• No results found

De relatie tussen lichamelijke fitheid en de sociaal-economische status

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De relatie tussen lichamelijke fitheid en de sociaal-economische status"

Copied!
58
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE RELATIE TUSSEN LICHAMELIJKE FITHEID EN DE

SOCIALE-ECONOMISCHE-STATUS

Domein: Bewegen, Sport en Voeding Onderzoeksthema: Gezondheid Naam: Tessa Hoogeveen Studentnummer: 500639262 Klas: 4ZB

Opleiding: ALO Amsterdam Eerste gelegenheid Datum: 16 maart 2015 Begeleider: Huib van de Kop

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 2 Samenvatting ... 3 Inleiding ... 4 Methode ... 9 Proefpersonen ... 9 Procedure/werkwijze ... 9 Meetinstrumenten ... 10

Dataverzameling en statistische analyse ... 11

Resultaten ... 13

Discussie ... 20

Conclusie ... 23

Literatuurlijst ... 24

Bijlagen ... 28

Bijlage 1: Brief aan ouders ... 28

Bijlage 2: Protocol ... 30

Bijlage 3: Scoreformulier ... 38

Bijlage 4: Betrouwbaarheid en validiteit van de onderdelen van de Eurofittest ... 39

Bijlage 5: Outputs statistische analyse ... 40

Bijlage 6: Relevante outputs SPSS hoofdvraag ... 47

Bijlage 7: Relevante outputs SPSS deelvraag ... 50

Bijlage 8: Relevante outputs SPSS sociale-economische-status ... 56

Bijlage 9: Bewijs inlevering Euphorus ... 57

(3)

Voorwoord

Ik, Tessa Hoogeveen, studeer aan de Academie voor Lichamelijke Opvoeding. Ik zit in het laatste (vierde) jaar en moest om af te studeren een afstudeeronderzoek schrijven. Omdat mijn stageschool, RSG Enkhuizen, meedoet aan het SALVO (Stimuleren Actieve Leefstijl VMBO-Onderwijs) Project, heb ik ervoor gekozen hier ook aan mee te werken.

Samen met zeven andere vierde jaars studenten heb ik bij alle tweede jaars VMBO leerlingen op zes scholen in West-Friesland de Eurofittest afgenomen. Omdat ik stageloop op het RSG Enkhuizen en zelf alle resultaten snel op orde had, heb ik besloten alleen de resultaten van deze school te gebruiken voor mijn onderzoek. Ik vind het erg interessant om de fitheid te onderzoeken van de school waar ik zelf op heb gezeten en nu ook stageloop.

Ik begon dit onderzoekverslag samen met Folkert Kaagman. Omdat de samenwerking niet helemaal soepel liep, heb ik samen met Huib van der Kop besloten alleen verder te gaan. Hierbij wil ik graag mijn onderzoekdocent, Huib van der Kop bedanken voor de goede hulp die ik heb gekregen tijdens het maken van mijn onderzoeksverslag. Daarnaast wil ik de deelnemende scholen, de proefpersonen en alle betrokken (L.O.) docenten bedanken.

(4)

Samenvatting

Het doel van dit onderzoek was om te kijken of er een relatie is tussen de lichamelijke fitheid en de sociale-economische-status. Daarnaast werd er gekeken of er een verschil is in

lichamelijke fitheid tussen jongens met een onder gemiddelde sociale-economische-status en jongens met een bovengemiddelde status en meisjes met een onder gemiddelde sociale-economische-status en meisjes met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status. Het onderzoek werd gedaan op het RSG Enkhuizen. Er waren 142 leerlingen in de leeftijd van 12,79 tot en met 14,96 jaar bij het onderzoek betrokken. Dit waren 70 meisjes (49,3%) en 72 jongens (50,7%). De kinderen zaten allemaal in de tweede klas van het VMBO TL onderwijs. Om de fitheid van de VMBO leerlingen te meten, is er gebruik gemaakt van de Eurofittest. Het gaat hier om twee onafhankelijke groepen, leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status en leerlingen met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status. Aan de hand van de gegevens werd de independent sample-t-test uitgevoerd.

Er werd een significant verschil gevonden tussen de leerlingen met een onder gemiddelde status en de leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status bij de onderdelen BMI (F=8,551; p=0,033), buikomvang (F=0,586; p=0,019), som van de huidplooien (F=2,089; p=0,040), vertesprong (F=0,294; p=0,043), gebogen arm hang (F=4,771; p=0,016), sprint (F=7,521; p=0,001), reikafstand (F=0,002; p=0,021) en Shuttle Run Test (F=0,190; p=0,025).

Uit dit onderzoek is gebleken dat er een significant verschil is tussen de lichamelijke fitheid van leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status en de lichamelijke fitheid van leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status. De leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status scoren op alle Eurofittesten beter dan de leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status.

Voor de beroepspraktijk word aanbevolen om extra activiteiten in de pauzes en buiten schooltijd aan te bieden. Een voetbalveldje op het schoolplein of extra sportlessen buiten schooltijd, kunnen zorgen voor een actievere leefstijl en dus lichamelijk fittere kinderen.

(5)

Inleiding

Nederlandse jongeren zijn relatief zwaar, niet fit en inactief en dit kost veel geld. De laatste jaren is de prevalentie van overgewicht en obesitas niet alleen in westerse landen toegenomen, maar ook in landen met een opkomende economie is dit een groeiend probleem. De grootste stijging wordt gezien in de Verenigde staten en in Europa in het Verenigd Koninkrijk (Kemper et al., 2003).

Onder de Nederlandse jeugd stijgt de prevalentie enorm. Onder de Nederlandse jeugd heeft bij de jongens 17% overgewicht, bij de meisjes ligt dit percentage op 20% (Hurk, K., Van, Den, et al., 2006), terwijl dit in 1998 nog maar 4% van de jongens en 7% van de meisjes was (Renders et al., 2010). Ook zijn de jongeren van nu minder lichamelijk fit dan vroeger (Runhaar et al., 2010). Volgens de Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen (NNGB) beweegt het merendeel van de jeugd tussen 12 en 17 jaar te weinig. 15,9% van de kinderen tussen de 12 en 17 jaar is inactief (Borghouts & Sporthogeschool, 2010).

Overgewicht ontstaat door een verstoorde balans tussen energie-inname en energieverbruik. Uit een onderzoek uit Engeland (DiGuiseppi, Roberts, & Li, 1997)blijkt dat jongeren tegenwoordig nog maar de helft fietsen ten opzichte van de jongeren 20 jaar geleden. Kinderen eten de laatste jaren niet meer dan eerst, maar bewegen veel minder (Mossel & Rodenberg, 2008). Onderzoek heeft aangetoond dat de energie-inname de laatste jaren niet noemenswaardig is gestegen (Kemper et al., 2003). Wel besteden jongeren tegenwoordig veel meer tijd achter de computer.

Er is aangetoond dat de totale (directe en indirecte) kosten van obesitas 2% tot 7% van de totale gezondheidskosten wereldwijd bedraagt. Op basis hiervan werd geschat dat de directe en indirecte kosten in 2000 bijna 50 miljard dollar bedroegen, waarvan 12% directe en 88% indirecte kosten. Omdat kinderen en adolescenten met overgewicht een grote kans hebben om op latere leeftijd obesitas te krijgen, kunnen de kosten in de toekomst enorm oplopen. Als dit patroon aanhoudt lopen de kosten in 2025 op tot 112 miljard dollar, waarvan 5% direct en 95% indirect (Laeken & Omey, 2011). Hieruit kan geconcludeerd worden dat de overheid dit probleem aan moeten pakken om kosten te besparen.

