• No results found

Wat werkt ter preventie van kindermishandeling? : een meta-analyse naar effectieve componenten van oudertrainingsprogramma’s

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wat werkt ter preventie van kindermishandeling? : een meta-analyse naar effectieve componenten van oudertrainingsprogramma’s"

Copied!
60
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wat werkt ter preventie van kindermishandeling?

Een meta-analyse naar effectieve componenten van oudertrainingsprogramma’s.

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education, Universiteit van Amsterdam

A. Creemers 10532668 Begeleiding: C.E. van der Put en J. Gubbels

Tweede beoordelaar: Marc Noom Amsterdam, augustus 2018

(2)

2 Inhoudsopgave Voorblad ... 1 Inhoudsopgave ... 2 Abstract ... 4 1. Inleiding ... 4 2. Methode ... 10 2.1 Inclusiecriteria ... 10 2.2 Zoekstrategie ... 11 2.3 Studie codering ... 12 Figuur 1: Flowchart ... 13

2.4 Berekening van Effect Sizes ... 15

2.5 Statistische analyses ... 15

2.6 Publicatie Bias ... 17

Tabel 1: Overall Effect preventieve oudertrainingsprogramma’s ... 18

Figuur 2: Funnel-plot ... 18

3. Resultaten ... 19

3.1 Beschrijvende kenmerken ... 19

3.1.1 Gemiddeld effect, heterogeniteit in effect sizes ... 20

3.2 Moderatoranalyses ... 20

3.2.1 Studie en onderzoeksdesignkenmerken ... 20

(3)

3

3.2.3 Specifieke kenmerken: inhoudelijke kenmerken ... 22

3.2.4 Specifieke kenmerken: interventie technieken ... 23

3.2.5 Individuele oudertrainingsprogramma’s ... 23

Tabel 2: Resultaten moderatoranalyses van preventieve oudertrainingsprogramma’s 24 4. Discussie ... 37 4.1 Studie- en designkarakteristieken ... 37 4.2 Effectieve componenten... 38 4.3 Beperkingen ... 41 4.4 Implicaties ... 43 4.5 Conclusie ... 44 5. Bijlagen ... 45 Bijlage 1: Codeerschema ... 45

Bijlage 2: Karakteristieken van de geïncludeerde studies ... 51

(4)

4 Abstract

Het doel van de huidige meta-analyse was het vergroten van de kennis over de effectiviteit van componenten van oudertrainingen ter preventie van kindermishandeling. Met kennis over effectieve componenten van oudertrainingen kunnen bestaande interventies worden verbeterd en nieuwe oudertrainingen worden ontwikkeld. In de meta-analyse zijn 41 onafhankelijke studies (N = 6.125) over preventieve oudertrainingsprogramma’s betrokken. In totaal zijn 123 effect sizes vergeleken. Het overall effect was klein en significant (d = .420, p < .001). Uit de moderatoranalyses is gebleken dat grotere effect sizes werden gevonden voor oudertrainingen die gericht zijn op het aanleren van discipline vaardigheden in het algemeen, het aanleren van monitoring/supervisie en gebruikmaken van huiswerkopdrachten. Oudertrainingen die het aanleren van time-out, grenzen stellen en positieve bekrachtiging bevatten bleken minder effectief. Voor gezinnen met kinderen jonger dan twee jaar waren oudertrainingen gemiddeld meer succesvol dan voor gezinnen met oudere kinderen. Indien effect sizes verkregen werden in een quasi-experimenteel design waren deze groter, dan wanneer een RCT design werd gebruikt. Tot slot bleken effect sizes groter indien de follow-up duur toenam, wat mogelijk kan duiden op een ‘sleeper effect’ van interventies. Concluderend blijken preventieve oudertrainingen effectief in het voorkomen van kindermishandeling en hebben enkele componenten een positief dan wel negatief modererend effect. Implicaties voor toekomstig onderzoek en de praktijk worden besproken.

1. Inleiding

Wereldwijd worden jaarlijks miljoenen kinderen slachtoffer van kindermishandeling. De prevalentie van mishandelde kinderen varieert wereldwijd in schatting tussen de 0,3% gebaseerd op rapporten van professionals tot 36,3% gebaseerd op zelf-rapportage (Stoltenborgh, Bakermans-Kranenburg, Alink & van IJzendoorn, 2014). In Nederland kregen

(5)

5

in 2010 naar schatting zo’n 33.8 op de 1000 kinderen te maken met enige vorm van kindermishandeling (Euser et al., 2013). Om de prevalentie van kindermishandeling terug te dringen zijn er veel verschillende interventies ontwikkeld. Eerdere overzichtsstudies lieten echter zien dat interventies ter preventie van kindermishandeling slechts in beperkte mate effectief zijn (van der Put et al., 2018). Het is daarom belangrijk de kennis te vergroten over wat precies maakt dat interventies al dan niet werken. Het gaat er niet alleen om of een interventie effectief is in het verminderen van de kans op kindermishandeling, maar tevens welke kenmerken een dergelijke daling kunnen veroorzaken. Blase en Fixsen (2013) noemen zulke specifieke kenmerken van interventies de componenten. Onderzoek naar effectieve componenten van interventies ter preventie van kindermishandeling is vooralsnog beperk, terwijl deze kennis zeer belangrijk is om interventies te kunnen verbeteren. Het doel van de huidige meta-analyse is de kennis hierover te vergroten. De meta-analyse zal zich daarbij specifiek richten op oudertrainingsprogramma’s ter preventie van kindermishandeling.

De afgelopen jaren heeft een enorme groei plaatsgevonden in het aantal interventies dat kindermishandeling tracht te voorkomen of verminderen (Van der Put et al., 2018). Deze interventies verschillen onderling in componenten. Zo kunnen de interventies verschillen in (1) contextuele factoren, zoals het type gezin waarop de interventie gericht is (lage SES, tienerouders, verslavingsproblematiek) en de setting van de interventie (thuisbezoek of behandelcentrum), in (2) structurele kenmerken (de duur, de volgordeen het aantal sessies) en (3) specifieke kenmerken zoals het aanleren van probleemoplossende- en communicatievaardigheden (Blase & Fixsen, 2013). De specifieke kenmerken zijn verder onder te verdelen in inhoudelijke kenmerken en specifieke technieken. De inhoudelijke kenmerken zijn hetgeen de interventie tracht te verbeteren zoals disciplinerende vaardigheden, het competentiegevoel en verwachtingen over het ouderschap van ouders (van der Put et al., 2018). De specifieke technieken behelzen de aspecten die binnen de sessies worden gebruikt

(6)

6

om de vaardigheden bij te brengen zoals huiswerkopdrachten, rollenspellen, modeling, practice & rehearsal, video-feedback, (groeps-)discussie, cognitieve gedragstherapeutische technieken voor ouders, aparte instructies voor het kind en aanvullende diensten voor ouders. Deze contextuele-, structurele- en specifieke kenmerken, oftewel de componenten, kunnen van invloed zijn op de effectiviteit van een interventie (Blase & Fixsen, 2013).

De huidige meta-analyse richt zich specifiek op de effectieve componenten van oudertrainingsprogramma’s ter preventie van kindermishandeling. Dat interventies specifiek gericht worden op de opvoeders is van groot belang, aangezien zo’n 80% van de kindermishandelingen door ouders/opvoeders wordt gepleegd (Sedlak et al., 2010; Gilbert et al., 2009). In oudertrainingsprogramma’s leren ouders binnen enkele sessies concreet, gewenst gedrag toe te passen en zo de ouder-kind interactie te verbeteren (van Rooijen, Berg & Bartelink, 2013). De sessies worden meestal in groepsverband en soms in individuele setting gegeven (Chen & Chan, 2016). Binnen een oudertrainingsprogramma kan tevens worden getracht negatieve, agressieve en/of mishandelende disciplinerende technieken te reduceren en positieve attitudes van ouders te versterken (Knerr, Gardner, & Cluver, 2011). De grootste risicofactoren voor verwaarlozing blijken tenslotte een slechte ouder-kindrelatie en het feit dat ouders hun kinderen als problematisch beschouwen (Stith et al., 2009). De belangrijkste risicofactoren voor fysieke kindermishandeling zijn voornamelijk ouderfactoren als boosheid/hyperactiviteit en familiefactoren als een lage cohesie en veel conflicten in het gezin (Stith et al, 2009). Om kindermishandeling preventief te voorkomen dienen oudertrainingsprogramma’s zich te richten op vermindering van de risicofactoren en het versterken van protectieve factoren in de gezinnen (Barth, 2009).

Er is een onderscheid te maken in preventieve oudertrainingsprogramma’s die bedoeld zijn voor gezinnen met een verhoogd risico op kindermishandeling en meer curatieve programma’s die kindermishandeling in gezinnen willen stoppen (van der Put et al., 2018).

(7)

7

Uit voorgaand onderzoek is gebleken dat preventieve interventies minder effectief zijn in het verminderen van het risico op kindermishandeling dan curatieve interventies (Euser, Alink, Stoltenborgh, Bakermans-Kranenburg & van IJzendoorn, 2015; Van der Put et al., 2018). Wanneer specifiek wordt gekeken naar oudertrainingsprogramma’s, zoals in de moderatoranalyse van Van der Put et al., (2018), blijkt echter dat effect sizes van preventieve oudertrainingen (d = .428) vrijwel gelijk zijn aan die van curatieve oudertrainingen (d = .415). Oudertrainingen lijken dan ook een belangrijk type interventie voor de preventie van kindermishandeling. Dat kindermishandeling wordt voorkomen is van groot belang, aangezien het grote gevolgen kan hebben op de ontwikkeling van kinderen. Wanneer kinderen worden blootgesteld aan complexe trauma’s zoals kindermishandeling, krijgen zij vaker te maken met problematiek (Cook et al., 2017). Kindermishandeling kan onder andere resulteren in problemen in de geestelijke gezondheid, drugs- en alcoholmisbruik, risicovol seksueel gedrag, obesitas en crimineel gedrag (Gilbert et al., 2009). De problematiek ontstaat vaak al in de kindertijd, maar ontwikkelt zich gedurende de adolescentie door en kan blijven voortbestaan in de volwassenheid (Cook et al., 2017). De ernstige en vaak langdurige gevolgen van kindermishandeling op de ontwikkeling van kinderen benadrukken de maatschappelijke relevantie van adequaat onderzoek naar de effectiviteit van interventies ter preventie van kindermishandeling.

