• No results found

Het reconstrueren van een koloniaal rijk -  Dekolonisatie in schrift in de Deutsche Kolonialzeitung, 1918-1922.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het reconstrueren van een koloniaal rijk -  Dekolonisatie in schrift in de Deutsche Kolonialzeitung, 1918-1922."

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Het reconstrueren van een koloniaal rijk

Dekolonisatie in schrift in de Deutsche Kolonialzeitung, 1918-1922

Student: Jurriaan Koning

Studentnummer: 10649670

Begeleider: Dhr. dr. M. J. Föllmer

MA scriptie Duitslandstudies

22-01-2021

(2)

Het reconstrueren van een koloniaal rijk

Dekolonisatie in schrift in de Deutsche Kolonialzeitung, 1918-1922

Foto omslag: de noodzaak voor koloniën volgens de Deutsche Kolonialzeitung van november 1918. In

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding ... 4

Hoofdstuk 1 ... 10

De Deutsche Kolonialzeitung tot aan 1918. ... 10

Duits kolonialisme: een late instap ... 10

Koloniale lobbygroepen en propagandabladen: de DKG en de DKZ ... 11

De Eerste Wereldoorlog, Versailles en het trauma van dekolonisatie... 14

Oorlog in Zuidoost Afrika ... 17

Hoofdstuk 2 ... 19

Omgaan met verlies: het reorganiseren van de koloniale lobby tot aan juli 1919 ... 19

De desillusie van overgave ... 19

De 14 punten van Wilson ... 24

Parlementaire scepsis: DKZ en het democratisch systeem. ... 27

Hoofdstuk 3 ... 30

Terugvechten en volhouden: de DKZ tot aan 1922 ... 30

Herpakken na vernedering: de DKZ na het Verdrag van Versailles. ... 30

Overbevolking, herschikking, Volkenbond: de klaagzang der kolonisten ... 34

‘Heimatloser Deutscher’ ... 37

De jeugd en onderwijs als redding ... 41

De VS als dader: de desillusie van een Messias ... 44

Wennen aan een nieuw wereldbeeld ... 47

Conclusie ... 51

(4)

Inleiding

In de laatste dertig jaar is er door historici een indrukwekkende inhaalslag gemaakt op het gebied van onderzoek naar Duits kolonialisme en imperialisme.1 Daarbij heeft het onderzoeksveld niet

alleen een methodologische verschuiving meegemaakt van een ‘top-down’ naar een ‘bottom-up’ benadering, maar kreeg het ook een sterk interdisciplinair karakter. De klassieke politieke en militaire geschiedenis werden door beïnvloeding van de ‘cultural turn’ gestaag aangevuld met onderzoeken die gender, literatuur, film, tijdschriften, emotie en in het bijzonder ‘de gewone burger’ incorporeerden. Toenemende globalisatie en een evidente wereldwijde verbondenheid maakten tevens dat historici het thema ‘imperialisme’ opnieuw onder de loep namen. Kolonialisme werd, in de woorden van Birthe Kundrus, steeds vaker begrepen als een afhankelijkheidsgeschiedenis, waarvan de effecten zowel in de gekoloniseerde gebieden als de koloniserende metropool werden gevoeld.2 Dat leidde sinds de jaren ’80 tot een breed scala aan onderzoeken die zich toespitsten op,

wat Volker Berghahn, ‘Germany’s imperial imagination’3 noemt. Onderzoek legde de imperialistische

denkbeelden die de mythe van een Fantasiereich aanwakkerden bloot. Maar ook genocide, de Holocaust en de Pruisische militaire cultuur werden gelinkt aan de Duitse wandaden in Azië en Afrika, waar het vraagstuk van continuïteit in de historiografie bekendheid kreeg onder de noemer ‘From Bismarck to Hitler’.4

Duitsland kent, in vergelijking met andere voormalig Europese koloniale grootmachten, een relatief korte koloniale geschiedenis. Of – als tijd als relatieve factor wordt gezien- in ieder geval een gefragmenteerde geschiedenis. Veel later dan bijvoorbeeld Engeland, Portugal, Spanje, Frankrijk en Nederland betrad Duitsland pas op 24 april 1884 het koloniale strijdtoneel. Vijfendertig jaar daarna, in 1919, verloor het voormalige Keizerrijk diezelfde overzeese gebieden weer als gevolg van het verdrag van Versailles. De nieuwbakken Republiek moest het zonder wingewesten zien te rooien. Na een intermezzo van twintig jaar overrompelde in 1938 de Nationaalsocialistische oorlogsmachine Oost-Europa, zonder aandacht te besteden aan de voormalige gebieden in Oost- en Zuidwest-Afrika, Zuidoost-Azië en China. Het Duitse koloniale project buiten Europa bleek definitief afgesloten.5 In iets

meer dan zestig jaar tijd was de Duitse expansiedrift berucht geworden.

1 Voor een uitgebreider overzicht van de ontwikkelingen in de historiografie vanaf de jaren ’80, zie: U. Poiger,

‘Imperialism and empire in twentieth-century Germany’, in History & Memory, 17:1 (2005), 117-143.

2 B. Kundrus, ‘Germany and its colonies’, in: P. Poddar e.a., A historical companion to postcolonial literatures.

Continental Europe and its empires. (Edinburgh, 2008), 199-204, aldaar 199.

3 V. Berghahn, ‘German colonialism and imperialism from Bismarck to Hitler’, in: German Studies Review, 40:1

(2017), 147-162, aldaar 146.

4 Ibidem, 147-148.

(5)

De complexiteit van deze historie maakt dat het Duitse koloniale verleden niet eenvoudig te duiden is, in het bijzonder de periode tussen het einde van de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van het Nazisme. De Weimarrepubliek neemt een unieke plek in binnen deze geschiedenis,

aangezien het niet als koloniale staat, noch als postkoloniale staat getypeerd kan worden. Althans in de ‘klassieke’ vorm van denken, aldus historica Marcia Klotz. Zij beoogt in haar artikel ’The Weimar

Republic, a postcolonial state in a still-colonial world’ dat de postkoloniale onderzoeksperspectieven

zich vaak trachten te richten op de geschiedenis van de onderdrukten, dan wel een analyse geven van het ontstaan van een multiculturele samenleving als gevolg van dekolonisatie, zoals het geval in bijvoorbeeld Frankrijk, Spanje, Engeland en Nederland.6 In de Weimarrepubliek was geen van beiden

van toepassing: zij die de onderdrukking en uitbuiting in de Duitse overzeese gebieden hadden meegemaakt bleven nog steeds geregeerd door een vreemde koloniale macht, terwijl het niet-Europese migratieverkeer naar grote Duitse steden als Hamburg en Berlijn verwaarloosbaar klein bleef. Zelfs vandaag de dag zijn inwoners van bijvoorbeeld Namibië, Kameroen, voormalig Duits Oost-Afrika en de Pacifische Eilanden niet sterker vertegenwoordigd in de Duitse samenleving dan andere immigranten.7

Maar op welke manier kan deze buitengewone Weimargeschiedenis wél onderzocht worden? Het idee dat de Weimarrepubliek zich als postkoloniale staat bevond binnen een Europa gedomineerd door koloniale wereldmachten wordt door historici algemeen geaccepteerd.8 Maar

vanuit het perspectief van de koloniale lobbyisten was de Republiek eind 1918 allesbehalve een gedekoloniseerde staat. Zeker, het voortbestaan van de overzeese gebieden hing aan een zijden draadje, maar van definitieve liquidatie was nog geen sprake, althans niet tot januari 1920.

Het verlies van kolonies was in hun ogen omkeerbaar en een reconstructie van een nieuw (Afrikaans) rijk denkbaar. Desalniettemin biedt de term ‘postkoloniaal’ volgens Klotz wel degelijk uitkomst voor de Duitse casus, mits de classificatie in algemene zin wordt behandeld. Of, in haar eigen woorden:

‘[approaching the term postcolonial] as a historical perspective that sheds light on a given historical topic by orienting it towards its colonial past.’9

Deze scriptie richt zich op de periode 1918-1922. Het verlies van de overzeese gebieden betekende namelijk niet dat de Duitse wens voor extraterritoriale expansie ook ten grave werd gedragen. Sterker nog, de vernedering om als eerste West-Europese land kolonies ontnomen te

6 M. Klotz, ‘The Weimar Republic. A postcolonial state in a still-colonial world.’ in E. Ames, M. Klotz en L.

Wildenthal, Germany’s Colonial Pasts, (Nebraska, 2005), 135-147, aldaar 135.

7 Ibidem, 135.

8Zie bijvoorbeeld de werken van: Conrad, German Colonialism: A short history, (Cambridge, 2012) en Wempe,

Lost at Locarno? Colonial Germans and the redefinition of ‘Imperial’ Germany, 1919-1933. (Atlanta, 2009). 9 Klotz, ‘Weimar Republic’, 135.

