzoekende burger wezenlijk anders wanneer hij buiten het strafvorderlijk kader opereert.44 Zo hebben waarborgen uit het

Wetboek van Strafvordering geen toepassing. Ook is in dit kader relevant dat onrechtmatigheden in het burgeronderzoek buiten de reikwijdte van art.359a Sv vallen. Dit artikel biedt immers uitsluitend de mogelijkheid om onrechtmatige onderzoekshandelingen die zijn begaan in het voorbereidend onderzoekte sanctionering.45

Het is echter niet zo dat de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker onbegrensde mogelijkheden heeft om bewijs te vergaren door het verrichten van allerhande onderzoekshandelingen. In dit hoofdstuk onderzoek ik welke onderzoeksmethoden hem ter beschikking staan in zijn onderzoek. Daarnaast onderzoek ik waar de grenzen liggen van het onderzoekskader van de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker. Aan de hand hiervan ontstaat een beeld van wanneer de een zelf geïnitieerd burgeronderzoeker op rechtmatige, - en wanneer hij op onrechtmatige wijze bewijs vergaart. Het belang van dit onderscheid zal vervolgens in hoofdstuk 3 verder worden uitgewerkt.

Tot slot ga ik kort in op de vraag wanneer bewijs voortkomend uit zelf geïnitieerd burgeronderzoeker in het strafvorderlijk kader wordt ingebracht. Ik geef daarbij inzicht in de afweging die gemaakt dient te worden door de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker alvorens hij overgaat tot de inzet van de in dit hoofdstuk behandelende onderzoeksmiddelen.

2.1. Welke onderzoeksmiddelen staan ter beschikking van de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker?

De onderzoeksmiddelen van zelf geïnitieerd burgeronderzoekers die in de in dit hoofdstuk geanalyseerde jurisprudentie in de eerste plaatst aan bod komen, bestaan veelal uit het

44 Brinkhoff 2008, p. 66.

(31)

heimelijk bespioneren of afluisteren van personen. Dit betreft de inzet van relatief doorsnee onderzoeksmiddelen die al geruime tijd beschikbaar zijn voor de gewone burger.

De tijden dat een burger is aangewezen op het over de schutting gluren teneinde informatie te vergaren zijn veranderd.

Zoals ook in hoofdstuk 1 is beschreven worden de onderzoeksmogelijkheden van de burger door technologische vooruitgang de laatste jaren steeds verder uitgebreid.

Allereerst kan een zelf geïnitieerd burgeronderzoeker via social media informatie vergaren teneinde opheldering van strafbare gedragingen van vermoedelijke daders te bewerkstelligen.46 Het zal hierbij voornamelijk gaan om het achterhalen van de identiteit van

een mogelijke dader. Zowel in de hierna te bespreken Haarlemse zelf opgespoorde mishandelaarszaak47, als de Hoornse zelf opgespoorde verkrachterzaak48 en de

Wraakvaderszaak49 is Facebook een cruciale schakel geweest in het achterhalen van de

identiteit van de verdachten.

De bewijsvergaring van de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker wordt eveneens verbeterd doordat geavanceerde camerasystemen steeds toegankelijker worden voor gewone burgers. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan deurbelcamera’s die middels bewegingssensoren personen detecteren in de omgeving van een woonhuis, dashcam-systemen in auto’s die permanent het bestuurdersperspectief op het verkeer filmen en drones met hoogwaardige camera’s waarmee vanaf grote afstand een situatie op de grond nauwkeurig kan worden vastgelegd. De groei van de aanwezigheid van geavanceerde camera’s in alledaagse apparatuur is eveneens zichtbaar in de opkomst van zelfrijdende auto’s.

Ook zorgt technologische vooruitgang voor een toename van GPS-chips in alledaagse apparatuur. Van zowel mobiele telefoons, laptops, als vervoersmiddelen kan via GPS-gegevens de locatie bepaald worden.