Obesitas is een chronische ziekte waarbij er een overmatige vetstapeling in het lichaam aanwezig is, dat aanleiding geeft tot gezondheidsrisico’s (Obesitaspoli, 2014). Voor zowel mannen als vrouwen is een hoge bloeddruk de meest voorkomende overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwestie. Maar ook bijvoorbeeld de kans op galblaas-, hart- en

(6)

vaatziekten, artrose, een hoog cholesterolgehalte en diabetes type 2 is groter bij mensen met overgewicht en obesitas (Must et al., 1999). Kinderen met obesitas riskeren een

cardiovasculaire ziekte, diabetes type 1, astma en slaap apneu. Ook is het typisch voor deze doelgroep dat ze op latere leeftijd gewichtsproblemen behouden (Etelson, Brand, Patrick, & Shirali, 2003).

Snelle gewichtstoename tijdens de kindertijd wordt geassocieerd met versnelde groei en vroege puberteitsontwikkeling (Dunger, Lynn, & Ong, 2005).Eerder menarche bij meisjes wordt geassocieerd met een verhoogd risico op volwassen obesitas, type 2 diabetes en borstkanker (Ahmed, Ong, & Dunger, 2009). Uit onderzoek, waarin de relatie tussen fysieke activiteit en de sterftecijfers werd onderzocht, kwam naar voren dat mensen die fysiek actief zijn, minder snel dood gaan. Hieruit kan geconcludeerd worden dat fysiek actieve mensen gezonder zijn dan mensen die niet of minder fysiek actief zijn (Gibbons & Macera, 1996). Volgens de conceptuele benadering van Bouchard, Shephard en Stephens (Vanhees, 2003) beïnvloeden lichamelijke activiteit, lichamelijke fitheid en gezondheid elkaar onderling door factoren als aanleg (endogene factor) en sociale en fysieke omgeving (exogene factor). Het model zegt dat bewegen een directe invloed heeft op de lichamelijke fitheid. Bewegen heeft ook een gunstige invloed op het verloop van diverse aandoeningen (Bouchard, Shephard, & Stephens, 1994).

(Bouchard et al., 1994).

(7)

Onder fysieke activiteit wordt verstaan inspanning in de vrije tijd, beroeps gebonden inspanning en de training, oefening of therapie die gevolgd worden. De lichamelijke fitheid (gezondheid gerelateerd) van een persoon kan worden uitgedrukt in de morfologische, musculaire, cardiorespiratoire en metabole toestand van de persoon, evenals de motorische vaardigheden. De derde term gezondheid, wordt positief uitgedrukt in welbevinden en negatief in mortaliteit of morbiditeit (Vanhees, 2003)

Gezondheid wordt bepaald door de interactie tussen endogene en exogene factoren (Ruwaard & Kramers, 1997). Endogene factoren zijn factoren als geslacht, erfelijke aspecten of

eigenschappen als bloeddruk, cholesterolgehalte en lichaamsgewicht. Exogene factoren zijn bijvoorbeeld fysieke omgeving, sociale omgeving en de leefstijl. Al deze determinanten hebben invloed op onze gezondheid. Een verhoogde kans op obesitas kan dus niet alleen door erfelijke factoren (endogene factoren) veroorzaakt worden. Bij ieder kind met een verhoogde kans op obesitas komt dit door de samenwerking tussen endogene en exogene factoren. Als een kind bepaalde endogene factoren heeft waardoor er meer kans op overgewicht is, kan ervoor gekozen worden de exogene factoren te veranderen, om zo de kans op obesitas te verkleinen. Door lichamelijk actief te zijn, of te worden, verklein je de kans op ziekte (Stear, 2003). Bewegen heeft niet alleen een gunstig effect op de kwaliteit van leven, maar is ook bevorderend tijdens het ziekteproces.

Er is onderzocht dat de invloed, op de hoeveelheid activiteiten van kinderen, van scholen gering is. De activiteiten buiten school zijn belangrijker dan de activiteiten op school (Tanaka, Sekiya, & Tanaka, 2011). Er is echter aangetoond dat interventies op scholen wel degelijk effect hebben op het beweeggedrag van leerlingen. Uit een onderzoek om overgewicht preventieprogramma’s te identificeren komt naar voren dat 86% van de interventies effectief waren, op basis van een statistisch significante vermindering van de Body Mass Index (BMI) of huidplooien van de interventiegroep. De interventies bestonden uit het verminderen van het televisiekijken en het gericht aanpakken van de fysieke activiteit door een fysiek

onderwijsprogramma gecombineerd met onderwijs over voeding (Doak, Visscher, Renders, & Seidell, 2006).

De RSG in Enkhuizen doet sinds dit jaar mee aan het Stimuleren Actieve Leefstijl VMBO-Onderwijs (SALVO) Project. Binnen het SALVO project wordt er onderzoek gedaan naar manieren om een duurzame actieve leefstijl bij VMBO leerlingen te stimuleren, waarbij er op zoek wordt gegaan naar de ‘assets’ van tweedejaars VMBO leerlingen om actief te

(8)

zijn. “Assets kunnen worden omschreven als factoren of middelen die individuen en gemeenschappen tot hun beschikking hebben om bescherming te bieden tegen negatieve gezondheidsgevolgen en daarnaast de gezondheid bevorderen (Harrison, Ziglio, Levin, & Morgan, 2004).” De ‘assets’ worden gekoppeld aan bestaande interventies, deze worden op maat gemaakt en uitgevoerd. Om het effect van de interventies te kunnen meten worden de VMBO leerlingen gemonitord door aspecten van een actieve leefstijl in kaart te brengen. Hierbij wordt gekeken naar de lichamelijke fitheid, de mate van lichamelijke activiteit en de houding/attitude ten aanzien van een actieve leefstijl. De lichamelijke fitheid wordt bepaald met behulp van de eurofittest. De mate van lichamelijke activiteit en de houding ten aanzien van een actieve leefstijl wordt gemeten met een gedragsvragenlijst.

De fysieke omgeving, waarin de jongeren wonen en naar school gaan, beïnvloedt het

beweeggedrag (Tanaka et al., 2011). Kinderen worden uitgenodigd of uitgedaagd om te gaan bewegen door middel van speelplaatsen, aantrekkelijke schoolpleinen of groenvoorzieningen. Volgens het consensus model beïnvloedt de fysieke omgeving voor een groot deel de

lichamelijke activiteit. Een aantrekkelijke fysieke omgeving is van invloed op de hoeveelheid activiteit. Als jongeren lichamelijk actief zijn, is de lichamelijke fitheid beter, wat een betere gezondheid tot gevolg heeft (Vanhees, 2003).

Beperkte financiële middelen van een gezin met een lage sociale-economische-status verlagen de kans om fysiek actief te zijn (Federico, Falese, & Capelli, 2009). Bekend is ook dat

kinderen met een lagere sociale-economische-status een verhoogde kans hebben op obesitas. Dit betekent niet dat een lagere sociale-economische-status per definitie aangeeft dat een kind obesitas heeft (Wide, Middelkoop, Buuren, & Verkerk, 2003).

Daarom luidt de onderzoeksvraag: Is er een verschil in lichamelijke fitheid tussen VMBO leerlingen met een hoge en een lage sociale-economische-status in de leeftijd van 12 tot 14 jaar?

De deelvraag die hierbij hoort luidt: Is er een verschil in lichamelijke fitheid tussen VMBO leerlingen met een hoge en een lage sociale-economische-status in de leeftijd van 12 tot 14 jaar kijkend naar het geslacht?

Verwacht wordt dat er een verschil is in lichamelijke fitheid tussen VMBO leerlingen met een hoge en een lage sociale-economische-status in de leeftijd van 12 tot 14 jaar. De verwachting is dat kinderen uit een laag sociaal-economisch milieu minder fit zijn. Kinderen waarvan de ouders een laag opleidingsniveau hebben, hebben minder kans om fysiek actief te zijn.

(9)

Beperkte financiële middelen van een gezin met een lage sociale-economische-status zijn hier een mogelijke verklaring voor (Federico et al., 2009).

Er wordt ook een verschil verwacht in lichamelijke fitheid tussen jongens en meisjes uit het VMBO onderwijs met dezelfde sociale-economische-status in de leeftijd van 12 tot 14 jaar. Dit omdat onderzoek heeft aangetoond dat jongens fysiek actiever zijn dan meisjes (Dencker & Andersen, 2008). Er wordt dus verwacht dat jongens lichamelijk fitter zijn. Gemiddeld begint de puberteit bij meisjes tussen de 10 en 15 jaar. Meisjes raken gemiddeld één à twee jaar eerder in de puberteit dan jongens (Terpstra & Prinsen, 2009). Jonge kinderen zijn actiever dan kinderen in de puberteit (Takken, 2008). Omdat de puberteitsverschillen onder meisjes groter zijn, word er verwacht dat de verschillen qua lichamelijke fitheid ook groter zijn.

(10)

Methode

Proefpersonen

Het onderzoek werd gedaan op het RSG Enkhuizen. Er waren 142 leerlingen in de leeftijd van 12,79 tot en met 14,96 jaar bij het onderzoek betrokken. Dit waren 70 meisjes (49,3%) en 72 jongens (50,7%). De kinderen zaten allemaal in de tweede klas van het VMBO TL onderwijs. De leerlingen kregen drie uur lichamelijke opvoeding (L.O.) per week.

De Regionale Scholengemeenschap Enkhuizen heeft een VMBO TL, HAVO en Atheneum (met eventueel tweetalig onderwijs) afdeling. Het is een openbare school in de regio West-Friesland, provincie Noord-Holland. Naast kinderen vanuit de stad Enkhuizen, gaan hier ook kinderen uit omliggende dorpen en steden naar school. Naast de reguliere L.O. lessen kunnen de leerlingen uit de eerste en tweede klas kiezen voor de Sportstroom, waardoor zij twee uur extra L.O. krijgen.

Een aantal scholen hebben zelf aangegeven mee te willen doen aan dit onderzoek. Bij andere, gevraagde, scholen heeft de directie toestemming gegeven. Voordat de Eurofittest werd afgenomen op de school is er een brief aan de ouders gestuurd (bijlage 1). Hierin stond waarom de test werd uitgevoerd en waaruit de test bestond. Daarnaast werd er gevraagd om schriftelijk toestemming te geven.

Procedure/werkwijze

Om de fitheid van de VMBO leerlingen te meten, is er gebruik gemaakt van de Eurofittest (Mechelen, Lier, Hlobil, Crolla, & Kemper, 1991). De Eurofittest bestaat uit twee

verschillende onderdelen, antropometrie en de inspanningstesten. Het antropometrische deel van de Eurofittest bevat bepaling van de lichaamslengte staand, lichaamslengte in zit, lichaamsgewicht, buikomvang, heupomvang, het vetpercentage en de Body Mass Index (BMI). De inspanningstesten bestaan uit acht onderdelen ieder met een eigen meetdoel. Verspringen uit stand (explosieve beenkracht), hangen met gebogen armen (duurkracht van de armen), tien maal vijf meter loop (loopsnelheid), reiken in langzit (lenigheid), sneltikken met één hand (armsnelheid), sit-ups (rompkracht), handknijpkracht (statische armkracht) en de Shuttle Run Test (aeroob vermogen).

De metingen zijn verricht in week 40 tot en met week 47 van 2014 (29 september tot en met 21 november 2014). De scholen zijn bezocht door een groep van zeven testleiders met maximaal vier assistenten. Wanneer mogelijk werden alle tweede klassen VMBO op één dag

(11)

gemeten. Op een aantal scholen zijn de metingen over meerdere dagen verdeeld. Ieder lesuur (50 minuten) kwam er één klas naar de gymzaal om de metingen uit te voeren. Het rooster en de planning was van te voren gemaakt, zodat alle leerlingen met gymkleding op tijd aanwezig waren. Ook de docenten en mentoren waren op de hoogte gesteld van de Eurofittest. Voor de testen werd er geen warming-up gedaan. De leerlingen werden door de testleiders in groepjes van drie of vier naar een onderdeel gestuurd. Jongens en meiden werden gescheiden in verband met de antropometrische metingen.

Bij alle inspanningstesten stond één testleider die van te voren was ingelicht over het onderdeel. Alle testleiders gingen te werk, zoals in het protocol (bijlage 2) was aangegeven. Alle leerlingen werden op dezelfde manier getest en kregen ieder evenveel pogingen, zoals in het protocol is aangegeven (aantal pogingen verschild per test). Wanneer alle leerlingen in het groepje het maximaal aantal pogingen uitgevoerd had, werden ze door de testleider naar het volgende onderdeel gestuurd. Het doordraaien had een bepaalde volgorde, zodat armen en benen om de beurt belast werden. Dit om beïnvloeding van de testen te voorkomen.

Alle testleiders hebben een training in Papendal gevolgd over hoe de antropometrische en de inspanningstesten uit gevoerd moesten worden. Hier zijn afspraken gemaakt, zodat overal hetzelfde gemeten werd en er geen fouten werden gemaakt. Omdat de testleiders geoefend hadden en dus ervaren waren met de testen, was één testleider per inspanningsonderdeel voldoende.

De antropometrische testen werden in groepjes van twee of drie testleiders uitgevoerd. Bij de jongens werden de testen door mannelijke testleiders gedaan, bij de meisjes door vrouwelijke. Daarnaast werden de antropometrische testen in een afgeschermde ruimte afgenomen. Beide maatregelen waren om de privacy te bewaren. Er werd gekozen om de antropometrische testen met meer testleiders af te nemen, omdat de tijd voor de testen erg kort was. Met drie testleiders konden de taken verdeeld worden. Op deze manier konden de testen in een korte tijd nauwkeurig uitgevoerd worden.

De behaalde resultaten werden op een van te voren gemaakt formulier (bijlage 3) door de testleiders ingevuld. De leerlingen vulden de naam, geboortenaam, geslacht, school en klas ook op dit formulier in.

Meetinstrumenten

Tijdens het afnemen van de Eurofittest, werd er gebruik gemaakt van het protocol (bijlage 2). De testen hebben hierdoor allemaal een hoge correlatiecoëfficiënt en kunnen daardoor als

(12)

betrouwbaar beschouwd worden (Vrijkotte, Vries, & Jongert, 2007). De betrouwbaarheid van de acht inspanningstesten is redelijk tot goed. Alleen de testen sneltikken met één hand en sit-ups hebben een matige tot goede betrouwbaarheid (bijlage 4) (Vrijkotte et al., 2007). De validiteit van de test sit-ups is slecht tot matig. De validiteit van verspringen uit stand en sneltikken met één hand is matig tot redelijk. Hangen met gebogen armen, reiken in langzit en Shuttle Run Test zijn redelijk valide. Tien maal vijf meter loop is redelijk tot goed valide. De validiteit van handknijpkracht ontbreekt, maar wordt hoog geschat (bijlage 4) (Vrijkotte et al., 2007).

Voor de acht inspanningstesten zijn vier stopwatches, tape, een meterstok, één meetlint, een rekstok, geluidsinstallatie + de Shuttle Run CD, een sneltikbord, een meetbox (Sit &

Reachbox) en een handdynamometer nodig. Daarnaast werden er bij deze testen zes kleine matjes, een kast, vier pylonen en acht wachtbanken (één bank per test) gebruikt. Tijdens het antropometrische deel is een weegschaal, een Seca lengtemeter, een zitbox, een

antropometrisch meetlint en een Harpenden huidplooidiktemeter gebruikt. Ook was er voor iedere leerling één scoreformulier hardcopy aanwezig. Alle testleiders kregen één balpen. Tijdens dit onderzoek werd op alle scholen met dezelfde meetapparatuur gewerkt. Deze meetinstrumenten waren nieuwe materialen en waren goed geijkt. De lokale situatie per gymlokaal was wel verschillend.

Dataverzameling en statistische analyse

De behaalde resultaten van de inspanningstesten en de gegevens van de antropometrische metingen werden, tijdens de les waarin de metingen plaatsvonden, op een van te voren gemaakt formulier (bijlage 3) door de testleiders ingevuld. Aan het eind van de les werden deze formulieren ingenomen en de gegevens in een vooraf gemaakt bestand in Excel

ingevoerd. Deze bestanden werden vervolgens allemaal in één bestand in SPSS 22 ingelezen. Voor het bepalen van de sociale-economische-status van de kinderen werd de postcode gebruikt. De postcode was gelinkt aan een cijfer wat de sociale-economische-status aangaf. Deze cijfers werden onderverdeeld in groepen, onder gemiddeld en bovengemiddeld.. De afkapwaarden voor de onder gemiddelde sociale-economische status zijn 0,0 en lager, de afkapwaarden voor de bovengemiddelde sociale-economische status zijn 0,0 en hoger. Een sociale-economische-status van 0,0 werd gedefinieerd als gemiddeld (deze komen echter in dit onderzoek niet voor). Deze niveaugroepen werden omgezet in cijfers (groep 1 en groep 2), zodat deze in SPSS gezet konden worden.

(13)

Met de formule: gemiddelde – (2 x sd) = >0, is bepaald of de data normaal verdeeld zijn. De data van ‘gebogen armhang’ en ‘sociale-economische-status’ zijn scheef verdeeld (zie bijlage 5). De overige data zijn allemaal normaal verdeeld.

De uitkomstmaat is altijd de lichamelijke fitheid. De indeling van de groepen die werd vergeleken is verschillend. Voor het verschil in lichamelijke fitheid tussen de VMBO leerlingen met een hoge en lage sociale-economische-status in de leeftijd van 12 tot 14 jaar werd de independent sample-t-test gebruikt. Met behulp van deze test is er te zien of er een verschil is in lichamelijke fitheid tussen twee onafhankelijke groepen.

Voor het verschil in lichamelijke fitheid tussen jongens en meisjes uit het VMBO onderwijs met een hoge en een lage sociale-economische-status in de leeftijd van 12 tot 14 jaar werd ook de independent sample-t-test gebruikt.

Er werd een significantieniveau van p <0,05 aangehouden. Wanneer de p-waarde lager dan 0,05 is, wordt de hypothese aangenomen.

(14)

Resultaten

In totaal deden er 142 VMBO leerlingen (100%) van het RSG Enkhuizen mee aan dit onderzoek. De sociale-economische-status is van alle 142 leerlingen bekend. Op de dag van het uitvoeren van de Eurofittest waren een aantal leerlingen afwezig. Hierdoor zijn er een aantal ‘’missings’’. De BMI, huidplooien, buik- en heupomvang werd bij 135 leerlingen (95,07%) afgenomen. Ook het verspringen uit stand, het hangen met gebogen armen, het reiken in langzit, het sneltikken met één hand en de sit ups werd door 135 leerlingen (95,07%) uitgevoerd. Het onderdeel handknijpkracht hebben 134 leerlingen (94,37%) uitgevoerd en de tien keer vijf meter loop is door 133 leerlingen (93,66%) gedaan. Door een blessure konden niet alle leerlingen deelnemen aan deze onderdelen. 104 leerlingen (73,24%) voerden de Shuttle Run Test uit, door tijdgebrek heeft één klas deze test niet kunnen doen.

Verschil in lichamelijke fitheid tussen leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status en leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische status

De relevante SPSS outputs behorend bij de resultaten van de hoofdvraag zijn in bijlage6 toegevoegd.

Van de 142 deelnemende leerlingen heeft 38,0% (n=54) een onder gemiddelde SES en 62,0% (n=88) een bovengemiddelde SES.

Er werd een significant verschil gevonden tussen de leerlingen met een onder gemiddelde SES en de leerlingen met een bovengemiddelde SES bij de onderdelen BMI (F=8,551; p=0,033), buikomvang (F=0,586; p=0,019), som van de huidplooien (F=2,089; p=0,040), vertesprong (F=0,294; p=0,043), gebogen arm hang (F=4,771; p=0,016), sprint (F=7,521; p=0,001), reikafstand (F=0,002; p=0,021) en Shuttle Run Test (F=0,190; p=0,025).

De gemiddelde score van de leerlingen met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel BMI was 18,66 (2,13) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit 19,62 (3,05). De gemiddelde score van de leerlingen met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel

buikomvang was 67,34 cm (9,86) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit 71,01 cm (7,95). De gemiddelde score van de leerlingen met een onder gemiddelde SES bij de som van de huidplooien was 36,02 mm (15,69) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit 42,76 mm (19,93). De gemiddelde prestatie van de leerlingen met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel vertesprong was 161,17 cm (19,58) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit 154,01 cm (20,02). De gemiddelde prestatie van de

leerlingen met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel gebogen arm hang was 16,70

(15)

seconde (13,20) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit 11,45 seconde (10,26). De gemiddelde prestatie van de leerlingen met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel sprint was 19,66 seconde (1,02) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit 20,39 seconde (1,48). De gemiddelde prestatie van de leerlingen met een onder

gemiddelde SES bij het onderdeel reikafstand was 26,62 cm (9,77) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit 22,67 cm (9,56). De gemiddelde prestatie van de

leerlingen met een onder gemiddelde SES bij de Shuttle Run Test was trap 8,36 (2,34) en bij de leerlingen met een bovengemiddelde SES was dit trap 7,24 (2,47).

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de leerlingen met een onder gemiddelde SES en de leerlingen met een bovengemiddelde SES bij de onderdelen heupomvang (F=4,227; p=0,119), sneltikken (F=0,246; p=0,870), sit ups (F=6,121; p= 0,679) en knijpkracht (F=0,000; p=0,138).

In tabel 1 en figuur 1 worden deze gegevens grafisch weergegeven.

Tabel 1: Verschil lichamelijke fitheid leerlingen met een onder gemiddelde

sociale-economische-status en leerlingen met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status.

Leerlingen onder gemiddelde SES: gemiddelde (sd) Leerlingen boven- gemiddelde SES: gemiddelde (sd) P-waarde

Body Mass Index 18,66 (2,13) 19,62 (3,05) 0,033

Buikomvang (cm) 67,34 (9,86) 71,01 (7,95) 0,019 Heupomvang (cm) 85,36 (6,37) 87,32 (8,07) 0,119 Huidplooien (mm) 36,02 (15,69) 42,76 (19,93) 0,040 Vertesprong (cm) 161,17 (19,58) 154,01 (20,02) 0,043 Armhang (sec) 16,70 (13,20) 11,45 (10,26) 0,016 Sprint (sec) 19,66 (1,02) 20,39 (1,48) 0,001 Reikafstand (cm) 26,62 (9,77) 22,67 (9,56) 0,021 Sneltikken (sec) 13,56 (2,46) 13,50 (2,34) 0,870 Sit ups 20,36 (3,03) 20,09 (4,13) 0,679 Knijpkracht (kg) 30,65 (5,54) 29,13 (5,86) 0,138

Shuttle Run Test 8,36 (2,34) 7,24 (2,47) 0,025

Significant verschil tussen leerlingen met een onder- en bovengemiddelde SES: p <0,05. Geen significant verschil tussen leerlingen met een onder- en bovengemiddelde SES: p >0,05.

(16)

Figuur 1: Verschil lichamelijke fitheid leerlingen met een onder gemiddelde

sociale-economische-status en leerlingen met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status.

Verschil in lichamelijke fitheid tussen leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische status en leerlingen met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status, kijkend naar het geslacht

De relevante SPSS outputs zijn behorend bij de resultaten van de deelvraag zijn in bijlage 7 toegevoegd.

Van de 142 deelnemende leerlingen is 50,7% (n=72) jongen en 49,3% (n=70) meisje. Van de jongens heeft 38,9 % (n=28) een onder gemiddelde SES en 61,1% (n=44) een

bovengemiddelde SES. Van de meisjes heeft 37,1% (n=26) een onder gemiddelde SES en 62,9% (n=44) een bovengemiddelde SES.

Er werd een significant verschil gevonden tussen de jongens met een onder gemiddelde SES en jongens met een bovengemiddelde SES bij de onderdelen buikomvang (F=0,023; p=0,046) en reikafstand (F=0,013; p=0,002). 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 G emi dd el de sc ore Onderdelen Eurofittest

Gemiddelde scores Eurofittest RSG Leerlingen

Leerlingen onder gemiddelde SES Leerlingen bovengemiddelde SES

(17)

De gemiddelde score van de jongens met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel buikomvang was 65,00 cm (12,41) en van de jongens met een bovengemiddelde SES was dit 70,10 cm (7,95). De gemiddelde prestatie van de jongens met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel reikafstand 22,63 cm (9,16) en bij de jongens met een bovengemiddelde SES was dit 18,03 (7,93).

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de jongens onder gemiddelde SES en de jongens met een bovengemiddelde SES bij de onderdelen BMI (F=3,419; p=0,120),

heupomvang (F=0,767; p=0,244), de som van de huidplooien (F=2,392; p=0,080),

vertesprong (F=0,164; p=0,312), gebogen arm hang (F=6,831; p=0,192), sprint (F=2,350; p=0,529), sneltikken (F=0,256; p=0,622), sit ups (F=0,352; p=0,076), knijpkracht (F=0,084; p=0,801) en Shuttle Run Test (F=0,125; p=0,868).

In tabel 2 en figuur 2 worden deze gegevens grafisch weergegeven.

Tabel 2: Verschil in lichamelijke fitheid tussen jongens met een onder gemiddelde

sociale-economische-status en jongens met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status.

Jongens onder gemiddelde SES: gemiddelde (sd) Jongens boven- gemiddelde SES: gemiddelde (sd) P-waarde

Body Mass Index 17,83 (1,87) 18,82 (2,87) 0,120

Buikomvang (cm) 65,00 (12,41) 70,10 (7,95) 0,046 Heupomvang (cm) 83,41 (6,42) 85,67 (8,42) 0,244 Huidplooien (mm) 26,74 (13,16) 34,77 (20,75) 0,080 Vertesprong (cm) 164,74 (21,36) 159,36 (20,88) 0,312 Armhang (sec) 18,12 (15,66) 13,61 (9,85) 0,192 Sprint (sec) 19,58 (0,93) 19,79 (1,42) 0,529 Reikafstand (cm) 22,63 (9,16) 18,03 (7,93) 0,033 Sneltikken (sec) 14,19 (2,84) 13,85 (2,65) 0,622 Sit ups 21,22 (2,75) 22,59 (3,20) 0,076 Knijpkracht (kg) 30,19 (6,17) 29,77 (6,84) 0,801

Shuttle Run Test 8,40 (2,74) 8,27 (2,41) 0,868

Significant verschil tussen jongens met een onder gemiddelde SES en jongens met een bovengemiddelde SES: p <0,05.

(18)

Geen significant verschil tussen jongens met een onder gemiddelde SES en jongens met een bovengemiddelde SES: p >0,05.

Figuur 2: Verschil in lichamelijke fitheid tussen jongens met een onder gemiddelde

sociale-economische-status en jongens met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status. Er werd een significant verschil gevonden tussen de meisjes met een onder gemiddelde SES en meisjes met een bovengemiddelde SES bij de onderdelen gebogen armhang (F=0,690; p=0,028), sprint (F=0,952; p=0,000) knijpkracht (F=0,035; p=0,036) en Shuttle Run Test (F=0,005; p=0,001).

De gemiddelde prestatie van de meisjes met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel gebogen armhang was 15,24 sec (10,14) en van de meisjes met een bovengemiddelde SES was dit 9,50 sec (10,35). De gemiddelde prestatie van de meisjes met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel sprint was 19,73 sec (1,12) en van de meisjes met een

bovengemiddelde SES was dit 20,93 sec (1,33). De gemiddelde prestatie van de meisjes met een onder gemiddelde SES bij het onderdeel knijpkracht was 31,16 kg (4,84) en van de

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 G emi dd el de sc ore Onderdelen Eurofittest

Gemiddelde scores Eurofittest jongens

Jongens onder gemiddelde SES Jongens bovengemiddelde SES

(19)

meisjes met een bovengemiddelde SES was dit 28,56 (4,82). De gemiddelde prestatie van de meisjes met een onder gemiddelde SES bij de Shuttle Run Test was trap 8,32 (1,92) en van de meisjes met een bovengemiddelde SES was dit trap 6,20 (2,10).

Er werd geen significant verschil gevonden tussen de meisjes met een onder gemiddelde SES en meisjes met een bovengemiddelde SES bij de onderdelen Body Mass Index (F=4,526; p=0,185), buikomvang (F=3,381; p=0,247), heupomvang (F=3,772; p=0,408), de som van de huidplooien (F=4,489; p=0,207), vertesprong (F=0,659; p=0,064), reikafstand (F=0,014; p=0,083), sneltikken (F=0,000; p=0,592) en sit ups (F=0,402; p=0,054).

In tabel 3 en figuur 3 worden deze gegevens grafisch weergegeven.

Tabel 3: Verschil in lichamelijke fitheid tussen meisjes met een onder gemiddelde

sociale-economische-status en meisjes met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status.

Meisjes onder gemiddelde SES: gemiddelde (sd) Meisjes boven- gemiddelde SES: gemiddelde (sd) P-waarde

Body Mass Index 19,53 (2,06) 20,35 (3,06) 0,185

Buikomvang (cm) 69,77 (5,49) 71,84 (7,95) 0,247 Heupomvang (cm) 87,38 (5,76) 88,81 (7,52) 0,408 Huidplooien (mm) 45,65 (11,92) 50,00 (16,24) 0,207 Vertesprong (cm) 157,46 (17,10) 149,16 (18,11) 0,064 Armhang (sec) 15,24 (10,14) 9,50 (10,35) 0,028 Sprint (sec) 19,73 (1,12) 20,93 (1,33) 0,000 Reikafstand (cm) 30,77 (8,73) 26,87 (9,01) 0,083 Sneltikken (sec) 12,91 (1,81) 13,17 (2,00) 0,592 Sit ups 19,46 (3,09) 17,81 (3,53) 0,054 Knijpkracht (kg) 31,16 (4,84) 28,56 (4,82) 0,036

Shuttle Run Test 8,32 (1,92) 6,20 (2,10) 0,001

Significant verschil tussen meisjes met een onder gemiddelde SES en meisjes met een bovengemiddelde SES: p <0,05.

Geen significant verschil tussen meisjes met een onder gemiddelde SES en meisjes met een bovengemiddelde SES: p >0,05.

(20)

Figuur 3: Verschil in lichamelijke fitheid tussen meisjes met een onder gemiddelde

sociale-economische-status en meisjes met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 110 120 130 140 150 160 170 G emi dd el de sc ore Onderdelen Eurofittest Gemiddelde scores Eurofittest meisjes

Meisjes onder gemiddelde SES Meisjes bovengemiddelde SES

(21)

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te kijken of er een relatie is tussen de lichamelijke fitheid en de sociale-economische-status. Daarnaast werd er gekeken of er een verschil is in

lichamelijke fitheid tussen jongens met een onder gemiddelde sociale-economische-status en jongens met een bovengemiddelde status en meisjes met een onder gemiddelde sociale-economische-status en meisjes met een bovengemiddelde sociale-sociale-economische-status. Uit dit onderzoek is gebleken dat de leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status beter scoren op de onderdelen BMI, buikomvang, som van de

huidplooien, vertesprong, gebogen armhang, sprint, reikafstand en de Shuttle Run test, dan de leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status. Bij de andere vier

onderdelen werd geen significant verschil gemeten.

Er is dus een verschil in lichamelijke fitheid tussen leerlingen met een onder gemiddelde status en leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status.

Ook is gebleken dat de jongens met een onder gemiddelde sociale-economische-status beter scoren op de onderdelen, buikomvang en reikafstand, dan de jongens met een

bovengemiddelde sociale-economische-status. Bij de andere tien onderdelen werd geen significant verschil gemeten. Als laatste is gebleken dat de meisjes met een onder gemiddelde sociale-economische-status beter scoren op de onderdelen, sprint, reikafstand, knijpkracht en de Shuttle Run test, dan de meisjes met een bovengemiddelde sociale-economische-status. Bij de andere acht onderdelen werd geen significant verschil gemeten.

Dat de leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status slechter scoren qua lichamelijke fitheid dan de leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status komt niet overeen met de literatuur. Bekend is dat er een relatie is tussen de

sociale-economische-status en de lichamelijke fitheid. De gezondheid van mensen in lagere sociaaleconomische groepen is over het algemeen slechter dan die van mensen in hogere sociaaleconomische groepen. Een lage sociaaleconomische status leidt via ‘tussenliggende factoren’, zoals een relatief ongezondere leefstijl, minder gunstige werk- en

woonomstandigheden en minder effectieve zorg, tot een slechtere gezondheid (Regionaal Kompas Volksgezondheid Brabant-Zuidoost, 2015). Daarnaast verlagen beperkte financiële middelen van een gezin met een lage sociale-economische-status de kans om fysiek actief te zijn (Federico et al., 2009).

(22)

Daarnaast zijn de data van de sociale-economische-status scheef verdeeld (zie bijlage 5). Van alle 142 leerlingen is er één groep met een hoge sociale-economische-status, deze wijkt af van de sociale-economische-status van de overige leerlingen. Dit zorgt ervoor dat de verdeling iets naar rechts schuift en dus scheef verdeeld is. Een grotere groep proefpersonen uit meerdere sociale milieus kan zorgen voor een normalere verdeling, wat de resultaten bevorderd. Ook de afkapwaarden, die gebruikt zijn voor de onderverdeling van de sociale-economische-status, kunnen invloed hebben gehad op de resultaten. Omdat de afkapwaarden dicht bij elkaar liggen (<0,0 en 0,0>), is het verschil tussen een onder gemiddelde

sociale-economische-status en een bovengemiddelde status erg klein. De piek in de normaalverdeling ligt erg dicht bij de 0,0 (zie bijlage 5). Wanneer de afkapwaarden, <-0,2 is onder gemiddeld en >0,1 is bovengemiddeld waren geweest, waren de resultaten waarschijnlijk anders. Opvallend is, is dat er wel een significant verschil is tussen de data van de onder gemiddelde sociale-economische-status en de data van de bovengemiddelde sociale-economische-status (zie bijlage 8).

Uit dit onderzoek blijkt dat er onder meisjes meer significante verschillen zijn bij de

Eurofittest dan bij de jongens. Gemiddeld begint de puberteit bij meisjes tussen de 10 en 15 jaar. Meisjes raken gemiddeld één à twee jaar eerder in de puberteit dan jongens (Terpstra & Prinsen, 2009). Jonge kinderen zijn actiever dan kinderen in de puberteit (Takken, 2008). Dit onderzoek vond plaatst onder leerlingen tussen de 12 en 14 jaar. Sommige meisjes in het onderzoek verkeren waarschijnlijk dus al in de puberteit, maar andere meisjes nog niet. Er is erg gelet op de juiste uitvoeringswijze van de testen om het onderzoek zo valide mogelijk te maken. Alle testen van de Eurofittest zijn volgens het protocol afgenomen (Mechelen et al., 1991). De validiteit van de testen is redelijk tot goed. Alleen de validiteit van verspringen uit stand en sneltikken is matig tot redelijk en de validiteit van sit ups is slecht tot matig (Vrijkotte et al., 2007). De testen zijn op één dag afgenomen en iedere test werd steeds door dezelfde testleider afgenomen, dit verhoogd de betrouwbaarheid.

De testleiders hebben allemaal een training gehad in het afnemen van de Eurofit testen. Er waren tijdens het meten op het RSG Enkhuizen een aantal studenten die assisteerden, deze werden van te voren kort ingelicht. De uitleg en de uitvoeringswijze van de onderdelen is belangrijk, wanneer dit verschillend is, heeft dit direct invloed op het resultaat (Vrijkotte et al., 2007). De hulp van de assistenten kan dus een nadelig effect op de testresultaten hebben gehad.

(23)

De Shuttle Run test resultaten van één klas missen in dit onderzoek. Dit houd in dat er veel minder bekende scores zijn op de Shuttle Run test, dan de andere Eurofittesten. Ook dit kan van invloed zijn geweest op de resultaten. Wanneer de resultaten van deze klas wel bekend waren, was de gemiddelde score op de Shuttle Run test anders geweest.

De uitleg en de uitvoeringswijze van de onderdelen is belangrijk (Vrijkotte et al., 2007). De volgende keer moeten de testen nog secuurder afgenomen worden. De uitvoeringswijze moet strenger worden gecontroleerd. Daarom moeten alle testleiders, ook de assistenten, de training over het afnemen van de Eurofittest volgen.

Ook moet er volgende keer gebruik gemaakt worden van een groter aantal proefpersonen. Een hoger aantal proefpersonen zorgt voor een betere validiteit van het onderzoek (Drenth & Sijtsma, 2005). Daarnaast zorgt dit voor een normalere verdeling van de data van de sociale-economische-status.

Voor de beroepspraktijk word aanbevolen om extra activiteiten in de pauzes en buiten schooltijd aan te bieden. De fysieke omgeving, waarin de jongeren wonen en naar school gaan, beïnvloedt het beweeggedrag (Tanaka et al., 2011). Kinderen worden uitgenodigd of uitgedaagd om te gaan bewegen door middel van speelplaatsen, aantrekkelijke schoolpleinen of groenvoorzieningen. Een voetbalveldje op het schoolplein of extra sportlessen buiten schooltijd, kunnen zorgen voor een actievere leefstijl en dus lichamelijk fittere kinderen.

(24)

Conclusie

Uit dit onderzoek is gebleken dat er een significant verschil is tussen de lichamelijke fitheid van leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status en de lichamelijke fitheid van leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status. De leerlingen met een onder gemiddelde sociale-economische-status scoren op alle Eurofittesten beter, waarvan acht significant beter, dan de leerlingen met een bovengemiddelde sociale-economische-status.

Ook is gebleken dat de jongens met een onder gemiddelde sociale-economische-status beter scoren op de onderdelen, buikomvang en reikafstand, dan de jongens met een

bovengemiddelde sociale-economische-status. Bij de andere tien onderdelen werd geen significant verschil gemeten. Als laatste is gebleken dat de meisjes met een onder gemiddelde sociale-economische-status beter scoren op de onderdelen, sprint, reikafstand, knijpkracht en de Shuttle Run test, dan de meisjes met een bovengemiddelde sociale-economische-status. Bij de andere acht onderdelen werd geen significant verschil gemeten.

Voor de beroepspraktijk word aanbevolen om extra activiteiten in de pauzes en buiten schooltijd aan te bieden. Een voetbalveldje op het schoolplein of extra sportlessen buiten schooltijd, kunnen zorgen voor een actievere leefstijl en dus lichamelijk fittere kinderen.

(25)

Literatuurlijst

Ahmed, M. L., Ong, K. K., & Dunger, D. B. (2009). Childhood obesity and the timing of puberty. Trends in Endocrinology & Metabolism, 20(5), 237-242.

Borghouts, L., & Sporthogeschool, F. (2010). Inactiviteit bij jongeren. PlayFit Rapport,

Bouchard, C. E., Shephard, R. J., & Stephens, T. E. (1994). Physical activity, fitness, and health: International proceedings and consensus statement. Paper presented at the

International Consensus Symposium on Physical Activity, Fitness, and Health, 2nd, may, 1992, Toronto, ON, Canada,

Dencker, M., & Andersen, L. B. (2008). Health‐related aspects of objectively measured daily physical activity in children. Clinical Physiology and Functional Imaging, 28(3), 133-144.

DiGuiseppi, C., Roberts, I., & Li, L. (1997). Influence of changing travel patterns on child death rates from injury: Trend analysis. BMJ (Clinical Research Ed.), 314(7082), 710-713.

Doak, C., Visscher, T., Renders, C., & Seidell, J. (2006). The prevention of overweight and obesity in children and adolescents: A review of interventions and programmes. Obesity Reviews, 7(1), 111-136.

Drenth, P., & Sijtsma, K. (2005). Validiteit en betekenis. Testtheorie (pp. 328-395). Zeist: Bohn Stafleu van Loghum.

Dunger, D. B., Lynn, A. M., & Ong, K. K. (2005). Effects of obesity on growth and puberty. Best Practice & Research Clinical Endocrinology & Metabolism, 19(3), 375-390.

(26)

Etelson, D., Brand, D. A., Patrick, P. A., & Shirali, A. (2003). Childhood obesity: Do parents recognize this health risk? Obesity Research, 11(11), 1362-1368.

Federico, B., Falese, L., & Capelli, G. (2009). Socio-economic inequalities in physical

activity practice among italian children and adolescents: A cross-sectional study. Journal of Public Health, 17(6), 377-384.

Gibbons, L. W., & Macera, C. A. (1996). Changes in physical fitness and all-cause mortality. JAMA, 273, 1093-1098.

Harrison, D., Ziglio, E., Levin, L., & Morgan, A. (2004). Assets for health and development: Developing a conceptual framework. European Office for Investment in Health and Development, London, , 9.

Hurk, K., Van, Den, Dommelen, P., Van, Wilde, J. A., De, Verkerk, P. H., Buuren, S., Van, & HiraSing, R. A. (2006). Prevalentie van overgewicht en obesitas bij jeugdigen 4-15 jaar in de periode 2002-2004 TNO Kwaliteit van Leven Leiden.

Kemper, H. C. G., Brug, J., Mathus-Vliegen, E. M. H., Seidell, J. C., Stasse-Wolthuis, M., Trijsburg, R. W., & Bosman, W. (2003). Overgewicht en obesitas. ( No. 2003/07). Den Haag: Gezondheidsraad.

Laeken, S., Van, & Omey, E. (2011). De economische impact van obesitas. (). Gent: Universiteit Gent. Retrieved from

http://buck.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/788/270/RUG01-001788270_2012_0001_AC.pdf#page=27

(27)

Mechelen, W., Van, Lier, H., Van, Hlobil, H., Crolla, I., & Kemper, H. C. G. (1991). Eurofit, handleiding met referentieschalen voor 12- tot en met 16-jarige jongens en meisjes in nederland. (). Haarlem: Uitgeverij de vrieseborch.

Mossel, G., Van, & Rodenberg, M. (2008). Handreiking actieve leefstijl voor de onderbouw van het voorgezet onderwijs. (). Enschede: Stichting Leerplanontwikkeling (SLO).

Must, A., Spadano, J., Coakley, E. H., Field, A. E., Colditz, G., & Spadano, J. (1999). The disease burden associated with overweight and obesity. Jama, 282(16), 1523-1529.

Obesitaspoli. (2014). Wat is obesitas? Retrieved from https://www.obesitaspoli.com/wat-is-obesitas

Regionaal Kompas Volksgezondheid BrabantZuidoost. (2015). Mensen met een lage sociaaleconomische status. (). BrabantZuidoost: Regionaal Kompas Volksgezondheid BrabantZuidoost.

Renders, C. M., Halberstadt, J., Frenkel, C. S., Rosenmoller, P., Seidell, J. C., & Hirasing, R. A. (2010). Tackling the problem of overweight and obesity: The dutch approach. Obesity Facts, 3(4), 267-272. doi:10.1159/000319426 [doi]

Runhaar, J., Collard, D. C. M., Singh, A. S., Kemper, H. C. G., Mechelen, W., Van, & Chinapaw, M. (2010). Motor fitness in dutch youth: Differences over a 26-year period (1980–2006). Journal of Science and Medicine in Sport, 13(3), 323-328.

Ruwaard, D., & Kramers, P. G. N. (1997). Volksgezondheid toekomst verkenning 1997: De som der delen. Utrecht: Elsevier/De Tijdstroom.