(6)

worden versterkte in zekere zin de wil tot restitutie bij de koloniale verenigingen.10 Vooral de

conservatieve-aristocratische en burgerlijke elite leek vastberaden om het, in hun ogen, sofistische verdrag van Versailles teniet de doen.11 Dit sentiment manifesteerde zich ook binnen

belangengroepen. De twee voornaamste verenigingen, de Deutsche Kolonialgesellschaft (DKG) en de

Deutsche Frauenbund (DFB) lobbyden samen met kleinere organisaties zoals de Koloniale

Reichsarbeitsgemeinschaft (KoRAG) actief voor een herstel van de Duitse overzeese gebieden. Niet

enkel omdat het idee een ‘gedekoloniseerde’ staat te zijn binnen een koloniale wereld de status van Duitsland zou ondermijnen, ook omdat men mee wilde doen met de ‘civiliserende missie’ die andere West-Europese landen schijnbaar wel konden vervullen in gebieden in Afrika of Azië.12

Deze koloniale verenigingen speelden geen marginale rol binnen de Duitse samenleving. Hoewel Wolfe Schmokel in 1967 waarschuwde voor het overschatten van de invloed van deze reactionaire koloniale groepen13, blijkt uit recent historisch onderzoek dat de DKG en de DFB een

relatief grote achterban hadden. De DKG beleefde in het interbellum zijn hoogtepunt van ongeveer 25.000 leden, terwijl de DFB daar in 1936 ruimschoots overheen ging met 28.000 leden.14 Leden die

zich door heel Duitsland verspreidden, hoofdzakelijk in grootstedelijke gebieden. Het waren deze gezelschappen die de koloniale herinnering en de wil voor restitutie levend hielden in Weimar Duitsland, aldus historicus Florian Krobb.15 Lezingen met zelfuitgeroepen ‘koloniale experts’, week

vullende programma’s in de vorm van koloniale tentoonstellingen, filmvertoningen en

ledenvergaderingen, alles om het Duitse burgervolk in aanraking te laten komen met de ‘koloniale kwestie’. Daarnaast probeerden prominente leden van beide verenigingen, zoals de voorzitter van de DKG Theodor Seitz, op politiek en sociaal vlak de Duitse opinie te vormen.16

Het vormen van de opinie, of in ieder geval het etaleren van het ongenoegen zonder kolonies mee te moeten doen met de rest van West-Europa, kwam sterk naar voren in het maandelijkse tijdschrift van de DKG, de Deutsche Kolonialzeitung. Dit tijdschrift, die van 1884 tot 1922 onder deze naam heeft bestaan, blonk uit in het publiceren van lijvige artikelen over koloniale politiek,

controverses, activiteiten van de DKG en informatie voor de leden.17 De boodschap die uitgedragen

10 Wempe, Lost at Locarno?, 206-207. Zie bijvoorbeeld ook de dissertatie van Venghiattis in: Venghiattis,

Mobilizing for nation and empire: A history of the German Women’s Colonial Organisation, 1896-1936.

(Columbbia,2005), 296.

11 Berghahn, ‘German colonialism and imperialism’, 154.

12S. A. Wempe, ‘Peripheral Players? German Colonial Interests, The Press, and the Spirit of Locarno.’ In The

International History Review. 40,1 (2018), 179.

13 W. Schmokel, Der traum vom Reich. Der deutsche Kolonialismus von 1919 bis 1945. (Leinen, 1967), 23-23. 14 Venghiattis, Mobilizing for nation and empire, 96-97.

15 F. Krobb, ‘Retrospective and futuristic idealization: Defining German coloniality after the loss of empire’. In:

Journal of European Studies, 47:2 (2017), 142-157, aldaar 144.

16 Wempe, Lost at Locarno, 170-175.

(7)

moest worden was tweeledig: het preserveren van de koloniale nalatenschap en een complete restitutie van alle verloren overzeese gebieden. Niet alleen moest de politiek ervan overtuigd worden dat nieuw koloniaal beleid noodzakelijk was, óók het grote publiek moest behoed worden voor een verslapping van de koloniale wil: Duitsland mocht het koloniale hoofdstuk niet afsluiten.18

In deze scriptie zal de Deutsche Kolonialzeitung centraal staan, waarbij de uitgaven tussen 1918-1922 onderzocht worden in het licht van het verlies van de Duitse kolonies. Daarbij is de volgende hoofdvraag geformuleerd: hoe vormde, hervormde of construeerde het maandelijkse blad de Deutsche Kolonialzeitung de Duitse claim voor restitutie van de verloren overzeese gebieden in de periode 1918-1922. Hoewel de periodisering in de onderzoeksvraag loopt vanaf 1918 zal in het eerste hoofdstuk beperkt gebruik worden gemaakt van eerdere uitgaves van de DKZ om een goede opmaat naar de gebeurtenissen na november 1918 te kunnen geven. De eindmarkering is

noodgedwongen: na 1922 lukte het de Zeitung financieel niet meer om het blad uit te geven.19 Het

tweede hoofdstuk zal de periode november 1918 tot juli 1919 behandelen, het laatste hoofdstuk het tijdspan tussen juli 1919 en de opheffing van het maandblad eind 1922.

De hoofdvraag gaat uit van de hypothese dat veel koloniale verenigingen, waaronder de DKZ, na he plotsklapse verlies van overzees gebied juist extra noodzaak zagen het Duitse volk te wijzen op de noodzaak voor restitutie. Temeer omdat er niet alleen overzee territorium was verloren. Posen, West-Pruisen, Opper-Silezië, het Hultschiner gebied en het Memelland in het oosten,

Elzas-Lotharingen en Eupen-Malmedy in het westen en Noord-Schleswig in het noorden waren na het Verdrag van Versailles niet meer Duits. Stuk voor stuk domeinen die zowel gevoelsmatig als geografisch voor veel Duitse burgers dichterbij lagen dan de verre Afrikaanse, Chinese en Zuidoost-Aziatische landen. Dat koloniale pressiegroepen de ‘concurrentie’ voelden van deze Europees verloren gebieden lijkt aannemelijk, maar moet door onderzoek getoetst worden.

Recent historisch onderzoek heeft aangetoond dat de opgelegde Duitse dekolonisatie een ‘explosie van koloniaal discours teweegbracht’20 in de Weimarrepubliek. De soortgenoot van de

Deutsche Kolonialzeitung (DKZ), Der Kolonialdeutsche, is veelvuldig onderzocht, evenals de wel

bekende Afrikabücher. Opvallend is echter dat de Kolonialzeitung minder vaak aan bod komt. In het onderzoek van historicus Sean Wempe Lost at Locarno? Colonial Germans and the redefinition of

“imperial” Germany, 1919-1933 wordt enkel Der Kolonialdeutsche geanalyseerd. En hoewel de

literatuurlijst van zijn onderzoek het idee wekt dat alle uitgaves van Der Kolonialdeutsche van 1920-1929 zijn meegenomen, dateren geen van zijn gebruikte tijdschriftbronnen van vóór 1925. Daarmee

18 Wempe, lost at Locarno, 168-169.

19 W. H. Sandler, ‘Colonizers are born, not made’: Creating a colonialist identity in Nazi Germany, 1933-1945.

(Durham, 2012), 109.

20 J. Poley, Decolonization in Germany. Weimar narratives of colonial loss and foreign occupation. (Bern, 2005),

(8)

wordt een belangrijk deel van de herdefiniëringsperiode, namelijk 1919-1923, in zijn geheel niet belicht. Tegelijkertijd is er relatief veel aandacht besteed aan Weimar narratieven rondom koloniaal verlies, maar valt de DKZ buiten de boot door de sterke focus op literatuur in dergelijke

onderzoeken.21 Er blijft dus, zo lijkt het, een gat te bestaan tussen de periode 1919-1922. Dat is een

interessante periode om twee redenen. Ten eerste omdat het idee van een Fantasiereich juist in de ‘postkoloniale beginjaren’ van de Weimarrepubliek gevormd en geconsolideerd moest worden. Ten tweede omdat het voor veel tijdgenoten nog volstrekt onduidelijk was of de kolonies daadwerkelijk voorgoed verloren waren, in ieder geval tot aan het begin van 1920.

Tevens zal deze scriptie weerstand proberen te bieden aan twee opvattingen die in een aanzienlijk aantal historische werken weerklank vinden: het teleologische beeld dat

Weimarrevisionisme veelal in dienst stond (of enkel een opmaat was naar) het nationaalsocialisme en de alomvattende notie van koloniale nostalgie. Beide zienswijzen laten immers weinig ruimte voor nuancering. Hoewel in Der Traum vom Reich Schmokel in 1964 de toon zette door de Duitse

koloniale verenigingen te positioneren als incubator voor het nationaalsocialistische idee van Rijk en overheersing, blijkt in recenter werk vooral de lange lijn tussen Keizerrijk en Hitler-Duitsland centraal te staan. Werken van historici als Helmut Bley, Isabel Hull en bovenal Jürgen Zimmerman activeren de lezer door op een overtuigende (en soms controversiële) manier uiteen te zetten hoe de ervaringen van koloniale misstanden en misdaden na opheffing van het overzeese rijk hun weg vonden naar het nationaalsocialistische imperialisme. Dit onderzoek wil geenszins het bestaan van deze lange lijnen in twijfel trekken, maar een dergelijke zienswijze zorgt veelal voor een zekere ‘verdrukking’ van de Weimarperiode. Weimarrevisionisme verwordt hiermee tot een doorgeefluik, een overbruggingsperiode tussen het ene en het andere regime. En dat is jammer, aangezien er juist in de vijftien jaar tussen het einde van de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van het

nationaalsocialisme veel gebeurde binnen de koloniale verenigingen.22

Eenzelfde nivellering van de Weimarperiode zien we ook in het argument van de ‘koloniale nostalgie’, zoals die bij historica Britta Schilling naar voren komt in haar publicatie ‘German

postcolonialism in four dimensions’. Zij stelt dat Duitsland in de jaren ’20 en ’30 van de vorige eeuw

bol stond van ‘nostalgie’ naar de verloren overzeese gebieden.23 Ook deze zienswijze laat weinig

ruimte voor een fijn onderscheid, daar waar de algehele Duitse gemoedstoestand als ‘nostalgisch’

21 Zie bijvoorbeeld: J. Poley, Decolonization in Germany: Weimar narratives of colonial loss d foreign

occupation, of: B. Schilling, Postcolonial Germany: memories of empire n a decolonized nation. (Oxford, 2014).