46 https://socialmediadna.nl/burgers-lossen-misdaad-op/ (publiek toegankelijk) 47 https://socialmediadna.nl/burgers-lossen-misdaad-op/ (publiek toegankelijk)

48Rb. Noord-Holland 23 juni 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:5175, zie: www.nhnieuws.nl (publiek toegankelijk)

https://www.nhnieuws.nl/nieuws/222470/sylvia-spoorde-haar-verkrachter-zelf-op-moest-hem-verleiden-via-dating-app.

49 Rb. Oost-Brabant 4 mei 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:2468, zie: Hof ’s Hertogenbosch 12 november 2018,

(32)

Dit kan voor een zelf geïnitieerd burgeronderzoek een nuttig aanknopingspunt vormen in zijn onderzoek wanneer hijzelf bestolen is van een dergelijk product. De GPS-gegevens kunnen dan mogelijk een aanknopingspunt bieden voor het vinden van de vermoedelijke dader.

Tot slot kan de groei van digitale informatievergaring door zelf geïnitieerd burgeronderzoeker genoemd worden. Bij deze vorm van bewijsvergaring probeert een zelf geïnitieerd burgeronderzoekers toegang te verkrijgen tot de digitale omgeving van zijn onderzoeksonderwerp.

Vooropgesteld moet worden dat het heimelijk inbreken in een wifi-netwerk teneinde gevoelige informatie buit te maken vaardigheden vereist die ver buiten het bereik van de gewone burger liggen.

Het is wel denkbaar dat een gewone burger via het ondergrondse circuit (darkweb en deepweb) de expertise van een computercrimineel inhuurt voor een dergelijke operatie. Op dit moment zijn er reeds kant en klare pakketten beschikbaar die de kwetsbaarheden in veel gebruikte systemen proberen uit te buiten (malware en exploits).50

De vervlechting van ons dagelijks leven met het gebruik van internet en Cloud providers gaat gepaard met de nodige risico’s waar een zelf geïnitieerd burgeronderzoeker gebruik van kan proberen te maken. De bescherming van de internetveiligheid is daarom ook steeds belangrijker geworden. Het is dan ook vooralsnog niet realistisch dat een gewone burger digitale gegevens buit kan maken zonder de inschakeling van professionele expertise of methoden.

Wel zou een gewone burger via social engineering kunnen proberen om informatie te vergaren over zijn onderzoeksonderwerp. Social engineering is een containerbegrip en omvat een veelvoud aan technieken waarmee bepaalde gevoelige data buit gemaakt kunnen worden.

Social engineering vereist een sociale connectie tussen de aanvaller (zelf geïnitieerd burgeronderzoeker) en het slachtoffer (het onderzoeksonderwerp). De zelf geïnitieerd burgeronderzoeker zal zich derhalve als iemand anders voordoen wanneer hij gebruik maakt

50www.theguardian.com (publiek toegankelijk).

https://www.theguardian.com/commentisfree/2018/jul/24/darknet-dark-web-hacking-forum-internet-safety.

(33)

van social engineering technieken. De anonimiteit van het internet kan hiervoor uitkomst bieden.

Voorbeelden van social engineering zijn “phising”: via email proberen mensen ergens in te laten loggen of informatie af te geven die een aanvaller dan weer kan gebruiken in een later stadium om toegang te krijgen tot bepaalde accounts. Ook kan “dumpster diving” genoemd worden. Dit betreft het doorzoeken van iemands afval in de hoop materiaal te vinden dat gevoelige informatie bevat. Daarnaast is er “reverse social engineering”: het opbouwen van een bepaalde vertrouwensband tussen aanvaller en slachtoffer waarbij de aanvaller een situatie probeert te creëren waarin het slachtoffer hulpbehoevend wordt. De aanvaller weet op dat moment dat hij dit probleem kan verhelpen en helpt het slachtoffer. Op deze manier kan de aanvaller toegang krijgen tot een systeem waar hij normaal gesproken geen toegang toe heeft. Hij kan vervolgens malware installeren waarmee hij de computer van binnenuit toegankelijk maakt. Ook kan de aanvaller in deze situatie ervoor zorgen dat er heimelijk informatie wordt verstuurd via het internet naar een apparaat van de aanvaller.

