• No results found

De rol van peer relaties in de ontwikkeling van delinquent gedrag in de adolescentie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van peer relaties in de ontwikkeling van delinquent gedrag in de adolescentie"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Running head: PEER RELATIES EN JEUGDDELINQUENTIE

De Rol van Peer Relaties in de Ontwikkeling van Delinquent Gedrag in de Adolescentie Universiteit van Amsterdam

Anne de Wit (10820159) Begeleider: Mandy Meeuwsen

Februari 2019 Aantal woorden: 5204

(2)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 2 Inhoudsopgave

Abstract Pagina 3

Inleiding Pagina 4

Processen ter verklaring van peerinvloeden op delinquent gedrag Pagina 7

De invloed van kenmerken van de peerrelatie op delinquentie Pagina 9

Genderverschillen in de invloed die peers hebben op delinquent gedrag Pagina 13

Conclusies en discussie Pagina 17

(3)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 3 Abstract

Huidig literatuuronderzoek beschrijft de rol die peer relaties spelen in de ontwikkeling van delinquent gedrag tijdens de adolescentie (12-18 jaar). In drie deelvragen werd gekeken naar processen die de associatie mogelijk verklaren, kenmerken van de peer relaties die kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van delinquent gedrag en het verschil in invloed tussen jongens en meisjes die peers hebben op delinquent gedrag. De belangrijkste resultaten zijn dat adolescenten vanaf 14 jaar zowel delinquente peers selecteren als dat zij beïnvloed worden door delinquente peers, echter speelt bij jongere adolescenten alleen selectie een rol. Verder bleek dat meisjes minder delinquent gedrag vertonen dan jongens en dat meisjes minder delinquente peers hebben dan jongens. Er zijn een aantal kenmerken van peer relaties die de relatie tussen peer delinquentie en eigen delinquentie sterker maken, namelijk gemixte peergroepen, ongestructureerde tijd doorbrengen en hoeveelheid tijd die adolescenten

doorbrengen met delinquente peers. Aan te raden is om meer onderzoek naar dit onderwerp te verrichten, waarbij niet alleen gebruik gemaakt wordt van peers binnen de schoolsetting, maar ook peers buiten school. Verder zou jeugddelinquentie ook op andere manieren gemeten moeten worden dan door middel van zelfrapportage. Betere kennis over dit onderwerp kan bijdragen aan het voorkomen en behandelen van jeugddelinquentie.

(4)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 4 De Rol van Peer Relaties in de Ontwikkeling van Jeugddelinquentie

In 2016 werd 1,6% van de adolescenten (12-18 jaar) in Nederland minstens één keer verdacht van een misdrijf (CBS, 2017). Wanneer een adolescent een delict pleegt is de kans op recidive tussen de 32% en de 38% (Wartna, Tollenaar, Verweij, Alberda & Essers, 2016). Jeugddelinquentie zou daarmee een voorspeller kunnen zijn voor het plegen van delicten in het verdere leven. Dit is voor zowel de adolescent als voor de maatschappij een probleem omdat dit hoge kosten met zich meebrengt. Daarom is het belangrijk dat er meer onderzoek naar dit onderwerp gedaan wordt.

In Nederland spreken we van jeugddelinquentie wanneer een adolescent tussen de 12 en 18 jaar een delict pleegt, binnen deze leeftijden zijn adolescenten namelijk strafbaar volgens het jeugdstrafrecht (Laan & Blom, 2011). Jeugddelinquentie kan gedefinieerd worden als gedrag dat de wet overtreedt en daardoor een straf of boete tot gevolg kan hebben (Laan & Blom, 2011). Binnen de jeugddelinquentie worden de delicten in vier groepen onderverdeeld: geweldsdelicten, vermogensdelicten, vernieling en overige delicten. Deze typen kunnen verder verdeeld worden in misdrijven, zoals mishandeling en inbraak, die een rechtszaak tot gevolg kunnen hebben, en overtredingen, zoals zwartrijden of vuurwerk afsteken waar het niet mag of buiten de periode dat het toegestaan is, het gevolg hiervan is het krijgen van een boete (Laan & Blom, 2011). Wat voor delicten adolescenten plegen en hoeveel lijkt te verschillen tussen jongens en meisjes. Zo blijkt namelijk dat jongens vaker delinquent gedrag vertonen dan meisjes (Weerman, Bernasco, Bruinsma & Pauwels, 2016) en dat jongens ander soort delinquent gedrag vertonen dan meisjes (Weerman & Hoeve, 2012).

Delinquent gedrag kan zich ontwikkelen door middel van intrinsieke processen of door middel van sociale processen. Zo zou het gevoel van spanning dat risico-gedrag en daarmee misschien zelfs delinquentie met zich meebrengt bekrachtigend werken en dit kan ervoor zorgen dat iemand dit gedrag zal herhalen (Stevens, May, Rice, & Jarjoura, 2011).

(5)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 5 Maar het is ook mogelijk dat delinquent gedrag geleerd wordt in de sociale omgeving door bijvoorbeeld peers, klasgenoten en ouders, zoals beweerd wordt in de sociale leertheorie van Bandura (Lightfoot, Cole & Cole, 2013). De mate waarin men beïnvloed zou worden door de sociale omgeving zou volgens Brauer en De Coster (2015) afhangen van hoe sterk de relatie is met de peers, klasgenoten of ouders. Wanneer er sprake is van een goede relatie zou er meer beïnvloeding plaatsvinden dan wanneer de relatie minder sterk is. Met wie mensen een sterke relatie hebben, verschilt per ontwikkelingsstadium (Loeber, Slot &

Stouthamer-Loeber, 2010). Tijdens de adolescentie hebben mensen over het algemeen de beste relatie met peers en de minst goede relatie met ouders. Dit zou betekenen dat adolescenten het meest beïnvloed worden door peers en het minst door ouders. Aangezien het erop lijkt dat peers invloed hebben op het gedrag van adolescenten, zouden peers mogelijk ook invloed hebben op het delinquente gedrag van adolescenten.