22 In recent historisch werk zien we ook een duidelijke focus op de tumultueuze en bewegelijke jaren tussen

1919-1933, waarbij Weimarrevisionisme in het bijzonder onder de loep wordt genomen. Zie bijvoorbeeld het werk van: C. Rauch, ‘Unzufrieden geboren. Revisionismus und Dissidenz in der deutschen Außenpolitik 1918-1933.’ In Zeitschrift für Aussen-und Sischerheitspolitik, 95:122 , (2017), 95-122.

23 B. Schilling, ‘German postcolonialism in four dimensions: a historical perspective’, in: Postcolonial Studies,

(9)

zou moeten worden aangemerkt. De werken van Wempe, Nathanael Kuck, Moritz Föllmer er Eberhard Kolb laten immers zien dat het Duitsland van 1920 een broedplaats was voor

uiteenlopende groepen en denkbeelden.24 Door ‘close reading’ hoopt deze scriptie voor de periode

1918-1922 een gedivergeerd beeld te kunnen laten zien.

Dit onderzoek zal sterk afhankelijk zijn van de archieven van de Kolonialbibliothek, onderdeel van de Goethe Universität in Frankfurt am Main. Hier zijn alle uitgaven van 1884 tot 1922 digitaal beschikbaar gemaakt, hetgeen een absolute voorwaarde was voor het schrijven van dit onderzoek. De meeste archieven – zowel in Duitsland als in Nederland – waren gezien de restricties rondom het COVID-19 virus niet toegankelijk. Daarbij dient aangemerkt te worden dat het jaartal 1922 niet in zijn geheel gedigitaliseerd is, vijf uitgaves ontbreken. Onduidelijk is of deze niet gedigitaliseerd zijn of nooit zijn uitgegeven gezien de penibele financiële situatie van de DKZ aan het einde van 1922.

De schrijver is zich ervan bewust dat door het gebruik van de DKZ als bron een koloniaal archief wordt gebruikt dat expliciet niet de zienswijze van de gekoloniseerde of de tegenstanders van het kolonialisme verwoorden. Ook de stem van de arbeidersklasse, lagere-middenklasse en ruraal Duitsland ontbreekt grotendeels, en zijn de bijdrages van en over vrouwen miniem. Dat maakt van de gedigitaliseerde en onderzochte uitgaven een wit, hoogopgeleid, vrijwel uitsluitend mannelijk en bovendien koloniaal archief.25 Tijdens het onderzoeken van de bronnen en het schrijven van dit

onderzoek zal dit altijd meegewogen worden.

24 Zie bijvoorbeeld: Wempe, Lost at Locarno?, N. Kuck, ‘Anti-colonialism in a post-imperial environment – The

case of Berlin, 1914-1933’, in: Journal of Contemporary History, 49:1, (2014), M. Föllmer, Individuality and

modernity in Berlin self and society from Weimar to the Wall, (Cambridge, 2013), E. Kolb, Deutschland 1918-1933. Eine Geschichte der Weimarer Republik, (München, 2010).

25 Zie voor meer informatie over het gebruik van koloniale archieven bijvoorbeeld het artikel van: E.M.

Namhila, ‘Content and use of colonial achieves: an under-researched issue’, in Archive & Museum Informatics, 16:2 (2014), 111-123.

(10)

Hoofdstuk 1

De Deutsche Kolonialzeitung tot aan 1918.

Duits kolonialisme: een late instap

‘The German colonial empire lasted a mere thirty years and is thus one of the most short-lived of all modern ‘colonialisms’.’26 Historicus S. Conrad lijkt met de openingszin in zijn omvangrijke

overzichtswerk German Colonialism. A Short History perfect samen te vatten wat voor veel

onderzoekers tot pakweg het begin van de 21e eeuw een reden is geweest om het Duitse koloniale

verhaal te ignoreren. Andere thema’s, zoals de Eerste Wereldoorlog, de opkomst en de val van het Nazisme, de Holocaust en de Weimarrepubliek drongen de dertig jaar imperialisme naar de achtergrond.27 Daar is de afgelopen vijftien jaar verandering in gekomen. De urgentie van het

onderzoek naar het koloniale verleden van landen lijkt de laatste vijf jaar zelfs prominenter dan voorheen. De Duitse aanwezigheid in Afrika, Noordoost China en de Pacifische eilanden consolideert langzamerhand haar plek binnen de nationale en internationale geschiedenis.

In dertig jaar tijd bereikte het Duitse Keizerrijk de status van op vier na grootste Europese koloniale macht. Daarmee stond het achter Engeland, Frankrijk en Nederland maar voor landen als België en Portugal.28 Koloniale bezittingen die niet een gevolg waren van eerdere,

pre-imperialistische, handelsmissies van bedrijven zoals de East India Company, de Verenigde

Oostindische Compagnie of de Compagnie Française pour le commerce des Indies orientales, maar van een Duits opgezette conferentie. Deze conferentie, die plaatsvond in Berlijn van 15 november 1884 tot 27 februari 1885 veranderde het Europese Keizerrijk in een mondiale macht. Duitsland had haar plek aan de koloniale onderhandelingstafel geconsolideerd, en zou deze tot 1918 weten te behouden.

Het verwerven van gebieden in Afrika, China en Zuidoost-Azië ging gelijk op met de

ontwikkeling van het Duits nationalisme. Ontkiemd in de vroege negentiende eeuw en tot wasdom gekomen na de Duitse eenwording van 1871 zou deze politieke ideologie het koloniale idee merkbaar beïnvloedden. In dat verenigde Duitsland bleek, gevoed door de mislukte revolutie van 1848, één soort nationalisme bijzonder goed te vallen: het romantisch nationalisme. Dat romantisch nationalisme ontleende zijn karakter aan een hevige aversie tegen het liberale nationalisme, gelieerd aan de grondslagen van de Franse revolutie. De romantische variant positioneerde zichzelf veel sterker binnen een ‘eigen’ Duitse identiteit: onder invloed van Herder en Fichte ontwikkelde zich een

26 Conrad, German Colonialism: A short history, 1. 27 Ibidem, 1-2.

(11)

concept waar een unieke Duitse Volksgeist centraal stond, ferm verankerd in onder andere de Duitse taal.29

Politicoloog Hans Kundnani schrijft dat de strikte focus op eigen uniciteit inherent betekende dat er afgegeven werd op andere vormen van nationalisme, hetgeen zich in de praktijk openbaarde in een weerstand tegen het Westen. Duitse Kultur werd lijnrecht tegenover het Westerse idee van

Zivilisation gezet. Duitse nationalisten zagen zichzelf als uniek in de wereld, of zoals Kundnani zelf

treffend verwoordt: ‘[…] German exeptionalism became central to German nationalism.’30. Deze

sterke focus op Duitse eigenheid zullen we ook in het verdere onderzoek tegenkomen, aangezien het ‘bezit’ van deze eigenschappen voor veel Duitse nationalisten betekende dat de overdracht van cultuur verweven was met diens ‘white man’s burden’. Duitsland zou niet alleen zichzelf bevrijden, maar zou ook de ‘blinden en lammen’ in de rest van de wereld naar verlossing leiden.31 Dichter

Emanuel Geibel verwoordde het in 1861 als volgt:

‘Deutschalands Beruf’

Und es mag am deutschen Wesen Einmal noch die Welt Genesen 32

Het Duitse kolonialisme, en de Duitse ‘koloniale missie’ in de wereld, smolt langzaam samen met deze specifieke vorm van nationalisme, en maakte de klap van het verliezen van de kolonies in 1919 niet makkelijker.

Koloniale lobbygroepen en propagandabladen: de DKG en de DKZ

Het zou een denkfout zijn de interesse in koloniaal gebied alleen toe te schrijven aan een bestuurlijke of politieke elite. Ondanks de diplomatieke opzet en onderhandelingen tijdens de Berlijnse

conferentie bleek het Duits kolonialisme niet enkel een ‘top-down’ beweging. Een brede laag van civiele actoren en instituten drongen aan op overzeese expansie, waarbij de veelheid aan

lobbygroepen inherent verbonden was aan een aanzienlijke diversiteit in redenen voor uitbreiding van Duits grondgebied. Er waren Duitse geografische genootschappen die vanaf het midden van de negentiende eeuw aandrongen op de geografische ‘ontdekking’ van Afrika. Zo prikkelden de

verhalen van ‘ontdekkingsreizigers’ zoals Heinrich Barth (1821-1865), Gerhard Rohlfs (1831-1896) en

29 H. Kundnani, The Paradox of German Power, (Oxford, 2014), 10-11. 30 Ibidem, 11.

31 W. H. Sandler, ‘Colonizers are born, not made’: Creating a colonialist identity in Nazi Germany, 1933-1945.

(Durham, 2012), 4-5.