In verschillende meta-analyses is onderzoek gedaan naar de effectiviteit van interventies in het voorkomen en verminderen van kindermishandeling (e.g. Chen and Chan 2016; Euser et al., 2015; Lundahl et al., 2006; Van der Put et al., 2018). Deze studies vonden slechts kleine effecten van de interventies op verminderen of voorkomen van kindermishandeling. Zo vonden Chen en Chan (2016) een kleine totale effect size (d = .296) en concludeerden dat oudertrainingsprogramma’s effectief waren in vermindering van kindermishandeling, zowel gemeten op basis van officiële cijfers als gemeten op basis van

(8)

8

zelfrapportage én in vermindering van het risico op kindermishandeling. Een zeer klein maar significant effect (d = .13) voor interventies die gericht waren op het voorkomen of terugdringen van kindermishandeling is gevonden door Euser en collega’s (2015). Dit effect bleek echter niet langer significant wanneer gecontroleerd werd op publicatie bias na een trim-and-fill methode (Euser et al., 2015). Lundahl, Nimer & Parsons (2006) onderzochten in een meta-analyse het effect van oudertrainingsprogramma’s op de attitudes van ouders ten opzichte van mishandeling, emotionele aanpassing, kinderachterstanden en daadwerkelijk misbruik. Zij vonden een kleine effect size (d = .45) voor oudertrainingsprogramma’s die gericht waren op ouders met een verhoogd risico op het plegen van kindermishandeling. Uit hun moderatoranalyses bleek dat wanneer oudertrainingen zowel thuis als in behandelcentra werden gegeven en er naast groepsinstructies ook individuele trainingen werden geboden, de effecten van de interventie significant verbeterden. Daarnaast bleken oudertrainingen meer succesvol wanneer deze zowel gedragsmatige als niet-gedragsmatige componenten bevatten. Gedragsmatige componenten zijn bijvoorbeeld het aanleren van opvoedvaardigheden en niet-gedragsmatige componenten veranderen bijvoorbeeld de attitudes rondom kindermishandeling (Lundahl et al., 2006). Van der Put en collega’s (2018) hebben onderzocht hoe specifieke componenten van interventies de effectiviteit beïnvloeden en daarmee gericht kindermishandeling verminderen. Zij vonden een klein overall effect (d = .26) en concludeerden dat de meest effectieve interventies om kindermishandeling te voorkomen tót zes maanden duurden, gericht zijn op het vergroten van zelfvertrouwen van ouders, en worden gegeven door professionals. Daarbij namen de effecten van de preventieve interventies toe indien de duur van de follow-up langer was (van der Put et al., 2018). Bij de berekening van het totaal effect zijn oudertrainingsprogramma’s echter in eenzelfde analyse vergeleken met andere type interventies, zoals huisbezoekprogramma’s en

(9)

9

systeeminterventies en zijn de specifieke kenmerken van de oudertrainingsprogramma’s onvoldoende onderzocht.

Vanwege een kennishiaat is de wetenschappelijke relevantie van het huidige onderzoek naar de effectiviteit van interventies ter preventie van kindermishandeling groot. Het doel van de huidige meta-analyse is om beter zicht te krijgen op welke componenten van oudertrainingsprogramma’s adequaat werken in het voorkomen van kindermishandeling. Hiertoe wordt een moderatoranalyse uitgevoerd waarin wordt onderzocht wat mogelijk modererende effecten van componenten van oudertrainingsprogramma’s zijn. Kennis uit de meta-analyse kan ten eerste bijdragen aan de ontwikkeling van meer adequate oudertrainingen, waardoor de enigszins teleurstellende effectgroottes van oudertrainingen mogelijk zullen verbeteren. Daarnaast kunnen tevens bestaande oudertrainingsprogramma’s worden verbeterd door effectieve componenten toe te voegen en minder effectieve componenten te verwijderen uit de interventies. Zodoende kunnen de gezinnen mogelijk minder worden belast met een interventie (Van der Put et al., 2018). Bovendien is de huidige meta-analyse ten opzichte van voorgaande studies vernieuwend, aangezien deze meer gericht is op specifieke kenmerken van interventies, zoals disciplinerende vaardigheden (o.a. monitoring, grenzen stellen, time-out) en persoonlijke vaardigheden (o.a. cognitieve-, coping- en probleemoplossende vaardigheden). Deze specifieke kenmerken zullen naast de al vaker bestudeerde structurele- en contextuele kenmerken, nader worden onderzocht. Bovendien is het huidige onderzoek vernieuwend ten opzichte van voorgaande studies aangezien deze specifiek gericht is op de effectiviteit van preventieve oudertrainingsprogramma’s. Hiermee wordt meer specifieke kennis verkregen over werkzame componenten van preventieve oudertrainingsprogramma’s.

Aan de hand van een drie-level meta-analyse worden de effectgroottes van verschillende oudertrainingsprogramma’s vergeleken. Met moderatoranalyses zal worden

(10)

10

onderzocht welke componenten een potentieel modererend effect hebben op het gemiddelde effect van de oudertrainingsprogramma’s ter preventie van kindermishandeling. Hiermee wordt bedoeld of vanwege de inclusie van enkele componenten oudertrainingen gemiddeld een hoger effect laten zien, dan oudertrainingen die deze component niet bevatten. Met behulp van de moderatoranalyses zal getracht worden een antwoord te geven op de onderzoeksvraag: ‘Wat zijn effectieve componenten van oudertrainingen ter preventie van kindermishandeling?’ De geïncludeerde artikelen worden in de meta-analyse vergeleken op studie- en onderzoeksdesignkenmerken en op kenmerken van de oudertrainingsprogramma’s zoals contextuele factoren, structurele kenmerken, specifieke (interventie)technieken, inhoudelijke kenmerken en kenmerken van de effectgroottes. Er zal worden onderzocht of er verschil is in werkzame componenten van oudertrainingsprogramma’s gericht op hoog risico-gezinnen en programma’s gericht op de generale preventie van kindermishandeling. Daarnaast zal onderzocht worden in welke vorm oudertrainingsprogramma’s het beste werken (doelgroep, techniek, intensiteit etc.) en zal bekeken worden of studiedesign karakteristieken (sample size, leeftijd ouders, percentuele culturele minderheid), studiedesign (RCT of quasi-experimenteel) en uitkomst karakteristieken (follow-up duur, type uitkomstmaat) van invloed zijn op de effectiviteit van de programma’s. Zodoende brengt de studie inzicht in 1) de meest werkzame componenten van oudertrainingsprogramma’s en 2) mogelijk negatieve effecten van componenten van oudertrainingsprogramma’s. Aangezien de verwachting is dat enkele componenten effectiever zijn in het voorkomen van kindermishandeling dan andere, brengt de studie tevens inzicht in 3) mogelijkheden tot verbetering van oudertrainingsprogramma’s ter preventie van kindermishandeling.

2. Methode

(11)

11

Alvorens studies geïncludeerd werden in de meta-analyse moesten ze voldoen aan enkele criteria. Ten eerste moesten studies rapporteren over een effect van ten minste één oudertrainingsprogramma ter preventie van kindermishandeling. Een preventieve interventie is ofwel gericht op de generale populatie of op gezinnen met een risico op kindermishandeling (Van der Put et al., 2018). In dit onderzoek werd kindermishandeling breed gedefinieerd aan de hand van de definitie uit de Jeugdwet, waaronder zowel lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, psychische mishandeling, psychische verwaarlozing, seksueel misbruik als het getuige zijn van huiselijk geweld vallen (Raad voor de Kinderbescherming, 2018). De geïncludeerde interventies trachten één of meer van deze vormen van kindermishandeling te voorkomen en rapporteerden over één of meer hierbij aansluitende uitkomstmaten (e.g. harsh-parenting/discipline, lichamelijk straffen, agressie, negeren, het afwijzen van kinderen). Ten tweede werden slechts randomized controlled trial’s (RCT’s) en kwalitatief sterke quasi-experimentele studies meegenomen in de meta-analyse. Er moest tevens een controlegroep zijn opgenomen in de studie. Ten derde zijn studies geïncludeerd die ten minste één effect size (Cohen’s d) rapporteerden, of die voldoende statistische informatie beschreven waarmee een Cohen’s d te berekenen was.

2.2 Zoekstrategie

In de huidige analyse zijn ten eerste relevante studies meegenomen uit de meta-analyse door Van der Put et al., (2018) die een soortgelijk onderzoeksdoel hadden. Het betrof artikelen over interventies voor kindermishandeling tot maart 2017. Aangezien deze studie een uitgebreide zoekprocedure heeft gehanteerd, is besloten het huidige zoekproces te richten op artikelen met een publicatieperiode vanaf 2016. Zodoende is getracht de meest recente studies te includeren in de meta-analyse. Met behulp van de elektronische databases Google Scholar, Web of Science, PsycINFO, Science Direct en ERIC is tot mei 2018 gezocht naar geschikte studies over oudertrainingsprogramma’s. Artikelen zijn gevonden met de

(12)

12

zoektermen: ‘child*’, ‘abus*’, ‘maltreat*’, ‘neglect*’, ‘interven*’, ‘prevent*’, ‘program*’, ‘training*’, ‘randomized*’, ‘evaluat*’, ‘assess*’, ‘experiment*’, ‘parent*’ en ‘caregiv*’. Aanvullend is met enkele specifieke zoektermen gezocht naar artikelen over de veelgebruikte interventies Triple P, Incredible Years, Adults and Children Together (ACT), Parent-Child Interaction Therapy (PCIT) en Multisysteemtherapie (MST). Met de data uit de zoekstrategie is tevens een meta-analyse uitgevoerd over curatieve oudertrainingsprogramma’s voor kindermishandeling. Hierom is gekozen eerst breed te zoeken naar artikelen over oudertrainingsprogramma’s en daarna pas een selectie te maken van preventieve oudertrainingen voor het huidige onderzoek. Met behulp van de zoektermen zijn zeventien nieuwe studies naar de effectiviteit van oudertrainingsprogramma’s gevonden. Vijftien daarvan waren preventieve interventies en zijn in de huidige meta-analyse betrokken. Samen met de studies uit het onderzoek van Van der Put et al., (2018) zijn in totaal 41 studies over oudertrainingsprogramma’s ter preventie van kindermishandeling in de meta-analyse geïncludeerd. De studies beschreven in totaal 123 effect sizes. Eén studie betrof een onderzoeksrapport en de overige studies waren artikelen uit peer-reviewed tijdschriften. De artikelen zijn tussen 1988 en 2018 gepubliceerd. De flowchart van de zoekprocedure is te vinden in figuur 1.