Een reden voor het ontwikkelen van delinquent gedrag onder invloed van de sociale omgeving van een adolescent zou kunnen zijn dat deze ontwikkelingsperiode gekenmerkt wordt door het aangaan van uitdagingen (Crone, 2010). De reden dat adolescenten

uitdagingen niet uit de weg gaan is dat zij genieten van het gevoel van spanning. Deze spanning komt vooral kijken als je dingen doet die eigenlijk niet mogen. Onder invloed van peers kunnen adolescenten dingen doen die volgens de wet verboden zijn. Op het moment dat zij de dingen doen die volgens de wet verboden zijn kan het zijn dat ze nog niet volledig nadenken over de consequenties die hun gedrag zou kunnen hebben. Dit komt door de late rijping van bepaalde hersengebieden die ervoor zorgen dat gevaarlijk gedrag tegengehouden wordt. Daarnaast wordt er in de adolescentie veel waarde gehecht aan de mening en

waardering van peers. Hierdoor zullen adolescenten soms eerder dingen doen die volgens de wet verboden zijn, omdat dit gezien wordt als stoer gedrag.

(6)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 6 Omdat het erop lijkt dat peers tijdens de adolescentie een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van bepaald gedrag, wordt in het huidige onderzoek de volgende vraag gesteld: Welke rol spelen peer relaties in de ontwikkeling van jeugddelinquentie in de adolescentie. Er is gekozen voor de adolescentie aangezien kinderen vanaf 12 jaar vatbaarder worden voor de invloed van peers en op dit moment zij vervolgd kunnen worden voor delicten. Er wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag aan de hand van drie deelvragen. De eerste deelvraag is: Welke processen kunnen de invloed van peers op de ontwikkeling van delinquent gedrag verklaren? Om het verband tussen de delinquentie van peers en delinquentie van adolescenten te begrijpen is het namelijk belangrijk om te weten welke processen hieraan ten grondslag liggen. De tweede deelvraag luidt: Speelt de kwaliteit en de aard van de relatie een rol in de invloed die peers hebben op het delinquente gedrag van adolescenten? Omdat jongens en meisjes verschillen in delinquent gedrag wordt in deelvraag drie tenslotte gekeken naar mogelijke verschillen tussen jongens en meisjes in de invloed van peers op delinquent gedrag.

Het huidige onderzoek biedt een overzicht van de bestaande literatuur over

jeugddelinquentie. Het is belangrijk dat er een goed overzicht bestaat van de mogelijke rol die peers spelen in de ontwikkeling van jeugddelinquentie omdat dit handvaten kan bieden voor preventie en interventie. Wanneer namelijk blijkt dat bepaalde groepen een grotere kans lopen op het ontwikkelen van delinquent gedrag, kunnen hier preventieve maatregelen tegen getroffen worden. Door deze preventieve maatregelen zou de negatieve invloed van peers kunnen afnemen (Müller, Hofman, & Arm, 2017). Ten slotte is het van wetenschappelijk belang dat er een literatuuroverzicht komt van de bestaande literatuur. Er is namelijk erg veel onderzoek gedaan naar dit onderwerp, maar de resultaten zijn niet altijd eenduidig. In dit literatuuroverzicht wordt bestaand onderzoek naar dit onderwerp bekeken en worden verschillende kenmerken van peer invloeden in het onderzoek meegenomen.

(7)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 7 Processen ter verklaring van peerinvloeden op delinquent gedrag

De rol die peers spelen in het ontwikkelen van delinquent gedrag van adolescenten kan via twee wegen lopen, namelijk via selectie of door beïnvloeding (Knecht, Snijders, Baerveldt, Steglich & Raub, 2010). Het selectieproces houdt in dat het verband tussen

delinquente peers en delinquent gedrag veroorzaakt wordt door selectie van delinquente peers door adolescenten die zelf al delinquent gedrag vertonen (Weerman, Wilcox & Sullivan, 2017). In tegenstelling tot het selectieproces stelt Sutherland volgens de ‘differential association theory’ dat adolescenten elkaar beïnvloeden in delinquent gedrag (Mowen & Boman, 2017). Volgens deze theorie ontstaat delinquent gedrag door middel van

socialisatieprocessen waar bepaald gedrag aangeleerd wordt. Er is veel onderzoek gedaan naar beide processen, echter is geen eenduidig antwoord gevonden of beide processen een rol spelen of dat een van beide processen een rol speelt. Daarom wordt in deze paragraaf de volgende vraag beantwoord: Welke processen kunnen de invloed van peers op de ontwikkeling van delinquent gedrag verklaren?

Het lijkt erop dat er een positieve relatie bestaat tussen de mate van delinquent gedrag van peers en de mate van delinquent gedrag van adolescenten zelf. Zo onderzochten Van de Rakt, Weerman en Need (2005) onder andere welk effect vriendschapsrelaties met

delinquente medescholieren hebben op het delinquente gedrag van VMBO-scholieren bij leerlingen in de leeftijd van 12 tot 15 jaar. De data die in dit onderzoek zijn gebruikt zijn verzameld door het Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving (NSCR) in twee rondes (2002 en 2003). Het delinquente gedrag werd gemeten door de adolescenten een lijst van 12 delicten voor te leggen, zij moesten aangeven hoeveel van deze delicten zij gepleegd hadden in het afgelopen jaar. Verder moesten alle respondenten 10 peers van school opschrijven met wie zij veel tijd doorbrachten, op basis waarvan het delinquente gedrag van peers gemeten werd. Uit de resultaten blijkt dat delinquentie van peers leidt tot meer

(8)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 8 delinquent gedrag van adolescenten, ook als er gecontroleerd wordt voor eigen delinquentie bij het eerste meetmoment. Dit verband blijkt wederkerig te zijn, wanneer een adolescent zelf delinquent gedrag vertoont, vertonen de peers van deze adolescent dit ook, ook als er

gecontroleerd wordt voor de delinquentie van peers bij het eerste meetmoment. Dit onderzoek levert ondersteuning voor zowel het selectieproces als voor het

beïnvloedingsproces van Sutherland.