(12)

Gustav Nachtigal (1834-1885) de fantasie van Duitse burgers in de metropool. Tijdschriften als de

Globus en Petermanns Geographische Mitteilungen beschreven de ‘ontginning van Afrika’ in termen

van nationale trots, ondanks de grote afhankelijkheid van Brits materiaal en Afrikaanse gidsen.33

Naast de geografische genootschappen speelden ook missionarisgroepen en de transnationale handelaarsnetwerken, die elk op hun eigen manier ruchtbaarheid gaven aan de noodzaak voor Duitse expansie. Katholiek missionariswerk bracht het ‘koloniale idee’ bij Duitse burgers die normaal gesproken weinig op hadden met koloniale ambities. Het uitgebreide netwerk van internationale handelaren zorgde ervoor dat voorstanders van koloniale uitbreiding na 1884 in een gespreid bedje stapten: handelscontacten over de hele wereld vergemakkelijkten de stap naar gecentraliseerde, centraal bestuurde koloniale buitenposten.34

Van grote invloed is het werk geweest van de Duitse theoloog Friedrich Fabri. Met zijn immens populaire uitgave Bedarf Deutschland der Colonien? Eine politisch-ökonomische Betrachtung bundelde hij als een van de eersten een waaier aan argumenten voor de Duitse overzeese expansie. Daarbij hanteerde hij een Duits-centrisch perspectief waarbij koloniale wingewesten in dienst van het economische welbehagen van de Europese metropool moesten staan: een allesomvattende crisistherapie voor overbevolking, afnemende afzetmarkten en een gebrek aan grondstoffen.35

En het is precies in deze pre-koloniale periode waar de kiem werd gelegd voor een van de meest invloedrijke koloniale lobbygroepen, de Deutsche Kolonialgesellschaft (DKG). In toevoeging op de wetenschappelijke, missionaris- en handelsgroepen die actief waren voor 1884 ontstonden er rond 1880 twee allesomvattende koloniale gezelschappen: de Deutscher Kolonialverein en de

Gesellschaft für Deutsche Kolonisation. Anders dan de losse lobbygroepen wisten beide verenigingen

dat te doen waar hun voorgangers niet in waren geslaagd: het laten samenvloeien van verschillende belangenorganisaties.36

Het samengaan van beide verenigingen zorgde voor een pragmatisch huwelijk dat de zichtbaarheid van de koloniale lobby flink vergrootte.37 Gelijktijdig met de eenwording van de

Kolonialverein en de Gesellschaft werd in 1888 voor het eerst de Deutsche Kolonialzeitung

uitgegeven als officiële spreekbuis voor de DKG. Daar vervulde het wekelijkse blad een niet te onderschatten rol in het verspreiden van koloniale propaganda. Of, zoals historicus Christopher Geissler stelt: ‘The Kolonialzeitung was vital to the society’s mission by providing a national arena for

33 Conrad, German Colonialism: A short history, 23 34 Ibidem, 24-26.

35 M. Schubert, ‘Kolonialpropaganda als Kolonialdiskurs. Warnke, Kolonialpropaganda als kolonialdiskurs 270.

In: Deutsche sprache und Kolonialismus.’ In: I. H. Warnke, Deutsche sprache und kolonialismums. Aspekt der

nationale Kommunikation, 1884-1919. (Berlijn, 2009), aldaar 270.

36 Wempe, Lost at Locarno, 162.

37 C. M. Geissler, ‘Reinvigorating the Reich: African slaves, German saviours and Imperial identity in the

(13)

discussions and debate about German colonialism.’ 38 Duitsland deed mee aan de Europese tendens

van koloniale expansie, maar volgens de DKG wel op een ‘eigen’ Duitse manier.

Voordat deze thesis het verlies van de koloniale bezettingen en het sentiment dat daarbij gevoeld werd binnen de DKZ verder exploreert, lijkt het nuttig om concreet te maken wat de invloed van deze uitgave nu precies was. Het ledenaantal van het maandelijkse programmablad bereikte een hoogtepunt in 1914 met 43.000 abonnees, een aantal dat in de jaren ’30 van de twintigste eeuw afgleed tot 25.000 betalende afnemers.39 Vanaf de oprichting in 1884 tot aan het einde van de Eerste

Wereldoorlog bleef de DKZ een spreekbuis voor koloniale propaganda, veelal verwoord door de rechts-conservatieve elite van de Duitse samenleving. Invloedrijke mannen van adel, de bestuurlijke en politieke top, het bedrijfsleven en wetenschappers domineerden het maandelijkse podium, aangevuld door ‘ooggetuigenverslagen’ uit vooral de Afrikaanse overzeese gebieden.40 Daar kwam na

het verdrag van Versailles een ‘nieuwe’ groep bij: personen die op welke manier dan ook status of emplooi waren verloren door de annexatie van de Duitse kolonies. Dat konden militairen,

industriëlen, ambtenaren of kolonisten zijn. Wat ze gemeen hadden was het verlies van thuisland of positie op grond van de vredesovereenkomst van 1919.41Vrouwelijke auteurs verschenen maar

zelden in het maandblad.

Ook de lagere middenklasse bleek een waardevolle propagandist voor de Duitse koloniale zaak. Deze gemêleerde groep van elite en lagere middenklasse leidt historicus Pogge von

Strandmann naar de conclusie dat het interbellum een ‘liberal-conservative imperialistic overseas

ambition’ bezat, die zich duidelijk liet horen.42 De Zeitung wist een brede groep aan te spreken, en de

Duitse koloniale herinnering te ‘activeren’ bij een deel van de samenleving die voor de Eerste Wereldoorlog niet in aanraking was gekomen met de overzeese expansie. Dat blijkt onder meer uit de miljoenen brieven, petities en telegrammen die naar aanleiding van uitspraken van de DKG werden ingediend: een petitie tegen de verwijdering van het Duitse koloniale bezit leverde in 1919 al 3,8 miljoen handtekeningen op.43

De DKZ blonk in de beginjaren niet uit in vlot geschreven artikelen die compacte en hapklare brokken informatie verschafte aan de lezer: pagina na pagina werd gewijd aan het minutieus

beschrijven van partijvergaderingen of bijeenkomsten, de koloniaalpolitieke debatten in de Reichstag

38 Geissler, ‘Deutsche Kolonialzeitug, 42.

39 Vengahattis, Mobilizing for nation and empire, 10.

40H. Lauer, ‘Die sprachliche Vereinnahmung des afrikanischen Raums im deutschen Kolonialismus’, in: I. H.

Warnke, Deutsche sprache und kolonialismums. Aspekt der nationale Kommunikation, 1884-1919. (Berlijn, 2009), 203-234, aldaar 209.

41 Nöhre, 3.2 eerste pagina.

42 D. T. Bullard, ‘Vergiss nicht unsere Kolonien!’. German colonial memory from 1919 to 1943. (Toronto, 2012),

86.

(14)

of de behaalde successen van eigen lobbygroepen.44 Dat werd ongetwijfeld ook verlangd door de

lezer, die over het algemeen mannelijk, goed geïnformeerd, hoog opgeleid en bovenal wegwijs was binnen de Duitse koloniale politiek. Een belangrijk uitgangspunt binnen de artikelen van de Zeitung bleek de verhouding tussen het Keizerrijk en de andere (Europese) koloniale machten. Deze waren vaak negatief en afwijzend, waarbij vooral de Britse koloniale politiek afkeurend werd beschreven.45

Afbeeldingen waren er nauwelijks te vinden, en mocht er toch een verdwaalde illustratie in een uitgave terechtkomen dan had deze vaak weinig op met de daadwerkelijke inhoud van de tekst. Het betrof dan eerder decoratie.46 Toch past de classificering van de DKZ als samenvattend en onleesbaar

vooral bij de uitgaven van vóór 1914, zoals we zullen zien. Dekolonisatie veranderde niet alleen de

Zeitung’s inhoud maar ook diens toon.

De Eerste Wereldoorlog, Versailles en het trauma van dekolonisatie

In 1964 verscheen het standaardwerk van historicus W. Schmokel Dream of Empire. In zijn uitgebreide overzicht over de Duitse koloniale bewegingen in de periode 1919-1945 weeft hij de werkzaamheden van onder andere de DKG nauwgezet vast aan de opkomst van het

Nationaalsocialisme. Daarbij stelt de auteur dat, hoewel de idealistische grondslag van de Nazi’s significant verschilden met diens voorgangers, het ‘imperialistische idee’ nagenoeg hetzelfde is gebleven. Met andere woorden: ‘It was kept alive [the pre-World War One idea of imperialism]

during the 1920s by men who had grown up in that tradition.’47

Hoewel deze thesis los probeert te komen van het teleologische perspectief dat Weimar-imperialisme in zijn totaliteit in dienst van Nazi-kolonialisme stond, maakt deze quote duidelijk dat de lobbygroepen voor koloniaal herstel gedurende het interbellum duidelijk hoorbaar waren. Deze zichtbaarheid is echter niet los te zien van de verwoestende Eerste Wereldoorlog en de, voor het verslagen Duitse Rijk, traumatische ervaring van Versailles.

Voor een gefundeerde analyse van de artikelen die ná november 1918 verschenen is kennis over de standpunten van de DKZ tijdens de Eerste Wereldoorlog van groot belang. Argumenten die tijdens de oorlogsjaren populair waren vonden ook na de overgave hun weg naar het maandblad. Deze argumenten waren soms direct gelinkt aan het overheidsbeleid, maar vaak ook niet. Van een samenhangende, goed geformuleerde Duitse imperialistische oorlogsstrategie was in augustus 1914

44 Venghiattis, Mobilizing for nation and empire, 92. 45 Lauer, ‘Vereinnahmung des afrikanischen Raums’, 215. 46 Ibidem, 214.

