• No results found

Is er samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken bij jonge kinderen en hoe hangt geslacht hier mee samen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Is er samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken bij jonge kinderen en hoe hangt geslacht hier mee samen?"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Is er samenhang tussen executief functioneren en psychopathische

trekken bij jonge kinderen en hoe hangt geslacht hier mee samen?’

Ilona van der Hout

s1267957

i.m.van.der.hout@umail.leidenuniv.nl

Pedagogische wetenschappen, 20 ect

Begeleiding

Evelien Platje

Linda Verhaar

Pieter de la Court

Pieter de la Court

Wassenaarseweg 52

Wassenaarseweg 52

2333 AK Leiden

2333 AK Leiden

Kamernummer 4A01

4A29

+31 (0)71 527 1252

+31 (0) 715276629

e.platje@fsw.leidenuniv.nl

VerhaarL@fsw.leidenuniv.nl

Bachelorscriptie Orthopedagogiek

Faculteit der Sociale Wetenschappen

(2)

2

Inhoudsopgaven

Pagina

Samenvatting p. 3

Inleiding p. 4

Onderzoek naar psychopathische trekken p. 4

Executief functioneren en psychopathische trekken p. 5

Verschillen tussen jongens en meisjes p. 6

Psychopathische trekken in kaart brengen bij jonge kinderen p. 7

Methode p. 8 Steekproef p. 8 Procedure p. 9 Meetinstrumenten p. 9 Executief functioneren p. 9 Psychopathische trekken p. 11 Data-analyse p. 12 Resultaten p. 13 Discussie p. 17 Referenties p. 23

(3)

3

Samenvatting

Inleiding: Psychopathische trekken in de kindertijd kunnen een voorspeller zijn van overtredingen of latere psychopathie. Om dit te voorkomen is vroeg ingrijpen van belang. Executief functioneren is een belangrijk aspect in de sociale- en cognitieve ontwikkeling in de kindertijd. In deze studie wordt onderzocht of executief functioneren samenhangt met psychopathische trekken. Tevens wordt hierbij het verschil tussen jongens en meisjes en de moderatie van geslacht onderzocht.

Methode: De steekproef bestond uit 154 kinderen met een leeftijd van vijf tot en met zeven jaar. De gemiddelde leeftijd is 6.27 jaar met een standaardafwijking van 0.79. Executief functioneren is gemeten met het meetinstrument ‘Behavior Rating Inventory of Executive Fuctioning’ en

psychopathische trekken is gemeten met het meetinstrument ‘Child Problematic Traits Inventory´. Resultaten: Een hogere score op executief functioneren voorspelt meer psychopathische trekken. Jongens en meisjes verschillen niet op executief functioneren en psychopathische trekken, tevens is er geen moderatie van geslacht.

Discussie: Naar aanleiding van dit onderzoek wordt aangeraden om bij volgend onderzoek naar executief functioneren rekening te houden met mogelijke disharmonische profielen van executief functioneren. Tevens kan longitudinaal onderzoek informatief zijn voor het in beeld brengen van de ontwikkeling van executief functioneren en psychopathische trekken op jonge leeftijd.

(4)

4

Inleiding

Mensen met een psychopathische persoonlijkheid zijn herhaaldelijk betrokken bij gewelddadige misdaden en behoren tot de groep persistente geweldplegers van de samenleving (Hare, Clark, Grann, & Thornton, 2000; Lapierre, Braun, & Hodgins, 1995). Mensen met psychopathie zorgen met hun gedrag voor hoge kosten voor de samenleving. Deze kosten zijn niet alleen op financieel gebied, maar ook op psychologisch en emotioneel gebied (Lapierre et al., 1995; Millon, 1981). Het is daarom belangrijk dat er onderzoek wordt gedaan naar psychopathie, zodat deze kosten voorkomen kunnen worden. Hoe eerder ingegrepen kan worden in het gedrag van psychopaten, hoe groter de kans is dat deze kosten niet gemaakt worden. Voor de leeftijd van 18 jaar kan er echter geen sprake zijn van psychopathie omdat de persoonlijkheid van een kind nog niet vaststaat en volop in ontwikkeling is. Daarom wordt gesproken van psychopathische trekken bij kinderen jonger dan 18 jaar.

Uit onderzoek blijkt dat psychopathische trekken in de kindertijd een voorspeller zouden kunnen zijn voor arrestaties, veroordelen en zelfs voor de ontwikkeling van psychopathie in de volwassenheid (Lynam, Miller, Vacheron, Loeber & Stouthamer-Loeber, 2009; Seagrave & Grisso, 2002). Tevens behoort 15 tot 30 procent van de kinderen en jongeren met psychopathische trekken in de volwassenheid tot de groep overtreders van de samenleving (Salekin, Leistico, Neumann, DiCicco, & Duros, 2004). Om psychopathie te voorkomen, is het van belang om onderzoek te doen naar psychopathische trekken in de kindertijd. Hierbij zou meer kennis over mogelijke factoren, die samenhangen met psychopathische trekken, een bijdrage kunnen leveren aan het vroeg ingrijpen om psychopathie te voorkomen. Een mogelijke factor samenhangend met psychopathische trekken en psychopathie zou de mate van executief functioneren kunnen zijn. Gebrekkig executief functioneren in de kindertijd zou een risico kunnen zijn voor de ontwikkeling van psychopathie in de volwassenheid (Porter, 1996; Harris, Rice, & Lalumière, 2001). Mogelijk is er een samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken.

Onderzoek naar psychopathische trekken

Onderzoek naar psychopathische trekken bij kinderen op een jonge leeftijd is relevant. Ten eerste is het relevant omdat er geen eenduidig beeld bestaat over de factoren die psychopathie in de

volwassenheid tot gevolg hebben. Meer onderzoek naar psychopathische trekken bij jonge kinderen kan bijdragen aan het in beeld brengen van de groep kinderen met risico op psychopathie in de adolescentie of volwassenheid. Verschillende aspecten en de rol van deze aspecten in de

ontwikkeling van kinderen kunnen hierbij onderzocht worden. Een mogelijk aspect dat samenhangt met psychopathie is executief functioneren. Executieve functies spelen een belangrijke rol in de sociale- en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Volwassenen met een psychopathische

(5)

5 persoonlijkheid hebben problemen in de sociale ontwikkeling, zoals agressie, antisociaal gedrag en een gebrek aan empathie (Frick, 2009). Deze problemen komen vaak in de kindertijd al tot uiting. De mate van executief functioneren zou kunnen samenhangen met het vertonen van psychopathische trekken op jonge leeftijd (Larsson, Andershed, & Lichtenstein, 2006; Bezdjian, Raine, Baker, & Lynam, 2010; Lynam, et al., 2009). Deze samenhang kan een bijdrage leveren aan het in beeld brengen van mogelijke onderliggende mechanismen van psychopathie.

Vervolgens bestaat er een kloof tussen de literatuur en de praktijk van psychopathie. Door het gebrek aan een duidelijk beeld van de ontwikkeling van psychopathie, kan de stap naar de praktijk niet worden gemaakt. Dit onderzoek zou kunnen bijdragen aan meer duidelijkheid over de etiologie van psychopathie, door executief functioneren en psychopathische trekken hier in mee te nemen. In de toekomst zou dit misschien samen met andere onderzoeken kunnen leiden tot interventieprogramma’s ter voorkoming dat psychopathische trekken ook daadwerkelijk psychopathie in de volwassenheid tot gevolg hebben (Larson, et al., 2006; Bezdjian et al., 2010; Lynam et al., 2006).

Naast wetenschappelijke relevantie is het ook van praktisch belang dat er onderzoek wordt gedaan naar psychopathische trekken bij jonge kinderen. Namelijk met interventieprogramma’s die psychopathie voorkomen, kan latere schade als recidive en antisociaal gedrag voorkomen worden (Lynam & Gudonis, 2005). Onderzoek bij jonge kinderen is van belang want psychopathische trekken bij kinderen die geen problemen ervaren, komen op dezelfde manier tot stand en zijn op dezelfde manier meetbaar als de klinische psychopathie bij volwassenen (Larsson et al., 2006). Wanneer er meer bekend is over de totstandkoming van psychopathische trekken en psychopathie, kunnen deze factoren in beeld worden gebracht. Kinderen kunnen gescreend worden op factoren, zodat de kwetsbare doelgroep in beeld kan worden gebracht. Door bijvoorbeeld de omgeving zo optimaal mogelijk in te richten en interventies toe te passen, kan wellicht voorkomen worden dat deze kwetsbare groep uitgroeit tot de psychopaat van de toekomst.

Executief functioneren en psychopathische trekken

Executieve functies is een parapluterm voor verschillende cognitieve functies waarmee gedrag gereguleerd kan worden en sociale en cognitieve competenties al in de kindertijd kunnen ontwikkelen (Skogan et al., 2015). Zelfs tijdens de voorschoolse jaren speelt de ontwikkeling van executieve functies een actieve rol. Zo zijn er ontwikkelingsspurts in executief functioneren te zien in de voorschoolse jaren (Carlson & Moses, 2001). Executieve functies is een brede term en kan daarom op verschillende manieren onderverdeeld worden. In dit onderzoek wordt naast de totaalscore van executief functioneren, een onderscheid gemaakt in twee indexen; gedragsregulatie en metacognitie (Huizinga & Smidts, 2011). Dit zijn indexen zoals benoemd in een screeningsinstrument voor

(6)

6 executief functioneren de “Behavioral Rating Inventory of Executive Function” (BRIEF) (Gioia, Isquith, Guy, & Kenworthy, 2000). Binnen deze indexen vallen verschillende domeinen van executief

functioneren. Zo bestaat de index gedragsregulatie uit de domeinen inhibitie, flexibiliteit en emotieregulatie. De index metacognitie bestaat uit de domeinen werkgeheugen, plannen en organiseren, initiatief nemen, ordelijkheid en netheid en gedragsevaluatie (Gioia et al., 2000).

Ingaand op de index gedragsregulatie is in het onderzoek van Gorenstein (1982) al gevonden dat mensen met psychopathie gemiddeld lager scoren op het domein flexibiliteit vergeleken met mensen zonder psychopathie. Tevens ervaren mensen met psychopathie gemiddeld meer problemen met emotieregulatie en het inhibitievermogen vergeleken met mensen zonder psychopathie (Lynam & Gudonis, 2005). Zo kan een gebrek in inhibitie een oorzaak zijn van het falen van de

gewetensontwikkeling bij jongeren met psychopathie (Lynam & Gudonis, 2005).

Bij de index metacognitie ervaren mensen met psychopathie tevens problemen op

verschillende domeinen van executief functioneren. Mensen met psychopathie ervaren gemiddeld meer problemen met plannen en organiseren vergeleken met niet-klinische volwassenen (Rinsky & Hinshaw, 2011). Bij psychopaten zijn afwijkingen in de frontale cortex gevonden (Ross, Benning, & Adams, 2007). Schade aan de frontale cortex kan onvermogen tot plannen als gevolg hebben

(Gorenstein, 1982). Problemen in executief functioneren gaan vaak samen met deficits in de frontale cortex (Ishikawa, Raine, Lenez, Bihrle, & Lacasse, 2001). Bij psychopaten wordt een afname gezien in het aantal grijze cellen in de prefrontale cortex. Dit blijkt samen te hangen met beperkingen in executief functioneren. Minder goed executief functioneren is een veel voorkomend probleem bij psychopathie (Ross et al., 2007). Executief functioneren blijkt tevens negatief samen te hangen met psychopathische trekken (Lapièrre et al., 1955; Morgan & Lilienfeld, 2000).

Verschillen tussen jongens en meisjes

Naast de verwachte negatieve samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken, wordt verwacht dat jongens en meisjes verschillen op zowel executief functioneren, psychopathische trekken en de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken. Ten eerste wordt deze verwachting geschetst doordat jongens in vergelijking met meisjes een minder sterk ontwikkelde emotieregulatie laten zien (Raffaelli, Crockett, & Shen, 2005). Vervolgens is bevonden dat jongens een minder inhibitievermogen en werkgeheugen hebben vergeleken met meisjes (Boelema et al., 2014). Tevens zijn jongens gemiddeld minder goed in executief functioneren vergeleken met meisjes (Huizinga & Smidts, 2011).

Op psychopathische trekken zijn ook geslachtsverschillen gevonden, zowel in de kindertijd als in de volwassenheid. Jongens vertonen zo gemiddeld meer psychopathische trekken dan meisjes op een meetinstrument voor psychopathische trekken, de Child Problematic Traits Inventory (CPTI)

(7)

7 (Colins et al., 2013). De CPTI is een meetinstrument voor het testen van een ontwikkeling of

stabiliteit van psychopathische trekken en –persoonlijkheden over de leeftijd van drie tot en met 12 jaar. Tenslotte komt psychopathie in de volwassenheid gemiddeld vaker voor bij manen vergeleken met vrouwen (Warren et al., 2003; Grann, 2000).

Door de verschillen in geslacht in diverse onderzoeken naar executief functioneren en psychopathische trekken, wordt verwacht dat geslacht een rol speelt in de samenhang tussen deze twee. Zo zou de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken worden beïnvloed door de interactie met geslacht. Verwacht wordt dat jongens lager scoren op executief functioneren, maar hoger scoren op psychopathische trekken. Daarom wordt de verwachting geschetst van een sterkere negatieve samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken voor jongens vergeleken met meisjes.

Psychopathische trekken in kaart brengen bij jonge kinderen

Wanneer onderzoek wordt gedaan naar psychopathische trekken bij jonge kinderen, kunnen factoren die samenhangen met psychopathie in beeld worden gebracht. In diverse onderzoeken is een mogelijke samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken ondervonden. Dit onderzoek zou een bijdrage kunnen leveren aan de kennis over deze samenhang en tevens over de beïnvloeding van geslacht op zowel executief functioneren als op psychopathische trekken. Er kan onderzocht worden of kinderen met minder sterk ontwikkelde executieve functies, meer

psychopathische trekken vertonen. In vervolgonderzoek kan de laagst scorende groep op executief functioneren in een longitudinale setting gevolgd worden om de executieve functies en

psychopathische trekken in kaart te brengen. Zo kan onderzocht worden of minder goed executief functioneren een risico vormt op het ontwikkelen van psychopathische trekken.

Onderzoek naar executieve functies in samenhang met psychopathische trekken bij jonge kinderen is belangrijk. Ten eerste omdat problemen in executief functioneren in diverse klinische groepen zijn bevonden. Zo zijn bij ADHD problemen met inhibitie en gedragsregulatie bevonden (Barkley, 1997). Gebrek in inhibitie wordt zelfs als een van de kernpunten van ADHD gerekend (Wender, Wolf, & Wasserstein, 2001). Mensen met schizofrenie tonen tevens gebreken in executief functioneren (Frascarelli, et al., 2015; Reichenberg & Harvey, 2007). Verschillende studies tonen ook problemen in executief functioneren aan bij kinderen, adolescenten en volwassenen met autisme spectrum stoornissen (Geurts, Verté, Oosterlaan, Roeyers, & Sergeant, 2004; Hill, 2004). Veel

onderzochte problemen in executief functioneren bij autisme spectrum stoornissen zijn gericht op de domeinen inhibitie, flexibiliteit en plannen. Vanuit de literatuur wordt verwacht dat mogelijke tekortkomingen in executief functioneren bij psychopathie gericht zullen zijn op inhibitie, flexibiliteit, gedragsregulatie en plannen en organiseren (Porter, 1996; Gorenstein, 1982; Rinsky & Hinshaw,

(8)

8 2012). In dit onderzoek is gekozen om de totaalscore van executief functioneren en de indexen gedragsregulatie en metacognitie in samenhang met psychopathische trekken te onderzoeken. Vanuit diverse onderzoeken naar executief functioneren, wordt de verwachting geschetst dat het geheel van executief functioneren en de indexen gedragsregulatie en metacognitie samenhangen met psychopathische trekken.

Het doel van onderzoek is het verkrijgen van meer informatie over psychopathische trekken bij jonge kinderen. Hierbij wordt de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken onderzocht. Tevens worden jongens en meisjes op executief functioneren en

psychopathische trekken vergeleken. Tenslotte zal de mogelijke interactie van geslacht op de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken in kaart worden gebracht. Dit kan bijdragen aan informatie over psychopathische trekken bij jonge kinderen en over de invloed van executief functioneren en van geslacht op psychopathische trekken. De volgende onderzoeksvraag zal beantwoord worden: “Is er samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken bij jonge kinderen en hoe hangt geslacht hier mee samen?”.

Methode

Steekproef

Dit onderzoek is een beschrijvend onderzoek naar de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken. Hierbij is tevens het verschil tussen jongens en meisjes op executief functioneren, psychopathische trekken en de samenhang hiertussen onderzocht. Deze gegevens zijn verzameld aan de hand van vragenlijsten die ingaan op verschillende vaardigheden van het kind. Een criteria voor de participanten was het hebben van een kind met de leeftijd van vier tot en met zeven jaar. De ouders moesten de online vragenlijst invullen over hun kind. De participanten zijn geworven door heel Nederland.

De steekproef bestaat uit 154 participanten met een leeftijd van vijf tot en met zeven jaar. Dit zijn 81 jongens (53%) met een gemiddelde leeftijd van 6.23 jaar (SD = 0.82) en 73 meisjes (47%) met een gemiddelde leeftijd van 6.31 jaar (SD = 0.77). De kinderen buiten deze marge zijn niet meegenomen in de analyses. Tevens zijn de vierjarigen niet meegenomen in de analyses omdat de BRIEF is ontwikkelt voor kinderen vanaf vijf jaar. Voor de vierjarigen zijn geen normscores te berekenen en de vragen zijn minder leeftijdsadequaat. Voor de vijf- tot zevenjarigen zijn de

normscores berekend, waarbij de ruwe scores aangepast zijn aan de leeftijd en het geslacht van het kind.

Er is één kind niet in Nederland geboren, de overige kinderen zijn in Nederland geboren. Van de ouders had de meerderheid een Nederlandse achtergrond (94%), twee ouders zijn geboren in

(9)

9 Marokko (1%) en één ouder in Turkije (1%). Van de overige ouders zijn zes ouders in een ander land dan Nederland, Marokko of Turkije geboren (4%). Van de (ex)partners was tevens de ruime

meerderheid in Nederland geboren (93%) en zes partners zijn geboren in een ander land dan Nederland, Marokko of de Antillen (4%). Er hebben 49 ouders het voortgezet onderwijs als hoogst afgesloten opleiding (32%) en 95 ouders hebben het hoger onderwijs afgesloten (62%).

Executief functioneren bestaat uit de indexen gedragsregulatie en metacognitie. Executief functioneren geeft alleen een goed beeld als de indexen gedragsregulatie en metacognitie niet meer dan 15 punten verschillen in de normscores. Wanneer dit wel zo is, zou dit kunnen wijzen op een disharmonisch profiel. Dit was het geval bij 34 kinderen. Deze groep is ondanks het belang van executief functioneren in dit onderzoek toch meegenomen in de analyses. De groep is groot, valt niet binnen de klinische range en bevat geen uitbijters. Tevens zijn de indexen gedragsregulatie en metacognitie normaal verdeeld. Daarom worden de participanten met een mogelijk disharmonisch profiel toch meegenomen in de analyses.

Procedure

De data zijn verzameld door bachelorstudenten van de opleiding Pedagogische Wetenschappen aan de Universiteit Leiden. Er is gebruik gemaakt van online vragenlijst die over de mail met een

toelichting is verstuurd. Om de ouders van kinderen van vier tot en met zeven jaar te bereiken zijn reguliere kinderdagverblijven en basisscholen via de directie benaderd. Wanneer de school wilde meewerken, is de vragenlijst in de nieuwsbrief of over de mail verspreid. Tevens zijn ouders in de directe omgeving van de bachelorstudenten benaderd om de vragenlijst in te vullen. Het invullen van de vragenlijst nam ongeveer 20 minuten in beslag, tevens was er de mogelijkheid voor de ouder om de vragenlijst op een later moment af te maken. De gegevens van de participanten zijn volledig anoniem verwerkt en opgeslagen in een beveiligde omgeving. Met de informatie is vertrouwelijk omgegaan.

Meetinstrumenten

Executief functioneren

Voor het vaststellen van executief functioneren is gebruik gemaakt van de oudervragenlijsten uit de Nederlandse versie van de “Behavioral Rating Inventory of Executive Function” (BRIEF) (Smidts & Huizinga, 2009). De vragen van de BRIEF gaan in op acht domeinen van executief functioneren, onder te verdelen in twee indexen. Ten eerste de index gedragsregulatie, die ingaat op het vermogen van een kind om cognitief te switchen tussen taken en het reguleren van emoties en gedrag door inhibitie (Huizinga & Smidts, 2011). De index gedragsregulatie bestaat uit de domeinen; inhibitie, flexibiliteit en emotieregulatie. De index metacognitie bestaat uit de domeinen; werkgeheugen,

(10)

10 plannen en organiseren, initiatief nemen, ordelijkheid en netheid en gedragsevaluatie. Deze index staat voor het vermogen van het kind om cognitieve taken uit te voeren en deze zelf te monitoren (Huizinga & Smidts, 2011). De indexen en domeinen uit de BRIEF zijn gedefinieerd op basis van theorie, onderzoeksliteratuur en de klinische praktijk (Gioia et al., 2000).

De BRIEF heeft als meetpretentie het screenen van mogelijke problemen in executief

functioneren bij kinderen met een psychologisch, psychiatrisch of medische aandoening (Gioia et al., 2000). De BRIEF bestaat uit 75 gedragsbeschrijvingen waarbij de ouders op een driepuntsschaal kunnen aangeven hoe vaak het gedrag bij het kind voorkomt. De antwoordmogelijkheden van de driepuntsschaal zijn: “nooit”, “soms” en “vaak”. Het antwoord “vaak” wordt gekozen als de gedragsbeschrijving vaak voorkomt bij het kind. Een voorbeeldgedraging uit de BRIEF is: ‘Heeft moeite met een rem te zetten op zijn/haar gedrag’. Dit is een vraag die hoort bij het domein inhibitie. Een voorbeeld van een vraag die ingaat op het domein gedragsevaluatie is: ‘Controleert zijn/haar werk niet op fouten’. De klinische grens van de BRIEF ligt bij 65 of meer punten. Wanneer een kind 65 of meer punten scoort op de BRIEF, behoort het kind tot de klinisch scorende groep van executief functioneren (McAuley, Chen, Goos, Schachar, & Crosbie, 2011). Een hoge score op de BRIEF betekent dat een kind meer moeilijkheden ervaart op het gebied van executief functioneren.

In dit onderzoek worden de indexen gedragsregulatie en metacognitie en de totaalscore van executief functioneren meegenomen. De twee indexen zijn de totaalscore van de bijbehorende domeinen. Van de indexen is ook de bijbehorende normscore berekend, deze is aangepast aan de leeftijd en het geslacht van het kind. De totaalscore van executief functioneren wordt berekend door de scores van de indexen samen te nemen. De totaalscore van executief functioneren wordt tevens aangepast aan de leeftijd en het geslacht van het kind door de normscore te berekenen. Bij de totaalscore van executief functioneren mogen de indexen gedragsregulatie en metacognitie niet meer dan 15 punten van elkaar verschillen. Wanneer dit wel het geval is, kan er sprake zijn van een disharmonisch profiel bij het kind, bijvoorbeeld een hele hoge score op gedragsregulatie, maar een hele lage score op metacognitie. Dit is niet veel voorkomend en geeft een vertekend beeld als de totaalscore van een disharmonisch profiel wordt gebruikt.

Bij de BRIEF zijn drie soorten betrouwbaarheid, de interne consistentie, de test-hertestbetrouwbaarheid en de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid gemeten in een

normeringsteekproef van 847 ouders en 215 leerkrachten (Smidts & Huizinga, 2009). Dit is voor de acht domeinen, de twee indexen en voor de totaalscore van executief functioneren berekend. De interne consistentie was voor de totaalscore van executief functioneren, de indexen en zeven domeinen hoger dan .80. Alleen het domein initiatief nemen had een betrouwbaarheid van .78. Dit betekent een goede betrouwbaarheid in de interne consistentie. Ten tweede is een test-hertest gedaan na zes weken, waarbij de test-hertestbetrouwbaarheid varieerde van .61 tot .95. De

(11)

11 intraklasse correlatiecoëfficiënt tussen de test en het tweede testmoment varieerde tussen de .61 tot .95. Dit is een betrouwbaarheid van ‘hoog’ tot ‘zeer hoog’. Tenslotte is de

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de BRIEF tussen ouders en leerkrachten bij 40 kinderen berekend. Deze varieerde van .080 tot .38, wat een ‘lage’ tot ‘matige’ mate van overeenstemming is (Gioia et al., 2000).

Tevens is de validiteit van de BRIEF onderzocht met een tweefactoranalyse over de indexen (Smidts & Huizinga, 2009). Inhibitie, flexibiliteit en emotieregulatie zijn geanalyseerd op passend bij de index gedragsregulatie. Initiatief nemen, werkgeheugen, plannen en organiseren, ordelijkheid en netheid en gedragsevaluatie zijn geanalyseerd op passend bij de index metacognitie. De

constructvaliditeit is bevestigd. De convergente en divergente validiteit is ook onderzocht, evenals de groepsverschillen tussen kinderen uit klinische groepen (Smidts & Huizinga, 2009).

Psychopathische trekken

Voor het meten van psychopathische trekken bij jonge kinderen is de “Child Problematic Traits Inventory” (CPTI) gebruikt (Colins et al., 2014). De CPTI heeft als meetpretentie het testen van ontwikkelingstheorieën en van stabiliteit in psychopathische trekken en -persoonlijkheden over de ontwikkeling heen. De CPTI is gericht op kinderen met een leeftijd van drie tot en met twaalf jaar. In de CPTI wordt onderscheid gemaakt in drie factoren van psychopathische trekken: Grandiose-Deceitful, Callous-Unemotional en Impulsive-Need for Stimulation (Colins, et al., 2014). De drie factoren gaan ieder in op een dimensie van psychopathische trekken en psychopathisch gedrag. Zo gaat de factor Grandiose-Deceitful in op de interpersoonlijke dimensie, de factor

Callous-Unemotional weerspiegelt de affectieve dimensie en Impulsive-Need for Stimulation staat voor de gedragsdimensie. Bij de CPTI ligt de nadruk op het ontwikkelingsbeeld van psychopathische trekken, daarom zijn de items gericht op een brede leeftijdsgroep.

In totaal bestaat de CPTI uit 28 items, waarbij acht items behoren tot de factor Grandiose-Deceitful, tien items behoren tot de factor Callous-Unemotionoal en tien items behoren tot de factor Impulsive-Need for stimulation. Elk items heeft een vierpuntsschaal waarbij ouders kunnen invullen in hoeverre het genoemde gedrag past bij hun kind. De antwoordopties zijn ”1 = Past helemaal niet”, “2 = Past niet goed”, “3 = Past goed” en “4 = Past heel goed”. Wanneer de ouder antwoordoptie 1 kiest, vindt de ouder dat het genoemde gedrag helemaal niet bij het kind past. Voorbeelden van gedragingen uit de CPTI zijn: ‘Liegt om problemen te voorkomen’ en ‘Houdt niet van wachten’. Een hogere score op de CPTI betekent een hogere score op psychopathische trekken. Een hoge score op de CPTI op alle drie de factoren is geassocieerd met het hoogste niveau van gedragsproblemen (Colins et al., 2014).

(12)

12 De betrouwbaarheid en validiteit van de CPTI zijn in Zweden getest op een sample in de gemiddelde populatie. Hieruit bleek betrouwbaarheid in interne consistentie en externe validiteit over de drie factoren van psychopathie. Meer onderzoek moet echter gedaan worden naar de betrouwbaarheid en validiteit van de CPTI in Nederland (Colins et al., 2014).

Data-analyse

In het onderzoek zijn de variabelen geslacht, mate van executief functioneren en de score op psychopathische trekken van belang. De mate van executief functioneren is aan de hand van de totaalscore van de BRIEF bepaald. De totaalscore van de BRIEF bestaat uit de indexen

gedragsregulatie en metacognitie. Wanneer een kind gemiddeld hoge punten haalt op de items en hiermee een hoge totaalscore van executief functioneren op de BRIEF heeft, is het kind gemiddeld minder goed in executief functioneren. De score op psychopathische trekken is bepaald met de gemiddelde totaalscore op psychopathische trekken. Dit is het gemiddelde van de drie factoren van psychopathie opgeteld. Een hogere score staat hier voor meer vertonen van psychopathische trekken bij het kind.

Alle data zijn ingevoerd in SPSS voor data-inspectie en analyse. Bij de data-inspectie is de verdeling van jongens en meisjes, de verdeling van executief functioneren en de verdeling van psychopathische trekken in kaart gebracht. Tevens zijn de beschrijvende statistieken als gemiddelde, de standaarddeviatie en de minimum en maximum van de variabelen bepaald. De normaalverdeling van de data is in een scatterplot gecheckt. Na de data-inspectie zijn de analyses uitgevoerd over de data. Een enkelvoudige regressie is uitgevoerd voor de mate van voorspelling van executief

functioneren op psychopathische trekken. Tevens is er twee keer een enkelvoudige regressie uitgevoerd over de indexen gedragsregulatie en metacognitie in samenhang met psychopathische trekken. Het verschil tussen jongens en meisjes op executief functioneren, gedragsregulatie en metacognitie is met een onafhankelijke t-toets bekeken, evenals het verschil tussen jongens en meisjes op psychopathische trekken. Tenslotte is de nieuwe variabele Geslacht*Executief functioneren aangemaakt, zodat de hoofdeffecten en interactie-effect van geslacht en executief functioneren op psychopathische trekken geanalyseerd kon worden met een regressie. Bij de regressie is uitgegaan van een significantieniveau van α=0.05.

(13)

13

Resultaten

De totale steekproef van dit onderzoek bestaat uit 154 participanten (N = 154). Dit zijn 81 jongens (53%) met een gemiddelde leeftijd van 6.23 jaar (SD = 0.82) en 73 meisjes (47%) met een gemiddelde leeftijd van 6.31 jaar (SD = 0.77). Het gemiddelde van alle kinderen is 6.27 jaar (SD =0.79). De

variabele executief functioneren bestaat uit twee indexen; gedragsregulatie en metacognitie. Deze zijn gemeten met het meetinstrument de BRIEF. Gedragsregulatie is bij benadering normaal verdeeld (M = 44.04, SD = 10.41) met een minimale T-score van 21 en de maximale T-score van 71. De index metacognitie is bij benadering normaal verdeeld (M = 42.38, SD = 8.83) en heeft als minimum de T-score 23 en als maximum de T-T-score 62. De totaalT-score van executief functioneren is tevens normaal verdeeld (M = 41.82, SD = 9.12) en heeft als minimum de T-score 21 en als maximum de T-score 63. Zowel de totaalscore van executief functioneren als de indexen gedragsregulatie en metacognitie zijn normaal verdeeld en er zijn geen uitbijters in de steekproef. De (sub) klinische range bij executief functioneren bestaat uit participanten met een normscore van 65 of hoger op executief

functioneren. De hoogste score in de steekproef op executief functioneren is 63, verder scoren twee participanten 62 en scoort één participant 60 op executief functioneren. In de steekproef zijn geen participanten die tot de klinische range van executief functioneren behoren.

Psychopathische trekken in het geheel gemeten met het meetinstrument de CPTI (M = 1.58, SD = 0.33). Op de CPTI is een score van 1 tot en met 4 te behalen. In dit onderzoek hadden de participanten met scores van psychopathische trekken een minimum van 1 en een maximum van 2.50. De score op psychopathische trekken is niet helemaal normaal verdeeld maar licht scheef naar rechts verdeeld (skewness = 0.61, SE = 0.33). De gemiddelde score van psychopathische trekken is 1.58 en de mediaan is 1.53. De scores neigen naar de score 1 toe. Er zijn nog geen gegevens over de klinische range bij psychopathische trekken beschikbaar.

Samenhang executief functioneren en psychopathische trekken

Executief functioneren en psychopathische trekken zijn eerst op lineairiteit gecheckt en in een scatterplot tegen elkaar uitgezet (Figuur 1.). Executief functioneren heeft een normale verdeling, maar bij psychopathische trekken is sprake van een lichte scheefheid naar rechts (skewness = 0.61, SE = 0.33). De aanname voor normaliteit is minder van belang omdat de steekproef groter dan 30 participanten is (N = 154). De samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken is met een correlatie berekend (r = .513, p <.001). Dit is een positief en significant verband tussen executief functioneren en psychopathische trekken met een groot effect.

(14)

14 De indexen gedragsregulatie en metacognitie uit de BRIEF zijn apart bekeken in samenhang met psychopathische trekken. Dit is gedaan omdat executief functioneren een brede term is en de participanten met een disharmonisch profiel ook in de steekproef zitten. De indexen kunnen meer informatie geven over de samenhang met psychopathische trekken vergeleken met de

totaalvariabele executief functioneren. De indexen kunnen erg verschillen van waarde omdat er participanten tot de groep behoren met een disharmonisch profiel. In beide indexen zijn geen bivariate uitbijters. Zo is eerst een regressieanalyse uitgevoerd over de index gedragsregulatie als predictor en psychopathische trekken als respons. Hierbij werd geen significante voorspelling gevonden met de index gedragsregulatie op psychopathische trekken (β = 0.01, t(142) =1.86, p = .065). Vervolgens is er ook geen significante voorspelling gevonden met de index metacognitie als predictor en psychopathische trekken als respons (β = -0.01, t(147) = -1.65, p =.101). Beide indexen hebben dus geen significante voorspellende waarde voor psychopathische trekken.

Tenslotte is een regressieanalyse uitgevoerd met de totaalscore van executief functioneren als predictor en psychopathische trekken als respons. Hierbij is executief functioneren een

significante voorspeller voor psychopathische trekken (β = 0.02, t(153) = 7.36, p < .001). De

tweezijdige overschrijdingskans is kleiner dan .005, zo kan met 95 procent zekerheid gesteld worden dat dit effect significant is. Dit is bijna een medium effect (r² = .263). Executief functioneren voorspelt

Figuur 1. Meer problemen op executief functioneren (totale normscores op BRIEF) hangt samen met een hogere score op psychopathische trekken (CPTI)

(15)

15 een significante proportie (R ² = .263, F(1, 152) = 54.23) van psychopathische trekken. Executief functioneren voorspelt 26% van de variantie in psychopathische trekken. Dus hoe hogere score op executief functioneren, voorspelt meer psychopathische trekken.

Verschil jongens en meisjes op executief functioneren

Het verschil tussen jongens en meisjes op executief functioneren is eerst aan de hand van de indexen gedragsregulatie en metacognitie van de BRIEF bekeken. Waarna jongens en meisjes vergeleken zijn op de totaalschaal van executief functioneren. In Tabel 1 staat de verdeling tussen jongens en meisjes, de gemiddelde score, de SD en de SE van metacognitie, gedragsregulatie en de totaalscore van executief functioneren op de BRIEF. De normscores van gedragsregulatie lagen tussen de 21 en 71 punten. Met een onafhankelijke t-toets is geen significant verschil gevonden tussen jongens (M = 43.73, SD = 11.26) en meisjes (M = 44.42, SD = 9.34) op de index gedragsregulatie (t(141) = -0.39, p = .696). Jongens en meisjes verschillen gemiddeld niet significant in de score op gedragsregulatie.

Tevens is er geen significant verschil tussen jongens (M = 41.65, SD = 8.78) en meisjes (M = 43.73, SD = 8.78) op de index metacognitie (t(146) = -1.10, p = .274). De normscores van

metacognitie hebben een minimum van 23 punten en een maximum van 62 punten. Tenslotte is er ook geen significant verschil tussen jongens (M = 41.04, SD = 9.47) en meisjes (M = 42.70, SD = 8.68) op de totaalscore van executief functioneren (t(152) = -1.13, p = .310). De totaalscore van executief functioneren had als minimum 21 punten en als maximum 63 punten. Zowel bij de twee indexen gedragsregulatie en metacognitie als op de totaalscore van executief functioneren zijn geen significante verschillen tussen jongens en meisjes gevonden.

Tabel 1

Verschillen tussen jongens en meisjes op metacognitie, gedragsregulatie en executief functioneren (BRIEF) Geslacht N M SD SE Gedragsregulatie Jongen 79 43.73 11.26 1.27 Meisje 64 44.42 9.34 1.17 Metacognitie Jongen 81 41.65 8.78 0.98 Meisje 67 43.25 8.87 1.08 Executief Jongen 81 41.04 9.47 1.05 Functioneren Meisje 73 42.70 8.68 1.02

(16)

16 Verschil jongens en meisjes op psychopathische trekken

Met een onafhankelijke t-toets zijn de verschillen tussen jongens en meisjes onderzocht op psychopathische trekken. Evenals in gedragsregulatie, metacognitie en executief functioneren verschillen jongens (M = 1.62, SD = 0.35) en meisjes (M = 1.53, SD = 0.31) niet significant op

psychopathische trekken ( t(152) = 1.79, p = .075). Jongens en meisjes verschillen gemiddeld dus niet significant in de score op psychopathische trekken.

Samenhang executief functioneren en psychopathische trekken met moderatie geslacht

De samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken en mogelijke moderatie van geslacht is bekeken. Hiervoor is een nieuwe variabele aangemaakt die staat voor de interactie tussen geslacht en executief functioneren (Geslacht*Executief functioneren). Ten eerste zijn de onafhankelijke variabele geslacht en executief functioneren gecentreerd om de mogelijke collineariteit te verminderen tussen de onafhankelijke variabele en de interactievariabele. De variantie van de residuen is onafhankelijk van de waarde van psychopathische trekken, dus aan de homoscedasteit is voldaan.

Ten eerste zijn de hoofdeffecten van geslacht en executief functioneren op psychopathische trekken met een regressie benaderd (Tabel 2). Hieruit kwam dat geslacht significant samenhangt met psychopathische trekken (β = -0.13, t(153) = -2.81, p = .006). Er is dus sprake van een hoofdeffect van geslacht op psychopathische trekken. Tevens is er sprake van een hoofdeffect van executief

functioneren op psychopathische trekken (β = 0.02, t (153) = 7.75, p < .001). Met 95 procent zekerheid kan gesteld worden dat deze hoofdeffecten significant zijn omdat de overschrijdingskans bij beide regressies kleiner is dan .005. Dus zowel bij geslacht als bij executief functioneren is sprake van een hoofdeffect op psychopathische trekken.

Naast de hoofdeffecten op psychopathische trekken, is het interactie-effect van geslacht met executief functioneren op psychopathische trekken onderzocht. Met een regressie is geen significant interactie-effect van Geslacht*Executief functioneren gevonden (β = -0.002, t (153) = -0.37, p =.713) op psychopathische trekken. Geslacht en executief functioneren interacteren dus niet op

(17)

17 Tabel 2.

Hoofd- en interactie-effect op psychopathische trekken

Effect op psychopathische trekken Interactiemodel Constante 0.97** Geslacht -0.13** Executief functioneren 0.02** Geslacht*Executief functioneren -0.002 Noot. * p < .05, ** p < .01

Discussie

Het onderzoek had het doel de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken bij jonge kinderen te onderzoeken. Tevens werd onderzocht hoe geslacht hier mee samenhangt. De verwachting was dat executief functioneren een predictor zou zijn voor

psychopathische trekken (Lapièrre et al., 1955; Morgan & Lilienfeld, 2000; Ross et al., 2007). Tevens was de verwachting dat jongens en meisjes verschillen in executief functioneren (Raffaelli et al., 2005; Boelema et al., 2014; Huizinga & Smidts, 2011) en op psychopathische trekken (Colins et al., 2013; Warren et al., 2003; Grann, 2000). Aan de hand van de verwachte verschillen tussen jongens en meisjes in executief functioneren en op psychopathische trekken, werd verwacht dat geslacht een modererende rol zou spelen in de relatie tussen executief functioneren en psychopathische trekken.

In dit onderzoek is de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken vastgesteld. Executief functioneren heeft een positief voorspellende waarde voor psychopathische trekken. Een hogere score op executief functioneren gemeten met de BRIEF, staat voor minder goed executief functioneren en hangt samen met meer psychopathische trekken op de CPTI. Minder goed executief functioneren is een voorspeller voor meer psychopathische trekken op jonge leeftijd. Deze samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken kan ondersteund worden vanuit eerder neuropsychologisch onderzoek. Uit onderzoek komt naar voren dat mensen met een psychopathische stoornis vaak een deficit in de prefrontale cortex hebben. Dit gaat samen met problemen in het affectief- en executief functioneren (Koenigs, 2012; Müller et al., 2003).

Dit onderzoek bevestigt de samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken. Idealiter is vroeg ingrijpen bij psychopathische trekken, zodat er een mogelijkheid is om te

(18)

18 voorkomen dat deze kinderen uitgroeien tot mensen met een psychopathische stoornis. Omdat minder goed executief functioneren een voorspeller is voor meer psychopathische trekken, kan dit handvaten bieden die ingaan op het verbeteren van het executief functioneren. Nader onderzoek is nodig om dit te onderzoeken en te bevestigen.

Het is opvallend dat de totaalscore van executief functioneren wel samenhangt met

psychopathische trekken, maar de indexen gedragsregulatie en metacognitie apart niet. De indexen hebben alleen samen een voorspellende waarde voor psychopathische trekken, niet apart. Nader onderzoek moet uitwijzen waarom de indexen samen wel samenhangen met psychopathische trekken, maar apart niet.

In eerder onderzoek verschillen jongens en meisjes op executief functioneren (Raffaelli et al., 2005; Boelema et al., 2014; Huizinga & Smidts, 2011). Tegen eerder onderzoek in verschilden jongens en meisjes in dit onderzoek niet op executief functioneren. Dit verschil ontbrak zowel op de

totaalscore van executief functioneren, als op de indexen gedragsregulatie en metacognitie.

Executief functioneren is een erg brede term waar verschillende functies onder vallen, daarom is het verschil tussen jongens en meisjes ook onderzocht op de indexen van executief functioneren. Mogelijk verschillen jongens en meisjes slechts op de aparte executieve functies als; inhibitie, flexibiliteit, emotieregulatie, werkgeheugen, plannen en organiseren, initiatief nemen, ordelijkheid en netheid en gedragsevaluatie (Gioia et al., 2000). Dit moet nog nader onderzocht worden.

Het ontbreken van een verschil tussen jongens en meisjes op executief functioneren kan tevens komen doordat de steekproef niet representatief is voor de Nederlandse bevolking. De meerderheid van de ouders was hoger opgeleid en had een Nederlandse achtergrond. Een lagere opleiding gaat in veel gevallen samen met een lager Sociaal Economisch Status (SES) (Meurs, Luyten, & Jullian, 2006). Een laag SES is geassocieerd met minder goed cognitief vermogen, wat weer samenhangt met minder goed executief functioneren (Noble, Norman, & Farah, 2005; Sarsour et al., 2011). Het is mogelijk dat jongens en meisjes alleen verschillen in een steekproef met een lager SES. Naast het ontbreken van een verschil tussen jongens en meisjes op executief functioneren, verschillen jongens en meisjes niet significant op psychopathische trekken. Vanuit eerder onderzoek werd de verwachting geschetst dat jongens gemiddeld hoger scoren op psychopathische trekken vergeleken met meisjes (Colins et al., 2013). Het ontbreken van een verschil tussen jongens en meisjes op psychopathische trekken in dit onderzoek zou verklaard kunnen worden doordat de steekproef niet-klinisch is. De kinderen in de steekproef ervaren waarschijnlijk weinig tot geen problemen in het dagelijks leven. In klinische groepen verschillen jongens en meisjes misschien wel significant op psychopathische trekken omdat gedrag extremer is. Er is nog onderzoek nodig naar verschillen tussen jongens en meisjes op psychopathische trekken in zowel klinische als niet-klinische groepen.

(19)

19 Het ontbreken van een verschil tussen jongens en meisjes in dit onderzoek kan verklaard worden door de leeftijd van de kinderen. De kinderen hebben een leeftijd van vijf tot en met zeven jaar, dit is erg jong. In het onderzoek van Colins en collega’s (2003) zijn in deze leeftijdsgroep wel verschillen tussen jongens en meisjes gevonden. In onderzoek naar de verschillen in het brein tussen jongens en meisjes, wordt er pas een verschil gevonden na de puberteit (Lenroot & Giedd, 2010). Dit zou een verklaring kunnen zijn voor het ontbreken van een verschil tussen jongens en meisjes op psychopathische trekken. Deze verklaring wordt ondersteund door onderzoek naar psychopathische trekken in de adolescentie waar verschil tussen jongens en meisjes op psychopathische trekken wordt bevestigd (Pihet, Suter, Meylan, & Schmid, 2014).

Tevens kan het ontbreken van een verschil tussen jongens en meisjes te wijten zijn aan de samenstelling van de variabele psychopathische trekken. Deze bestaat uit het gemiddelde van drie dimensies van psychopathische trekken; interpersoonlijke-, affectieve- en gedragsdimensie (Colins et al., 2014). Zo zijn aanwijzingen gevonden dat jongens gemiddeld meer problemen op de affectieve dimensie (Euler et al., 2014; Essau, Sasagawa, & Frick, 2006) en op de gedragsdimensie (Waldeck & Miller, 1997) ervaren vergeleken met meisjes. Wanneer de dimensies samen zijn gevoegd, kan het zijn dat dit verschil wordt opgeheven. Psychopathische trekken zijn anders opgebouwd in jongens en meisjes (Hillege, Das & de Ruiter, 2010). Nader onderzoek moet bepalen of jongens en meisjes wel significant verschillen op de aparte dimensies.

De verwachte moderatie van geslacht in de samenhang van executief functioneren met psychopathische trekken is in dit onderzoek niet gevonden. Dit zou te wijten kunnen zijn aan het gebrek van significante verschillen tussen jongens en meisjes op zowel executief functioneren als op psychopathische trekken. Hierdoor was het aannemelijk dat geslacht een moderatievariabele zou zijn in deze relatie. In dit onderzoek is alleen de samenhang tussen executief functioneren en

psychopathische trekken bevestigd, niet de moderatie van geslacht.

Positief aan dit onderzoek is dat het verschil tussen jongens en meisjes is onderzocht in de

samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken. In andere onderzoeken is het verschil tussen jongens en meisjes wel meegenomen in het onderzoek naar executief functioneren (Huizinga & Smidts, 2011) of in het onderzoek naar psychopathische trekken (Colins et al., 2013). De samenhang tussen executief functioneren en psychopathische trekken is in andere onderzoeken ook onderzocht (Lynam et al., 2009; Seagrave & Grisso, 2002; Porter, 1996; Harris et al., 2001). Uniek aan dit onderzoek is dat het verschil tussen jongens en meisjes in deze samenhang van executief

functioneren en psychopathische trekken wordt onderzocht.

Andere positieve punten van het onderzoek zijn de verdeling jongens en meisjes, de gemiddelde leeftijden, de normscores en de ouder als informant. Ten eerste is het positief aan het

(20)

20 onderzoek dat het aantal jongens en meisjes bij benadering gelijk was. De gemiddelde leeftijden van de jongens en meisjes liggen dicht bij elkaar. Dit maakt dat de vergelijking tussen de jongens en de meisjes niet kan worden beïnvloed door het verschil in leeftijd, of het feit dat er meer jongens of meisjes zijn. Vervolgens zijn normscores gebruikt in dit onderzoek voor executief functioneren. Normscores zijn aangepast aan de leeftijd en het geslacht van het kind. Dit maakt dat normscores beter te vergelijken zijn en er duidelijker te zien is of de score boven of onder een gemiddelde valt en of de score binnen de klinische range valt. Een ander positief punt van dit onderzoek is dat de

vragenlijst is ingevuld door de ouder(s) van het kind. De ouder is een goede informant voor informatie over het gedrag van het kind. De ouder speelt namelijk een belangrijke rol in het leven van een vijf- tot zevenjarige.

Een ander positief aspect aan dit onderzoek is dat de indexen gedragsregulatie en

metacognitie apart zijn bekeken. Executief functioneren is een brede term, daarom is de samenhang van de indexen gedragsregulatie en metacognitie met psychopathische trekken onderzocht. Tevens is het verschil tussen jongens en meisjes onderzocht op de indexen gedragsregulatie en

metacognitie. Echter is er geen samenhang gevonden tussen de indexen gedragsregulatie en metacognitie met psychopathische trekken en is er geen verschil tussen jongens en meisjes op de indexen gedragsregulatie en metacognitie gevonden.

Naast de positieve punten van het onderzoek zijn er ook limitaties. Zo bestond de steekproef vooral uit ouders die het hoger onderwijs hebben afgerond. Dit is niet representatief voor de rest van Nederland, waar een minderheid van de bevolking hoger onderwijs afrond. Vervolgens had maar één kind in de steekproef een niet-Nederlandse achtergrond. Nederland is een multicultureel land en het een kwart van alle jongeren in Nederland had in 2014 een niet-Nederlandse achtergrond (CBS, 2014). De steekproef is hiermee niet representatief voor de algehele Nederlandse bevolking.

Een andere limiterende factor gaat in op de vragenlijst. Ouders hebben als commentaar gegeven dat de vragen erg negatief en niet passend waren bij het kind. De negatieve lading van de vragen kan te wijten zijn aan de vragen uit de CPTI. De CPTI is over het algemeen een iets negatiever geladen vragenlijst. Het beleven van de vragen als niet passend bij de leeftijd kan komen doordat de items uit de BRIEF gericht zijn op een brede leeftijdsgroep van vijf tot en met 18 jaar. Niet alle vragen waren even leeftijdsadequaat voor de jongste kinderen. Vervolgens heeft de BRIEF een

meetpretentie voor het screenen van mogelijke problemen in executief functioneren bij kinderen met psychologisch, psychiatrische of medische aandoeningen (Gioia et al., 2000). In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een steekproef met kinderen van het reguliere onderwijs. Deze kinderen hebben vaak geen, of in ieder geval geen ernstige psychologische, psychiatrische of medische aandoening. Dit komt terug in de T-scores, deze vallen onder de klinische range in dit onderzoek.

(21)

21 Tenslotte is een andere limitatie is dat de betrouwbaarheid en validiteit van de CPTI voor het meten van psychopathische trekken nog niet in Nederland is getest (Colins et al., 2013). De

betrouwbaarheid en validiteit zijn in enkel in Zweden getest. Gedragingen worden door de cultuur beïnvloed, daarom is het belangrijk dat de betrouwbaarheid en validiteit van de CPTI ook in Nederland worden getest.

In de toekomst zou longitudinaal onderzoek een bijdrage kunnen leveren aan de informatie over de ontwikkeling van psychopathische trekken. De groep kinderen die laag scoort op executief functioneren en tevens hoog scoort op psychopathische trekken kan over een langere periode onderzocht worden. Met observaties en aanvullende meetinstrumenten kan meer informatie over het kind en mogelijke psychopathische trekken gegeven worden. Naast executief functioneren kunnen ook andere factoren die mogelijk invloed hebben op psychopathie in beeld kunnen worden gebracht. Voorbeelden van mogelijke factoren zijn gehechtheid en temperament van het kind (Saltaris, 2002). Gehechtheid en temperament van het kind beïnvloeden de sociale vaardigheden en het emotioneel welbevinden van het kind. Wanneer hier problemen in ondervonden worden, kan dit minder goed functioneren in de samenleving als gevolg hebben (Saltaris, 2002). Andere factoren in beeld brengen, die samenhangen met psychopathie, kan bijdragen aan het schetsen van de ontwikkelingsverloop van psychopathische trekken. Tevens zou dit kunnen bijdragen aan de ontwikkelingsverloop van een psychopathische stoornis in de adolescentie of de volwassenheid. Vroege erkenning van psychopathische trekken is belangrijk voor het begrijpen van de stoornis en begrip kan leiden tot het tot stand brengen van efficiënte interventieprogramma’s. Deze

interventieprogramma’s kunnen gericht zijn op het verminderen van psychopathische trekken en uiteindelijk gericht op het voorkomen van psychopathie in de adolescentie of volwassenheid.

Tevens kan onderzoek in de toekomst gedaan worden naar de indexen van executief functioneren in samenhang met psychopathische trekken. In dit onderzoek is geen samenhang gevonden tussen de indexen gedragsregulatie en metacognitie met psychopathische trekken. Deze samenhang werd wel verwacht omdat aparte functies van executief functioneren, bijvoorbeeld inhibitie (Lynam & Gudonis, 2005) en plannen en organiseren (Rinsky & Hinshaw, 2012), en executief functioneren in het geheel (Ross et al., 2007; Lapièrre et al., 1955; Morgan & Lilienfeld, 2000)

samenhangen met psychopathische trekken. Vanuit de handleiding van de BRIEF mag een

totaalscore van executief functioneren alleen geïnterpreteerd worden als de indexen niet meer dan 15 punten in T-scores met elkaar verschillen. Bij een verschil groter dan 15 punten in T-scores zou dit kunnen duiden op een disharmonisch profiel van executief functioneren. Het totaal van executief functioneren zou een vertekend beeld kunnen geven. In dit onderzoek is de groep met een mogelijk disharmonisch profiel meegenomen in de analyses om de steekproef zo groot mogelijk te houden. Tevens is dit gedaan omdat er geen respondenten waren die klinisch scoorden op één van de

(22)

22 indexen of op executief functioneren in het geheel. Vervolgonderzoek zou een onderscheid kunnen maken in de indexen of de groep met een disharmonisch profiel nader kunnen onderzoeken.

Concluderend kan gesteld worden dat in dit onderzoek een hogere score op executief functioneren een voorspeller is voor meer psychopathische trekken bij kinderen van vijf tot en met zeven jaar. Jongens en meisjes verschillen niet op executief functioneren en psychopathische trekken en geslacht heeft geen modererende rol in de samenhang tussen executief functioneren en

psychopathische trekken. Deze conclusies zijn getrokken aan de hand van het beschrijvend

onderzoek met online vragenlijsten die verspreid zijn onder ouders met kinderen van vijf tot en met zeven jaar. De data zijn geïnterpreteerd en geanalyseerd. Door het hoge opleidingsniveau en enkel ouders met een Nederlandse achtergrond, is dit onderzoek niet erg representatief naar de gehele Nederlandse bevolking. Longitudinaal onderzoek zou de ontwikkeling van executief functioneren en psychopathische trekken beter in beeld kunnen brengen. Eventueel vervolgonderzoek moet rekening houden met mogelijke disharmonische profielen in executief functioneren. De indexen

gedragsregulatie en metacognitie mogen niet te veel verschillen, dit kan een vertekend beeld geven.

(23)

23

Referenties

Barkley, R.A. (1997). Behavioral Inhibition, Sustained Attention, and Executive Functions: Constructing a Unifying Theory of ADHD. American Psychological Association, 65-94.

Bezdjian, S., Raine, A., Baker, L.A., & Lynam, D.R. (2010). Psychopathic personality in children: genetic and environmental contributions. Psychological Medicine, 41, 589-600.

Boelema, S.R., Harakeh, Z., Ormel, J., Hartman, C.A., Vollebergh, W.A.M., & van Zandvoort, J.E. (2014). Executive Functioning Shows Differential Maturation From Early to Late

Adolescence: Longitudinal Findings From a TRAILS Study. Neuropsychology, 28, 177-187. Carlson, S.M. & Moses, L.J. (2001). Individual Differences in Inhibitory Control and Children’s

Theory of Mind. Child Development, 72, 1032-1053.

Centraal Bureau voor de Statistiek (2014). Jaarrapport 2014: Landelijke Jeugdmonitor. Verkregen via http://jeugdmonitor.cbs.nl/media/181617/2014-jaarrapport landelijke-jeugdmonitor.pdf. Colins, O.F., Andershed, H., Frogner, L., Lopez-Romero, L., Veen, V., & Andershed, A. (2013). A New

Measure to Assess Psychopathic Personality in Children: The Child Problematic Traits

Inventory. J. Psychopathol Behav Assess, 36, 4-21. Doi:10.1007/s10.1007/s10862-013-9385-y Euler, F., Jenkel, N., Stadler, C., Schmeck, K., Fegert, J.M., Kölch, M., & Schmid, M. (2014).

Variants of Girls and Boys with Conduct Disorder: Anxiety Symptoms and Callous- Unemotional Traits. J Abnorm Child Psychol., 43, 773-785.

Essau, C.A., Sasagawa, S., & Frick, P.J. (2006). Callous-Unemotional Traits in a Community Sample of Adolescents. Assessment, 4, 454-469.

Frick, P.J. (2009). Extending the Construct of Psychopathy to Youth: Implications for Understanding, Diagnosing, and retain Antisocial Children and Adolescents. The Canadian Journal of Psychiatry, 54.

Frascarelli, M., Tognin, S., Mirigliani, A., Parente, F., Buzzanca, A., Torti, M.C., . . . Fusar-Poli, P. (2015). Medial frontal gyrus alterations in schizophrenia: Relationship with duration of illness and executive dysfunction. Psychiatry Research: Neuroimaging, 103-110.

Geurts, H.M., Verté, S., Oosterlaan, J., Roeyers, H., & Sergeant, J.A. (2004). How specific are executive functioning deficits in attention deficit hyperactivity disorder and autism? Journal of Child Psychology and Psychiatry, 836-854.

Gioia, G.A., Isquith, P.K., Guy, S.C., & Kenworthy, L. (2000). Test review: Behavior Rating Inventory of Executive Function. Child Neuropsychology, 6, 235-238.