2.3 Studie codering

Aan de hand van een codeerschema zijn verschillende kenmerken (studie, steekproef, onderzoeksdesign, interventie en uitkomsten) van de interventies gecodeerd. De algemene studiekenmerken die in het codeerschema zijn opgenomen zijn het type publicatie, het publicatiejaar en publicatie van het artikel (ja/nee). Steekproefkenmerken die zijn opgenomen betreffen het type steekproef, het geslacht van de kinderen, de gemiddelde leeftijd van ouders, het percentage culturele minderheid en het land waarin het onderzoek is uitgevoerd.

(13)

13

Designkenmerken die in het codeerschema zijn opgenomen waren het type onderzoekdesign (RCT/quasi-experimenteel), matching (ja/nee), intent-to-treat (ja/nee), het type zorg in de

Fig. 1 Flowchart van de selectie van studies voor inclusie in de meta-analyse

Geïdentificeerde artikelen op basis van het doorzoeken van de databases

(n=14.172) Google Scholar (n = 6000) Web of Science (n=626) PsycINFO (n=686) Sciencedirect (n=6674) ERIC (n =186) Scr een in g Inc lude d Elig ib ility Id en tif ic atio n

Aanvullende artikelen verkregen via andere bronnen

(n =41)

Artikelen nadat dubbelen zijn verwijderd (n = 14213 - dubbelen) Artikelen gescreend (n = 11371) Artikelen geëxcludeerd (n =11122) Full-text artikelen beoordeeld op geschiktheid (n =249) Full-text artikelen geëxcludeerd (n = 208) Curatieve interventies (n = 16) Voldoet niet aan inclusiecriteria

(n=192)

Artikelen geïncludeerd in de meta-analyse

(14)

14

controleconditie en of groepsgelijkwaardigheid bij pre-test is gemeten (ja/nee). De interventiekenmerken die zijn opgenomen in het schema zijn onderverdeeld in contextuele factoren, structurele kenmerken en specifieke kenmerken. De contextuele kenmerken uit het schema zijn type interventie (algemene populatie/terugdringen risico’s in risicogroepen), de locatie van de interventie (thuis, behandelcentrum, telefonisch, digitaal), de behandelvorm (opvoeders met/zonder kind, opvoeders in groep), de leeftijdscategorie van het kind (ongeboren, peuter, basisschool, middelbare) en de specifieke interventies. De structurele kenmerken uit het schema zijn de duur van de interventie (0-6 maanden, 7-12 maanden, 13-24 maanden, >24 maanden), de minimale en maximale duur van het programma het gemiddelde aantal sessies en het interval van de sessies (wekelijks, meerdere sessies per week, om de week, maandelijks, aflopend/oplopend in intensiteit). De specifieke kenmerken uit het codeerschema zijn de interventietechnieken (modeling, rollenspel, practice and rehearsal, videofeedback, huiswerk, (groeps-)discussie, cognitieve gedragstherapeutische technieken voor ouders, aparte instructies voor het kind, aanvullende diensten voor ouders) en kenmerken als vaardigheden met betrekking tot de ouder-kind relatie (ja/nee), disciplinerende vaardigheden (ja/nee), persoonlijke vaardigheden van ouders (ja/nee), stimulering vaardigheden van kind (ja/nee), kennis/inzicht van ouders ten aanzien van kind (ja/nee), attitudes van ouders ten aanzien van opvoeding/kind (ja/nee), verwachtingen van ouders ten aanzien van kind/opvoeding (ja/nee), relatie van ouders (ja/nee), krachten van ouders (ja/nee), competentiegevoel van ouders (ja/nee), sociale netwerk (ja/nee). Tot slot werden de volgende effectsizekenmerken in het schema gecodeerd: type effect-grootte, de duur van de follow-up, type meting, de steekproefgroottes van zowel de experimentele- als controlegroepen, constructbeschrijvingen van hoe kindermishandeling is gemeten en de daarbij horende (zelf-berekende) Cohen’s d, correctie voor covariaten (ja/nee) en de richting van het verschil tussen de onderzoeksgroepen. De inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid is niet berekend, aangezien de

(15)

15

coderingen van alle artikelen door de twee codeerders zijn besproken. Aangezien het onderzoek van Van der Put et al., (2018) een zeer goede inter-beoordelaarsbetrouwbaarheid van 97% vond, zijn ook deze studies betrouwbaar om opnieuw mee te nemen in de meta-analyse. Het codeerschema is te vinden in bijlage 1.

2.4 Berekening van Effect Sizes

In de huidige meta-analyse zijn alle effecten van uitkomstmaten berekend of omgezet in een Cohen’s d. Voor de transformatie van de effect sizes is gebruik gemaakt van de methoden en formules van Ferguson (1966), Lipsey en Wilson (2001) en Rosenthal (1994). Tijdens de berekening van de Cohen’s d is gekeken of de richting van het effect (positief of negatief) overeenkomstig was met de statistische gegevens in de betreffende studie. Indien er in de experimentele conditie van het oudertrainingsprogramma in vergelijking met de controleconditie minder kindermishandeling was in de follow-up periode, dan werd een positief teken toegevoegd. Een negatief teken werd daarentegen toegevoegd aan het effect indien een oudertrainingsprogramma tot meer kindermishandeling leidde.

De data van alle gecodeerde studies werden ingevoerd in SPSS versie 25. Van de categorieën van categoriale variabelen zijn dummyvariabelen gemaakt en alle continue variabelen zijn gecentreerd rond het gemiddelde. Extreme waarden (uitbijters) in de effect sizes en steekproefgroottes zijn vastgesteld door gestandaardiseerde z-score groter dan 3,29 of kleiner dan -3,29 te zoeken (Tabachnik & Fidell, 2013). Binnen de huidige analyse zijn twee extreem hoge effect sizes gevonden. Om te zorgen dat deze uitbijters de resultaten van de analyses niet te veel zouden vertekenen, zijn de oorspronkelijke waarden van deze uitbijters naar de hoogst mogelijke waarde binnen de ‘normale’ range van waarden veranderd. Hierna is gestart met de analyses.

(16)

16

Alle analyses zijn aan de hand van een drie-level meta-analyse uitgevoerd. Effect sizes uit éénzelfde studie lijken meer op elkaar dan die vanuit andere studies, aangezien deze gebaseerd kunnen zijn op dezelfde proefpersonen, instrumenten en/of omstandigheden (Houben, Van den Noortgate, Kuppens, 2015). Door de multilevel-benadering kunnen meerdere effect groottes die afkomstig zijn uit één studie toch in één dataset worden geïncludeerd. Zodoende gaat geen informatie verloren, wat resulteert in een grotere statistische power en een betere schatting van (moderator)effecten (Wibbelink & Assink, 2015). In het drie-level-model zijn drie vormen van variantie gemodelleerd, namelijk variantie tussen studies (niveau 3), variantie tussen effect sizes afkomstig uit dezelfde primaire studie (niveau 2) en steekproefvariantie van de effect sizes (niveau 1) (Cheung, 2014; Hox, 2002; van den Noortgate et al., 2013, 2014).

Om het gemiddelde effect van preventieve oudertrainingsprogramma’s op kindermishandeling te kunnen beoordelen, is eerst het overall effect van alle geïncludeerde studies berekend met de correctie van Knapp en Hartung (2003). Twee log-likelihood-ratio-toetsen zijn uitgevoerd om de significantie van de variaties op niveau 2 en 3 te bepalen. De steekproefvariantie van de effect sizes (op niveau 1) werd niet geschat, aangezien deze als bekend werd beschouwd. De deviantie van het volledige model is vergeleken met de deviantie van het model zonder betreffende variantieparameter. Een significante variatie op (één van) de twee niveaus zorgt voor een heterogene beoordeling van de verdeling van de effect sizes. Heterogeniteit betekent dat de variantie tussen effect sizes niet op toeval kan berusten (Assink van der Put, Kuiper, Mulder & Stams, 2016). Vervolgens is aan de hand van moderatoranalyses getoetst of variabelen een mogelijk modererend effect hebben op het overall effect. De moderatoranalyses onderzoeken of studiedesignkarakteristieken, contextuele factoren, structurele kenmerken en specifieke kenmerken het overalleffect significant doen verhogen of verlagen.

(17)

17

De statistische analyses zijn uitgevoerd met behulp van het programma R (versie 3.4.4). De metafor-package van Viechtbauer (2010) is gebruikt voor de uitvoering van de drie-level meta-analyse. Bij de analyse is gebruik gemaakt van de syntaxen zoals beschreven door Wibbelink en Assink (2015). Een significantie niveau van 5% is gebruikt.