(15)

namelijk geen sprake. Daarvoor was de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog te spontaan gekomen.48

De doelen die wel werden gesteld, leken meer op een bijeengeraapte verzameling losse ideeën die sinds 1887 al in zwang waren. Naast het creëren van een centraal georganiseerd Mitteleuropa leek de focus in Afrika vooral te liggen op het doorzetten van het Afrikaanse equivalent: Mittelafrika. In essentie zou dit betekenen dat de gebieden Angola, het noordelijke gedeelte van Mozambique, Frans Equatoriaal Afrika, Dahomey, delen van Senegambia en Belgisch Congo geannexeerd zouden

worden. Hoe dit bereikt zou kunnen worden was voor velen tot eind 1916 onduidelijk: het officiële Duitse overheidsbeleid bleef tot eind 1916 onder embargo, en bleef ook daarna voor de meesten ontoegankelijk.49

Toch bleek het idee van Mittelafrika niet geheel ongefundeerd. Het eenheidsblok in Europa en Afrika zou moeten leiden tot een Festung Deutschland, een onneembaar fort als antwoord op de onzekere en licht ontvlambare situatie van vóór 1914.50 Voor de DKZ was het behalen van een groot

Afrikaans rijk een absolute minimumeis om langdurige vrede binnen Europa te kunnen waarborgen. Zo verschenen er regelmatig uitgebreide artikelen die uiteenzetten waarom een groot en

samenhangende Afrikaanse kolonie essentieel was voor een stabiel Europa. In januari 1917 schrijft een onbekende auteur dat de Eerste Wereldoorlog ontsproten is uit het idee dat ‘…unsere Feinde

sich zusammen für weit stärker hielten als die beiden grossen Staaten [Oostenrijk-Hongarije] Mitteleuropas.’51 Dat idee zou versterkt worden door het vertrouwen dat staten als Frankrijk en

Engeland, hoewel volgens de auteur in mankracht niet superieur aan Duitsland en Oostenrijk-Hongarije, in de militaire kracht van de koloniale bevolking hadden.52 Daarbij kwam het ‘beste

mensenmateriaal’ volgens de krant uit ‘Siedlungskolonien’ als Nieuw-Zeeland, Australië en Canada.53

Opvallend is dat de lijn der argumentatie zo geïnterpreteerd kan worden dat het Keizerrijk met een

Mittelafrika niet alleen de wereldvrede zou bewaren, doch ook de Afrikaanse bevolking zou

beschermen voor ‘gebruik’ van Engeland, Portugal en voornamelijk Frankrijk:

‘So viel steht fest, dass, wenn in Zukunft in Mittelafrika ein zusammenhängendes deutsches Kolonialreich, das im Westen und Osten ans Meer reicht, vorhanden wäre, damit die farbigen Streitkräfte der Westmächte in Afrika festgehalten werden würden. Die Herren Franzosen müssten dann damit rechnen, die Sturmtruppen aus ihren eigenen Reihen zu nehmen […] So gesehen, kann Deutschland durch nichts anderes sich eine

48 E. Grimmer-Solem, Learning empire. Globalization and the German quest for world status, 1875-1919.

(Cambridge, 2019), 541.

49 Grimmer-Solem, Learning empire, 541-543. 50 Ibidem, 541-543.

51 Ludwig Queffel, ‘Kolonialbesitz und friedenssicherung’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-01-1917, 3. 52 Ibidem, 3.

(16)

bessere Friedensgarantie gegenüber Frankreich erwerben, als durch Schaffung eines zusammenhängenden Kolonialreiches in Mittelafrika […].’54

Het uitbreiden van het koloniale rijk stond tijdens de Eerste Wereldoorlog in de DKZ prominent op de agenda.55 Dat ging vrijwel altijd gepaard met het in twijfel trekken, of in zijn geheel afkeuren, van de

morele kredietwaardigheid van de tegenstander.56 Zo wordt in dezelfde uitgave niet alleen

gepropagandeerd dat het ‘vasthouden’ van Afrikaanse troepen een langdurige vrede garandeert, maar ook dat het gebruik van koloniale troepen door Engeland en Frankrijk als moreel verwerpelijk wordt beschouwd.57

Belangrijk om op te merken is dat de uitbreiding van het koloniale bezit in Afrika voor de auteurs van de DKZ geen éénzijdige zaak was van het concentreren en ‘vasthouden’ van koloniale troepen. Het aanhouden en uitbreiden van kolonies had voor het weekblad ook duidelijk

economische en militair-economische doelen. Op economisch vlak werd de aanvoer van

grondstoffen uit de kolonies als onmisbaar voor de Duitse economie geschat, net zoals dat goede handelscontacten met de overzeese gebieden als absolute noodzaak werden gezien voor een gezonde en stabiele afzetmarkt.58 Hier wordt in een volgend hoofdstuk verder op ingegaan.

Veel interessanter zijn echter de militair-economische motieven die de DKZ herhaaldelijk publiceerde. Op dwingende en urgente toon werd meermaals uiteengezet waarom het vergaren van overzeese wingewesten volgens de Zeitung geen Westerse luxe, maar een Westerse (en daarmee Duitse) noodzakelijkheid was geworden. Zo verschijnt in de januariuitgave van 1917 het artikel

Koloniale Propaganda waarin aan de hand van de brochure ‘Deutschlands koloniale Not’ uitgebreid

wordt stilgestaan bij de noodzakelijkheid van Flottenstützpunkten en veilige havens voor de

handelsvloot in Azië en Afrika (“Flottenstützpunkte, Ausbesserungswerkstätten, und Kohlenstationen

sind notwendig für jede Seemacht von Bedeutung.”59). Ook worden de kolonies gezien als een

absolute necessiteit voor het handhaven van de onafhankelijke positie van het Keizerrijk na een eventuele beëindiging van de oorlog. In maart 1917 wordt het als volgt uitgelegd door dr. Oskar

54 Ludwig Queffel, ‘Kolonialbesitz und friedenssicherung’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-01-1917, 4. 55 Auteur onbekend, ‘Frankreich - wie es ist!’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-07-1918, 103.

56 In de uitgaves van de DKZ werden gedurende de hele periode 1914-1918 artikelen geplaatst om de

tegenstander zwart te maken. Dat gebeurde af en toe ook met afbeeldingen, zoals in de uitgave van februari 1917: een tekening van een voetklem wordt gezien als het ultieme bewijs van Frans koloniaal sadisme.

Deutsche Kolonialzeitug, 20-02-1917, 19.

57 E. Schultze, ‘Farbige als Englands Waffengenossen in früheren Kriegen.’, Deutsche Kolonialzeitung,

20-01-1917, 9.

58 Zie bijvoorbeeld het artikel van Otto Jöhlinger, ‘Koloniale porpaganda’, Deutsche Kolonialzeitung,

20-02-1917, 25-26. Of A. Schulte im Hofe, ‘Die Bedeutung der englischen, französischen und portugiesischen Kolonien un Afrika für die deutsche Volkswirtschaft’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-02-1915, 22-24.

(17)

Karstedt, die als directiesecretaris in Dar-el-Salaam furore had gemaakt als directiesecretaris en als essayist en redacteur verbonden was aan de DKZ:

‘Sollen denn wir etwa England Kriegsentschädigung zahlen? Darauf aber käme es hinaus,

wenn wir uns nicht den nötigen Anteil an den überseeischen Rohstoffländen sicheren. Wir lachen darüber, wenn z.B. ‘La Revue’ neulich 600 Miljarden Kriegsentschädigung von uns verlangte […] Dummmheiten gewiss! Aber das lachen würde uns vergehen, wenn uns der Friede nicht die Möglichkeit bringt, uns unabhängig vom Zwang zum Kauf bei

England zu machen. […] Kolonialbesitz ist zur Pflicht geworden, zum politischen und wirtschaftlichen Zwang. Wir mussen ihn haben, gross und stark, oder die gepflegten Beete der Heimat verdorren elend im Schatten Englands und seiner Genossen, die weiterblickend waren als wir!’60

Evenzeer werd de uitbreiding – en handhaving van – een omvangrijk koloniaal gebied als voorwaarde gezien voor de groei van de Duitse economie, en daarmee als noodzakelijk voor de behoefte van de Duitse burger. Autocratie is wat diezelfde dr. Karstedt voorstelt in de DKZ van november 1916, om niet afhankelijk te zijn van New York en Londen: ‘[…] wollen wir

unabhängig sein, frei von den gefährlichen hemmenden und hindernden Einflüssen von außen, dann brauchen wir […] Länder in Uebersee, die uns hinsichtlich unseres Milliardenbedarfs an Rohstoffen so sicher stellen, dass wir nicht mehr von dem Wollen und Nichtwollen fremder Liederanten abhängig sind. ‘ 61.

Oorlog in Zuidoost Afrika

Daarbij kwam dat Duitse kolonialen, in het bijzonder die in de metropool, onverminderd trots waren op de Duitse oorlogsvoering in de Afrikaanse gebieden. Onder leiding van generaal Paul von Lettow-Vorbeck voerde een kleine concentratie Duitse en Afrikaanse troepen een venijnige guerrilla-oorlog tegen de invallen van pakweg honderdduizend Engelse (koloniale) troepen. Het nieuws van een Duitse held die als een dappere David standhield tegen de nietsontziende Goliath sprak - in een door loopgraven murw geslagen natie - tot de verbeelding. Ook in de DKZ.62

Het verbaast dan ook niet dat het beperkte nieuws uit de Afrikaanse gebieden breed werd uitgemeten als een voorbeeld van uitstekende Duits-Afrikaanse collaboratie. De schijnbare loyaliteit

60 Dr. Karstedt, ‘Zur Lage’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-05- 1917, 67-68. 61 Dr. Karstedt, ‘Zeitfragen’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-10-1916, 155.

62 De vele artikelen die in de DKZ vanaf 1915 verschenen over de strijd in de Duitse Afrikaanse gebieden lezen

vrijwel allemaal als een eerbetoon aan Duits heldendom. De waardering voor Von Lettow-Vorbeck is onverminderd groot en wordt ook na 1918 groots uitgemeten.