Daarnaast is er “baiting’’. Hierbij laat de aanvaller een draagbaar medium (bijvoorbeeld USB-stick) ergens liggen in de hoop dat het gewenste slachtoffer dit medium aansluit op zijn of haar pc. Op dat moment installeert automatisch een vorm van malware op de pc zonder dat het slachtoffer dit door heeft. Deze malware kan van alles zijn, waaronder scripts die automatisch de pc scannen en via het internet deze resultaten doorsturen naar een apparaat van de aanvaller. Tot slot kan nog “fake profiling” genoemd worden. Dit betreft een vorm van social engineering waarbij nepprofielen aangemaakt worden waarmee de aanvaller probeert binnen te dringen in iemand zijn leven en informatie te vergaren.51

Reverse social engineering en baiting zijn van de bovenstaande technieken technisch gezien het meest complex en vereisen een bovengemiddeld kennisniveau over netwerk- en computertechnieken om uiteindelijk succesvol te zijn. Als deze technieken succesvol worden toegepast kunnen ze vergeleken met andere technieken ook de grootste impact hebben op het aangevallen systeem. In het voor de aanvaller meest gunstige geval krijgt hij de volledige toegang tot het systeem en kunnen vrijwel alle bestanden worden bekeken.52

51 Krombholz, Hobel, Huber & Weippl 2015, zie ook: F. Mouton, L. Leenen, & H.S. Venter, 2016. 52 Krombholz, Hobel, Huber & Weippl 2015, zie ook: F. Mouton, L. Leenen, & H.S. Venter, 2016.

(34)

Geconcludeerd kan worden dat de mogelijkheden van de burger om onderzoek te doen naar strafbare feiten door technologische vooruitgang steeds verder worden uitgebreid.

Het is van belang om te onderzoeken op welke wijze de zelf geïnitieerd burgeronderzoeker rechtmatig gebruik kan maken van de onderzoeksmiddelen die hem ter beschikking staan.

2.2. Waar liggen de grenzen van het zelf geïnitieerd burgeronderzoek?

In deze paragraaf onderzoek ik het wettelijk kader omtrent het zelf geïnitieerd burgeronderzoek. Ik behandel achtereenvolgens het strafrechtelijk kader middels de strafbepalingen uit het Wetboek van Strafrecht en het civielrechtelijk kader middels de onrechtmatige daadwetgeving. De minimumnormen uit het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) hebben een duidelijke doorwerking op beide rechtsgebieden.

Ik neem als uitgangspunt dat de grens is overschreden wanneer een zelf geïnitieerd burgeronderzoeker zelf strafrechtelijk- of civielrechtelijk aansprakelijk is voor zijn onderzoekshandelingen.

2.2.1. Strafrechtelijk kader

Het Wetboek van Strafrecht schrijft middels verboden en geboden normconform gedrag voor. Wanneer een zelf geïnitieerd burgeronderzoeker door zijn onderzoek de delictsomschrijving van een strafbepaling uit het Wetboek van Strafrecht vervult, loopt hij het risico hiervoor strafrechtelijk vervolgd te worden door het Openbaar Ministerie.

In beginsel is er geen andere positie voor de burger die zich met zelf geïnitieerd burgeronderzoek bezighoudt.

Wel is er een aantal bepalingen uit het Wetboek van Strafrechtdie gerelateerd lijken aan de opsporingsbepalingen uit het wetboek van strafvordering.53 Deze artikelen geven een

strafrechtelijke normering van een aantal onderzoekshandelingen die burgers kunnen inzetten.