2.6 Publicatie Bias

Publicatiebias is het fenomeen dat studies met negatieve- of niet-significante resultaten minder vaak worden gepubliceerd dan studies met positieve en significante uitkomsten (Sutton, Duval, Tweedie, Abrams & Jones, 2000). Aangezien publicatiebias problematisch kan zijn voor de representativiteit van het ware effect van de gevonden effecten van de preventieve oudertrainingsprogramma’s, is de asymmetrie getest in een funnel-plot (figuur 2). Met een funnel-plot worden effect sizes afgezet tegen de precisie van de effect size (1 gedeeld door de standaardfout) (Sterne et al., 2011). Wanneer er sprake is van publicatiebias is de funnel-plot asymmetrisch. Een trim-and-fill procedure kan de asymmetrie herstellen door effect sizes toe te voegen die worden berekend op basis van de bestaande effect sizes in de dataset, waarna een nieuwe overall-effect size kan worden berekend (Duval & Tweedie, 2000). In de funnel-plot (figuur 2) is te zien dat de meeste effect sizes evenredig gecentreerd zijn rondom het gemiddelde effect, maar dat drie effect sizes rechts van het gemiddelde uitschieters lijken. Er is gekozen om in het huidige onderzoek de trim-and-fill procedure niet toe te passen omdat er te veel bezwaren kleven aan de methode. Zo gaat de trim-and-fill methode uit van homogeniteit in de effect sizes, terwijl er in de huidige studie sprake is van heterogeniteit in effect sizes (Peters et al., 2007; Terrin et al., 2003). De huidige meta-analyse heeft namelijk meerdere effect sizes per studie opgenomen, die op verscheidene wijzen zijn verkregen (verschillende steekproeven, interventies e.d.). Daarom is er geen gecorrigeerd overall-effect berekend alvorens is gestart met de moderatoranalyses.

(18)

Tabel 1 Overall Effect preventieve oudertrainingsprogramma’s

Moderator variabelen # Studies # EG Gemiddelde d (SE) 95% BI P % Var.

Level 1 Level 2 variantie % Var. Level 2 Level 3 variantie % Var. Level 3 Overall Effect 41 123 0.420(0.071) 0.279, 0.560 <.001*** 3.60 0,054*** 22.96 0,172*** 73.44

Noot. # Studies = aantal onderzoeken; # EG = aantal effectgroottes; gemiddelde d = gemiddelde effectgrootte uitgedrukt in Cohen’s d; BI =

betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressiecoëfficiënt; df = vrijheidsgraden; Level 2 variantie = variantie in effectgroottes binnen studies; Level 3

variantie = variantie tussen studies.

+ p < .1; * p < .05; ** p < .01 ; *** p < .001

Noot. Observed Outcome = Cohen’s d

Fig. 2 Funnel Plot

Observed Outcome S tandar d E rror 0. 218 0. 170 0. 121 0. 073 0. 024 -0.50 0.00 0.50 1.00 1.50 2.00 2.50

(19)

3. Resultaten

3.1 Beschrijvende kenmerken

De huidige meta-analyse naar de effectieve componenten van preventieve oudertrainingsprogramma’s heeft 41 studies geïncludeerd met N = 6.215 participanten. De artikelen zijn gepubliceerd tussen 1988 en 2018 (de mediaan ligt in 2016). De studies zijn uitgevoerd in de Verenigde Staten (k = 19), Europa (k = 8), Australië (k = 4), Canada (k = 2) en in verschillende overige landen (k = 8). In bijlage 2 is een overzicht van enkele kenmerken van de studies te vinden, zoals de naam van het oudertrainingsprogramma, de leeftijdscategorie van de kinderen bij aanvang, het onderzoeksdesign (RCT/quasi-experimenteel) en het steekproeftype. In totaal beschreven de artikelen 123 effect sizes, die allen indicaties zijn voor de sterkte van het effect van de preventieve oudertrainingsprogramma’s. De effectonderzoeken naar oudertrainingsprogramma’s zijn gericht op preventie van kindermishandeling in de algemene populatie (k = 6) en preventie in risicogroepen (k = 35). Deze risicogroepen zijn geselecteerd op basis van individuele risicofactoren zoals een lage SES (k = 28), of aan de hand van vragenlijsten (k = 7).

Inhoudelijke componenten van de preventieve oudertrainingen uit de dataset die het meeste voorkomen zijn het verbeteren van communicatie tussen ouder en kind (53,7%), het bevorderen van affectie, sensitiviteit en/of responsiviteit (39,0%), leren om gewenst gedrag van het kind positief te bekrachtigen (61,0%), het leren stellen van grenzen, regels en/of duidelijke consequenties (56,1%), het leren gebruiken van time-out (34,1%), het leren gebruiken van quite-time/planned ignoring (41,5%), het leren gebruiken van alternatieven voor/verminderen van negatieve disciplinerende gedragingen van ouders (65,9%), het verbeteren van probleemoplossende vaardigheden van ouders (58,5%), het bevorderen van pro-sociaal gedrag/verminderen van antisociaal gedrag van het kind (51,2%), het vergroten van kennis/inzicht ten opzichte van het kind (58,5%), het verbeteren van verwachtingen ten

(20)

20

opzichte van het kind en/of de opvoeding (39,0%), vergroten van het competentiegevoel van ouders (39,0%) en het versterken van het sociaal netwerk van ouders (41,5%). De specifieke technieken die het meest werden gebruikt binnen de oudertrainingen zijn modeling (70,7%), huiswerk (61,0%), (groeps-)discussie (59,5%), rollenspel (43,9%) en practice & rehearsal (31,7%).

3.1.1 Gemiddeld effect, heterogeniteit in effect sizes

Er is een significant overall effect gevonden (p < .001) met een Cohen’s d van 0.420; 95% CI [0.279, 0.560], t(122) = 5.922 (tabel 1). Volgens de criteria van Cohen (1988) is er sprake van een klein effect. Met de twee log-likely-hood ratio tests is aangetoond dat er zowel op level 2 (χ2(1) = 259.42 p < .001; een-zijdig) als op level 3 (χ2(1) = 61.98, p < .001; een-zijdig) van het multi-level meta-analytische model sprake is van significante variantie. Van de totale variantie was 22,96% op level 2 en 73,44% op level 3 verdeeld. Het percentage van steekproefvariantie is berekend met de formule van Cheung (2014, p.2015) en was 3,6%. Vanwege de significantie op zowel level 2 als level 3 (significantie op minimaal één level is nodig) konden moderatoranalyses worden uitgevoerd om te onderzoeken of en hoe het effect van de oudertrainingsprogramma’s wordt beïnvloed door componenten.

3.2 Moderatoranalyses

3.2.1 Studie en onderzoeksdesign kenmerken

In tabel 2 zijn de resultaten van de moderatoranalyses van de preventieve oudertrainingsprogramma’s weergegeven. Enkele studie- en onderzoeksdesign kenmerken lieten een (trend) significant modererend effect zien. Er is een significant modererend effect gevonden voor het type onderzoeksdesign, waarbij grotere effect sizes werden gevonden voor experimentele onderzoeken (d = .737) dan in RCT’s (d = .319). Indien in quasi-experimentele onderzoeken sprake was van matching van respondenten in de steekproef werden grotere effect sizes gevonden (d = .964; trend significant) dan wanneer er geen

(21)

21

matching plaatsvond (d = .284). Tevens bleek er sprake van een significant modererend effect voor de variabele follow-up duur, waarbij het interventie effect bleek toe te nemen indien de lengte van de follow-up toenam. Daarnaast is een trend significant modererend effect gevonden voor publicatiejaar, waarbij grotere effecten zijn gevonden in recentere studies. Het land waarin de studie is uitgevoerd bleek tevens een trend significant modererend effect op de uitkomst van de oudertraining te hebben. Middelgrote effecten werden gevonden voor Australische studies (d = .719), Canadese studies (d = 0.661) en studies uit overige landen (d = .658). Europese studies (d = .402) en studies uit de Verenigde Staten (d = .235) lieten een klein significant modererend effect zien.

3.2.2 Contextuele factoren

De contextuele factoren van de preventieve oudertrainingsprogramma’s lieten slechts trend significante modererende effecten zien. Effect sizes bleken hoger voor oudertrainingsprogramma’s die werden aangeboden aan ouders waarvan de kinderen bij aanvang van het onderzoek ongeboren of jonger dan twee jaar oud waren (d = .507), dan wanneer zij ouder waren (d = .195). De andere leeftijdscategorieën (peuter, basisschool en middelbare school) leidden niet tot significante verschillen. Niet-significant waren verder het type familie (d = .584 voor algemene populatie, d = .466 voor risicogroep o.b.v. vragenlijst, d = .365 voor risicogroep o.b.v. risicofactor), type preventie (d = .387 voor preventie gericht op de algemene populatie en d = .611 voor terugdringen van risico’s in de risicogroep), locatie/setting (d = .504 voor thuis, d = .357 voor behandelcentrum, d = .429 voor telefonisch en d =.417 voor digitaal), en de behandelvorm (d =.473 voor opvoeders, d = .405 voor opvoeder(s) met kind(eren), en d = .366 voor opvoeder(s) in een groep).

3.2.3 Specifieke kenmerken: inhoudelijke kenmerken

De moderatoranalyse heeft aangetoond dat enkele specifieke interventiekenmerken van oudertrainingsprogramma’s een significant modererend effecten hadden. Oudertrainingen

(22)

22

die in zijn algemeenheid disciplinerende vaardigheden aanleerden lieten hogere effect sizes zien (d = .484) dan oudertrainingen die geen aandacht besteedden aan het aanleren van disciplinerende vaardigheden (d = .057). Een trend significant effect is gevonden voor de disciplinerende vaardigheid ‘leren kinderen positief te bekrachtigen’, waarbij interventies die deze vaardigheid aanleren gemiddeld een lager effect hebben (d = .262) dan interventies die deze component niet bevatten (d = .522). Oudertrainingen die het monitoren van het kind/supervisie van ouders trachten te verbeteren lieten een groter significant effect zien (d = .520), dan interventies zonder specifieke aandacht voor monitoring (d = .180). Uit de moderatoranalyse blijkt tevens sprake van enkele negatieve effecten van componenten in oudertrainingen. Er is een negatief trend significant effect gevonden voor de disciplinaire vaardigheid ‘leren grenzen stellen’, waarbij interventies die ouders deze vaardigheid aanleren gemiddeld een lager effect lieten zien (d = .283) dan interventies die deze component niet bevatten (d = .533). Een dergelijk negatief modererend effect is te zien voor de component ‘time-out’. Oudertrainingsprogramma’s die het gebruik van time-out aanleren (d = .294) laten gemiddeld een lager effect zien dan interventies die deze component niet bevatten (d = .533). De inhoudelijke kenmerken (vergroten kennis/inzicht, verbeteren attitudes ouders, verbeteren relatie/samenwerking, versterken empowerment, vergroten competentiegevoel, versterken sociaal netwerk), het verbeteren van vaardigheden voor de ouder-kind relatie (algemeen, communicatie vaardigheden, affectie, sensitiviteit en/of responsiviteit en quality-time), verbeteren van persoonlijke vaardigheden van ouders (algemene-, probleemoplossende-, stress regulerende-probleemoplossende-, emotie regulerende-probleemoplossende-, stellen van doelenprobleemoplossende-, coping-probleemoplossende-, cognitieve-probleemoplossende-, luister- en rolmodelvaardigheden) en het stimuleren van vaardigheden van het kind (bevorderen van pro-sociaal gedrag, sociale- en cognitieve vaardigheden) leverden allen geen significante effect sizes op. Interventies die deze specifieke componenten includeren zijn niet effectiever dan interventies zonder deze specifieke componenten.

(23)

23

3.2.4 Specifieke kenmerken: interventie technieken

Het gebruik van huiswerkopdrachten in oudertrainingsprogramma’s bleek als enige interventie techniek een significant modererend effect te hebben op het voorkomen van kindermishandeling. Interventies die gebruik maken van huiswerkopdrachten bleken effectiever (d = .604) dan interventies zonder huiswerkopdrachten (d = .312). Niet-significant waren de interventie technieken: modeling (d = .284 voor ja, d = .472 voor nee), rollenspel (d = .415 voor ja, d = .427 voor nee), practice & rehearsal (d = .434 voor ja, d = .389 voor nee), video-feedback (d = .407 voor ja, d = .501 voor nee), (groeps-)discussie (d = . 359 voor ja, d = .461 voor nee), cognitieve gedragstherapeutische technieken voor ouders (d = .429 voor ja, d = .251 voor nee), aparte instructies voor het kind (d = .424 voor ja, d = .337 voor nee) en aanvullende diensten voor ouders (d = .460 voor ja, d = .150 voor nee).

3.2.5 Individuele oudertrainingsprogramma’s

In tabel 2 zijn onder de contextuele factoren de verschillende preventieve oudertrainingsprogramma’s weergegeven. In de categorie ‘overig’ zijn oudertrainingen onderverdeeld waarvan geen specifieke naam in het artikel was beschreven. De categorie ‘gecombineerd’ bevat de studies die een combinatie van meerdere interventies aangeboden hebben aan de experimentele groep. Enkele individuele oudertrainingen bleken een significant overall effect te hebben: Incredible Years (d = .39), Parents under pressure (PUP) (d = 1,24), SOS help for parents (d = 1.19), Triple P (d = .35), Steps toward effective, enjoyable parenting (STEEP) (d = .73), Turkish early enhancement project (d = .54) en de overige interventies (d = .75). De oudertrainingsprogramma’s met een trend significant modererend effect waren ACTPRSK (d = .372), PriCARE (d = .522), SafeCare (d = .393), PCTT (d = .533). De andere oudertrainingsprogramma’s bleken geen significant effect te hebben op het voorkomen van kindermishandeling.

(24)

Tabel 2 Resultaten moderatoranalyse van preventieve oudertrainingsprogramma’s Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie A: Studie en onderzoeksdesignkenmerken Publicatiejaar 41 123 0.399 (0.261, 0.537)*** -0.023 (-0.048, 0.002) 3.186 (1, 121) .077+ 0.054*** 0.161*** Intent-to-treat Ja (RC) 18 61 0.456 (0.255, 0.656)*** -0.117 (-0.408, 0.174) 0.631 (1, 116) 0.429 0.054*** 0.176*** Nee 21 57 0.339 (0.128, 0.550)** Groepsgelijkwaardigheid gemeten Ja (RC) 36 108 0.632 (0.187, 1.077)** -0.231 (-0.701, 0.240) 0.941 (1, 119) 0.334 0.055*** 0.177*** Nee 4 13 0.401 (0.249, 0.554)***

Land van onderzoek 2.093 (4, 118) 0.086+ 0.053*** 0.154***

Europa (RC) 8 25 0.402 (0.104, 0.700)** Verenigde Staten 19 58 0.235 (0.037, 0.433)* -0.167 (-0.525, 0.191) Canada 2 5 0.661 (0.033, 1.290)* 0.259 (-0.436, 0.955) Australië 4 16 0.719 (0.305, 1.132)*** 0.317 (-0.193, 0.826) Overig 8 19 0.658 (0.348, 0.968)*** 0.256 (-0.174, 0.686) Steekproefkenmerken

Gem. leeftijd ouder 24 74 0.337 (0.182, 0.493)*** 0.008 (-0.023, 0.040) 0.275 (1, 72) 0.602 0.058*** 0.240*** Gem. leeftijd moeder 17 49 0.474 (0.178, 0.770)** -0.021 (-0.054, 0.012) 1.644 (1, 47) 0.206 0.027*** 0.298*** Gem. leeftijd vader 11 33 0.275 (0.171, 0.378)*** -0.013 (-0.032, 0.007) 1.833 (1, 31) 0.186 0.063*** 0.002*** % Culturele minderheid 18 53 0.262 (0.113, 0.410)*** -0.190 (-0.696, 0.315) 0.572 (1, 51) 0.453 0.068*** 0.056***

(25)

25 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Designkenmerken Onderzoeksdesign 7.175 (1, 121) .008** 0.053*** 0.146*** RCT (RC) 31 99 0.319 (0.170, 0.469)*** Quasi-experimenteel 10 24 0.737 (0.467, 1.007)*** 0.417 (0.109, 0.726) Matching Ja (RC) 3 11 0.964 (0.505, 1.423)*** -0.680 (-1.496, 0.136) 2.985 (1, 22) 0.098+ 0.043*** 0.300*** Nee 7 13 0.284 (-0.391, 0.958) Zorg controlegroep 0.386 (7, 112) 0.909 0.055*** 0.203*** Geen zorg (RC) 3 7 0.419 (-0.138, 0.975) Wachtlijst 6 15 0.381 (0.009, 0.752)* -0.038 (-0.707, 0.631) Minimaal contact hulpverlener 1 2 0.468 (-0.496, 1.431) 0.049 (-1.064, 1.162) Gebruikelijke zorg 16 48 0.357 (0.131, 0,582) -0.062 (-0.663, 0.538) Alternatieve bewezen interventie 5 24 0.274 (-0.044, 0.592)+ -0.145 (-0.786, 0.496)

Dropouts/non-completers 1 1 0.485 (-0.551, 1.522) 0.067 (-1.110, 1.243) Doorverwijzen 1 3 0.340 (-0.607, 1.286) -0.079 (-1.177, 1.019) Anders 5 20 0.701 (0.281, 1.121)** 0.282 (-0.415, 0.976) Uitkomstkenmerken Metingtype 2.062 (3, 119) 0.109 0.049*** 0.193*** Zelfrapportage/interview (RC) 33 111 0.402 (0.254, 0.550)*** Melding kindermishandeling 2 2 0.525 (0.094, 0.955)* 0.123 (-0.286, 0.532) Observaties 5 9 0.675 (0.406, 0.944)*** 0.273 (0.028, 0.519)* Rapportage door kind/jeugdige 1 1 0.078 (-0.586, 0.742) -0.324 (-0.979, 0.332)

(26)

26 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Follow-up periode 35 0.439 (0.282, 0.595)*** -0.007 (-0.014, -0.000)* 4.367 (1, 108) 0.039* 0.037*** 0.197***

Effect size type 0.303 (2, 120) 0.739 0.055*** 0.170***

Post-test/follow-up (RC) 13 25 0.381 (0.197, 0.565)*** Post-test – pre-test 26 46 0.446 (0.288, 0.604)*** 0.065 (-0.105, 0.236) Follow up – pre-test 23 52 0.409 (0.249, 0.569)*** 0.028 (-0.129, 0.186) B: Contextuele factoren Type familie 0.669 (2, 120) 0.514 0.054*** 0.176*** Algemene populatie (RC) 6 19 0.584 (0.239, 0.929)**

Risicogroep o.b.v. vragenlijst 7 27 0.466 (0.131, 0.801)** -0.118 (-0.599, 0.363) Risicogroep o.b.v. risicofactor 28 77 0.365 (0.190, 0.541)*** -0.218 (-0.605, 0.169)

Type preventie

Gericht op Algemene populatie

Ja (RC) 11 19 0.387 (0.235, 0,538)*** 0.224 (-0.172, 0.620) 1.256 (1,121) 0.265 0.054*** 0.171***

Nee 30 104 0.611 (0.245, 0.976)**

Terugdringen risico’s risicogroep

Ja (RC) 30 104 0.611 (0.245, 0.976)** -0.224 (-0.620, 0.172) 1.256 (1, 121) 0.265 0.054*** 0.171*** Nee 11 19 0.387 (0.235, 0.538)*** Locatie/Setting Thuis Ja (RC) 22 74 0.504 (0.298, 0.711)*** -0.156 (-0.436, 0.124) 1.220 (1, 121) 0.271 0.054*** 0.169*** Nee 19 49 0.348 (0.159, 0.537)***

(27)

27 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Behandelcentrum Ja (RC) 29 77 0.357 (0.096, 0.619)** 0.089 (-0.222, 0.400) 0.320 (1, 121) 0.573 0.054*** 0.176*** Nee 12 46 0.446 (0.278, 0.615)*** Telefonisch Ja (RC) 4 17 0.429 (0.279, 0.579)*** -0.088 (-0.556, 0.379) 0.140 (1, 121) 0.709 0.054*** 0.176*** Nee 37 106 0.341 (-0.102, 0.783) Digitaal Ja (RC) 2 10 0.417 (0.271, 0.564)*** 0.049 (-0.579, 0.677) 0.024 (1, 121) 0.878 0.054*** 0.178*** Nee 39 113 0.466 (-0.145, 1.078) Behandelvorm Opvoeder(s) Ja (RC) 11 37 0.473 (0.310, 0.637)*** -0.198 (-0.511, 0.116) 1.557 (1, 121) 0.215 0.054*** 0.170*** Nee 30 86 0.276 (0.008, 0.543)*

Opvoeder(s) met kind(eren)