(18)

van de Afrikaanse Askari-soldaten, burgers en aangesloten milities werd geëxtrapoleerd naar de gehele Duits Oost-Afrikaanse bevolking. Duitse soldaten werden afgebeeld als daadkrachtig, de strijd was een “Heldenkampf unserer deutsch-ostafrikanischen Schutztruppe gegen eine vielsache

Ubermacht”63. Daarbij was de veronderstelde loyaliteit van de Afrikaanse Askari-soldaten een

onmisbaar gegeven: “[…] allein das Vertrauen und die Anhänglichkeit unserer ostafrikanischen Landeskinder zu unserer deutschen Verwaltung und zu und Ostafrikanern persönlich dies ermöglicht hat.”64

Noemenswaardig is tevens dat nieuws- en achtergrondartikelen over Duits-Oost Afrika al vroeg voor het einde van de Eerste Wereldoorlog een alarmerend karakter hadden. Alarmerend in de zin dat het Duitse volk volgens de Zeitung moest inzien dat de situatie in Afrika even belangrijk was als de slepende oorlog in Frankrijk, België en Rusland. Sommige artikelen lezen als een aanklacht tegen de kleinburgerlijke en nationale inborst van de meeste Duitse burgers, waarbij de (vaak anonieme) auteur een wereldburgerlijk karakter propagandeert. De DKZ van februari 1915 stelt: ‘Das tua res agitur gilt von den Kämpfen unserer Schutz- und Polizeitruppen genau so gut wie für die

Ereignisse in Frankreich und Rusland! Bedauerlich genug, das das weltpolitische Verständnis bei uns so gering entwickelt ist, um nicht zu begreifen, das die Ereignisse in keinem Lande der Erde uns heute gleichgültig lassen dürfen.’65 Zo treft ook het Duitse volk blaam, aldus het tijdschrift, en wijst de

beschuldigende vinger niet alleen naar de Geallieerden, maar net zo duidelijk naar de ‘gewone man’.

Na november 1918 zou het tij snel keren voor de DKG en de DKZ. Halverwege 1919 degradeerde Duitsland met een luttele penstreek van wereldrijk naar het eerste postkoloniale land in Europa.66

Voor Duitsland was de situatie in november 1918 omtrent de koloniën echter volstrekt onduidelijk. De DKZ zweefde tussen hoop en vrees, en probeerde in de tussentijd zo veel mogelijk lezers van de koloniale noodzaak te overtuigen. De toon werd feller nu het vuur aan de schenen werd gelegd. De DKZ trok ten strijde.

63 Auteur onbekend, ‘Die Haltung der Eingeborenen in Deutch Ostafrika während des Krieges’, Deutsche

Kolonialzeitung, 20-01-1918, 6.

64 Auteur onbekend, ‘Die Haltung der Eingeborenen in Deutch Ostafrika während des Krieges’, Deutsche

Kolonialzeitung, 20-01-1918, 6. Zie bijvoorbeeld ook het artikel: Auteur onbekend, ‘Unsere Askaris in Ostafrika’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-02-1915, 19.

65 Auteur onbekend, ‘Von unseren Kolonien’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-02-1916, 18. 66 Sandler, ‘Colonizers are born’, 44.

(19)

Hoofdstuk 2

Omgaan met verlies: het reorganiseren van de koloniale lobby tot aan juli 1919

De desillusie van overgave

Met het einde van de Eerste Wereldoorlog brak er voor de nieuwe Duitse Republiek een rumoerige tijd aan. De overgave op 11 november 1918 was op zichzelf al een onduidelijke en verwarrende situatie. Berlijn zocht, tegen beter weten in, een adempauze van het slopende slagveld in de hoop haar verzwakte en uiteenvallende leger te hergroeperen. Dat de Duitse legertop met de voorgestelde wapenstilstand op de 11e ook daadwerkelijk een wapenstilstand bedoelde werd door de

Geallieerden niet goed begrepen: zij interpreteerde de gevechtspauze als overgave.67 Om 11 over 11

’s ochtends zwegen de wapens. In het voormalige Duitse Keizerrijk was de chaos echter pas net begonnen.

Chaos die mede veroorzaakt werd door een transitie in regering. Twee dagen voor het tekenen van de wapenstilstand, op 9 november 1918, werd de Keizerlijke autoriteit vervangen door een Weimar Republiek. Vernoemd naar een slaperig stadje grofweg 280 kilometer verwijderd van Berlijn, ver weg van de onrust en straatgevechten in de hoofdstad. In interbellum Duitsland beter bekend als Duitse Republiek of Duitse Rijk (als tegemoetkoming aan de conservatieven). Republiek of Rijk, het was deze nieuwe regering die in een bos nabij het Franse stadje Compiègne de

wapenstilstand ondertekende. En hoewel de Republiek weinig in de pap te brokkelen had wat betreft de voorwaarden van dit traktaat, waren het de Republikeinen die hun handtekening hadden gezet. Voor de Duitse monarchisten een perfect excuus om de, in hun ogen, catastrofale gebeurtenissen van eind 1918 af te schuiven op de jonge Republiek.68

Daar kwam nog eens bovenop dat de vernietigende loopgravenoorlog het Duitse

grondgebied nauwelijks had aangetast: de Duitse burgerij had vrijwel geen ‘zichtbaar’ bewijs van de destructieve gevolgen van de oorlog. Dat bleek niet alleen koren op de molen voor de

monarchistische legertop, die het ‘verraad van 1918’ verkochten als een dolkstoot in de rug door een verderfelijk groepje ‘pacifisten, joden, zondenbokken en socialisten’69 , maar ook voor veel Duitse

burgers een bevestiging dat het glorieuze Duitse leger een overwinning was afgenomen. Als er één les was die de conservatieve aristocratische elites trokken uit de nederlaag van 1918 dan was dat

67 S. Marks, ‘Mistakes and myths: The Allies, Germany, and the Versailles Treaty, 1918-1921’, in: The Journal of

Modern History, 85:3, (2013), 632-659, aldraar 634.

68 C. Fischer, ‘Germany, Versailles and the limits of nationhood’, in: Diplomacy & Satecraft, 30:2, (2019),

398-420, aldaar 398-400.

(20)

vooral dat het verlies van de oorlog niet geaccepteerd zou worden, aldus historicus Berghahn.70

Daarbij treffen de overwinnaars ook blaam, zoals Marks krachtig samenvat: “The failure of the victors

to bring defeat home to the German people was at least as important as anything in the Versailles treaty in generating the bitter resentment and determination to destroy the treaty that marked the Weimar Republic.”71 Burger en bestuurder, boven- en onderklasse, man en vrouw vonden elkaar op

één gebied: verzet tegen Versailles.

Voor Berlijn, de thuishaven van de DKG, leek haar rol als imperialistische metropool

uitgespeeld. Althans, dat zou de logische conclusie moeten zijn na de Geallieerde annexatie van alle Duitse overzeese gebieden. In realiteit bleek dat de koloniale ervaring van 30 jaar imperialisme zich stevig vastklampte aan de identiteit van de hoofdstad. Losweken van wat ooit geweest was zat er voor het conservatieve deel van de Berlijnse burgers en (bestuurlijke) elite niet in. Daarvoor was de vernedering van verlies te groot.72 En ondanks de linkse opstanden, de grote aanhang van de

sociaaldemocratie onder de arbeidersklasse en de groeiende communistische partijen bleven de koloniale verenigingen onverminderd populair, en beleefden in sommige gevallen zelfs hoogtijdagen. Zo steeg het ledenaantal van de DKG naar 25.000 in het interbellum, en wist de Deutschkolonialer

Frauenbund op te klimmen naar 28.000 leden.73 Voor historica Schilling reden om de houding van het

Duitse volk tussen 1918 en 1933 te omschrijven als “a time replete with colonial nostalgia. […] [and]

a firm denial of the end of empire.”74. Die alomvattend emotionele staat van zijn die als een magneet

zou werken op het Duitse volk, wist zelfs groepen te enthousiasmeren die voorheen apathisch tegenover de Keizerlijke overzeese gebieden stonden, aldus Schilling.75 Kolonialisme was, zonder te

overdrijven, springlevend.

Zo verwerkte naoorlogs Duitsland het trauma op haar eigen manier. Dat leidde tot een tweeledige uitleg van postkoloniaal zeer. Allereerst overheerste het gevoel van economisch en politiek verlies, waarbij koloniaal revisionisten hard inzetten op restitutie van de verloren gebieden. Ten tweede ageerde een grote groep (oud)kolonialen tegen wat zij verstonden als ‘Die

Kolonialschuldlüge’. De Geallieerden rechtvaardigden de annexatie van Duitse gebieden door te

stellen dat Duitsland haar kolonies actief zou hebben gemilitariseerd, terwijl het tegelijkertijd inhumaan tegen de koloniale bevolking zou hebben opgetreden. Een voortvloeisel uit het in 1918 verschenen Britse Blue Book, waarin de militarisering, dehumanisering en uitbuiting van het Duitse

70 Berghahn, ‘German colonialism and imperialism’, 154. 71 Marks, ‘Mistakes and Myths’, 634.

72 W. D. Smith, The ideological origins of Nazi imperialism, (Oxford, 1989), 214. 73 Venghiattis, Mobilizing for nation and empire, 296.

74 Schillng, ‘Four dimensions’, 428-429. 75 Ibidem.

(21)

koloniale bestel centraal stond.76 In het bijzonder werd daarvoor de strafexpeditie tegen de Herero

als voorbeeld gebruikt, die als ‘on-Europees’ werd bestempeld.77 Duitsland zou niet in staat zijn op

een menselijke manier te koloniseren, zo luidde de aanklacht van de overwinnaars. Een directe aanval op het humanisme en de superioriteit van het Duitse koloniale bestel en bovendien een grove leugen aldus de Duitse (oud)kolonialen.78 Met het ontstaan van de Kolonialschuldlüge ontwikkelde

Duitsland een nieuw soort slachtofferschap: dat van een miskende, belasterde natie.79

Waar vond deze Kolonialschuldlüge zijn oorsprong? De oorsprong hiervan kan naast het Blue

Book ook in het Verdrag van Versailles gevonden worden, waar het beeld van Duitsland als

schuldeigenaar van koloniaal wanbeleid werd geconsolideerd. De voormalige Duitse ‘agressor’ zou niet alleen eenzijdig de schuld van de Eerste Wereldoorlog op zich nemen, het moest ook in landelijk gebied een hoge prijs betalen: Elzas-Lotharingen, Posen, West-Pruisen en Opper-Silezië werden ingenomen evenals alle Duitse overzeese gebieden. Deze gebieden vielen niet direct onder het gezag van de Geallieerden, maar werden overeenkomstig artikel 22 van de Volkenbond onder supervisie geplaatst van het Permanent Mandatencomité van de Bond.80 Plaatsvervangende administrateurs als

Frankrijk, Engeland, België, Zuid-Afrika, Japan, Australië en Nieuw-Zeeland moesten erop toezien dat de ontwikkeling van de ‘materiële en morele welgesteldheid’ van de inwoners van deze gebieden als hoogste beleidsdoel werd gesteld.81 Het waarborgen van de belangen en behoeftes van de bevolking

van de ex-Duitse kolonies bleek in praktijk een papieren tijger. Concrete doelen voor ‘humanitaire elevatie’ ontbraken; de enige ‘echte’ verandering was de mogelijkheid om vermeende wreedheden en misstanden in de mandaatgebieden in de Volkenbond te adresseren. Duitsland kreeg,

vanzelfsprekend, geen zetel in deze bond.82

In veel historische publicaties wordt het ontstaan van de Kolonialschuldlüge als dogma beschreven als een proces dat zich vooral ná juli 1919 consolideerde.83 Opmerkelijk om te zien is dat

de DKZ zich in de uitgave 20 november 1918, iets meer dan een week na de wapenstilstand, al uitspreekt tegen Engelse en Franse propaganda. Op de voorpagina van het novembernummer verschijnt het zeer korte artikel ‘Wir verstehen es nicht!’, geschreven onder de naam ‘Africanus’. De

76 Bullard, “Vergiss nicht unsere Kolonien!”, 68. 77 Wempe, Lost at Locarno, 44-48

78 Kuck, ‘Anti-colonialism in a post-imperial environment’, 139-140.

79 Dit wordt ook duidelijk besproken in de uitgave van Nöhre. Hier beschrijft hij dat een deel van de voormalige

elite van Duitsland het voormalige keizerrijk beschouwde als het eigenlijke slachtoffer van de Eerste

Wereldoorlog, door de: ‘drastische Reduzierung des militärischen Potentials, Verlust von Reichsgebiet […] und vor allem der Vorwurf der alleinigen Kriegsschuld’. In J. Nöhre, Das Selbstverständnis der Weimarer

Kolonialbewegung im Spiegel ihrer Zeitschriftenliteratur. (Münster, 1998), 20-31.

80 Venghiattis, Mobilizing for nation and empire, 311. 81 Ibidem, 311-312.

82 Klotz, ‘The Weimar Republic’, 141.

(22)

strekking van het artikel is duidelijk: Duitsland zal de schuld krijgen van al het koloniale leed: “Wir

sind “Barbaren” – zum Kolonisieren daher nicht geeignet. Glaubt ihr [Het Duitse volk] das immer noch nicht? – England versichert es doch! England versteht es allein, seiner Schützlinge Glück zu

begründen: Irland erstickt fast im Glück, das ihm der Brite gebracht. Indien preist mit Ägypten den Segen der britischen Herrschaft. Das sind Erfolge fürwahr, wie sie der Deutsche nicht kennt!”84

De drang van Duitse (ex)kolonialen om de mythe van Duitsers als slechte kolonialisten te ontkrachten onderschrijft ook historica Britta Schilling. In haar analyse over de in Duitsland verschenen Afrikabücher85 deconstrueert zij nauwgezet de redevoering binnen het nationale

koloniale debat en komt tot de conclusie dat een van de belangrijkste en onverholen doelen van deze Bücher waren om de strijd aan te gaan met het idee dat Duitsers slechte kolonialisten waren.86

Datzelfde sentiment is ook duidelijk waarneembaar binnen de DKZ. Daar werden kort na de wapenstilstand al artikelen geplaatst die vooral de incompetentie van de Geallieerden moesten weergeven. Zo verschenen er commentaren die volgens de auteurs aantoonden dat Franse koloniale propaganda openlijk toegaf de ‘koloniale zwarte troepen’ (der kolonisierten Schwarzen) als

kanonnenvoer te hebben gebruikt, om vervolgens de inzet van deze troepen schaamteloos te prijzen.87 Engelsen zouden ‘rücksichtslos’ Afrikaanse vrouwen, kinderen en mannen hebben

geronseld voor hun oorlogsmachine, zo stelden andere bijdragen.88 Geregeld beargumenteerden

auteurs dat de fouten gemaakt in Duitse koloniale gebieden als ‘kinderziektes’ gezien moesten worden, die in alle koloniale gebieden voorkwamen.89 Nog weer andere kritieken betichtten vooral

de Engelsen en Fransen van raciaal onacceptabel gedrag door ‘zwarte’ Afrikaanse troepen in te zetten op Europees grondgebied. Een actie die werd bestempeld als “[…] ein Schandfleck der

europäischen Kultur für alle Zeiten”.90

Deze argumenten vonden weerklank bij de lezers. De Zeitung trof het ‘geluk’ dat de

degradatie van Duitsland als het eerste ‘postkoloniale land binnen een nog steeds koloniale wereld’91

veel indruk maakte. Waar de populaire interesse voor de overzeese gebieden in eerdere jaren van kolonisatie ver te zoeken was, zorgde de gedwongen dekolonisatie voor meer interesse in de

84 Dr. Karstedt, ‘Arbeiten, und nicht verzweifeln’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-11-1918, 161.

85 In het Duitsland van na 1918 verschenen er in rap tempo diverse (literaire) uitgaves die reageerden op het

verlies van kolonies. Daarbij werd een breed scala aan genres gebruikt. Zie voor meer informatie het boek van B. Schilling, Postcolonial Germany. Memory of empire in a decolonized nation. (Oxford, 2014).

86 Schilling, Postcolonial Germany, 22.

87 Zie bijvoorbeeld het artikel in de DKZ: T. Tober, ‘Französische Kolonialpolitik und Kolonialpropaganda’,

Deutsche Kolonialzeitung, 183.

88 Auteur onbekend,’Wenn Engländer unter sich sind’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-01-1919, 10. 89 D. Jöhlinger, ‘Koloniale Gerechtigkeit’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-03-1919, 35.

90 Auteur onbekend, ‘Wir müssen unsere Kolonien zurückerhalten’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-03-1919, 25. 91 De originele zin is in het Engels en komt voor in de publicatie van M. Klotz. Deze luidt: Thus did Germany

(23)

gebieden dan ooit tevoren. Daarbij had het verlies van de kolonies een duidelijke symbolische functie: het was een herinnering aan een nieuwe geopolitieke werkelijkheid en de verkleinde rol die Duitsland daarbinnen innam. In een wereld waarin koloniaal bezit een ijkpunt was voor invloed en macht daagde het bij veel Duitsers dat de rol van Duitsland verdacht veel leek op dat van de gekoloniseerde, niet de kolonisator.92 Maar de wens mee te doen met de ‘Europese

beschavingsmissie’ lag dieper. Het teerde op de negentiende-eeuwse notie dat het beschavingsoffensief in de ‘maagdelijke’ Afrikaanse gebieden begrepen werd als een gemeenschappelijk Europees project.93 Uitsluiting van dit ‘project’ was haast letterlijk een

aardverschuiving voor de koloniale elite: gevoelsmatig gleden zij in status af. Daarbij dient ook expliciet vermeld te worden dat het vóór het verdrag van Versailles nog absoluut niet zeker was dat Duitsland haar kolonies zou verliezen. De felle toon die de DKZ geregeld aanslaat moet in dit licht gezien worden: men had het idee dat de koloniale kwestie geen gelopen race was.94

Wilden de Duitse kolonialen een kans maken op koloniale restitutie dan was het attaqueren van de ‘Kolonialschuldlüge’ een noodzakelijke eerste stap, aldus Wempe. Hierdoor ontwikkelden koloniale ambtenaren een jargon waarbij een wereldrijk, of op zijn minst de ‘beschavingsmissie’, een essentieel onderdeel was van de Duitse identiteit. Ze gebruikten de taal van het ‘liberaal

imperialistisch internationalisme’, aldus de auteur.95 Opvallend is dat de eerste DKZ uitgaven na

november 1918 ook direct aanspraak maakten op de Duitse burger, waardoor diens gedrag een centrale rol werd toebedeeld binnen de dekolonisatiediscussie. Zo prijkt op de voorpagina van de novemberuitgave van de DKZ het artikel ‘Arbeiten, und nicht verzweifeln’, waar ten zeerste werd aangedrongen om óók tijdens zware tijden vast te houden aan Vaderlandsliefde. Men moest vooral niet verdrinken in wanhoop en schuldgevoel maar trots terugkijken op vier jaar vechten tegen de bierkaai.96 In de uitgave van december van dat jaar staat de eerdergenoemde Dr. Karstedt op de

voorpagina met eenzelfde boodschap, al klinkt de roep om actief te participeren dwingender dan een maand daarvoor. Gebrek aan engagement leidde in zijn ogen ertoe dat de Duitse reputatie werd verkwanseld. In niet mis te verstane woorden schrijft Karstedt dat zonder betrokken Duitse burgers:

92 Klotz, ‘Weimar Republic’, 141.

93 D. van Laak, ‘Afrika vor den Toren, Deutsche Raum- und Ordnungsvorstellungen nach der erzwungen

“Dekolonisation”’, in: W. Hardtwig ed., Ordnungen in der Krise. Zur politischen Kulturgeschichte Deutschlands

1900-1933, (Berlijn, 2007), 95-112, aldaar 98-99.