Ter aanvulling op voorgaand onderzoek onderzochten De Cuyper, Weerman en Ruiter (2009) in welke mate de relatie tussen het delinquente gedrag onder adolescenten en het delinquente gedrag van hun peers verklaard werd door een selectieproces en door een

beïnvloedingsproces. Net als Van der Rakt en collega’s (2005) werd gebruik gemaakt van de NSCR data, nu alleen van 3 rondes (2002, 2003 en 2004). De gevonden resultaten suggereren dat delinquente adolescenten eerder geneigd zijn vrienden te worden met andere delinquente adolescenten (selectie). Daarnaast blijkt dat adolescenten ook geneigd zijn om het

delinquente gedrag van peers over te nemen (beïnvloeding). Deze resultaten leveren ondersteuning voor zowel het beïnvloedingsproces als het selectieproces. Kortom zouden adolescenten zowel peers selecteren met dezelfde mate van delinquentie als beïnvloed worden door het delinquente gedrag van peers.

In tegenstelling tot de hierboven genoemde onderzoeken, vonden Knecht en collega’s (2010) in een longitudinale studie alleen bewijs voor het selectieproces en niet voor het beïnvloedingsproces. Zij onderzochten hoe de relatie tussen het delinquente gedrag van adolescenten beïnvloed werd door het delinquente gedrag van peers en of de mate van deze samenhang verklaard kon worden door een selectieproces of door een beïnvloedingsproces. Data van 3171 leerlingen van alle niveaus uit 126 brugklassen (12 en 13 jaar) werd

verzameld op vier momenten (na T1 ieder kwartaal). Delinquentie van de respondenten werd gemeten door de adolescenten een lijst van een aantal delicten voor te leggen. De

(9)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 9 respondenten moesten aangeven hoe vaak ze deze delicten gepleegd hadden in de laatste drie maanden. Daarnaast moesten alle adolescenten een lijstje maken van 12 peers in de klas, hiermee werd een netwerkanalyse gemaakt om te kijken wie met wie bevriend was. Door middel van de netwerkanalyse werden peergroepen geïdentificeerd en werd de delinquentie van peers bekeken. Uit de resultaten blijkt dat de mate van delinquent gedrag van

adolescenten in alle meetmoment overeenkomt met het delinquente gedrag van de peers van deze adolescenten. Dit zou betekenen dat adolescenten peers selecteren die dezelfde mate van delinquentie rapporteren. Echter is in tegenstelling tot de hierboven genoemde onderzoeken geen ondersteuning gevonden dat adolescenten beïnvloed worden in hun delinquente gedrag door delinquente peers.

Uit de besproken artikelen blijkt dat de rol die delinquente peers spelen in het ontwikkelen van delinquent gedrag van adolescenten kan verlopen via het selectie- en beïnvloedingsproces. Voor beide processen wordt ondersteuning gevonden, echter niet in dezelfde mate. Zo vonden Van de Rakt en collega’s (2005) en De Cuyper en collega’s (2009) ondersteuning voor beide processen waar Knecht en collega’s (2010) alleen ondersteuning vonden voor het selectieproces. Dit zou kunnen komen doordat Knecht en collega’s (2010) alleen leerlingen uit de brugklas hebben gebruikt (12 en 13 jaar). Omdat de relatie met peers vanaf de leeftijd van ongeveer 14 jaar persoonlijker en intiemer wordt (Crone, 2010), kan het zijn dat jongeren in de leeftijd van 12-13 jaar in mindere mate beïnvloedbaar zijn. Ook ontstaat het idee dat sociale relaties belangrijk zijn en dat individuen zich moeten gedragen volgens de sociale regels en wetten (Crone, 2010).

De invloed van kenmerken van de peer relatie op delinquentie

Uit voorgaande paragraaf blijkt dat de invloed van peers op het delinquente gedrag van adolescenten kan lopen via het beïnvloedingsproces en via het selectieproces. Mogelijk bevatten bepaalde peergroepen kenmerken die deze relatie versterken of verzwakken.

(10)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 10 Daarom wordt in deze paragraaf de volgende vraag beantwoord: Speelt de kwaliteit en de aard van de relatie een rol in de invloed die peers hebben op het delinquente gedrag van adolescenten?

Er blijken een aantal kenmerken van vriendschappen te zijn die bij kunnen dragen aan het effect dat delinquente peers op het delinquente gedrag van adolescenten kunnen hebben. Zo hebben Weerman en Hoeve (2012) onderzocht of de hoeveelheid tijd doorgebracht met peers, de band met peers, groepsdruk en de hoeveelheid jongens en meisjes in een peergroep effect hebben op de invloed die peers hebben op het delinquente gedrag van adolescenten. De eerste drie kenmerken zijn gemeten door middel van vragenlijsten en het laatste kenmerk is gemeten door het netwerk van de adolescent te analyseren en te kijken hoeveel jongens en hoeveel meisjes genoteerd zijn in peergroepen. Uit dit onderzoek blijkt dat de hoeveelheid tijd die adolescenten doorbrengen met peers positief samenhangt met het delinquente gedrag van zowel jongens als meisjes. Verder is gebleken dat er een aantal verschillen zijn in

kenmerken tussen de vriendschappen tussen jongens en de vriendschappen tussen meisjes. Zo rapporteerden meisjes vaker dat zij een sterke band hadden met hun peers en jongens

rapporteerden dat ze vaker te maken hadden met groepsdruk. Daarnaast brachten jongens meer tijd door met hun peers. Dit zou kunnen betekenen dat jongens meer beïnvloed worden door de delinquentie van peers dan meisjes, aangezien de hoeveelheid tijd die doorgebracht wordt met peers een belangrijke variabele blijkt te zijn in de relatie tussen delinquente peers en de delinquentie van adolescenten. Kortom zou je kunnen concluderen dat vriendschappen tussen jongens meer risicofactoren voor delinquent gedrag bevatten dan tussen meisjes.

Svenson en Overwittler (2010) hebben ook onderzoek gedaan naar het effect van meerdere kenmerken van peer relaties op de invloed van peers op het veroorzaken van delinquent gedrag van adolescenten. Zij onderzochten onder 1003 Zweedse adolescenten van gemiddeld 15 jaar oud en 955 Duitse adolescenten van tussen de 13 en 16 jaar oud of

(11)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 11 nabijheid tussen peers, hoeveelheid tijd doorgebracht met peers en tijd doorgebracht in

ongestructureerde activiteiten effect hebben op de relatie tussen delinquentie van peers en delinquentie van adolescenten. Delinquentie werd gemeten met een lijst van een aantal delicten waarvan aangegeven moest worden of en hoe vaak het delict gepleegd was in het voorgaande jaar. Delinquentie van peers werd gemeten door de respondenten een aantal vragen voor te leggen over de delinquentie van hun peers. Verder werden alle kenmerken van de peergroep gemeten door middel van vragenlijsten. Hieruit is gebleken dat er een sterk interactie-effect bestaat tussen delinquente peers en ongestructureerde vrijetijdsbesteding als verklaring voor de overtredingen die adolescenten maken. Dit zou betekenen dat wanneer adolescenten rapporteren dat zij meer ongestructureerde tijd doorbrengen met delinquente peers, deze adolescenten vaker delinquent gedrag rapporteren. Adolescenten die rapporteren dat zij minder ongestructureerde tijd doorbrengen met peers, rapporteren ook minder

delinquent gedrag. Verder is in het onderzoek geen bewijs gevonden voor het effect van de hoeveelheid tijd die adolescenten met elkaar doorbrengen op de delinquentie van

adolescenten. Ook is er geen bewijs gevonden dat de emotionele relatie met peers effect heeft op de relatie tussen delinquente peers en het delinquente gedrag van adolescenten. Het blijkt dus dat het ondernemen van ongestructureerde activiteiten een kenmerk van de peerrelatie is dat invloed heeft op het delinquente gedrag van adolescenten.

Wat adolescenten in de tijd doen die zij met peers doorbrengen lijkt ook van invloed te zijn op de mate waarop delinquente peers het delinquente gedrag van adolescenten

beïnvloeden. Zo hebben Weerman, Bernasco, Bruinsma en Pauwels (2015) onderzocht of, en in welke mate, de relatie tussen de hoeveelheid tijd doorgebracht met peers en delinquentie afhangt van waar en met wie ze hun tijd doorbrengen en wat ze doen. Zij onderzochten dit onder 843 respondenten van 12 tot 16 jaar oud. Delinquentie van adolescenten is gemeten door de adolescenten 20 delicten voor te leggen, van deze delicten moesten zij aangeven of,

(12)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 12 en hoe vaak, zij deze gepleegd hadden. De hoeveelheid tijd doorgebracht met peers, face-to-face of online, is gemeten door middel van een interview. Verder is onderzocht hoeveel tijd adolescenten doorbrengen met peers in openbare ruimtes en ongecontroleerd (zonder controle van ouders), of de tijdbesteding gestructureerd is of dat zij vooral ‘hangen’ en met hoeveel peers zijn afspreken. Uit de resultaten bleek dat de invloed van delinquente peers op het delinquente gedrag van adolescenten sterk was wanneer adolescenten tijd met peers doorbrachten in publieke ruimtes, zonder ouderlijke controle, wanneer zij vooral aan het hangen waren en wanneer zij met twee of meer peers waren. Dit onderzoek geeft een

beginnende indicatie dat niet alleen tijd die peers met elkaar doorbrengen een rol speelt in de invloed van delinquente peers op adolescenten, maar dat het ook belangrijk is hoe deze tijd besteed wordt, met wie deze tijd doorgebracht wordt en waar deze tijd doorgebracht wordt.

Naast kenmerken van peer relaties lijkt de samenstelling van peergroepen ook effect te hebben op de relatie tussen peer delinquentie en delinquentie van de adolescent. Zo is onder 14,012 adolescenten van 12 jaar tot en met 15 jaar onderzocht of de opkomst van gemixte peergroepen effect heeft op het delinquente gedrag van adolescenten (Molloy, Gest, Feinberg, & Osgood, 2014). In een longitudinaal onderzoek met vijf meetmomenten (T1 in de herfst op 12 jarige leeftijd, T2 t/m T5 ieder jaar in de lente), nomineerde alle respondenten twee beste peers en vijf andere peers uit hetzelfde leerjaar waar ze goed mee omgingen. Deze nominaties gaven inzicht in wederzijdse peer relaties en peer groepen. Delinquentie van de peergroepen is gemeten door middel van zelfrapportage. De respondenten gaven van 12 delicten aan of (en hoe vaak) zij dat delict in de laatste 12 maanden hadden gepleegd. Op het eerste meetmoment bleek 10% van de respondenten lid van een gemixte peergroep en op het laatste meetmoment was dit 22%. Verder bleken delinquente adolescenten meer geneigd om lid te worden van een gemixte peergroep dan van een peergroep met peers van hetzelfde

(13)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 13 geslacht. Adolescenten in een gemixte peergroep rapporteerden dan ook meer delinquent gedrag dan adolescenten in een peergroep met peers van hetzelfde geslacht.

Uit de hierboven besproken onderzoeken bleek dat er een aantal kenmerken van peergroepen bijdragen aan de invloed die delinquente peers hebben op het delinquente gedrag van adolescenten. Zo blijkt dat jongens, vaker dan meisjes, te maken hebben met groepsdruk, dit zou bij kunnen dragen aan een toename in delinquent gedrag bij jongens (Weerman & Hoeve, 2012). Bij meisjes blijkt echter dat zij vaker een sterke band met hun peers rapporteren en aangezien meisjes minder delinquent gedrag rapporteren zou dit een

beschermende factor kunnen zijn. Verder bleek dat wanneer adolescenten aangaven dat zij veel ongestructureerde tijd met hun peers doorbrachten, zij ook meer delinquent gedrag rapporteerden (Svensson & Overwittler, 2010). Ook bleek dat in gemixte peergroepen vaker delinquente adolescenten zaten dan in peergroepen met peers van hetzelfde geslacht (Molloy, et al. 2014). Er zijn echter over de hoeveelheid tijd die adolescenten met peers doorbrengen tegenstrijdige resultaten gevonden. Zo vonden Weerman en Hoeve (2012) dat wanneer adolescenten meer tijd met delinquente peers doorbrachten, zij meer delinquent gedrag rapporteerden. Svenson en Overwittler (2010) vonden hier echter geen bewijs voor. Dit verschil kan komen door de manier waarop het gemeten is. Aan respondenten in het

onderzoek van Svenson en Overwittler (2010) is de hoeveelheid tijd doorgebracht met peers gemeten door middel van één vraag naar hoe vaak zij met hun peers afspraken. Daarmee meet je alleen hoe vaak adolescenten hun peers zien en niet hoelang zij met elkaar samen tijd doorbrengen. In het onderzoek van Weerman en Hoeve (2012) gingen deze vragen over hoe vaak adolescenten hun peers zagen en hoelang zij samen tijd doorbrachten. Daarom zouden de vragen van Weerman en Hoeve (2012) de lading meer dekken dan de ene vraag van Svenson en Overwittler (2010).

(14)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 14 Wanneer er wordt gekeken naar delinquent gedrag, blijkt er een verschil te zijn in delinquent gedrag tussen jongens en meisjes. Zo zouden jongens drie keer zo vaak delicten plegen dan meisjes (Weerman et al., 2016). Daarnaast blijkt dat jongens vaker

geweldsdelicten of serieuze overtredingen ondergaan en meisjes vaker winkeldiefstal plegen en graffitispuiten (Weerman & Hoeve, 2012). In de bespreking van de vorige deelvraag kwam al naar voren dat de kenmerken van peer relaties verschillen tussen jongens en meisjes. Dit wordt in komende paragraaf verder besproken aan de hand van de deelvraag: Is de

invloed van peers op delinquent gedrag verschillend voor jongens en meisjes? Dat jongens en meisjes verschillen in het soort delict dat zij plegen en in de hoeveelheid delicten die zij plegen zou kunnen komen doordat de kenmerken van peer relaties van jongens verschillen van die van meisjes. Zo hebben Weerman en Hoeve (2012) onderzocht of de kenmerken van vriendschappen tussen meisjes en jongens van elkaar verschillen en of dit wellicht een verklaring zou kunnen zijn voor het verschil in delinquentie tussen jongens en meisjes. Het onderzoek is uitgevoerd onder 1110 adolescenten (57% jongen) tussen de 11 en 18 jaar. Weerman en Hoeve (2012) hebben de data gebruikt van de NSCR-studie (zie Van de Rakt et al., 2005). Resultaten laten zien dat de peers van meisjes sterk verschillen in de mate van delinquentie van de peers van jongens. De peers van jongens zouden namelijk meer delinquent gedrag rapporteren dan de peers van meisjes. Over het geslacht van deze peers wordt echter niet uitgeweid, dus het is niet duidelijk of het uitmaakt of de peers van jongens zelf ook jongens zijn of dat het meisjes zijn. Verder blijkt uit de resultaten dat meisjes een hogere mate van zelfcontrole rapporteren dan jongens. Dit zou betekenen dat meisjes minder impulsief gedrag, risico-gedrag en woede zouden hebben en daardoor minder snel beïnvloed zouden worden door peers. Echter lijkt het tegenovergestelde waar te zijn, het lijkt er namelijk op dat de delinquentie van peers sterker samenhangt met delinquentie van meisjes dan van jongens. Daarnaast blijkt dat een hogere proportie meisjes

(15)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 15 in een peergroep gerelateerd is aan een mindere mate van delinquentie voor meisjes, maar dit is niet gevonden voor jongens. Kortom blijkt uit dit onderzoek dat meisjes meer beïnvloed worden door delinquente peers dan jongens, dit ondanks dat meisjes meer zelfcontrole hebben en minder peers hebben die delinquent gedrag rapporteren. Echter blijkt wel dat het hebben van vrouwelijke peers een beschermende factor kan zijn voor meisjes, maar niet voor jongens.

Ook Sanchagrin, Heimer en Paik (2017) hebben een verschil gevonden tussen meisjes en jongens in de invloed die delinquente peers hebben op hun delinquente gedrag. Zo

onderzochten zij de impact van peers van hetzelfde geslacht en van het andere geslacht op het delinquente gedrag van adolescenten door middel van een nationaal longitudinaal onderzoek van ‘Adolescent to Adult Health’. De studie onder adolescenten van 12-18 jaar kende drie meetmomenten, T1 in 1994 en T2 en T3 steeds na één jaar. Delinquent gedrag werd gemeten middels een lijst van 10 delicten, waarvan de respondenten aangaven of (en hoe vaak) zij elk delict in de laatste 12 maanden hebben gepleegd. Alle adolescenten maakten een lijst van vijf mannelijke en vijf vrouwelijke klasgenoten die zij zagen als peers. Van deze peers werd gekeken wat hun mate van delinquentie was. Uit de resultaten blijkt dat de mate van

delinquentie van jongens toeneemt wanneer hun peers ook delinquent gedrag rapporteerden. Dit verband lijkt er te zijn bij zowel mannelijke peers als bij vrouwelijke peers. Echter blijkt dit verband er voor meisjes niet te zijn, voor vrouwelijke peers noch voor mannelijke peers.

Dat meisjes minder beïnvloed worden in hun delinquente gedrag door peers kan komen doordat meisjes minder peers hebben die regelbrekend gedrag vertonen. Dit komt uit het onderzoek van Weerman en collega’s (2016) die onderzocht hebben of kernelementen van de ‘Situational Action Theory’ gerelateerd zijn aan delinquentie onder jongens en meisjes en in welke mate het verschil in delinquentie tussen jongens en meisjes verklaard kan worden door de combinatie van deze kernelementen. De ‘Situational Action Theory’ is een algemene

(16)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 16 theorie van delinquentie die inzicht probeert te bieden in de processen die voorafgaan aan criminaliteit of regelbrekend gedrag. De zogenoemde kernelementen van deze theorie zijn moraliteit, zelfcontrole, ongecontroleerde activiteiten met peers en de delinquentie van peers. Het onderzoek is uitgevoerd op twee meetmomenten, het eerste tussen oktober 2008 en mei 2009 met 843 respondenten (12-16 jaar) en het tweede tussen november 2010 en juni 2011 met 616 respondenten (14-18 jaar). Delinquentie werd gemeten door de adolescenten een lijst met 20 delicten voor te leggen, van deze 20 delicten moesten de adolescenten aangeven hoe vaak zij die in het afgelopen jaar hadden gepleegd. De kernelementen van de ‘Situational Action Theory’ werden gemeten aan de hand van een vragenlijst. Delinquentie van peers werd gemeten doordat de respondenten een vragenlijst invulden over de delinquentie van hun peers. Uit de resultaten blijkt ten eerste dan meisjes minder peers hebben die regelbrekend gedrag vertonen dan jongens. Daarnaast blijkt dat meisjes meer zelfcontrole hebben dan jongens, hoger scoren op moraliteit dan jongens en dat meisjes minder ongecontroleerde activiteiten uitvoeren met peers dan jongens. Al deze elementen kunnen ervoor zorgen dat meisjes minder kwetsbaar zijn voor de invloed van peers, ook al zouden zij wel delinquente peers hebben. Er zou bij meisjes dus meer sprake zijn van beschermende factoren en bij jongens meer van risicofactoren.

De invloed van peers op het delinquente gedrag van adolescenten en vooral het verschil hierin tussen jongens en meisjes heeft meerdere verklaringen. Ten eerste blijkt het dat peers van jongens meer delinquent gedrag vertonen dan de peers van meisjes (Weerman & Hoeve, 2012; Weerman et al., 2016). Daarnaast zouden meisjes ook minder vatbaar zijn voor het delinquente gedrag van peers doordat zij meer zelfcontrole en een hogere mate van moraliteit zouden hebben en doordat zij minder ongestructureerde activiteiten zouden ondernemen met hun peers (Weerman et al., 2016). Over de beïnvloeding van delinquentie van peers op het delinquente gedrag van de adolescenten zijn echter tegenstrijdige resultaten

(17)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 17 gevonden. Weerman en Hoeve vonden namelijk dat de delinquentie van peers alleen

samenhing met delinquentie van meisjes en niet van jongens en Sanchagrin en collega’s vonden het tegenovergestelde. Een mogelijke verklaring voor het resultaat van Sanchagrin en collega’s kan zijn dat meisjes in deze steekproef een lage mate van delinquentie

rapporteerden en door middel van het selectieproces zouden zij ook minder delinquente peers hebben. Verder kan een verklaring voor de gevonden resultaten van Weerman en Hoeve zijn dat er alleen gekeken is naar peers binnen de klas die ook meededen met het onderzoek. Er is niet gekeken naar de peers die jongens wellicht buiten de klassetting hebben, hierdoor zou het verband tussen peer delinquentie en delinquentie van jongens vertekend kunnen zijn.

Conclusies en discussie

In dit literatuuronderzoek is gekeken naar de rol van peer relaties in het veroorzaken van delinquent gedrag in de adolescentie. Uit de besproken onderzoeken komt naar voren dat de delinquentie van peers positief gerelateerd is aan de delinquentie van adolescenten, dit zou gebeuren door zowel beïnvloeding als door selectie. Echter spelen niet op alle leeftijden beide processen een rol, zo werd er voor 12 en 13 jarigen alleen ondersteuning gevonden voor het selectieproces. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat zij alleen onderzoek hebben gedaan onder adolescenten van 12 en 13 terwijl blijkt dat adolescenten pas vanaf 14 jaar een intieme band krijgen met hun peers en hoogstwaarschijnlijk ook dan pas beïnvloed zullen worden door peers (Crone, 2010). Daarom zou het kunnen zijn dat, voordat een adolescent 14 wordt, er alleen sprake is van het selectieproces en dat hierna beide processen een rol spelen. Verder lijkt het erop dat jongens en meisjes van elkaar verschillen in delinquent gedrag en in de invloed die delinquente peers op hen hebben. Jongens zouden namelijk vaker peers hebben die delinquent gedrag rapporteren dan meisjes. Daarentegen blijkt wel dat wanneer meisjes delinquente peers hebben, zij in hun delinquente gedrag beïnvloed worden, net als jongens. Er lijken ook een aantal peergroep kenmerken te zijn die bijdragen aan de invloed die

(18)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 18 delinquente peers hebben op het delinquente gedrag van adolescenten. Zo blijkt dat er in gemixte peergroepen vaak delinquente adolescenten zitten. Dit zou echter niet komen door beïnvloeding maar door selectie. Ook blijkt dat wanneer adolescenten ongestructureerde tijd doorbrengen met hun delinquente peers, zij meer delinquent gedrag rapporteren en dat de hoeveelheid tijd die adolescenten met peers doorbrengen ook invloed heeft op de rol die delinquente peers spelen in de delinquentie van adolescenten. Tot slot is gebleken dat meisjes meer factoren bezitten die beschermen tegen delinquent gedrag, zoals zelfcontrole en

moraliteit. Echter is niet gebleken dat zelfcontrole hen ook echt beschermt hiertegen, het zou dus kunnen dat zij voor hun leeftijd en geslacht gemiddeld scoren op zelfcontrole en zij dus niet minder kwetsbaar zijn voor de invloed van peers.

Er zijn een aantal beperkingen aan dit onderzoek. Ten eerste is in dit onderzoek alleen gekeken naar de rol die peers spelen in de ontwikkeling van delinquent gedrag. Andere kenmerken als gevoeligheid voor peer invloed en hoe peers over delinquentie denken worden grotendeels buiten beschouwing gelaten. Echter lijken deze kenmerken wel een rol te spelen in de mate waarin peers invloed uitoefenen op de delinquentie van adolescenten. Zo zou het voor adolescenten belangrijk zijn hoe peers over delinquentie denken, wanneer peers namelijk een positieve houding hebben tegenover delinquent gedrag, zouden adolescenten eerder delinquent gedrag vertonen dan wanneer peers een negatieve houding hebben tegenover delinquent gedrag (Müller, Hofmann en Arm, 2017).

Een tweede belangrijke beperking is dat in het onderzoeken de invloed van peer relaties op delinquent gedrag vooral peers binnen school mee zijn genomen. Echter is het mogelijk dat peers buiten school ook invloed uitoefenen op het veroorzaken van delinquent gedrag van adolescenten. Dat peers buiten school buiten beschouwing zijn gelaten zou ervoor kunnen zorgen dat er een incompleet beeld gevormd wordt van de peernetwerken van

(19)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 19 getrokken wordt aangezien de data die verzameld is onvolledig is. Ditzelfde probleem wordt ook genoemd in het onderzoek van De Cuyper, Weerman en Ruiter (2009).

Een derde en laatste belangrijke beperking is dat in alle onderzoeken die gebruikt zijn in dit literatuuroverzicht gebruik is gemaakt van zelfrapportage van delinquent gedrag. Dit zou kunnen leiden tot onder- of over rapportage van delinquentie en zou een vertekend beeld kunnen geven over de werkelijke cijfers van delinquentie. Een aanbeveling voor

vervolgonderzoek zou daarom zijn om naast zelfrapportage over delinquent gedrag ook op andere manieren informatie hierover de verkrijgen, bijvoorbeeld door cijfers op te vragen bij de politie. Verder is het belangrijk om factoren als ‘gevoeligheid voor peerinvloed’ en ‘hoe peers denken over delinquentie’ mee te nemen in de analyse, om een volledig beeld te krijgen over de invloed die delinquente peers hebben op het delinquente gedrag van adolescenten. Daarnaast zal het interessant kunnen zijn om naast peers van school ook peers buiten school in de analyse te betrekken, wellicht dat dit de relatie tussen peerdelinquentie en eigen delinquentie verandert.

Tot slot heeft het huidige onderzoek inzicht geboden in de rol die peers kunnen spelen in het veroorzaken van delinquent gedrag van adolescenten. Voor de praktijk is het belangrijk om hiermee rekeningen te houden bij preventie en interventie. Zo zou het voor ouders goed kunnen zijn om in de gaten te houden met wie hun kinderen omgaan. Wanneer kinderen bijvoorbeeld in een gemixte peergroep zitten, zou dit een indicatie kunnen zijn dat

adolescenten delinquent gedrag gaan vertonen. Daarbij is het voor ouders belangrijk om te controleren wat hun kinderen doen in de tijd die zij doorbrengen met peers, wanneer de tijd ongestructureerd doorgebracht wordt kan dit reden zijn voor meer controle. Wanneer dit gedaan wordt, is het makkelijker te voorkomen dat een jongere delinquent wordt. Verder is het belangrijk voor bestrijding van jeugddelinquentie om te weten waar de risicofactoren liggen, zoals de grotere mate van kwetsbaarheid van peerinvloeden van jongens wat uit

(20)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 20 huidige literatuurreview naar voren lijkt te komen. Zo kan er bij jongens meer aandacht besteed worden aan preventie en voorlichting over jeugddelinquentie. Op deze manier kan er gewerkt worden aan een betere toekomst van de adolescenten.

(21)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 21 Literatuurlijst

Brauer, J. R., & De Coster, S. (2015). Social relationships and delinquency: Revisiting parent and peer influence during adolescence. Youth & Society, 47, 374-394. doi:

10.1177/0044118X12467655

Centraal Bureau voor de Statistiek. (2018). Verdachten; geslacht, leeftijd, land van herkomst en generatie allochtonen. Opgehaald van:

http://statline.cbs.nl/Statweb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=81959NED&D1

=0-2&D2=0&D3=0-2&D4=a&D5=0&D6=15-17&HD=170420-1029&HDR=G5,G2,G1,G4,T&STB=G3 op 12 oktober 2018. Crone, E. (2010). Het puberende brein. Amsterdam: Bert Bakker.

De Cuyper, R., Weerman, F., & Ruiter, S. (2009). De co-evolutie van vriendschapsrelaties en delinquent gedrag onder Nederlandse jongeren. Mens & Maatschappij, 84, 300-328.

Knecht, A., Snijders, T. A. B., Baerveldt, C., Steglich, C. E. G., & Raub, W. (2010).

Friendship and delinquency: Selection and influence processes in early adolescence. Social Development, 19, 494-514. doi: 10.1111/j.1467-9507.2009.00564.x

Lightfoot, C., Cole, M., & Cole, S. R. (2013). The development of children (7). New York, United States of America: Worth Publishers.

Loeber, R., Slot, N. W., & Stouthamer-Loeber, M. (2010). Een cumulatief

ontwikkelingsmodel van risico- en gunstige factoren. In R. Loeber, N. W. Slot, P. Van der Laan, M. Hoeve, & D. Graas (Eds.), Misdadigers van morgen? Over de

ontwikkeling en effectieve aanpak van jeugddelinquentie onder twaalfminners (pp. 109-135). Amsterdam: SWP.

(22)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 22 Molloy, L. E., Gest, S. D., Feinberg, M. E., & Osgood, W. (2014). Emergence of mixed-sex

friendship groups during adolescence: Developmental associations with substance use and delinquency. Developmental Psychology, 50, 2449-2461. doi:10.1037/a0037856 Mowen, T. J., & Boman lV, J. H. (2017). The relationship between supportive friendships,

and deviance during emerging adulthood. Crime & Delinquency, 64, 1351-1372. doi: 10.1177/0011128717738232

Müller, C. M., Hofmann, V., & Arm, S. (2017). Susceptibility to classmates’ influence on delinquency during early adolescence. Journal of Early Adolescence, 37, 1221-1253. doi:10.1177/0272431616653475

Openbaar Ministerie. (z.j.). Jeugdcriminaliteit. Opgehaald van

https://www.om.nl/onderwerpen/jeugdcriminaliteit/ op 12 Oktober 2018. Sanchagrin, K., Heimer, K., & Paik, A. (2017). Adolescent delinquency, drinking and

smoking: Does the gender of friends matter? Youth & Society, 49, 805-826. doi: 10.1177/0044118X14563050

Stevens, J., May, D., Rice, N., & Jarjoura, G. R. (2011). Nonsocial versus social reinforcers: Contrasting theoretical perspectives on repetitive serious delinquency and drug use. Youth Violence and Juvinile Justice, 9, 295-312. doi:10.1177/1541204011409764 Svenson, R., & Oberwittler, D. (2010). It’s not the time they spend, it’s what they do: The

interaction between delinquent friends and unstructured routine activity on delinquency. Journal of Criminal Justice, 38, 1006-1014.

doi:10.1016/j.jcrimjus.2010.07.002

Van de Rakt, M., Weerman, F., & Need, A. (2005). Delinquent gedrag van jongens en meisjes: Het (anti)sociale kapitaal van vriendschapsrelaties. Mens & Maatschappij, 80, 328-352.

(23)

PEER RELATIES EN JEUGDDELIQUENTIE 23 Van der Laan, A., Blom, M. (2011). Jeugdcriminaliteit in de periode 1996-2010

ontwikkelingen in zelfgerapporteerde daders, door de politie aangehouden verdachten en strafrechtelijke daders op basis van de Monitor Jeugdcriminaliteit 2010. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC).

Wartna, B. S. J., Tollenaar, N., Verweij, S., Alberda, D. L., & Essers, A. A. M. (2016). Recidivebericht 2015: Landelijke cijfers over de terugval van justitiabelen bestraft in de periode 2002-2012. Opgehaald van https://www.wodc.nl/binaries/fs-2016-1-nw_tcm28-74220.pdf op 8 Januari 2019.

Weerman, F. M., Bernasco, W., Bruinsma, G. J. N., & Pauwels, L. J. R. (2015). When is spending time with peers related to delinquency? The importance of where, what and with whom. Crime & Delinquency, 61, 1386-1413. doi: 10.1177/0011128713478129 Weerman, F. M., Bernasco, W., Bruinsma, G. J. N., & Pauwels, L. J. R. (2016). Gender

Differences in Delinquency and Situational Action Theory: A Partial Test. Justice Quarterly, 33, 1182-1209. doi:10.1080/07418825.2015.1064987

Weerman, F. M., Hoeve, M. (2012). Peers and delinquency among girls and boys: Are sex differences in delinquency explained by peer factors? European Journal of

Criminology, 9, 228-244. doi: 10.1177/1477370811435736

Weerman, F. M., Wilcox, P., & Sullivan, C. J. (2017). The short-term dynamics of peers and delinquent behavior: An analysis of bi-weekly changes within a high school student network. Journal of Quantitative Criminology, 34, 431-463. doi: 10.1007/s10940-017-9340-2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

We research two peer reviews in the OECD, namely the WGB and the Economic and Development Review Committee (EDRC); two UN peer reviews, namely the UPR of human rights and

Hiernaast blijkt dat aan- dacht voor het diermanagement belangrijk is om een hoge productie te kunnen combineren met een goed saldo per 100 kg melk?. Hoge

Surf, it was nice working with you, I am really thankful to you for all your support in imaging and other possible help in various projects.. Rob, I am really thankful for

These documents outlined a significant number of provisions that did not comply with the fundamental values commonly shared by EU Member States as well as legal

In this chapter I will analyze the relation between population growth and five different dependent variables as forms of community resilience separately: namely communal

Trigonella foenum graecum (fenugreek) seed powder improves glucose homeostasis in alloxan diabetic rat tissues by reversing the altered glycolytic, gluconeogenic

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt

Keywords: typefaces, visual brand elements, brand knowledge, brand personality, customer based brand equity, brand building criteria, marketing communications, design, marketing...