(35)

Moerman ziet een dergelijke relatie in de artikelen 139a-139g alsmede in 441b en 285b uit het Wetboek van Strafrecht. De artikelen zien op het strafbaar stellen van afluisteren en opnemen van (telefoon)gesprekken, het heimelijk fotograferen of filmen op besloten en publieke plaatsen en het strafbaar stellen van belagen (ook wel stalken genoemd).54

Moerman tekent hierbij aan dat de norm die met de introductie van de artikelen wordt beoogd de bescherming van de persoonlijke levenssfeer betreft. Het reguleren van burgeronderzoek is niet het leidende motief geweest.

Wel wordt in de memorie van toelichting kort stilgestaan bij het onderwerp burgeronderzoek door de vermelding dat de wettelijke regeling beoogt ‘het tegengaan van afluisteren [...] in het kader van het werk van speurders in ruime zin’.55

Ondanks het feit dat de artikelen volgens die memorie van toelichting niet primair gericht zijn op de regulering van burgeronderzoek vormen zij wel een kader voor de strafrechtelijke begrenzing van burgeronderzoek.

Om vervolgens te kunnen beoordelen waar de concrete strafrechtelijke grens precies ligt, is de toepassing van de genoemde artikelen van belang. In een aantal situaties kan er sprake zijn van een bijzondere strafuitsluitingsgrond.56

Allereerst is het bij de toepassing van de genoemde artikelen vereist dat met de inzet van een onderzoeksmiddel een legitiem doel wordt gediend. Een werkgever die uit nieuwsgierigheid het telefoongesprek van zijn werknemer afluistert, valt niet onder de strafuitsluitingsgrond omdat het afluisteren geen legitiem doel dient. Zo heeft de wetgever ‘kennelijk misbruik’ van de onderzoeksmiddelen trachten te voorkomen.

Ook geldt er een kenbaarheidsvereiste voor de onderzoeksmiddelen uit de genoemde artikelen. Degene die het onderwerp is van een onderzoeksmiddel dient vooraf duidelijk te

54 Moerman 2016, p. 192.

55 Moerman 2016, p. 192, zie: Kamerstukken II 1967/68, 9 419, nr. 3, p. 5. 56 Moerman 2016, p. 192, zie: Bogert 2005, p. 95-105.

(36)

zijn gemaakt dat een gesprek kan worden opgenomen of dat hij heimelijk gefilmd of gefotografeerd kan worden. 57

Als aan deze voorwaarden is voldaanis burgeronderzoek op basis van de artikelen 139a t/m 139g,441b en 285b WvSr niet onrechtmatig.58

Hiernaast normeert art. 138ab Sr de in paragraaf 2.1. beschreven modernere onderzoeksmethoden zoals de digitale informatievergaring van zelf geïnitieerd burgeronderzoekers. De inzet van onderzoeksmiddelen zoals social engineering e.d. impliceren een vorm van computervredebreuk. Dit zijn strafbare gedragingen waaraan de wetgever een maximumgevangenisstraf van vier jaar heeft verbonden.59

Ik behandel vier relatief recente zaken waarin een vorm van zelf geïnitieerd burgeronderzoek een belangrijke rol in het opsporingsproces vervulde. Deze zaken zijn illustratief voor de mogelijkheden voor zelf geïnitieerd burgeronderzoek om bewijs te vergaren dat kan leiden tot een bewezenverklaring in een strafzaak zonder zelf strafrechtelijk aansprakelijk te kunnen worden gehouden.

In de Hoornse zelf opgespoorde verkrachterszaak constateerde het slachtoffer van een poging tot verkrachting na een uitgaansavond in Hoorn dat haar aangifte bij de politie op een dood spoor was beland.60 Omdat zij het niet kon verkroppen dat er niet meer stappen door de

politie werden ondernomen om de vermeende dader op te sporen besloot zij het heft in eigen hand te nemen.

Tijdens de verkrachtingspoging was haar telefoon gestolen door de vermeende dader. Ze zag dat haar telefoon na het delict in gebruik was genomen. Zij kreeg hierdoor het vermoeden dat haar vermeende verkrachter haar telefoon in gebruik had genomen. Via het GPS-signaal kon ze de locatie van haar telefoon volgen.