94 Ook binnen de DKZ zien we dat de auteurs anticiperen op een situatie die ze zelf slecht kunnen inschatten.

Zie bijvoorbeeld het artikel van Dr. Karstedt in de Deutsche Kolonialzeitug van november 1918: Dr. Karstedt, ‘Arbeiten, und nicht verzweifeln’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-11-1918, 161.

95 Wempe, Lost at Locarno, 26-27.

96 Auteur onbekend, ‘Wilsons Stellungnahme zu Englands Eroberungsabsichten auf unsere Kolonien’, Deutsche

(24)

“…Wahnwitzige ungestraft dem Ausland das Schauspiel vorgaukeln, als sei Deutschland

zum Tollhaus, das deutsche Volk zu einem Haufen wilder Narren geworden, die in der Politik ein Goffenspiel erblicken, dessen dirnenhafte Perversität nur von ihrer Dummheit übertroffen wird. “97

“Es wäre zum Lachen’, eindigt Karstedt, ‘wenn’s nicht so verdammt ernst wäre!”98

Daar waar tegen het einde van de Eerste Wereldoorlog de Zeitung het Duitse volk opriep meer interesse in de kolonies te tonen, wijst het maandblad net na de wapenstilstand vooral met de beschuldigende vinger. Onbekende auteurs typeren de desinteresse als een onbreekbare

binnenlandse vijand: “Die mangelnde weltpolitische Bildung des deutschen Volkes – oder wenigstens

großer Teile – hat, nicht zum ersten Male in der Geschichte, sich als unüberwindbarer Gegner gezeigt.”99 Zonder engagement zouden Engeland en Frankrijk vrij spel krijgen in het verspreiden van

schadelijke propaganda, zo eindigt het artikel. De rekening daarvan moest maar naar het ongeïnteresseerde volk gestuurd worden. 100

De 14 punten van Wilson

De roep om de Duitse burger een kosmopolitische inslag mee te geven klinkt na 1918 steeds sterker. Temeer omdat de penibele binnenlandse situatie de aandacht nog wel eens zou kunnen wegtrekken van datgene dat volgens de DKZ er werkelijk toe deed: protest aantekenen tegen de Geallieerde ‘kolonieroof’. Een auteurloos artikel van februari 1919 schrijft: “Beschlüsse der Arbeiter- und

Soldatenräte und manches andere Flitterzeug hätten des deutschen Volkes Interesse mehr

beansprucht als die Schaffung der neuen Welt, welche die Alliierten jetzt vorbereiten. “101 De vraag of

Duitsland mee moest dingen in deze ‘Neuen Welt’ stond buiten kijf. Al had Duitsland geen leger en geen wapens meer, het had nog altijd het “gutes altes Recht [zu kolonisieren]”102

Dat recht werd meermaals gevonden in het vijfde punt van de bekende 14 punten van Woodrow Wilson. Het vijfde punt garandeerde in Duitse ogen namelijk een juiste en onpartijdige

97 Dr. Karsedt, ‘Ende oder Anfang?’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-12-1918. 178. 98 Ibidem.

99 Auteur onbekend, ‘Der koloniale Gedanke’, Deutsche Kolonialzeitung, 20- 02-1919, 14.

100Zie de passage in het artikel ‘Der koloniale Gedanke’, 20-02-1919: Und wenn wir eben sofern von stumpfer

Resignation wie von ausschweifendem Optimismus sind, so vermögen wir gerade an dieser Stelle das bittere Empfinden nicht zu unterdrücken, das es zum allergrössten Teil die Schuld des deutschen Volkes selbst ist, wenn die Auffassung Englands und Frankreichs über das Schicksal unserer Kolonien, wie sie uns heute entgegentritt, sich überhaupt entwickeln konnte. In: Auteur onbekend, ‘Der koloniale Gedanke’, Deutsche Kolonialzeitung, 20-

02-1919, 13.

101 Auteur onbekend, ‘Protestiert gegen den Raub der deutschen Kolonien!’, Deutsche Kolonialzeitug,

20-02-1919, 15.

(25)

regeling van koloniale afspraken.103 Duits slachtofferschap kon extra aangezet worden door dit

onrecht aan te kaarten en daarmee stond de DKZ geheel in lijn met de retoriek van diplomatiek en politiek Duitsland.104 Het vijfde punt zou één van de kurken worden waarop het koloniale

restitutieargument dreef.

Interessant hierbinnen is de definiëring van vriend en vijand en de zalvende werking die de punten van Wilson op de kolonialen hadden. Daarbij lijken, zeker in het begin van 1919, de

Verenigde Staten vaker afgebeeld te worden als een onafhankelijke en neutrale partij, waar het Duitse volk haar gram kon halen tegen Engeland, Frankrijk en Italië. In een open brief, gepubliceerd in januari 1919, sommeren de 39 Duitse koloniale verenigingen en verbanden de Duitse regering stelliger tegen de Geallieerde ‘amputatie’ van de koloniën op te treden. De DKZ sprak steevast van

Feinde als het over de Geallieerde onderhandelaars ging.105 Echter, een Duitse stellingname tegen de

Engels-Franse-Italiaanse ‘agressie’ zou ook de onderhandelingspositie van president Wilson kunnen versterken, aldus de krant:

“Wir fürchten, dass wenn die [deutsche] Regierung jetzt nicht ihre Stimme gegen die englisch-französisch-italienischen Absichten erhebt, aus ihrem Schweigen Folgen entstehen können, die dann abzuwenden auch der Präsident Wilson nicht mehr in der Lage wäre.”106

En zo ontstaat er een singuliere relatie tussen het propagandablad en de Amerikaanse president, waarbij de vroegere vijandschap tussen beide landen als enige van de Geallieerde onderhandelaars wordt ‘vergeten’. De lokroep van het vijfde punt was te sterk. In maart 1919 schrijft een onbekende auteur de ‘tijdelijke’ Duitse onmacht volledig toe aan het vertrouwen in Wilsons politiek als hij het volgende beargumenteert:

“Die augenblickliche politische Ohnmacht Deutschlands, eine Folge der

Waffenstillstandbedingungen, die wir im Glauben und Vertrauen auf die Ehrlichkeit und Zugkraft der Wilsonschen Grundsätze […] angenommen haben, erleichtert eine[r] gewissenlose[n] feindliche[n] Hetze gegen das arbeitsame deutsche Volk [..].“107

103 Het volledige punt luidt: “Een vrije, breeddenkende en volstrekt onpartijdige regeling van

alle koloniale afspraken, steunend op de stipte naleving van het principe dat − inzake het behandelen van alle dergelijke soevereiniteitskwesties − het belang van de betrokken volkeren even zwaar moet wegen als de billijke aanspraken van de regeringen wier bevoegdheid het betreft, dient geregeld te worden.”

104 Wempe, Lost at Locarno, 92.

105 De voorbeelden van het gebruik van het woord Feinde(n) als het Engelsen, Franse, Belgen of Italianen

betreft zijn legio. Zie bijvoorbeeld de Deutsche Kolonialzeitug van 01-1919, 02-1919, 11-1918 of 20-12-1918.

106 Auteur onbekend, ‘An die Reichsregierung!’, Deutsche Kolonialzeitug, 20-01-1919, 2.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

TeuJin88 Redactie8ecretari.: Mr. Kropman op het PartIïcongres der K. Hij zal zich moeten beperken tot de staatsrechtelijke verhouding en deze alleen maar kunnen schetsen

Niet alleen omdat erom gevraagd wordt, maar ook omdat de regio ervan overtuigd is dat samenwerking toegevoegde waarde heeft voor burgers en bedrijven.. Op het so- ciaal

De Ministeries van BZK en van OCW hebben recentelijk geconstateerd dat voor het op orde brengen van de informatiehuishouding meer nodig is dan de uitvoering van het

Volgens de Rekenkamer zouden voor een meer doelgerichte inzet van garanties doelen in toetsbare termen geformuleerd moeten worden en zou zo concreet mogelijk vastgelegd dienen te

Op grond van deze middelenafspraken worden de ontvangsten van roerende en onroerende zaken die door de Dienst Domeinen 1 worden verkocht, gebruikt ter dekking van de begroting van

iv Het document SITREP A wordt niet gelogd In EUAS maar opgeslagen op de SWR TE. Er wordt wel een logregel gemaakt van de SITREP waaraan de hyperlink wordt toegevoegd naar de

Een lid van het algemeen bestuur is de raad die dit lid heeft aangewezen met inachtneming van artikel 16 van de wet verantwoording verschuldigd voor het door hem in dat bestuur