Ja (RC) 15 40 0.405 (0.228, 0.583)*** 0.042 (-0.255, 0.338) 0.078 (1, 121) 0.780 0.054*** 0.177***

Nee 26 83 0.447 (0.210, 0.684)***

Opvoeder(s) in groep

Ja (RC) 27 74 0.366 (0.124, 0.608)** 0.082 (-0.217, 0.380) 0.295 (1, 121) 0.588 0.054*** 0.176***

Nee 14 49 0.448 (0.273, 0.623)***

Leeftijd kind aanvang

Ongeboren (< 2 jaar)

Ja (RC) 10 45 0.507 (0.341, 0.673)*** -0.312 (-0.632, 0.008) 3.732 (1, 117) 0.056+ 0.056*** 0.165***

(28)

28 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Peuter (2 t/m 5 jaar) Ja (RC) 25 72 0.327 (0.087, 0,567)** 0.156 (-0.148, 0.460) 1.034 (1,117) 0.311 0.056*** 0.180*** Nee 15 47 0.483 (0.297, 0.669)*** Basisschool (6 t/m 11 jaar) Ja (RC) 13 32 0.480 (0.301, 0.659)*** -0.171 (-0.486, 0.144) 1.159 (1, 117) 0.284 0.055*** 0.181*** Nee 27 87 0.309 (0.050, 0.568)* Middelbare (>12 jaar) Ja (RC) 4 10 0.450 (0.294, 0.606)*** -0.250 (-0.740, 0.240) 1.022 (1, 117) 0.314 0.055*** 0.182*** Nee 36 109 0.200 (-0.265, 0.664)

Specifieke individuele interventies 1.720 (22, 100) 0.037* 0.055*** 0.110***

ACT-PRSK (RC) 3 6 0.372 (-0.068, 0.812)+ APF 1 2 0.188 (-0.552, 0.929) -0.184 (-1.045, 0.678) Family Foundations 2 3 0.114 (-0.435, 0.664) -0.257 (-0.962, 0.447) Happy Families 1 1 0.400 (-0.412, 1.212) 0.028 (-0.895, 0.951) Incredible Years 6 19 0.389 (0.087, 0.691)* 0.017 (-0.517, 0.551) My Baby and Me 1 3 0.340 (-0.391, 1.071) -0.032 (-0.885, 0.821) NVR 1 6 0.135 (-0.558, 0.827) -0.237 (-1.058, 0.583) PCIT 1 1 0.485 (-0.361, 1.332) 0.113 (-0.840, 1.067)

Play Nicely Program 1 1 0.284 (-0.562, 1.130) -0.088 (-1.041, 0.865)

PMD 1 1 0.610 (-0.206, 1.426) 0.238 (-0.689, 1.165)

PMTO 1 1 0.194 (-0.394, 0.782) -0.587 (-1.509, 0.334)

PriCARE 1 1 0.522 (-0.047, 1.091)+ 0.060 (-0.877, 0.997)

PuP 1 1 1.237 (0.657, 1.817)*** 1.374 (0.508, 2.241)**

(29)

29 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie SafeCare 2 6 0.393 (-0.031, 0.817)+ -0.063 (-0.736, 0.610) Sinuvuyo 1 2 0.368 (-0.182, 0.917) -0.212 (-1.087, 0.663) SOS help 2 3 1.190 (0.704, 1.676)*** 1.099 (0.388, 1.810)** STEEP 1 1 0.729 (0.154, 1.304)* 0.484 (-0.465, 1.433) Triple P 5 19 0.351 (0.083, 0.619)* -0.054 (-0.581, 0.472) TEEP 1 2 0.540 (0.005, 1.074)* 0.111 (-0.752, 0.973) PCTT 1 2 0.533 (-0.007, 1.073)+ 0.096 (-0.777, 0.969) Gecombineerd 4 25 0.203 (-0.085, 0.492) -0.229 (-0.764, 0.306) Overig 4 8 0.751 (0.403, 1.098)*** 0.414 (-0.178, 1.006) C: Structurele kenmerken Duur 0.789 (4,118) 0.535 0.054*** 0.178*** 0 t/m 6 maanden (RC) 32 101 0.464 (0.302, 0.625)*** 7 t/m 12 maanden 2 7 0.045 (-0.597, 0.688) -0.418 (-1.081, 0.244) 13 t/m 24 manden 1 2 0.188 (-0.712, 1.089) -0.275 (-1.190, 0.639) >24 maanden 2 3 0.653 (-0.011, 1.317)+ 0.190 (-0.494, 0.873) Niet gespecificeerd 4 10 0.219 (-0.230, 0.667) -0.245 (-0.721, 0.231)

Minimale duur interventie 14 41 0.480 (0.218, 0.742)*** -0.011 (-0.050, 0.027) 0.356 (1, 39) 0.554 0.053*** 0.206*** Maximale duur interventie 33 103 0.442 (0.269, 0.615)*** -0.001 (-0.011, 0.008) 0.096 (1, 101) 0.758 0.048*** 0.225*** Gemiddeld aantal sessies 24 56 0.388 (0.226, 0.550)*** 0.004 (-0.009, 0.017) 0.350 (1, 54) 0.557 0.036*** 0.126***

Interval Sessies 0.363 (4, 79) 0.834 0.040*** 0.248***

Meerdere per week (RC) 2 5 0.270 (-0.467, 1.007)

Wekelijks 26 77 0.500 (0.294, 0.706)*** 0.230 (-0.535, 0.995) Om de week 2 3 0.659 (-0.093, 1.411)+ 0.389 (-0.664, 1.442)

(30)

30 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Maandelijks 1 2 0.286 (-0.752, 1.325) 0.017 (-1.257, 1.290) Aflopend in intensiteit 1 1 0.984 (-0.151, 2.119)+ 0.714 (-0.639, 2.067) C: Specifieke Kenmerken: Inhoudelijke kenmerken

Vergroting kennis/inzicht kind

Ja (RC) 24 74 0.393 (0.176, 0.611)*** 0.047 (-0.241, 0.334) 0.103 (1, 121) 0.749 0.054*** 0.177***

Nee 17 49 0.440 (0.252, 0.628)***

Verbeteren attitudes ouders

Ja (RC) 13 35 0.410 (0.238, 0.581)*** 0.033 (-0.272, 0.339) 0.046 (1, 121) 0.830 0.054*** 0.177*** Nee 28 88 0.443 (0.190, 0.695)*** Verbeteren verwachtingen Ja (RC) 16 49 0.398 (0.232, 0.565)*** 0.056 (-0.176, 0.288) 0.230 (1, 121) 0.632 0.054*** 0.174*** Nee 25 74 0.454 (0.254, 0.655)*** Verbeteren relatie/samenwerking Ja (RC) 10 20 0.383 (0.222, 0.544)*** 0.155 (-0.175, 0.484) 0.866 (1, 121) 0.354 0.054*** 0.172*** Nee 31 103 0.538 (0.250, 0.825)*** Versterk krachten/empowerment Ja (RC) 12 40 0.447 (0.278, 0.615)*** -0.091 (-0.402, 0.220) 0.336 (1, 121) 0.563 0.054*** 0.175*** Nee 29 83 0.355 (0.094, 0.617)** Vergroten competentiegevoel Ja (RC) 16 64 0.423 (0.241, 0.604)*** -0.006 (-0.229, 0.286) 0.002 (1, 121) 0.965 0.054*** 0.177*** Nee 25 59 0.416 (0.186, 0.646)***

(31)

31 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Ja (RC) 17 60 0.473 (0.288, 0.659)*** -0.126 (-0.410, 0.159) 0.767 (1,121) 0.383 0.054*** 0.173*** Nee 24 63 0.348 (0.132, 0.563)** Ouder-kindrelatie Algemeen Ja (RC) 9 31 0.448 (0.286, 0.609)*** -0.118 (-0.452, 0.217) 0.487 (1, 121) 0.487 0.054*** 0.175*** Nee 32 92 0.330 (0.037, 0.622)* Communicatie Ja (RC) 22 71 0.466 (0.259, 0.673)*** -0.087 (-0.371, 0.197) 0.367 (1, 121) 0.546 0.054*** 0.175*** Nee 19 52 0.379 (0.186, 0.573)*** Affectie Ja (RC) 16 45 0.416 (0.249, 0.582)*** 0.011 (-0.221, 0.244) 0.009 (1, 121) 0.923 0.054*** 0.175*** Nee 26 78 0.427 (0.225, 0.629)*** Quality-time Ja (RC) 10 27 0.399 (0.237, 0.560)*** 0.091 (0.589, -0.243) 0.293 (1, 121) 0.589 0.054*** 0.176*** Nee 31 96 0.490 (0.198, 0.782)** Disciplinerende vaardigheden Algemeen Ja (RC) 6 26 0.484 (0.339, 0.629)*** -0.427 (-0.797, -0.058)* 5.249 (1, 121) 0.024* 0.054*** 0.152*** Nee 35 97 0.057 (-0.283, 0.396) Monitoring/supervisie Ja (RC) 12 45 0.520 (0.361, 0.679)*** -0.341 (0.022, -0.631)* 5.387 (1, 121) 0.022* 0.054*** 0.152*** Nee 29 78 0.180 (-0.064, 0.423) Grenzen stellen Ja (RC) 23 53 0.283 (0.081, 0.485)** 0.250 (-0.024, 0.524) 3.264 (1,121) 0.073+ 0.054*** 0.161***

(32)

32 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Nee 18 70 0.533 (0.348, 0.718)*** Consistent reageren Ja (RC) 4 10 0.416 (0.267, 0.565)*** 0.042 (-0.445, 0.528) 0.029 (1, 121) 0.866 0.054*** 0.177*** Nee 37 113 0.458 (-0.005, 0.921)+ Time-out Ja (RC) 14 40 0.294 (0.134, 0.453)*** 0.373 (0.097, 0.650)** 7.129 (1,121) 0.009** 0.054*** 0.144*** Nee 27 83 0.667 (0.441, 0.893)*** Quite-time Ja (RC) 17 43 0.342 (0.162, 0.522)*** 0.191 (-0.092, 0,473) 1.788 (1,121) 0.184 0.054*** 0.167*** Nee 24 80 0.533 (0.315, 0.750)*** Kalm reageren Ja (RC) 4 11 0.435 (0.286, 0.583)*** -0.155 (-0.638, 0.328) 0.403 (1,121) 0.527 0.054*** 0.175*** Nee 37 112 0.280 (-0.180, 0.739) Positief bekrachtigen Ja (RC) 25 72 0.262 (0.045, 0.479)* 0.260 (-0.019, 0.539) 3.396 (1, 121) 0.068+ 0.054*** 0.161*** Nee 16 51 0.522 (0.346, 0.698)*** Negatief bekrachtigen Ja (RC) 10 28 0.363 (0.204, 0.521)*** 0.238 (-0.087, 0.564) 2.106 (1,121) 0.149 0.054*** 0.166*** Nee 31 95 0.601 (0.317, 0.885)*** Anticiperen hoog-risico Ja (RC) 5 26 0.434 (0.282, 0.587)*** -0.107 (0.612, -0.523) 0.259 (1, 121) 0.612 0.054*** 0.177*** Nee 36 97 0.327 (-0.060, 0.714)+

Alternatieven leren gebruiken

(33)

33 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Nee 14 56 0.405 (0.228, 0.582)*** Persoonlijke vaardigheden ouders Algemeen Ja (RC) 3 6 0.422 (0.280, 0.536)*** -0.032 (-0.359, 0.295) 0.038 (1, 121) 0.846 0.054*** 0.173*** Nee 39 117 0.389 (0.050, 0.729)* Probleemoplossende Ja (RC) 24 70 0.477 (0.255, 0.699)*** -0.096 (-0.385, 0.192) 0.438 (1, 121) 0.509 0.054*** 0.176*** Nee 17 53 0.381 (0.196, 0.565)*** Stressregulatie Ja (RC) 12 29 0.404 (0.236, 0.572)*** 0.056 (-0.259, 0.370) 0.123 (1, 121) 0.727 0.054*** 0.177*** Nee 29 94 0.460 (0.194, 0.726)*** Emotieregulatie Ja (RC) 15 44 0.391 (0.213, 0.569)*** 0.078 (-0.215, 0.371) 0.277 (1, 121) 0.600 0.054*** 0.175*** Nee 26 79 0.469 (0.236, 0.702)***

Stellen van doelen

Ja (RC) 9 27 0.430 (0.269, 0.591)*** -0.045 (-0.388, 0.298) 0.068 (1, 121) 0.795 0.054*** 0.177*** Nee 32 96 0.385 (0.082, 0.688)* Coping Ja (RC) 9 26 0.383 (0.223, 0.542)*** 0.168 (-0.171, 0.508) 0.963 (1, 121) 0.328 0.054*** 0.174*** Nee 33 97 0.551 (0.251, 0.851)*** Cognitieve Ja (RC) 5 11 0.384 (0.236, 0.532)*** 0.294 (-0.130, 0.718) 1.884 (1, 121) 0.172 0.054*** 0.167*** Nee 37 112 0.678 (0.280, 1.075)***

(34)

34 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Luistervaardigheden Ja (RC) 1 2 0.419 (0.275, 0.563)*** 0.049 (-0.871, 0.969) 0.011 (1, 121) 0.916 0.054*** 0.177*** Nee 30 104 0.468 (-0.441, 1.377) Voorbeeld/rolmodel Ja (RC) 8 19 0.438 (0.280, 0.595) *** -0.094 (-0.456, 0.268) 0.265 (1, 121) 0.608 0.054*** 0.176*** Nee 33 104 0.344 (0.018, 0.670)*

Stimuleren vaardigheden kind

Bevorderen pro-sociaal gedrag

Ja (RC) 21 56 0.512 (0.311, 0.713)*** -0.179 (-0.459, 0.101) 1.598 (1, 121) 0.209 0.053*** 0.171***

Nee 20 67 0.333 (0.137, 0.528)**

Bevorderen sociale vaardigheden

Ja (RC) 15 56 0.486 (0.310, 0.661)*** -0.179 (-0.468, 0.110) 1.503 (1, 121) 0.223 0.054*** 0.169*** Nee 26 67 0.307 (0.077, 0.536)** Bevorderen cognitieve vaardigheden Ja (RC) 10 33 0.436 (0.274, 0.599) *** -0.068 (-0.399, 0.264) 0.165 (1, 121) 0.686 0.054*** 0.176*** Nee 31 90 0.368 (0.080, 0.657)* D: Specifieke kenmerken: specifieke technieken Modeling Ja (RC) 29 98 0.284 (0.019, 0.549)* 0.188 (-0.124, 0.500) 1.417 (1, 121) 0.236 0.054*** 0.171*** Nee 12 25 0.472 (0.307, 0.637)*** Rollenspel

(35)

35 Moderator variabelen # Studies # EG Intercept/gemiddelde d (95% BI) β1(95% BI) F (df1, df2)ᵃ pᵇ Level 2 variantie Level 3 variantie Ja (RC) 18 52 0.415 (0.225, 0.605)*** 0.012 (-0.275, 0.298) 0.007 (1, 121) 0.935 0.054*** 0.177*** Nee 23 71 0.427 (0.212, 0.641)***

Oefenen (practice & rehearsal)

Ja (RC) 13 29 0.434 (0.263, 0.604)*** -0.044 (-0.352, 0.263) 0.081 (1, 121) 0.777 0.054*** 0.177*** Nee 28 94 0.389 (0.134, 0.645)** Video-feedback Ja (RC) 6 12 0.407 (0.254, 0.560)*** 0.094 (-0.314, 0.503) 0.209 (1, 121) 0.648 0.054*** 0.176*** Nee 35 111 0.501 (0.122, 0.880)** Huiswerk Ja (RC) 25 91 0.604 (0.381, 0.827)*** -0.292 (-0.572, -0.012)* 4.264 (1, 121) 0.041* 0.054*** 0.156*** Nee 16 32 0.312 (0.142, 0.481)*** (groeps-)Discussie Ja (RC) 25 60 0.359 (0.164, 0.554)*** 0.102 (-0.127, 0.331) 0.780 (1, 121) 0.379 0.054*** 0.169*** Nee 17 63 0.461 (0.293, 0.628)***

CGT technieken voor ouders

Ja (RC) 2 6 0.429 (0.284, 0.575)*** -0.178 (-0.824, 0.467) 0.300 (1, 121) 0.585 0.054*** 0.176***

Nee 39 117 0.251 (-0.378, 0.879)

Aparte instructies kind

Ja (RC) 2 3 0.424 (0.279, 0.570)*** -0.087 (-0.757, 0.583) 0.066 (1, 121) 0.797 0.054*** 0.177***

Nee 39 120 0.337 (-0.317, 0.991)

Aanvullende diensten voor ouders

Ja (RC) 5 19 0.460 (0.311, 0.608)*** -0.309 (-0.721, 0.103) 2.207 (1, 121) 0.140 0.054*** 0.167***

(36)

36

Noot. # Studies = aantal onderzoeken; # EG = aantal effectgroottes; gemiddelde d = gemiddelde effectgrootte uitgedrukt in Cohen’s d; BI =

betrouwbaarheidsinterval; β1 = geschatte regressiecoëfficiënt; df = vrijheidsgraden; Level 2 variantie = variantie in effectgroottes binnen studies; Level 3

variantie = variantie tussen studies. ACTPRSK ACT- raising safe kids, APF Apoyo personal y familiar, FF family foundations program, NVR non-violent resistance program, PCIT parent-child interaction therapy, PMD parents make the difference, PMTO Parent Management Training, Oregon, PriCARE primary child-adult relationship enhancement, PuP parents under pressure, RPRC respected parents & respected children, Sinovuyo Sinuvuyo Caring Families Program for Young Children, SOS help SOS help program, STEEP steps toward effective and enjoyable parenting, TEEP Turkish early enhancement project,

PCTT parents and children talking together, Gecombineerd meerdere interventies gecombineerd aangeboden, Overig interventies zonder specifieke naam

ᵃ Omnibus toets van alle regressiecoëfficiënten in het model. ᵇ p-Waarde van de omnibus toets.

(37)

4. Discussie

Met de huidige meta-analyse is getracht meer inzicht te verkrijgen in componenten die kunnen bijdragen aan de effectiviteit van oudertrainingsprogramma’s ter preventie van kindermishandeling. Een klein significant overall effect is gevonden voor preventieve oudertrainingsprogramma’s (d = .420). Eerdere meta-analyses hebben tevens de effectiviteit van preventieve oudertrainingen in het voorkomen van kindermishandeling aangetoond (e.g. Chen en Chan., 2016; Lundahl et al., 2006; Van der Put et al. 2018). Dat de effecten uit het huidige onderzoek en eerdere meta-analyses naar preventieve oudertrainingen klein zijn, is mogelijk te verklaren vanwege een lage prevalentie van kindermishandeling in zowel risicogroepen als in de generale populatie (Euser et al., 2015). Verschillen tussen de interventie- en controlegroepen voor preventieve interventies zijn hierdoor mogelijk lastiger te vinden, wat resulteert in een lagere statistische power.

4.1 Studie- en designkarakteristieken

Uit de moderator-analyse is naar voren gekomen dat enkele studie- en designkarakteristieken van oudertrainingen een significant modererend effect hebben op het overall effect. Hogere significante effect sizes zijn gevonden voor studies met een quasi-experimenteel design (d= .737) dan in een RCT (d= .319). Dit is in lijn met resultaten uit voorgaande onderzoeken. De meta-analyse van Chen en Chan (2016) naar preventieve oudertrainingen includeerde slechts RCT’s en rapporteerde een lagere overall effect size (d = .296) dan het huidige onderzoek. Ook Euser et al. (2015) vonden slechts een zeer klein effect (d = .13) met RCT’s van kindermishandeling interventies. Strengere onderzoekdesigns lijken dus tot kleinere effect sizes te leiden. Het is belangrijk om RCT’s te includeren omdat anders ten onrechte wordt uitgegaan van een groot effect. RCT’s maken vanwege een gelijke verdeling van participanten over de onderzoeksgroepen gebruik van het beste onderzoeksdesign. Voor de huidige meta-analyse is echter gekozen om tevens

(38)

quasi-38

experimentele designs te includeren omdat er anders te weinig power was om effectieve componenten te bestuderen. Indien quasi-experimentele designs matching toepassen bevatten zij eveneens vergelijkbare controlegroepen en bleken de effect sizes volgens de moderatoranalyse zelfs nog groter (d= .964 matching, d= .284 geen matching).

Het lijkt dat oudertrainingsprogramma’s ter preventie van kindermishandeling effectiever zijn naarmate de follow-up duur toeneemt. Dit komt overeen met de resultaten gevonden door Van der Put et al. (2018). Een mogelijke verklaring van de modererende werking van de follow-up duur is het ‘sleeper effect’. Dit houdt in dat positieve effecten van een interventie mogelijk pas optreden na een langere follow-up periode, in plaats van direct na de interventie (Maurer, Mondloch & Lewis, 2007). Het zou enige tijd kosten voordat aangeleerde vaardigheden uit oudertrainingen die een afname van de kans op kindermishandeling kunnen bewerkstelligen door ouders eigen gemaakt zijn (Van der Put et al., 2018). Bovendien moeten kinderen tevens vaak wennen aan de nieuwe opvoedvaardigheden voordat hun gedrag verbeterd (van Aar, Leijten, Orobio de Castro & Overbeek, 2017). Om het ware effect van de oudertraining te vinden is het daarom belangrijk een langere follow-up te hanteren.

4.2 Effectieve componenten

Uit de moderator-analyse is naar voren gekomen dat enkele componenten van oudertrainingen een significant modererend effect hebben op de preventie van kindermishandeling. Ten eerste is een trend modererend effect gevonden voor de leeftijd van het kind. Indien de kinderen bij aanvang van de oudertraining jonger dan twee jaar waren leek deze effectiever in de preventie van kindermishandeling dan in geval de kinderen ouder waren. In de meta-analyse van Lundahl, Risser en Lovejoy (2006) werd eveneens een groter effect gevonden van interventies op het opvoedgedrag van ouders voor kinderen jonger dan vijf jaar (d = .48) dan voor ouders van kinderen tussen de 6.5-10 jaar (d = .24) en ouder dan

(39)

39

12 jaar (d = .35), al was dit leeftijdseffect niet significant. Jonge kinderen lopen een groter risico op kindermishandeling vanwege hun grote afhankelijkheid van hun ouders (Mutsaers, 2008). De kans op verwaarlozing is het grootst voor kinderen jonger dan drie jaar en de kans op fysieke mishandeling voor kinderen jonger dan vijf jaar (Jones & McCurdy, 1992). Door een hogere prevalentie van kindermishandeling in gezinnen met kinderen jonger dat twee jaar valt de effectiviteit van preventieve oudertrainingen mogelijk beter aan te tonen vanwege een hogere statistische power. Een andere verklaring is dat kindermishandeling mogelijk beter voorkomen kan worden indien de kinderen nog jong zijn, aangezien het opvoedgedrag van ouders dan nog gemakkelijker te beïnvloeden is. Preventieve methodes die geweldloze opvoedingsvaardigheden aanleren en ouders het inzicht brengen hun kinderen niet fysiek te mishandelen kunnen tenslotte het best zo vroeg mogelijk in het leven van het kind plaatsvinden (Knox, 2010).

Daarnaast blijken preventieve oudertrainingsprogramma’s die disciplinerende vaardigheden/management van het gedrag van het kind in het algemeen aanleren kindermishandeling beter te voorkomen dan interventies zonder deze component. De survey van Young, Davis, Schoen & Parker (1998) in de Verenigde Staten wees uit dat 42% van de ouders onvoldoende informatie heeft over hoe ze hun kinderen moeten disciplineren. Fysieke kindermishandeling komt vaak voor wanneer ouders hun kinderen niet goed weten te disciplineren en daarbij denken ouders vaak dat hun kinderen niet goed reageren op geweldloze disciplinerende technieken (Chaffin et al., 2004). Door ouders van informatie over geweldloze discipline vaardigheden te verschaffen kan kindermishandeling beter worden voorkomen (Knox, 2010), wat mogelijk het modererende effect van de component verklaart. Oudertrainingsprogramma’s die de monitoring/supervisie van het kind verbeteren lijken effectiever in het voorkomen van kindermishandeling dan interventies zonder deze component. Een mogelijke verklaring is dat een tekort aan ouderlijke supervisie in

(40)

40

verwaarlozing kan resulteren indien het gedrag van opvoeders een voortdurend risico op fysieke, emotionele en/of psychische schade voor het kind oplevert (Hymel, 2006). Barnett, Manly en Cicchetti (1993) beschouwen het falen van het bieden van- en gebrek aan supervisie tevens als fysieke verwaarlozing. Het aanleren van monitoring/supervisie lijkt uit onderzoek voornamelijk effect te hebben op een afname van de kans op verwaarlozing. Enkele effect sizes uit het huidige onderzoek betroffen tevens (fysieke) verwaarlozing, wat het gevonden modererende effect mogelijk verklaart.

Daarnaast is gebleken dat oudertrainingen die huiswerk includeren significant beter kindermishandeling lijken te voorkomen dan interventies zonder deze component. Kazantzis, Deane, Ronan en L’Abate (2005) onderzochten het effect van huiswerkopdrachten in oudertrainingen met als doel het gedrag van kinderen te verbeteren. Zij stellen dat huiswerkopdrachten effectief zijn vanwege de continue herziening en perfectionering van de opdrachten door ouders, waardoor zij meer competent hun kinderen leren handhaven. Inadequaat opvoedgedrag kan door ouders tevens worden herzien en aangepast. Het gevonden modererende effect van huiswerk op de afname van de kans op kindermishandeling is mogelijk te verklaren vanwege deze herziening van het opvoedgedrag.

In de huidige meta-analyse is tevens een negatief modererend effect gevonden voor de component ‘leren gebruiken van time-out’ en trend negatieve modererende effecten voor de componenten ‘leren om gewenst gedrag van het kind positief te bekrachtigen’ en ‘leren stellen van grenzen’. Dit betekent dat oudertrainingen die deze componenten bevatten minder effectief zijn in het voorkomen van kindermishandeling. Dit is opmerkelijk aangezien deze componenten wel in veel oudertrainingen voorkomen (zie paragraaf 3.1). Een mogelijke verklaring voor het negatief modererende effect van ‘time-out’ is dat het gebruik van de vaardigheden mogelijk niet meteen effectief is, wat te verklaren is aan de hand van het eerder genoemde ‘sleeper-effect’. Mogelijk zijn positieve effecten van deze component pas met een

(41)

41

langere follow-up duur zichtbaar, omdat ouders en kinderen beiden moeten wennen aan de nieuwe vaardigheid. Ouders en kinderen bekrachtigen elkaars gedrag continue, waardoor het mogelijk langer duurt voordat positieve interventie effecten optreden (van Aar et al., 2017). In het begin van het gebruik van time-out verslechterd het gedrag van kinderen juist vaak en kunnen ouders moeilijk omgaan met de stress die een time-out oplevert, waardoor de time-out vaak mislukt (Committee on Pscyhological Aspects of Child and Family Health, 1998). Anderzijds wordt volgens Gershoff (2010) door veel ouders in combinatie met time-out nog steeds fysieke straffen gebruikt, aangezien ouders dit effectiever vinden om medewerking van het kind te bereiken.

In hun meta-analyse vonden Kaminski, Valle, Filene en Boyle (2008) dat de opvoedvaardigheden van ouders meer verbeterden in oudertrainingen die geen positieve bekrachtiging aanleerden (d = .40), dan in oudertrainingen met aandacht voor deze component (d = .38), al was dit niet significant. Dat het aanleren van positieve bekrachtiging in oudertrainingen tevens in de huidige meta-analyse niet effectief is gebleken valt mogelijk te verklaren doordat het aanleren van positieve bekrachtiging niet ingaat op onbekwame disciplinaire (straf) praktijken van ouders (Roberts, Hatzenbuehler en Bean, 1981). Methoden als positieve bekrachtiging worden bovendien vaak onregelmatig toegepast doordat het meer tijd en moeite kost, waardoor ouders vaker toch met fysiek straffen eindigen (Knox, 2010).

Tenslotte lijken oudertrainingen die de component ‘het leren stellen van grenzen’ bevatten minder effectief in het voorkomen van kindermishandeling, wat mogelijk te wijten is aan het feit dat ouders nog onvoldoende worden gewezen op een juiste wijze van grenzen stellen. Zo zouden regels en grenzen sporadisch, grillig en slechts ten voordele van de ouders worden toegepast, wat emotionele mishandeling en verwaarlozing kan veroorzaken (Wolfe & McIsaac, 2011).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij ons op school is er veel aandacht voor de sociale ontwikkeling van kinderen?. Wij maken hiervoor gebruik van de

Kernwaarden zijn leidende waarden die door de hele school en in de contacten met ouders en externe partners zichtbaar zijn of moeten worden. De gedragingen die wij dan in de

Afgelopen vrijdag (10 december) was het Paarse Vrijdag. Afgelopen jaren was dit vooral op middelbare scholen, HBO's en universiteiten een belangrijke dag, maar ook steeds meer

Deze dag is het alternatief voor de Afrikadag die door Corona is komen te vervallen.. De organisatie is in

• Leerkracht en medewerkers van de bij de school betrokken kernpartners kunnen worden uit- genodigd voor overleg binnen deze teams.. • Ouders worden altijd voor besprekingen

Het is belangrijk dat de kinderen eerst weer even kunnen wennen op school dus we zullen niet direct starten met de toetsen zodra de kinderen weer naar school komen.. Door

De school gaat de resultaten van de taal- en rekentoetsen sturen aan het Centraal Bureau voor de Statis- tiek (CBS) (www.cbs.nl), zodat het gebruikt kan worden voor onderzoek naar

Als er bijzonderheden zijn of u heeft vragen gesteld, wordt u samen met uw kind uitgenodigd voor een onderzoek of gesprek bij de jeugdarts of jeugdverpleegkundige.. De jeugdarts