Grann, M. (2000). The PCL-R and gender. European Journal of Psychological Assessment, 16, 147-149. Gorenstein, E.E. (1982). Frontal lobe functions in psychopaths. Journal of Abnormal Psyychology, 91,

(24)

24 Hare, R.D., Clark, D., Grann, M., Thornton, D. (2000). Psychopathy and the predictive validity of the

PCL-R: an international perspective. Behavioral Sciences & the Law, 18, 623-645. Harris, G.T., Rice, M.E., & Lalumière, M. (2001). Criminal violence: The Roles of Psychopathy,

Neurodevelopmental Insults, and Antisocial Parenting. Criminal justice and behavior, 28, 402-426.

Hill, E.L. (2004). Executive dysfunction in autism. Trends in Cognitive Science, 26-32.

Hillege, S., Das, J., Ruiter, de C. (2010). The Youth Psychopathic traits Inventory: Psychometric properties and its relation to substance use and interpersonal style in a Dutch sample of non-referred adolescents. Journal of Adolescence, 33, 83-91.

Huizinga, M., & Smidts, D.P. (2011). Age-related changes in executive function: A normative study with the Dutch version of the Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF). Child Neuropsychology, 51-66.

Ishikawa, S.S., Raine, A., Lenez, T., Bihrle, S., & Lacasse, L. (2001). Autonomic Stress Reactivitiy and Executive Functions in Successful and Unsuccessful Criminal Psychopaths From the

Community. Journal of Abnormal Psychology, 3, 423-432.

Koenigs, M. (2012). The role of prefrontal cortex in psychopathy. Rev. Neurosci., 253-262. Lapierre, D., Braun, C.M.J., & Hodgins, S. (1995). Ventral frontal deficits in psychopathy:

neuropsychological test findings. Neuropsychologia, 2, 139-151.

Larsson, H., Andershed, H., & Lichtenstein, P. (2006). A Genetic Factor Explains Most of the Variation in the Psychopathic Personality. Journal of Abnormal Psychology, 115, 221-230. Lenroot, R.K., & Giedd, J.N. (2010). Sex differences in the adolescent brain. Brain Cogn., 72.

Lynam, D.R., & Gudonis, L. (2005). The Development of Psychopathy. Annu. Rev. Clin. Psychol., 381- 407.

Lynam, D.R., Miller, D.J., Vachon, D., Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (2009). Psychopathy in Adolescence Predicts Official Reports of Offending in Adulthood. Youth Violence and Juvenile Justice, 7, 189-207.

McAuley, T., Chen, S., Goos, L., Schachar, R., & Crosbie, J. (2011). Is the behavior rating inventory of executive function more strongly associated with measures of impairment or executive function? Journal of the International Neuropsychological Society, 16, 495-505.

Meurs, P., Luyten, P., & Jullian, G. (2006). Allochtone kinderen tijdens het eerste levensjaar: invloed van sociaaleconomische en etnische status op specifieke

ontwikkelingsdomeinen. Gedrag en Gezondheid, 34, 92-101. Millon, (1981). Disorders of Personality: DSM-III, Axis II. New York: Wiley

(25)

25 Morgan, A.B. & Lilienfeld, S.O. (2000). A meta-analystic review of the relation between antisocial

behavior and neuropsychological measures of executive function. Clinical Psychology Review, 20, 113-136.

Müller, J.L., Sommer, M., Wagner, V., Lange, K., Taschler, H., Röder, C.H., . . . Hajak, G. (2003). Abnormalities in Emotion Processing within Cortical and Subcortical Regions in Criminal Psychopaths: Evidence from a Functional Magnetic Resonance Imaging Study Using Pictures with Emotional Content. Society of Biological Psychiatry, 54, 152-162.

Noble, K.G., Norman, M.F., & Farah, M.J. (2005). Neurocognitive correlates of socioeconomic status in kindergarten children. Developmental Science, 8, 74-87.

Pihet, S., Suter, M., Meylan, N., & Schmid, M. (2014). Factor structure of the youth psychopathic traits inventory : Using the total score, three scale scores, and/or 10 subscale scores. Criminal justice and behavior, 41, 1214-1231 .

Porter, S. (1996). Without conscience or without active conscience? The ethology of psychopathy revisited. Aggression and Violent Behavior, 1, 179-189.

Raffaelli, M., Crockett, L.J., & Shen, Y-L. (2005). Developmental Stability and Change in Self-

Regulation From Childhood to Adolescence. The Journal of Genetic Psychology, 166, 54-75. Reichenberg, A., & Harvey, P.D. (2007). Neuropsychological Impairments in Schizophrenia:

Integration of Performance-Based and Brain Imaging Findings. American Psychological Association, 833-858.

Rinsky, J.R., & Hinshaw, S.P. (2011). Linkages between childhood executive functioning and adolescent social functioning and psychopathology in girls with ADHD. Child Neuropsychology, 17, 368-390.

Ross, S.R., Benning, S.D., & Adams, Z. (2007). Symptoms of executive dysfunction are endemic to secondary psychopathy: an examination in criminal offenders and noninstitutionalized young adults. Journal of Personality Disorders, 384-399

Salekin, R.T., Leistico, A.R., Neumann, C.S., DiCicco, T.M., & Duros, R.L. (2004). Psychopathy and comorbidity in a young offender sample: Taking a closer look at psychopathy’s potential importance over disruptive behaviour disorders. Journal of Abnormal Psychology, 113, 416 -427.

Saltaris, C. (2002). Psychopathy in juvenile offenders: Can temperament and attachment be considered as robust developmental precursors?. Clinical Psychology Review,22, 729-752. Sarsour, K., Sheridan, M., Jutte, D., Nuru-Peter, A., Hinshaw,S., & Boyce W.T. (2011). Family

Socioeconomic Status and Child Executive Functions: The Roles of Language, Home Environment, and Single Parenthood. Journal of the International Neuropsychological Society, 17, 120-132.

(26)

26 Seagrave, D., & Grisso, T. (2002). Adolescent Development and the Measurement of Juvenile

Psychopathy. Law and Human Behavior, 26, 219- 239.

Skogan, A.H., Egeland, J., Zeiner, P., Overgaard, K.R., Oerbeck, B., Reichborn-Kjennerud, T., & Aase, H.(2015). Factor structure of the Behavior Rating Inventory of Executive Function (BRIEF-P) at three years. Child Neuropsychology.

Smidts, D., & Huizinga, M. (2009). BRIEF Executieve Functies Gedragsvragenlijst. Verkregen via het NJI: file://vuw/Personal$/Homes/12/s1267957/Downloads/BRIEF-Executieve-Functies -Gedragsvragenlijst%20(4).pdf.

Waldeck, T.L. & Miller, L.S. (1997). Gender and impulsivity: Differences in licit substance use. Journal of substance abuse, 9, 269-275.

Warren, J.I., Burnette, M.L., South, S.C., Chauhan, P., Bale, R., Friend, R., & Van Patten, I. (2003). Psychopathy in women: Structural modelling and comorbidity. International Journal of Law and Psychiatry, 26, 223-242.

Wender, P.H., Wolf, L.E., & Wasserstein, J. (2001). Adults with ADHD: An Overview. Annuals of the New York Academy of Science, 931, 1-16.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The fourth chapter combines the different varieties of degrowth strategies discussed in chapter 2.2.3 with the degrowth policy alternatives discussed in chapter 3.2 in order to

Amsterdam was essentially not modern, because everyday life in it was such a long way from what we understand to be modern, as Braudel does. It is also possible to focus on

In the case of emotions we have in response to fictional characters of events, this objection is not particularly relevant, as the whole paradox arises precisely because there is

The last peak shown (1528 cm −1 ) is the easiest to fit peak due to the high intensity and lorentzian shape, and is thus the most reliable. Higher temperatures will shift towards

Bedrijfsniveau (medebeslisser) Budget beschikbaar Participanten kunnen onderwerpen aandragen en deze zijn divers Bestuur kijkt naar de rol van participatie en elke

bijdrage die het partnerschap levert aan de maatschappij een aanzienlijke reductie van CO2 uitstoot is. Het doel van de samenwerking tussen Eneco en het WNF is enerzijds

Für die niederländischen Parteien ist es auch relevant, dass auch neuere Programme untersucht werden (2012 und 2017), auch weil 2017 eine neue Partei, die auch als

Budapest Hotel (2014); In the second chapter “Framing and Ironic Distance”, I analysis how irony is constructed through a sense of distance that is created by the framing technique