57 Moerman 2016, p. 192.

58 Moerman 2016, p. 193.

59 138ab Wetboek van Strafrecht

60 Rb. Noord-Holland 23 juni 2017, ECLI:NL:RBNHO:2017:5175, zie: www.nhnieuws.nl (publiek toegankelijk)

https://www.nhnieuws.nl/nieuws/222470/sylvia-spoorde-haar-verkrachter-zelf-op-moest-hem-verleiden-via-dating-app.

(37)

Ze kon aan de hand van de GPS-gegevens achterhalen waar degene die haar telefoon had, moest wonen. Ze besloot te gaan observeren voor zijn woning in een poging degene te identificeren.

Ze onderhield tijdens haar onderzoek contact met de politie. Die kon haar echter weinig hulp bieden doordat er vooralsnog onvoldoende redelijk vermoeden bestond dat degene die de telefoon in bezit had ook degene was die de verkrachtingspoging had gepleegd.

Zo kon de politie niet overgaan tot een doorzoeking van de woning omdat de mogelijkheid bestond dat de vermeende dader de telefoon had doorverkocht aan een willekeurige derde.

Uiteindelijk kon ze de vermeende dader in de val lokken doordat ze erachter kwam dat hij gebruik maakte van datingssites via haar telefoon. Ze maakte een nepprofiel aan en kwam via een chatgesprek in contact met degene die haar telefoon in bezit had. Toen hij een foto van zichzelf opstuurde kon ze hem positief identificeren als zijnde haar verkrachter. Ook vond ze een Facebookprofiel van de man waarop foto’s stonden waaruit afgeleid kon worden dat de man op de avond van de verkrachtingspoging in een kroeg in Hoorn aanwezig was.

De man kon worden gearresteerd en werd in een strafzaak schuldig bevonden aan poging tot verkrachting en diefstal en werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.61

Een tweede voorbeeld waarin bewijs dat voortkomt uit zelf geïnitieerd burgeronderzoek in het strafproces aan bod kwam is een zaak omtrent een mishandeling in het centrum van Haarlem.

Het ging hier om een mishandeling door drie jongens in het uitgaansleven van Haarlem die was waargenomen door een aantal getuigen. Een van de getuigen kende de naam van een van de jongens. Twee meiden die eveneens getuige waren van de mishandeling konden aan de hand van deze naam via Facebook zowel de foto van deze jongen als de namen en foto’s van de andere twee jongens achterhalen.

Door dit burgeronderzoek via Facebook kon de politie de andere getuigen de foto’s overleggen met een positieve herkenning van de drie verdachten tot gevolg.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

A microgrid is an electric power system consisting of distributed energy resources (DER), which may include control systems, distributed generation (DG) and/or distributed

Uit eerdere inventarisaties/enquêtes Meerburg et al., 2008 is gebleken dat in de Hoeksche Waard de aandacht bij het waterschap Hollandse Delta voor ecologisch beheer van dijken

28$ van de zoons heeft geen enkele vorm van voortgezet dagonderwijs genoten (bijlage 30). De buiten de landbouw werkende zoons. De belangstelling van de afgevloeide zoons is

Bij kruisinoculatie, uitgevoerd door Schnathorst, Crogan & Bardin, (1958) blijken de volgende planten vatbaar voor de echte meeldauw van Lactuca sativa:

In de eerste plaats moet het vaccin ervoor zorgen dat de dieren niet meer ziek worden, legt Bianchi uit, maar ook moet duidelijk worden of het virus zich via de ge

Monster 3 bevat vrij veel in water oplosbare stikstof, veel fosfaat en zeer veel kali* In ver­ gelijking met monster 3 bevat monster 4 vat minder stikstof en iets meer fosfaat*

Bij vol-automatisch bedrijf wanneer een differentiaalthermostaat wordt toegepast, compleet incl.. Een bewaarplaats met een opslagcapaciteit van

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat