• No results found

De relatie tussen het verdienmodel van OOB-accountantsorganisaties en de signalering van fraude

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen het verdienmodel van OOB-accountantsorganisaties en de signalering van fraude"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De relatie tussen het verdienmodel van

OOB-accountantsorganisaties en de signalering van fraude

Bachelorscriptie

Bob Harmsen

11045094

Begeleider:

Dhr. Drs. B.J.M. van Dam

(2)

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Bob Harmsen, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan.

Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bron-nen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(3)

VOORWOORD ABSTRACT

INHOUDSOPGAVE OVERZICHT FIGUREN

1. INLEIDING blz.

1.1 Onafhankelijkheid van accountants in relatie tot verdienmodel 7 1.2 Maatschappelijke relevantie 8 1.3 Vraagstelling 9 1.4 Voornaamste bevindingen 9 1.5 Leeswijzer 9 2. DE ACCOUNTANTSORGANISATIE 2.1 Inleiding 10

2.2 Cultuur binnen accountantsorganisaties 10 2.2.1 Huidige cultuur binnen accountantsorganisaties 10 2.3 Beloningsbeleid van de accountantsorganisaties 12

2.4 Conclusie 14

3. BOEKHOUDFRAUDE

3.1 Inleiding 15

3.2 Het plegen van fraude 15 3.3 Detecteren van fraude 17 3.4 Verantwoordelijkheid voor het vinden van fraude 17

3.5 Conclusie 20

4. VERDIENMODEL VAN ACCOUNTANTORGANISATIES

4.1 Inleiding 21 4.2 Agency-theorie 21 4.3 Huidig verdienmodel 23 4.4 Conclusie 23 5. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN 5.1 Conclusies 25 5.2 Aanbevelingen 26 LITERATUURLIJST

(4)

OVERZICHT FIGUREN

Figuurnummer omschrijving Blz.

Figuur 1 Pijlers AFM rapport 11

Figuur 2 Variabele beloning partners 13

Figuur 3 Fraudedriehoek 15

(5)

VOORWOORD

Deze bachelorscriptie is geschreven in het kader van mijn studie Accountancy & Control aan de Universiteit van Amsterdam.

In het accountantsberoep is de onafhankelijkheid van de accountant een actueel discussiepunt, mede naar aanleiding van een groot aantal boekhoudschandalen. Na deze schandalen stelde het publiek telkens dezelfde vraag: waar was de accountant? Omdat de accountant betaald wordt door de klant, kan onafhankelijkheid een probleem zijn. In deze scriptie wordt de relatie tussen het verdienmodel van accountantskantoren en het signaleren van fraude door de accountant onderzocht, waarbij het principe van de agency-theorie wordt toegepast op de relatie opdrachtgever- accountant.

Met het oog op mijn toekomstige loopbaan als accountant, leek mij dit een interessant en leerzaam onderwerp.

Mijn dank gaat uit naar de heer Van Dam voor zijn deskundige begeleiding bij het schrijven van deze scriptie.

Bob Harmsen, Juni 2018

(6)

ABSTRACT

Sinds de boekhoudschandalen aan het begin van deze eeuw, is de onafhankelijkheid van accountants een groot discussiepunt binnen de beroepsgroep geworden. Dit wordt ook maatschappelijk als een groot probleem ervaren, omdat de accountant als vertrouwensman van de samenleving wordt gezien. In dit onderzoek wordt onderzocht in hoeverre het verdienmodel van

accountantsorganisaties het signaleren van fraude belemmert. Gebaseerd op een

literatuuronderzoek, kan geconcludeerd worden dat het verdienmodel het signaleren van fraude door de accountant belemmert. De accountant, als economisch subject, zal zijn nut maximaliseren waardoor hij te veel waarde hecht aan financieel gewin op korte termijn. Ook het beloningsmodel zorgt voor verminderde kwaliteit, omdat bij de beloning van de partners kwaliteit geen

doorslaggevende factor blijkt te zijn. Bijdrage aan eerder onderzoek is dat het verdienmodel wordt onderzocht aan de hand van de agency-theorie waardoor de oorzaak van het probleem beter begrepen kan worden.

(7)

1. INLEIDING

De begin jaren van de huidige eeuw vormen een tijdperk waarin veel is gebeurd. Zo is op 11 september 2001 een aanslag gepleegd op het WTC in New York. Bovendien is een nieuwe munteenheid, genaamd de Euro, geïntroduceerd in de meeste Europese landen. Maar er was ook een groot boekhoudschandaal in de Verenigde Staten: het Enron-schandaal. Dit schandaal zette de accountantswereld op zijn kop omdat de accountant van Enron had meegewerkt aan

boekhoudfraude. Echter, Enron bleek geen uitzondering: ook bij het Ahold-schandaal in 2001 en het Parmalat-schandaal in 2003 bleken de accountants betrokken (Van Der Hof, 2007). Na deze

schandalen stelde het publiek telkens dezelfde vraag: waar was de accountant?

1.1 Onafhankelijkheid van accountants in relatie tot verdienmodel

Het ontstaan van het accountantsberoep is te verklaren met behulp van de volgende theorie: de agency-theorie. Deze theorie beschrijft de relatie tussen de principaal (de opdrachtgever) en de agent (de opdrachtnemer). Deze hebben beide verschillende belangen en dus wil de principaal een onafhankelijke monitor hebben om er zeker van te zijn dat de agent dezelfde belangen nastreeft als de principaal (Lambert, 2001). In onze hedendaagse maatschappij vervult de accountant de rol van monitor. De agency-theorie maakt een groot discussiepunt binnen de accountancy expliciet: de onafhankelijkheid van de accountant.

Het is voor de accountant lastig om onafhankelijk te blijven aangezien deze betaald wordt door de klant. De accountant moet een organisatie controleren en wijzen op fouten terwijl diegene die hem daarvoor betaalt in feite niet gebaat is bij het signaleren van eventuele bewuste fraude. Dit vormt geen probleem zolang de agent de belangen van de principaal nastreeft. Echter, zodra de werkzaamheden van de agent in strijd zijn met de belangen van de principaal, kan een probleem ontstaan. Sinds het Enron-schandaal is hierover veel discussie. Het management van Enron pleegde fraude en de accountants van Arthur Anderson zagen dit door de vingers omdat met zij deze klant veel geld konden verdienen (Coffee, 2002).

Dit maakt het volgende probleem inzichtelijk en dat is het verdienmodel van de

accountantskantoren. Aangezien de accountants zich in een concurrerende markt begeven en de partners een deel van de winst krijgen, zijn er meerdere prikkels waardoor de kwaliteit van de dienstverlening van accountantskantoren kan afnemen (Alterim, 2017). Het vinden van fraude is moeilijk en kost veel tijd en dus geld. Niet alleen kost dit veel tijd en geld maar dit kan er ook voor zorgen dat de accountantskantoren hun klant verliezen. Dit is een probleem voor de

(8)

accountant die een vermoeden van fraude heeft en dit wil onderzoeken, kan het zijn dat dit niet gewaardeerd wordt door zijn werkgever.

1.2 Maatschappelijke relevantie

Het lijkt er op dat er een relatie is tussen het beloningsmodel en daardoor de cultuur van de accountantskantoren en de onafhankelijkheid van de accountants. Is de accountant nog wel onafhankelijk van zijn cliënten en durft hij bewuste of onbewuste fouten van zijn cliënt te

onderzoeken? En, misschien wel belangrijker voor de accountant, wordt dit ook gewaardeerd door zijn of haar meerdere? Onze hedendaagse economie staat of valt met een onafhankelijk

accountantsonderzoek. Niet alleen leveranciers, banken en grote investeerders hebben hier baat bij, maar ook het algemene publiek zoals klanten en spaarders. De accountant is de vertrouwensman van de gehele maatschappij. Dit is zijn belangrijkste functie en geeft hoofdinhoud aan zijn ambt (Limperg, 1932). De eerder gesignaleerde boekhoudschandalen tasten deze vertrouwensfunctie aan. Het is nu de vraag of er een relatie is tussen het verdienmodel en de dienstverlening van de

accountantskantoren.

In een discussienota van het NBA “Aanpakken en bestrijden van fraude, wat moet en kan de accountant doen? (2016) staat dat een effectieve aanpak en bestrijding van fraude een gezamenlijke inspanning vraagt van alle betrokken partijen. Niet alleen de overheid en opsporings- en

handhavingsdiensten maar ook ondernemingen en andere organisaties en hun externe en interne toezichthouders spelen hierbij een cruciale rol. Zo wordt ook van accountants veel verwacht waar het gaat om het detecteren en signaleren van fraude. In hun dagelijkse praktijk kunnen accountants hierbij te maken krijgen met dilemma’s en belemmeringen. Om discussie hierover op gang te brengen wordt een aantal stellingen besproken. Een daarvan betreft de eisen die aan een accounts- organisatie gesteld kunnen worden, waarbij aangegeven wordt dat het van belang is dat de

accountant zich gesteund voelt door de accountantsorganisatie. Met deze bachelor scriptie kom ik met aanbevelingen over de structuur en cultuur binnen de accountantskantoren om de kwaliteit van de accountants bij het signaleren van fraude te verbeteren. Op deze manier probeer ik bij te dragen aan een cultuur waarin de onafhankelijke positie van de accountant voorop staat waardoor hij in beter in staat is zijn vertrouwensfunctie te vervullen. .

Het onderzoek in deze scriptie biedt een aanvulling op reeds eerder gedane onderzoeken in die zin dat het principe van de agency-theorie nu wordt toegepast op de relatie opdrachtgever- accountant in plaats van de accountant als monitor in de relatie aandeelhouder – manager. Aan de hand van de eerst genoemde relatie wordt onderzocht of dit van invloed is op de signalering van fraude door de accountant.

(9)

1.3 Vraagstelling

In deze scriptie wordt de volgende onderzoeksvraag onderzocht “in hoeverre belemmert het verdienmodel van OOB-accountantskantoren de signalering van fraude ?

Het AFM (2018) beschrijft OOB-accountantsorganisaties als:

‘’Organisaties van openbaar belang zijn ondernemingen of instellingen wier omvang of functie in het maatschappelijk verkeer van zodanige aard is dat een ondeugdelijk uitgevoerde wettelijke controle van de financiële verantwoording een aanmerkelijke invloed kan hebben op het vertrouwen in de publieke functie van de accountantsverklaring’’.

Deze vraag kan worden opgesplitst in 2 aspecten namelijk het verdienmodel binnen de accountantskantoren zelf en het opsporen van fraude door de accountant. Het eerste gaat over de cultuur en over het verdienmodel van de accountantskantoren. Het tweede gaat over het signaleren en detecteren van fraude en in hoeverre een accountant verantwoordelijk is voor het vinden

hiervan. Dit zal worden onderzocht op basis van een literatuuronderzoek.

1.4 Voornaamste bevindingen

Gebaseerd op een literatuurstudie, kan geconcludeerd worden dat het verdienmodel van OOB-accountantsorganisaties de signalering van fraude door accountants belemmert. De relatie tussen de opdrachtgever – accountant speel hierin een grote rol. De accountant, als economisch subject, zal zijn nut maximaliseren en daardoor de jaarrekening goedkeuren. Ook het beloningsmodel van partners speelt een rol omdat deze over het algemeen winstafhankelijke bonussen hebben en niet worden beloond op kwaliteit.

1.5 Leeswijzer

Na de introductie van het onderwerp zijn verschillende aspecten met betrekking tot de onderzoeksvraag onderzocht. In paragraaf 2 wordt de accountantsorganisatie beschreven en onderzocht aan de hand van de organisatiecultuur en het beloningsmodel. Het onderwerp van de volgende paragraaf is boekhoudfraude. Dit wordt verder uitgewerkt aan de hand van het plegen en het vinden van fraude en de verantwoordelijkheid van de accountant bij het vinden van fraude. In de vierde paragraaf wordt het verdienmodel van de accountantsorganisatie beschreven en onderzocht. De nadruk wordt hierbij gelegd op de agency-theorie. In de vijfde paragraaf zijn de bevindingen verwoord in de conclusie en wordt een aantal aanbevelingen gedaan.

(10)

2. DE ACCOUNTANTSORGANISATIE

2.1 Inleiding

Voordat een relatie gelegd kan worden tussen het verdienmodel en het signaleren van fraude, is het van belang om beiden in beeld te brengen. In dit hoofdstuk zal de cultuur van de

accountantskantoren worden beschreven. Zoals eerder aangegeven zit er een duidelijke dilemma in het accountantsberoep. De belangrijkste asset van een accountant zou onafhankelijkheid moeten zijn omdat hij als ‘watchdog’ voor de leveranciers, aandeelhouders en investeerders fungeert (Bazerman, Morgan & Loewenstein, 1997). Maar een kritische houding ten opzichte van de controle cliënt zal niet altijd gewaardeerd worden en kan leiden tot verlies van de betreffende klant.

Omdat de kwaliteit van de dienstverlening van een organisatie mede wordt bepaald door de cultuur binnen die organisatie, wordt dit aspect als eerste beschreven.

2.2 Cultuur binnen accountantsorganisaties

Om de cultuur binnen de accountantsorganisaties te analyseren, is het belangrijk om het begrip ‘organisatiecultuur’ eerst te beschrijven. In het verleden is onderzoek gedaan naar de definitie van de organisatiecultuur. Zo beschreven Voestermans en Verheggen (2007) de organisatiecultuur als een belichaming van handelen in groepen. Daarnaast zien Ebbers en Pruppers (2012) de

organisatiecultuur als bundel van systemen, beleid, gedragsnormen, gedeelde waarden en

procedures. De cultuur leert de werknemers hoe ze moeten denken en hoe ze om moeten gaan met problemen en kansen. Om de organisatiecultuur te kunnen begrijpen en te veranderen, is het van belang om ook te kijken naar de onderliggende gedragspatronen. Het gewenste gedrag binnen een organisatie kan ondersteund worden door een gedragscode. Werknemers kunnen de gewenste gedragsregels lezen in een gedragscode van hun organisatie. Hierdoor moet duidelijk worden wat er van hen verwacht wordt. Naast een gedragscode is toon aan de top een manier om het gedrag van de werknemers te beïnvloeden. Toon aan de top is het voorbeeldgedrag van het management om ervoor te zorgen dat de werknemers dit gewenste gedrag overnemen. Deze gedragingen bepalen voor een deel de kwaliteit van de prestaties van werknemers (Millenaar, Vernooij, Westhof, Van Emmerik, Huijsmans & Ten Have, 2017). De organisatiecultuur en de gedragspatronen zijn de achterliggende drijfveren voor de kwaliteit. Nu moet dit gekoppeld worden aan de gewenste en huidige cultuur binnen de accountantskantoren.

2.2.1 Huidige cultuur binnen accountantsorganisaties

In het huidige tijdsbestek is een van de belangrijkste opgaven voor het accountantsberoep het herstellen van het vertrouwen van de maatschappij. Het veranderen van de organisatiecultuur kan

(11)

daar een bijdrage aanleveren (Millenaar et al. 2017). Hierbij is de vraag relevant hoe de gewenste cultuur er uit zou moeten zien. Om ervoor te zorgen dat de elementaire taken van het

accountantsberoep voorop staan, is een cultuur nodig waarin kwaliteit en loyaliteit aan onder andere toezichthouders en de maatschappij bovenaan staan. Zonder een dergelijke cultuur kan een

verwaarlozing van de vakprincipes ontstaan. Bij een groeiende economie kan dit tot

zelfgenoegzaamheid bij accountantsorganisaties leiden, waarbij de maatschappelijke ontwikkelingen worden genegeerd (NBA, 2014).

Mede op aandringen van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) is de accountancysector eind 2014 met een veranderprogramma gestart op het gebied van onder andere gedrag, cultuur en governance ter verbetering van de kwaliteit en onafhankelijkheid van de accountantscontrole. In 2017 heeft de AFM onderzoek gedaan naar de implementatie en borging van dit traject. Ze hebben dit onderzoek gedaan aan de hand van 3 pijlers: Beheersing, Gedrag en Cultuur en Intern Toezicht (zie Figuur 1).

Figuur 1. Pijlers (AFM, 2017)

Om tot een goed beeld te kunnen komen van de huidige cultuur binnen de organisatie richt deze scriptie zich op pijler 2 “Gedrag en cultuur”. In deze deelparagraaf wordt ingegaan op de bevindingen van de AFM ten aanzien van de eerste drie aspecten: Stip aan de horizon, Kwaliteitsgerichte cultuur en Toon aan de top. De laatste twee genoemde aspecten in deze pijler, Beoordelings- en

beloningsbeleid van medewerkers en partners, worden in de volgende deelparagraaf beschreven. De stip aan de horizon van de organisaties is hun visie en strategie. Deze bevat bij de meesten een hoger doel dan de het naleven van de wet- en regelgeving namelijk,

kwaliteitsverbetering. Echter, het hebben van een visie en strategie is zinloos wanneer dit niet wordt vertaald naar de dagelijkse werksituatie. Geen van de onderzochte organisaties blijkt er in geslaagd te zijn hun visie en strategie te vertalen naar concreet gewenst gedrag.

(12)

Ook bij het stimuleren van gedrag ter verbetering van de kwaliteit scoren de meeste organisaties een onvoldoende. Het is van belang dat de organisaties hun medewerkers duidelijk maken dat er een urgentie is om te veranderen. De meeste medewerkers ervaren deze urgentie echter niet.

Zoals eerder in deze paragraaf uitgelegd is toon aan de top een manier om het gedrag te beïnvloeden. Voor organisaties is het dan ook van belang dat bestuur en directie een toon aan de top uitdragen die strookt met de visie, strategie en missie van de desbetreffende organisatie. Dit is bij de meeste organisaties wel aan de orde, maar de meeste medewerkers ervaren deze toon aan de top niet van de partners van de organisaties. Ook vinden de medewerkers dat er veel verschil zit tussen de aansturing van de verschillende partners (AFM, 2017).

2.3 Beloningsbeleid van de accountantsorganisaties

Om een juist beeld te krijgen van de organisatiecultuur is het ook van belang om het beloningsbeleid bij de medewerkers en partners van de accountantsorganisaties te onderzoeken. Variabel loon en bonussen zijn niet ongebruikelijk binnen accountantsorganisaties. Maar het is in het kader van een kwaliteitsgerichte cultuur van belang dat het juiste gedrag beloond wordt. De resultaten van een werknemer die aanleiding kunnen zijn voor het geven van een bonus, moeten het gevolg zijn van gewenst gedrag. Het kan gebeuren dat een werknemer wel de afgesproken resultaten boekt en over voldoende kennis en kunde beschikt maar in de uitoefening van zijn vak ongewenst gedrag vertoont. Als bijvoorbeeld een verkoper een klant te dure producten verkoopt om op deze manier een

omzetquotum te halen, krijgt hij naar alle waarschijnlijkheid wel zijn bonus maar is dit niet als gevolg voor het gewenste gedrag (Kluijtmans, 2014). Dit is ook te vertalen naar het accountantsberoep. Wanneer een accountant zijn klant tevreden wil houden omdat deze hem veel geld oplevert, kan het zijn dat hij niet meer onafhankelijk is en kan dit ten koste gaan van de kwaliteit van zijn geleverde diensten. Dit is bijvoorbeeld het geval als een accountant bewust frauduleus handelen van de betreffende klant wel signaleert maar vervolgens negeert. Behoud van deze klant leidt tot een hogere winst van het accountantskantoor, hetgeen aanleiding kan zijn voor een beloning van de bewuste accountant. In dit specifieke geval is dan sprake van belonen van verkeerd gedrag wat niet bijdraagt aan een toenemende kwaliteit van de geleverde diensten.

In het beloningsonderzoek van Alterim (2017) staat dat partners bij accountantskantoren partnerbeloningen krijgen. RA-partners vallen regelmatig in de ‘zeer hoge’ variabele

(13)

Figuur 2. Variabele beloning partners (Alterim, 2017)

De partners krijgen dus in de meeste gevallen een variabel loon. Het is echter van belang dat de partners beloond worden als gevolg van het gewenste gedrag. Zoals eerder aangeven heeft het AFM (2017) onderzoek gedaan naar de kwaliteit van de accountantsorganisaties. Bij de pijler Gedrag en Cultuur is ook het beloningsbeleid bij partners onderzocht. Hieruit bleek dat bij de meeste organisaties kwaliteit niet doorslaggevend is bij het belonen van de partners. Dit zou kunnen betekenen dat er geen sancties zijn voor het leveren van slechte kwaliteit, terwijl een juist sanctiebeleid kan bijdragen aan het stimuleren van gewenst gedrag. Hieruit blijkt dat het huidige beloningsmodel van partners niet bijdraagt aan het veranderprogramma van het AFM (2017) en de stelling van de werkgroep van NBA (2014), zoals besproken in de deelparagraaf 2.1.1. Zij zijn beiden van mening dat kwaliteit een van de belangrijkste aspecten van de gewenste cultuur van de accountantsorganisaties zou moeten zijn. Een manier om bij te dragen aan deze gewenste cultuur zou kunnen zijn dat om partners worden beloond op basis van geleverde kwaliteit.

De werkgroep van NBA (2014) heeft een paar maatregelen opgesteld die bij zouden kunnen dragen aan de kwaliteitsgerichte cultuur. Zo pleiten zij voor een winstonafhankelijke bonus, een leverage model (partners/director medewerker ratio) dat kwaliteit waarborgt en een op kwaliteit gebaseerde beloning.

In het AFM- onderzoek is ook het beloningsbeleid van de medewerkers van

accountantskantoren onderzocht. Hieruit blijkt dat bij de meeste organisaties ten aanzien van medewerkers kwaliteit wél doorslaggevend is voor het variabele loon, in die zin dat de medewerkers geen of een beperkte beloning ontvangen bij een onvoldoende beoordeling op kwaliteit. Alleen zijn

(14)

de organisaties niet in staat dit te vertalen naar de werkvloer waardoor hun medewerkers dit niet voldoende kunnen herkennen.

2.4 Conclusie

De cultuur is, zoals Ebbers en Pruppers (2012) beschrijven, als een bundel van verschillende aspecten binnen een organisatie. In aanvulling daarop stellen Millenaar et al. (2017) dat het gedrag voor een gedeelte de cultuur binnen een organisatie bepaalt. Het AFM (2017) heeft het gedrag en de cultuur binnen de accountantsorganisaties onderzocht. Dit onderzoek leidt , in combinatie met het

beloningsonderzoek van Alterim (2017), tot de conclusie dat in de beloningsstructuur van de huidige accountantsorganisaties de kwaliteit bij medewerkers een doorslaggevende factor is, terwijl dit niet het geval is bij de partners.

Ik kom tot de conclusie dat hier een van de oorzaken ligt van het ontbreken van een

kwaliteitsgerichte cultuur. Het is van belang dat juist de partners gestimuleerd worden om een hoge kwaliteit te leveren. Dit is van belang omdat vanuit de houding, gedrag en werkwijze van de partners een voorbeeldfunctie uit gaat naar de werknemers. Dit kan in verband worden gebracht met de door Millenaar et al. beschreven toon aan de top. Wanneer de partners gemotiveerd worden om kwaliteit hoog in het vaandel te hebben staan, zal dit door middel van toon aan top over de gehele organisatie worden verspreid. Voor een kwaliteitsgerichte cultuur is het daarbij van belang dat het gedrag van partners in lijn is met de strategie en visie van de organisatie.

(15)

3. BOEKHOUDFRAUDE

3.1 Inleiding

In organisaties met veel aandeelhouders met ieder een klein belang is de kans klein dat de aandeelhouders voldoende op de hoogte zijn van de dagelijkse gang van zaken binnen de organisatie. Hierdoor hebben de managers van deze organisaties een grote vrijheid om de

organisatie te leiden, zonder enige controle van de eigenaren (aandeelhouders) van de organisatie. Dit wordt in het volgende hoofdstuk verder beschreven. De vrijheid van de managers kan voor een prikkel zorgen om fraude te plegen. Er zijn volgens Romney en Steinbart (2015) twee soorten fraude: stelen en liegen (om te stelen). Het eerste wordt in de meeste gevallen gedaan door de werknemers en het tweede door het management. Er is in het verleden veel onderzoek gedaan naar het plegen van fraude en het blijkt dat er niet alleen financiële prikkels zijn om fraude te plegen. Ook andere factoren kunnen hierbij een rol spelen zoals de karaktertrekken van een persoon. Dit wordt verder uitgelegd in de volgende paragraaf.

3.2 Het plegen van fraude

Voor de accountant zou het handig zijn om van te voren te kunnen weten of een persoon in staat is om fraude te plegen. Onderzoekers hebben bepaalde condities gevonden welke aanwezig zijn wanneer iemand voor de eerste keer fraude pleegt. Zij hebben deze samengevat in de fraude-driehoek (figuur 3).

(16)

Figuur 3 laat de drie condities zien die aanwezig zijn bij het plegen van fraude: druk, gelegenheid en rationalisering. De druk is de prikkel of motivatie van iemand om fraude te plegen. Romney en Steinbart (2015) beschrijven drie soorten druk. De eerste is de financiële druk om fraude te plegen. Een voorbeeld hiervan is hoge persoonlijke schulden als een te dure hypotheek. De fraudepleger ziet geen andere oplossing dan het geld op een oneerlijke manier te verkrijgen. Een ander voorbeeld van financiële druk kan zijn ‘earnings management’. In dit geval nemen managers winsten eerder en stellen ze kosten uit, om zo in een bepaald jaar in aanmerking te komen voor eventuele bonussen (Healy, 1985). Een tweede soort druk is emotionele druk. Dit soort druk ontstaat als iemand zich oneerlijk behandeld voelt doordat hij vindt dat hij te weinig betaald krijgt. Een ander voorbeeld voor emotionele druk is hebzucht. Het laatste type druk is iemands persoonlijke lifestyle. Dit zou bijvoorbeeld een gok- of drugsverslaving kunnen zijn waardoor diegene extra geld nodig heeft.

De gelegenheid is de kans die een fraudeur heeft om fraude te plegen. Deze gelegenheid geeft de fraudeur de kans om drie dingen te doen: het plegen van de fraude, het verbergen van de fraude, het omzetten van zijn actie in persoonlijke voordelen. Het plegen van fraude is bijvoorbeeld het te hoog waarderen van de activa. Het verbergen hiervan is veel moeilijker en kost ook meer tijd. Een te hoog gewaardeerd activa kan bijvoorbeeld verborgen worden door boekhoudkundig extra inkooporders te creëren waardoor de waarde van de activapost “Voorraad” hoger wordt. Hierna moet de fraudeur dit omzetten naar persoonlijk voordeel. Dit kan bijvoorbeeld als de fraudeur aandelen heeft in het bedrijf en de waarde van deze aandelen stijgt al gevolg van het frauduleus handelen (Romney & Steinbart, 2015).

Het rationaliseren van fraude is het rechtvaardigen van de fraude door de fraudeur zelf. Hierbij moet men denken aan excuses die fraudeurs maken zoals dat regels niet voor hun zouden gelden of dat ze alleen pakken waar ze recht op hebben (Romney & Steinbart, 2015). Een voorbeeld van rationalisering zou ook kunnen zijn dat het management het verkeerd weergeven van de financiële gegevens rationaliseert door te zeggen dat het eerder een ‘agressieve dan verkeerde interpretatie van complexe accountingregels is’ (AICPA, 2002).

Wolfe en Hermanson (2004) hebben nog een vierde dimensie aan de fraudedriehoek gegeven, zij definiëren dit dan ook als de fraudediamant. Zoals ook in de fraudedriehoek hebben zij rationalisatie, druk en gelegenheid in hun model. Echter hieraan voegen zij een vierde dimensie toe namelijk, de bekwaamheid van iemand. Zij omschrijven dit als iemand die denkt dat hij de skills heeft om de fraude te plegen. Daarnaast geven zij verschillende karaktertrekken van een persoon met de bekwaamheid om fraude te plegen. Als eerste moet de fraudeur in de positie staan om een

gelegenheid te creëren. Bovendien moet de persoon slim genoeg zijn om de interne

(17)

hebben. De vierde karaktertrek is het vermogen om anderen over te halen om fraude te plegen. Ook moet deze persoon consistent kunnen liegen en als laatste moet de fraudeur goed kunnen omgaan met stress. Deze extra dimensie aan de fraudedriehoek kan een goed hulpmiddel zijn bij het signaleren van fraude.

3.3 Detecteren van fraude

Zoals in de vorige paragraaf besproken, zijn er verschillende factoren die meespelen bij het plegen van fraude. Hoewel een model als de fraudedriehoek kan helpen bij het signaleren van fraude, is een goed gepleegde fraude bijna onmogelijk om te vinden. Uiteraard zijn er, afhankelijk van het soort industrie, boekingen die meer vatbaar zijn voor manipulatie dan andere.

Arens et al. (2013) stelt dat het bewustzijn van fraudesignalen helpt om fraude te vinden. Bepaalde boekingen zijn vatbaar voor manipulatie. Zo zijn opbrengsten relatief vatbaar voor manipulatie omdat dit verreweg de grootste boeking op de winst- en verliesrekening is waardoor kleine aanpassingen procentueel gezien niet opvallen. Daarnaast is het opwaarderen van de opbrengsten interessant omdat die een belangrijke kpi (key performance indicator) is voor investeerders. Ook speelt de complexheid van het erkennen van opbrengsten een grote rol. Een andere boeking die relatief vatbaar is voor manipulatie is de voorraad. Aangezien de voorraad in veel organisaties op verschillende plekken fysiek opgeborgen staat, is het relatief makkelijk om fictieve voorraden toe te voegen. Hoewel accountants de voorraad altijd moeten tellen, gebeurt dit vaak op steekproefbasis waardoor veel fraudeurs er mee wegkomen.

Het manipuleren van de financiële gegevens is bovendien relatief moeilijk omdat dit vaak gebeurt op management niveau. Een intern controlesysteem is een goed controlemiddel voor bijvoorbeeld diefstal van een werknemer echter kan het top management dit controlesysteem relatief makkelijk ontwijken, waardoor dit soort controle weinig effect heeft (Cullinan & Sutton, 2002).

De accountant moet beschikken over een professioneel-kritische houding tijdens het

controleren van de financiële verslaggeving. Hij zou moeten beschikken over een vragende geest, hij zou alert moeten zijn op condities die tot fouten en fraude kunnen leiden en hij zou een kritische houding moeten hebben tegenover het bewijs uit zijn controle (Arens et al., 2013).

3.4 Verantwoordelijkheid voor het vinden van fraude

Mede naar aanleiding van het NBA-rapport (2014) is er in de Tweede Kamer een voorstel tot ‘’wijziging van de wet toezicht accountantsorganisaties, Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten op het terrein van accountantsorganisaties en het accountantsberoep in verband met het versterken van de governance van accountantsorganisaties (Wet aanvullende maatregelen

(18)

accountantsorganisaties) besproken (Tweede Kamerstuk 34677 nr. 6 (2017). Desgevraagd stelt de regering dat uit het NBA-rapport blijkt dat het publiek meer verwacht van de accountant bij het vinden van fraude. Ook stelt de regering dat, hoewel de hoofdverantwoordelijkheid bij de organisaties ligt, de accountant een belangrijke rol zou moeten spelen bij het herkennen en benoemen van fraude. De vraag is nu relevant: in hoeverre zijn accountants aansprakelijk voor het vinden van fraude?

Accountants die controles uitvoeren volgens General Accepted Auditing Standards (GAAS) verklaren de uitgevoerde accountantscontrole niet volledig vrij van materiele fouten in de financiële verslaggeving. Zij kunnen slechts verklaren dat de controle met redelijke zekerheid vrij is van fouten (Love, 2012). Love stelt ook dat sommige mensen zich toch afvragen waar de accountant was in verschillende Ponzi fraudes en in hoeverre de accountant verantwoordelijk gehouden kan worden voor het verlies van de gedupeerden. Hij komt tot de conclusie dat een accountantscontrole volgens de GAAS geen garantie is voor de financiële verslaggeving zonder fouten of fraude. De accountant kan alleen met redelijke zekerheid zeggen dat er geen sprake is van materiele fouten in de financiële verslaggeving.

Arens et al. (2013) stellen zelfs dat fraude het vaakst gevonden worden door een tip, een management review, een interne accountant of per ongeluk. In figuur 4 laten zij zien dat de externe accountants maar een klein percentage van gepleegde fraude vinden. Maar de externe accountants vinden wel de meeste fraudes die een materiele impact hebben op de financiële verslaggeving. In figuur 4 is te zien hoe fraudes worden gevonden. Deze figuur laat de effectiviteit van een meldpunt voor fraude zien.

(19)

Figuur 4. Fraud Detection Methods for Companies with and without hotline. (Arens, 2013)

Wallage (2003) stelt dat de leiding van een organisatie hoofdverantwoordelijk is voor het ontdekken en voorkomen van fraude. De Raad van Commissarissen heeft hierbij een belangrijke toezichthoudende taak. Ook de accountant heeft een taak bij het ontdekken van fraude, hij moet immers de jaarrekening controleren. De accountant zal hierbij een risico-inschatting maken en zijn controle hierop inrichten, waarbij hij werkt met deelwaarnemingen. De accountant werkt met deelwaarnemingen omdat het economisch gezien niet rationeel is om elke transactie te controleren. Daarnaast richt de accountant zich alleen op materiele fouten en fraude, omdat het controleren van elke euro de inspanning niet waard is. Materiele fouten en fraude zijn de fouten en fraude die de beslissingen van potentiele gebruikers van de informatie beïnvloeden. De accountant bepaalt zelf of iets al dan niet materieel is. Mocht de accountant toch aanwijzingen vinden voor fraude, dan moet hij verder onderzoek verrichten ongeacht de omvang hiervan. Over het vinden van fraude zijn duidelijke regels opgesteld. Mocht een accountant fraude ontdekken, dan moet de leiding van de organisatie de fraude ongedaan maken. Bovendien moeten zij maatregelen treffen om dit in de toekomst te voorkomen. Stel dat de organisatie deze stappen niet neemt, dan moet de accountant zijn opdracht teruggeven en hiervan melding maken bij het Korps landelijke politiediensten (KLPD).

(20)

Zoals Wallage (2003) stelt, heeft de accountant dus wel een meldplicht heeft maar kan hij niet volledig verantwoordelijk worden gehouden voor het vinden van fraude omdat er bepaalde beperkingen inherent aan zijn controle zijn. Ook volgens het NBA (2015) kan de accountant, die een controle uitvoert in overeenstemming met de Standaarden, alleen verantwoordelijk zijn voor het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid. Ook zget het NBA, net als Wallage (2003), dat de controle beperkingen heeft die inherent hieraan zijn. Als gevolg hiervan bestaat er een kans dat fouten in de financiële verslaggeving zitten die niet gevonden worden door de accountant. Zelfs als deze zijn controle heeft uitgevoerd aan de hand van de Standaarden.

Hieruit blijkt dat het NBA (2015) accountants niet volledig verantwoordelijk houdt voor het vinden van fraude, echter de maatschappij denkt daar in veel gevallen anders over. De Monitoring Commissie Accountancy (2016) constateert dat er een verwachtingskloof is tussen de maatschappij en de accountantssector. Zij ervaren dat de verwachtingen van de samenleving heel divers zijn, wat logisch is omdat deze ook bestaat uit diversiteit. De Commissie houdt het op dit moment bij twee observaties. Ten eerste dat de accountantssector vooral de schuld over de verwachtingskloof aan de samenleving neigt te geven. Ten tweede dat de maatschappij van de accountant verwachtingen koestert die, al dan niet terecht, in het maatschappelijk verkeer rechtvaardig geacht worden.

3.5 Conclusie

In de eerste twee deelparagrafen is het plegen en detecteren van fraude beschreven, waarbij in 3.2 aandacht is besteed aan de fraudedriehoek om te achterhalen in welke omstandigheden mensen in staat zijn om fraude te plegen. Door alert te zijn op rationaliteit, druk en gelegenheid, kan de accountant het signaleren van fraude verbeteren. In 3.3 is beschreven waar de accountant op moet letten bij het controleren van de financiële verslaggeving en welke houding hij aan moet nemen bij deze controle. Het onderwerp van deelparagraaf 3.4 is met name van belang voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Hoewel de maatschappij andere verwachtingen heeft aangaande het vinden van fraude, zijn zowel Wallage (2003) als het NBA (2015) van mening dat de accountant niet volledig verantwoordelijk gehouden kan worden voor het vinden van fraude. Zo zeggen Love (2012), Wallage (2003) en het NBA (2015) dat de accountant alleen met redelijke zekerheid kan zeggen dat de financiële verslaggeving vrij is van materiele fouten. Echter, zij hebben wel een meldplicht bij het signaleren van fraude en zodra dit gesignaleerd wordt, zijn zij bovendien verplicht om die verder te onderzoeken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de accountants niet verplicht zijn om fraude te vinden, maar, zodra ze dit signaleren, wel verplicht zijn om dit te melden en verder te onderzoeken.

(21)

4. VERDIENMODEL VAN ACCOUNTANTSORGANISATIES

4.1 Inleiding

Nu beschreven is hoe de cultuur en het beloningsbeleid in de accountantsorganisaties er voor staat en boekhoudfraude is behandeld, is het belangrijk om naar het verdienmodel van de

accountantsorganisaties te kijken. Op 27 mei 2017 is in de Tweede Kamer gesproken over de wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Kamerstuk 34 677, nr.6). Daarin is

uitgesproken dat ‘ zowel in de governance, de aansturing als het verdienmodel verbetering aan te brengen zijn in het borgen van de kwaliteit en de onafhankelijkheid.’ Het verdienmodel kan een reden zijn waarom vraagtekens worden geplaatst bij de kwaliteit en onafhankelijkheid van de accountants . Zoals eerder aangegeven zit er een paradox in het accountantsberoep. Deze paradox is het beste uit te leggen met behulp van de agency-theorie.

4.2 Agency-theorie

Deze theorie is gebaseerd op bevindingen van Berle en Means (1932). Zij analyseerden Amerikaanse beursgenoteerde organisaties waarbij het eigendom in handen was van verschillende aandeelhouders met een klein belang in de desbetreffende organisatie. In die organisaties waar de leiding in handen is van managers die geen aandelen in de organisatie hebben, bleken zij nauwelijks te worden gecontroleerd. Volgens Berle en Means komt dit doordat deze organisaties zoveel verschillende aandeelhouders met een klein belang hebben waardoor de managers, zonder aandelen, andere belangen konden nastreven dan die van de aandeelhouders.

Jensen en Meckling (1976) zijn verder gaan met de bevindingen van Berle en Means (1932) en definiëren de agency-theorie als volgt. Zij zeggen dat de principaal de agent bevoegdheden geeft om een organisatie te leiden voor hem. Als beiden hun nut maximaliseren, is er een goede kans dat de agent niet altijd dezelfde belangen nastreeft als de principaal. Immers, de agent wil een zo hoog mogelijke beloning met zo min mogelijk inspanning terwijl de principaal een zo hoog mogelijke inspanning en een zo laag mogelijke investering wil. In dit geval is dus sprake van een tegenstelling van belangen.

In de lijn van de agency-theorie lopen de principalen dus een risico dat de managers hun belangen niet nastreven. Zo zijn aandeelhouders gebaat bij een zo hoog mogelijke winst, ook wanneer deze het ene jaar hoog is en het andere jaar laag. Managers hebben vaak de prikkel om deze winst geleidelijk te verdelen over de jaren, wat ‘smoothing’ genoemd wordt (Arens, Elder & Beasley, 2013). De aandeelhouder wil agency costs, die voortvloeien uit deze tegenstrijdige

belangen, beperken en heeft hierdoor baat bij een beheersingssysteem, waarbij het afleggen van een jaarrekening deel van uit maakt. Doordat deze jaarrekening gecontroleerd wordt door een

(22)

onafhankelijke monitor (accountant) is deze betrouwbaarder. De eerder genoemde

belangenverstrengeling verklaart dus voor een groot deel de behoefte aan een onafhankelijke accountantscontrole (Majoor, Van Asselt, Karssing, Pheijffer en Verkleij, 2015).

In de relatie tussen de principaal en de agent is er sprake van asymmetrische informatie. Asymmetrische informatie betekent dat de ene partij niet alles weet over de andere partij.

Bijvoorbeeld op een tweedehands automarkt. In dit geval kunnen er goede en slechte auto’s zijn. Bij asymmetrische informatie weet de koper niet welke auto goed of slecht is. Hij heeft voor een goede auto 10.000€ over en voor een slechte 5.000€. Door de asymmetrische informatie is er een even grote kans voor een slechte als goede auto. Zijn prijs zal dus 7.500€ worden. Omdat de goede auto’s niet worden verkocht voor 7.500€ blijven de slechte auto’s open. Door de asymmetrische informatie werkt de markt dus niet perfect; dit wordt ook wel het lemon-probleem genoemd (Akerlof, 1970).

Doordat de principaal en agent tegenstijdige belangen hebben en er sprake is van

asymmetrische informatie, is de principaal bereid kosten te maken om de tegenstelling te verkleinen. Dit zijn de zogenaamde agency costs. De principaal kan de agent betalen om te voorkomen dat hij dingen doet die de organisatie kunnen schaden of , in het geval van schade, de principaal hiervoor gecompenseerd wordt, dit zijn ‘bonding costs’. Daarnaast kan de principaal de tegenstijdige belangen verkleinen door kosten te maken om de acties van de agent te monitoren, dit worden de ‘monitoring costs’ genoemd. Echter het is onmogelijk dat zowel de agent als de principaal kunnen verzekeren dat de agent de belangen van de principaal nastreeft zonder dat daar kosten voor gemaakt worden. In bijna alle relaties tussen de principaal en de agent zullen beiden te maken krijgen met zowel bonding als monitoring costs waardoor er een verschil zal zijn tussen de beslissingen van de agent en de beslissingen die de welvaart van de principaal zouden maximaliseren. Door dit verschil ontstaat er nog een agency-cost. De waarde hiervan is namelijk de vermindering van de waarde van welvaart van de principaal die ontstaat door het verschil tussen beide beslissingen, dit noemen we de ‘residual costs’ (Jensen & Meckling, 1976).

Er is nog een ander probleem wat voor tegenstrijdige belangen tussen de principaal en agent kan zorgen. Managers zijn vaak tijdelijk verbonden aan een organisatie. Hun contract kan aflopen of ze gaan met pensioen waardoor ze minder belang hebben bij de lange termijn visie van de

organisatie. Zo kunnen zij minder bereid zijn uitgaven te doen die op de lange termijn relatief meer winsten opleveren maar op de korte termijn op de winst kunnen drukken waardoor hun resultaat negatief wordt beïnvloed. Dit is bijvoorbeeld het geval bij Research & Development (R&D). R&D kosten zijn grote uitgaven voor bijvoorbeeld innovatie waar de organisatie in de toekomst profijt kan hebben. Het bovenstaande probleem wordt ook wel het horizon probleem genoemd (Rappaport, 1986). Dit leidt tot situaties waar niet-vertrekkende managers meer in het belang van de organisatie handelen dat vertrekkende managers (Dechow & Sloan, 1991).

(23)

In de bovenstaande gevallen is de relatie tussen de aandeelhouders (principaal) en managers (agent) beschreven aan de hand van de agency-theorie. Deze theorie kan ook gekoppeld worden aan de relatie tussen de organisatie (principaal) en de accountant (agent). Ook zij hebben, vanuit een economisch perspectief, tegengestelde belangen. Zo zal de principaal willen dat zijn financiële verslaggeving gecontroleerd en goedgekeurd wordt. De accountant daarentegen wil de financiële verslaggeving efficiënt en dus snel controleren en voor deze diensten betaald krijgen. De accountant wil zo efficiënt mogelijk werken omdat hij als economisch subject zijn eigen nut wil maximaliseren. Ook in deze situatie is er sprake van asymmetrische informatie waardoor de principaal bereid is bepaalde kosten te maken om de tegenstijdige belangen te verkleinen (agency costs).

Daarnaast speelt het horizon probleem een rol in deze relatie: als een accountant geen goedkeurende verklaring van een juiste financiële verslaggeving wil afgeven, is hij direct in conflict met zijn klant. Dit zou op de korte termijn veel geld kosten, aangezien de klant weinig reden zal hebben om bij het accountantskantoor klant te blijven. Terwijl als hij een goedkeurende verklaring afgeeft van een onjuiste financiële verslaggeving, zal de accountant de gevolgen hiervan niet of pas op de lange termijn merken. Dit komt omdat ten eerste de kans dat dit uitkomt relatief klein is en ten tweede omdat de klant zal blijven bij zijn accountant omdat hij hier baat bij heeft. Wanneer de accountant zijn nut maximaliseert, zal hij dus altijd een goedkeurende verklaring afgeven.

4.3 Huidig verdienmodel

In het huidige verdienmodel van accountantsorganisaties leveren zij diensten aan klanten waar zij uiteindelijk weer betaald voor krijgen. Dit doen zij op een concurrerende markt wat uiteindelijk zou moeten leiden tot efficiëntie en innovatie. Maar een concurrerende markt kan ook leiden tot ongewenste prikkels. In dat geval leidt dit niet tot efficiëntie en innovatie maar tot het verhogen van de eigen opbrengsten waarbij dit ten koste gaat van de kwaliteit van de geleverde diensten van de accountantsorganisaties. Wanneer er dan ook nog sprake is van een hoge leverage op de controles, leidt dit tot een te hoge werkdruk en uiteindelijk zou dit kunnen leiden tot een verslechterde

kwaliteit. De werkgroep Toekomst Accountantsberoep vindt dat efficiëntie alleen moet plaatsvinden als het de innovatie en kwaliteit bevordert. Om tot dit te komen, moet sprake zijn van een lage leverage op de controles. Een lagere leverage per controleopdracht, zou moeten leiden tot een lagere werkdruk, meer kennisoverdracht en een verbeterde controlekwaliteit. Dit zou betekenen dat er meer partners op minder opdrachten gezet moeten worden (NBA, 2014).

4.4 Conclusie

In dit hoofdstuk is het verdienmodel van de accountantsorganisatie beschreven aan de hand van de agency-theorie (Jensen & Meckling, 1976). Door deze theorie toe te passen op de relatie tussen de

(24)

opdrachtgever en accountant kan geconcludeerd worden dat deze relatie het probleem kan zijn binnen het verdienmodel van de accountantsorganisatie. Uit deze toepassing blijkt dat de

accountant, als economisch subject, een financiële verslaggeving altijd zal goedkeuren omdat hij ten eerste hierdoor op korte termijn meer financieel gewin heeft en ten tweede omdat de kans dat het goedkeuren van een onjuiste financiële verslaggeving ontdekt wordt, klein is. Dus als economisch subject zal hij zijn nut willen maximaliseren, hetgeen leidt tot het altijd goedkeuren van de financiële verslaggeving. In deelparagraaf 4.3 het huidige verdienmodel beschreven aan de hand van een rapport van het NBA (2014). Hierbij kan geconcludeerd worden dat, hoewel een concurrerende markt kan leiden tot innovatie en efficiëntie dit ook kan leiden tot een verslechterde kwaliteit.

(25)

5. CONCLUSIE EN AANBEVELINGEN

5.1 Conclusie

In dit literatuuronderzoek is de relatie tussen het verdienmodel van OOB-accountantsorganisaties en de kwaliteit van hun diensten, specifiek het signaleren van fraude, onderzocht. Dit is onderzocht door verschillende aspecten van de accountantssector te belichten, wat uiteindelijk zou moeten leiden tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag: in hoeverre belemmert het verdienmodel van OOB-accountantskantoren de signalering van fraude?

Om tot het beantwoorden van de onderzoeksvraag te komen, is gekeken naar beide variabelen. Er is onderzocht hoe het verdienmodel van de accountantsorganisaties in elkaar steekt en waarom door dit model accountants bepaalde keuzes maken. Om een beter beeld te krijgen van de keuzes die accountants maken, is ook gekeken naar de cultuur van de accountantsorganisaties, waarbij het beloningsmodel een rol speelt. Daarnaast is fraude beschreven aan de hand van het plegen en vinden van fraude en is onderzocht in hoeverre de accountant verantwoordelijk is voor het vinden van fraude.

Als eerste is onderzocht of de huidige cultuur van de accountantsorganisaties bijdraagt aan een hogere kwaliteit van hun dienstverlening. Ik concludeer dat de huidige cultuur van de

accountantsorganisaties niet bijdraagt aan een hogere kwaliteit en dat financieel gewin op korte termijn een te belangrijke drijfveer is. Het beloningsmodel speelt hierbij een grote rol. Doordat bij de meeste accountantsorganisaties kwaliteit geen doorslaggevende factor is bij het beloningsbeleid van de partners, zullen zij kwaliteit ook niet als belangrijk aspect in hun werk zien. Door dit te

veranderen, zal kwaliteit hoog in het vaandel komen te staan. Hierdoor kan een effect ontstaan dat zorgt voor een kwaliteitsgerichte cultuur. Immers, toon aan de top leidt tot gewenst gedrag hetgeen op zijn beurt weer leidt tot kwaliteit van de werknemers. Voor een kwaliteitsgerichte cultuur is het daarbij van belang dat het gedrag van partners in lijn is met de strategie en visie van de organisatie.

In dit onderzoek is de relevantie van boekhoudfraude de verantwoordelijkheid van de accountant bij het vinden van boekhoudfraude. Uit dit onderzoek kan ik concluderen dat de

accountant niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor het vinden van fraude omdat hij alleen met redelijke zekerheid een jaarrekening vrij van fouten verklaart. Hierdoor is er altijd een kans dat de jaarrekening fouten bevat omdat er bepaalde beperkingen aan de accountantscontrole zitten. Dit maakt hem niet verantwoordelijk voor het vinden van fraude. Echter, wanneer een accountant fraude signaleert, is hij verplicht dit te melden en verder te onderzoeken, ongeacht de omvang. Dit is van belang voor het verdere onderzoek omdat hieruit blijkt dat de accountant verder onderzoek moet doen, ongeacht de omvang, wat veel geld gaat kosten. Dit kan relevant zijn voor de uitkomst van de onderzoeksvraag.

(26)

Vanuit de agency-theorie is de relatie tussen de opdrachtgever en accountant beschreven om het huidig verdienmodel te onderzoeken. Met behulp van deze relatie en bijkomende problemen zoals asymmetrische informatie, agency costs en het horizonprobleem, kan een geconcludeerd het huidige verdienmodel een probleem veroorzaakt binnen de accountancysector. Het horizonprobleem veroorzaakt een bepaalde mate van ”bijziendheid” van de accountant waardoor hij zich teveel laat leiden door korte termijnbelangen. Hierbij komt dat de kans van ontdekking bij het goedkeuren van een onjuiste jaarrekening veel kleiner is dan het niet goedkeuren van een juiste jaarrekening. Door deze constatering blijkt dat de accountant, als puur economisch subject, door de financiële

verslaggeving altijd goed te keuren, zijn nut maximaliseert.

Ik concludeer dat de relatie tussen het verdienmodel van OOB-accountantsorganisaties en het signaleren van fraude door de accountants negatief is. De accountant zal, door het verdienmodel, de financiële verslaggeving altijd goedkeuren omdat dit zijn nut maximaliseert. Door deze

nutsmaximalisatie zal hij zijn ogen sluiten voor fraude. Hoewel hij verplicht is bij signalering van fraude verder onderzoek te doen, zal hij dit door het huidige verdienmodel achterwegen laten. Het horizonprobleem speelt hierbij een rol waardoor hij teveel gewicht in de schaal legt wat betreft zijn korte termijn belang, omdat de kans dat op korte termijn de onjuiste accountantsverklaring onthuld wordt relatief klein is. Het huidige beloningsmodel stimuleert deze keuze. Zoals eerder gezegd, is de accountant verplicht verder onderzoek te doen bij het signaleren van fraude waardoor zijn nut alleen maar zal afnemen. Hierdoor zal de accountant zijn ogen sluiten voor fraude omdat hij zijn nut wil maximaliseren.

5.2 Aanbevelingen

Het probleem is dus dat de accountant de prikkel van financieel gewin niet kan weerstaan. Dit kan worden opgelost door de financiële prikkel weg te halen. Voor een deel kan dit opgelost worden door het beloningsmodel aan te passen waardoor partners worden beloond op basis van geleverde kwaliteit. Zoals eerder gezegd door de werkgroep van het NBA (2014) is deze oplossing relatief eenvoudig. Zij pleiten voor een winstonafhankelijke bonus, een leverage model dat kwaliteit waarborgt en een op kwaliteit gebaseerde beloning. Echter dit lost niet het probleem van het verdienmodel op. De financiële verslaggeving zou gecontroleerd moeten worden door iemand die ten eerste écht onafhankelijk is en ten tweede geen financieel belang heeft. Dit kan worden opgelost door van de accountant een ambtenaar te maken en in dienst van de overheid te stellen. Hierdoor wordt de accountant niet meer betaald door zijn opdrachtgever maar door de samenleving, die hij in essentie ook dient. Echter hierdoor bestaat wel de kans dat dit ten koste gaat van efficiency en innovatie omdat het effect van marktwerking ontbreekt.

(27)

Dit onderzoek is aan de hand van de agency-theorie gedaan. Het behandelt de accountant vooral als economisch subject om duidelijk aan te geven waar het probleem in het verdienmodel zit. Echter de werkelijkheid is gecompliceerder omdat er ook nog een bijvoorbeeld morele kant van het verhaal is. Hierdoor is dit onderzoek niet een op een te vertalen naar de werkelijkheid maar geeft het wel een goed inzicht in het probleem waarvoor de accountantssector staat.

(28)

LITERATUURLIJST

AFM (2018). Definities en Begrippen: voor accountantsorganisaties. 5 juni 2018

https://www.afm.nl/nl-nl/professionals/doelgroepen/accountantsorganisaties/begrippen

AFM (2017). Kwaliteit OOB-accountantsorganisaties onderzocht. 1 juni 2018 file:///C:/Users/Bob/Downloads/deel-1.pdf

Akerlof, G.A. (1970). The Market for "Lemons": Quality Uncertainty and the Market Mechanism. The Quarterly Journal of Economics,84 (3), 488-500

https://www.sas.upenn.edu/~hfang/teaching/socialinsurance/readings/fudan_hsbc/Akerlof70(2.1).p df

Alterim, (2017). Accountancy beloningsonderzoek 2017. 10 mei 2018 https://www.alterim.nl/documenten/beloningsonderzoek-2017

American Institute of CPAs. (2002). Consideration of Fraud in a Financial Statement Audit. 6 juni 2018 https://www.aicpa.org/Research/Standards/AuditAttest/DownloadableDocuments/AU-00316.pdf

Arens, A.A., Elder, R.J. and Beasley, M.S. (2013). Auditing and Assurance Services: An Integrated

Approach. Upple Saddle River, US: Pearson Education Limited.

Bazerman, M.H., Morgan, K.P.,& Loewenstein, G.F. (1997). The impossibilty of auditor indepence. Sloan Management Review, 38 (4), 89-94. 20 maart 2018

https://blackboard.uva.nl/bbcswebdav/pid-7062883-dt-content-rid-8108272_1/courses/2410E001.6012S0047Y.S11.1.2015/Bazerman%20impossibility%20of%20auditor %20indepence.pdf

Berle, A.A., & G.C. Means (1932). The modern corporation and private property. Abindong, UK: Taylor & Francis Inc.

Coffee, J.C. (2002). Understanding Enron: "It's About the Gatekeepers, Stupid". The Business Lawyer, 57 (4), 1403-1420. 25 mei 2018

http://www.jstor.org.proxy.uba.uva.nl:2048/stable/pdf/40688097.pdf?refreqid=excelsior%3A5700ec 87c36736dc2498d3f768b57a90

(29)

Cullinan, C.P., Sutton, S.G. (2002). Defrauding the public interest: A critical examination of reengineered audit processes and the likelihood of detecting fraud. Critical Perspectives on Accounting. 13 (3), 297-310. 3 juni 2018

https://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S1045235401905271

Dechow, P.M., & Sloan, R.G. (1991). Executive incentives and the horizon problem. Journal of Accounting and Economics. 14 (1), 51-89, 10 juni 2018

https://ac.els-cdn.com/016771879190058S/1-s2.0-016771879190058S-main.pdf?_tid=397a92f1-ba44-42fd-8600-610a3e284707&acdnat=1528720068_064d489d1dd14c4d6c97a21abaed0662

Dijsselbloem, J.R.V.A. (2017). Wijziging van de Wet toezicht accountantsorganisaties, het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten op het terrein van accountantsorganisaties en het

accountantsberoep in verband met het versterken van de governance van accountantsorganisatie [Kamerstuk]. 4 juni 2018

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34677-6.html

Ebber, J., & Pruppers, R. (2012). An introduction into marketing and strategy. Harlow, UK: Pearson Education Limited.

Healy, P. M. (1985). The effect of bonus schemes on accounting decisions. Journal of Accounting and Economics, 7(1-3), 85-107.

Jensen, M.C., Meckling, W.H. (1976). Theory of the firm: Managerial behavior, agency cost and ownership structure. Journal of financial economics, 3, 305-360, 6 juni 2018

https://ac.els-cdn.com/0304405X7690026X/1-s2.0-0304405X7690026X-main.pdf?_tid=0efc1e3b-fe76-4d48-969d-59cb58f78c7e&acdnat=1528289868_dfd0372b13039a706c39e56b215d5349

Kluitmans, F. (2014). HRM. Groningen/Houten, NL: Noordhoff Uitgevers.

Lambert, R.A. (2001). Contracting theory and accounting. Journal of accounting and economics, 32, 3-87. 7 mei 2018

https://ac.els-cdn.com/S0165410101000374/1-s2.0-S0165410101000374-main.pdf?_tid=d74b623f-3076-41a3-96ba-9c4a9953e2e2&acdnat=1525179917_aa6b28a913acf37f5493d0dc2a64d9f1

(30)

Limperg, T (1932). De functie van den accountant en de leer van het gewekte vertrouwen. Maandblad voor accountancy en de bedrijfshuishoudkunde, 10 (10), 136-169. 15 maart 2018

https://blackboard.uva.nl/bbcswebdav/pid-7062883-dt-content-rid-8058461_1/courses/2410E001.6012S0047Y.S11.1.2015/Limperg%201932%20Leer%20van%20het%2 0gewekte%20vertrouwen.pdf

Love, V.J. (2012). Auditors’ Responsibility for Detecting Fraud. The CPA Journal. 32-38. 7 juni 2018 http://www.vjlconsulting.com/wp-content/uploads/2014/03/Auditors-Responsibility-for-Detecting-Fraud-3.pdf

Majoor, G.C.M., Van Asselt, E., Karssing, E., Pheijffer, M.,& Verkleij, H.L. (2015). Grondslagen van Auditing & Assurance. Groningen/Houten, NL: Noordhoff Uitgevers.

Monitoring Commissie Accountancy (2016). Veranderen in het Publiek Belang. 13 juni 2018 http://www.monitoringaccountancy.nl/wp-content/uploads/2016/11/Eerste-Verslag-Monitoring-commissie-Accountancy.pdf

NBA (2016). Aanpakken en bestrijden van fraude. 5 mei 2018

https://www.nba.nl/globalassets/projecten/in-het-publiek-belang/werkgroep-focus-op-fraude/nba_discussienota_aanpakken_en_bestrijden_van_fraude.pdf

NBA (2014). In het publiek belang: maatregelen ter verbetering van de kwaliteit en onafhankelijkheid van de accountantscontrole. 30 mei 2018

https://www.nba.nl/globalassets/projecten/in-het-publiek-belang/in_het_publiek_belang_samenvatting_25sep2014.pdf

NBA (2015). Standaard 240 Handleiding Regelgeving Accountancy. 12 juni 2018 https://www.nba.nl/tools/hra-2017/?folder=970

Rappaport, A. (1986). Creating Shareholder Value. New York, VS: The Free Press.

Schimmel, P.J. (2004). Fraudebeheersing. Deventer, NL: Kluwer

(31)

Voestermans, P., & Verheggen, T. (2007). Cultuur en lichaam: Een cultuurpsychologisch perspectief op patronen in gedrag. Oxford, UK: Blackwell.

Wallage, P. (2003). De rol van controlerend accountants bij het ontdekken van fraude. Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, 77 (1), 15-21. 13 juni 2018

file:///C:/Users/Bob/Downloads/MAB%201_2%20P.%20Wallage.pdf

Wolfe, D.T., & Hermanson, D.R. (2004) The Fraud Diamond: Considering the Four Elements of Fraud. CPA Journal 74 (12), 38-42., 25 mei 2018

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Die boonste verdieping bestaan hoofsaaklik uit ’n hoofslaapkam er met sy eie kaggel, waaruit twee deure lei, een na die veranda en die ander na ’n

Bahn & McGill (2007) recently asked a clever question that upset my complacency: what if environmental variables predict spatial variation in the abundance of organisms because

Die filosofies- opvoedkundige mandaat (grondslag) van die Pretorius-kommissie was tweërlei van aard: dat “die Christelike beginsel in onderwys en op- voeding erken, openbaar en

The research objectives of this study were to explore and describe the experiences of operating room personnel after sharps injuries, to explore and describe the reasons why they

These spectral data were compared to four models for the production of γ-ray spectra assuming a single-zone leptonic model: (1) radiation-reaction-limited first-order Fermi

They created rules that now govern the initiation ritual, like urging initiates to seek medical attention if required (as opposed to the old belief of not being a man when doing

All women who gave birth at Zithulele Hospital, at one of the ten closest clinics, on the way to a health facility, or at home in the area covered by the clinics during this

Indien deze groepen representatief zijn, dan wordt vervolgens van de assumptie uitgegaan, dat de leerlingen vanuit hun positie als leerling een vrij betrouwbaar