(28)

Stear, S. (2003). Health and fitness series--1. the importance of physical activity for health. The Journal of Family Health Care, 13(1), 10-13.

Takken, T. (2008). Fysieke activiteit bij kinderen. Zeist: Bohn Stafleu van Loghum.

Tanaka, Y. M., Sekiya, H., & Tanaka, Y. (2011). Effects of explicit and implicit perceptual training on anticipation skills of novice baseball players. Asian Journal of Exercise and Sports Science, 8(1)

Terpstra, K. J., & Prinsen, H. (2009). Puberteit en adolescentie, een verkenning. Pubers van nu! (pp. 16-19) Springer.

Vanhees, L. (2003). Door leefstijl naar gezondheid: De mythe van het bewegen. Leefstijl En Gezondheid,

Vrijkotte, S., Vries, S., De, & Jongert, T. (2007). Fitheidstesten voor jeugd. ( No. 031.10038). Leiden: TNO Kwaliteit van Leven.

Wide, J. A., De, Middelkoop, B. J. C., Buuren, S., Van, & Verkerk, P. H. (2003). Overgewicht bij haagse schoolkinderen. Epidemiologisch Bulletin, 38(4), 12-23.

(29)

Bijlagen

Bijlage 1: Brief aan ouders

Geachte ouders/verzorgers,

<naam school> zet zich in om haar leerlingen een gezond en veilig leerklimaat te bieden, nodig om ze hun eigen talenten te laten ontdekken en zich te ontwikkelen tot zelfstandige jonge mensen met passend werk- en denkniveau. Naast werk- en denkniveau is ook de lichamelijke en sociale gezondheid erg belangrijk. <naam school> schenkt extra aandacht aan de lichamelijke gezondheid door deel te nemen aan het samenwerkingsproject SALVO van de Hogeschool van Amsterdam. Met dit project kunnen wij en mogelijk ook de gemeente en sportverenigingen nog beter activiteiten ondersteunen of organiseren die passen bij de ontwikkeling van de leerlingen. Hiermee sluiten we aan bij wat de leerlingen kennen en kunnen en dus leuk en uitdagend vinden.

De mening van de leerling telt!

Dit kan niet zonder de mening van de leerlingen zelf. Daarom organiseren de school samen met de Hogeschool van Amsterdam een aantal bijeenkomsten. Tijdens deze bijeenkomsten zal uw

zoon/dochter op een leuke interactieve manier zijn/haar mening kunnen geven. De uitkomsten van deze bijeenkomsten worden de komende jaren gebruikt om de leerlingen onder begeleiding

activiteiten te laten ontwikkelen voor zichzelf en leeftijdsgenoten. Daarnaast zal bij uw zoon/dochter gegevens worden verzameld met metingen en vragenlijsten waaruit afgeleid kan worden hoe fit en actief hij/zij is en zich voelt.

Waar en wanneer?

Vanaf september 2014 tot juni 2017 zal dit project op onze school lopen. De metingen en activiteiten vinden plaats op school tijdens de reguliere lessen. De vragenlijst en fitheidsmetingen zullen eind september gedaan worden. Deze metingen zullen de komende 2 jaar altijd rond dezelfde periode worden uitgevoerd. De interactieve bijeenkomsten zullen allen rond november 2014 worden gehouden. De eerste activiteiten verwachten we in het voorjaar van 2015. Deze eerste activiteiten worden met de leerlingen geëvalueerd in het najaar van 2015. Op basis hiervan zullen dezelfde of andere activiteiten plaatsvinden in het voorjaar van 2016.

Privacy en toestemming

Om de privacy te garanderen, worden deze gegevens anoniem verzameld en zijn niet te herleiden naar uw zoon/dochter. Onderdeel van de privacy is ook dat u als de ouders of verzorgers van <naam> , op de hoogte moet zijn en toestemming moet geven dat uw zoon/dochter hieraan deelneemt. Wij horen graag uiterlijk vrijdag 26 september of u instemt met de deelname aan het project en door het onderstaande antwoordstrookje in te leveren bij de mentor van uw

zoon/dochter. Ook kunt u dit per mail aangeven (e-mailadres school of mentor>).

We zijn erg benieuwd naar de mening en ideeën van uw zoon/dochter en zijn/haar aanwezigheid is voor ons erg belangrijk.

Vriendelijke groeten, <naam school>.

(30)

__________________________________________________________________________________

Antwoordstrook

Ik ben op de hoogte dat de school deelneemt aan het project SALVO en weet dat er gegevens van mijn zoon/dochter geheel anoniem worden en niet tot hem/haar herleidbaar worden verzameld en alleen voor wetenschappelijke doeleinden.

Ik geef WEL/GEEN* toestemming dat mijn zoon/dochter deelneemt aan het project en dat gegevens

rondom lichamelijke en gevoelde fitheid worden verzameld. Naam ouders/verzorgers van ………..

* Doorhalen wat niet van toepassing

(31)

Bijlage 2: Protocol

Antropometrie

Het antropometrisch deel van de EUROFITTEST bevat bepaling van de lichaamslengte, het gewicht, het vetpercentage en de Body Mass Index (BMI). Hieronder staan de protocollen samengevat.

Lichaamslengte in stand

Lichaamslengte staand

Doel Meten van de lichaamslengte in stand.

Instructie staand De leerling staat blootvoets met de rug tegen de muur. De leerling wordt gevraagd rechtop te gaan staan. Oog en uitwendige gehoorgang op dezelfde hoogte. De lengte wordt gemeten.

Uitkomstmaat Lengte in cm.

Afronden Hele cm, meetwaarden lager dan 0.5 cm omlaag en meetwaarden hoger dan 0,5 cm omhoog.

Materiaal Seca lengtemeter.

Referentie

waarden Bijlage 1.

Lichaamslengte in zit

Lichaamslengte In zit (toegevoegd)

Doel Meten van de lichaamslengte in zit t.b.v. biologische leeftijd. Instructie staand De leerling zit op de zitbox met de rug tegen de muur.

De handen steunen op de dijen, bilspieren zijn ontgespannen De leerling wordt gevraagd rechtop te gaan zitten.

Oog en uitwendige gehoorgang op dezelfde hoogte. De lengte wordt gemeten.

uitkomstmaat Lengte in cm.

afronden Hele cm.

Meetwaarden lager dan 0.5 cm omlaag en meetwaarden hoger dan 0,5 cm omhoog.

Materiaal Seca lengtemeter, zitbox. Referentie

waarden n.v.t.

Lichaamsgewicht

Lichaamsgewicht

Doel Meten van het lichaamsgewicht.

Instructie De leerling staat met zo min mogelijk kleding op de weegschaal (korte broek en t-shirt, schoenen zijn uit) Uitkomstmaat Gewicht in kg.

Afronden Afronden naar beneden op hele kg. Materiaal Seca weegschaal.

Referentie

waarden Bijlage 2.

(32)

Buikomvang

Buikomvang

Doel Meten van de buikomvang.

Instructie De leerling staat ontspannen.

De meting vindt plaats op de blote huid. De buikomvang wordt gemeten in het midden van de kortste afstand tussen de onderste rib en de iliacale rand

Het meetlint deukt de huid iets in

Het aflezen geschiedt aan het einde van de uitademing

Uitkomstmaat Omvang in cm.

Afronden Afronden naar beneden op hele cm. Materiaal Anthropometrisch meetlint.

Referentie

waarden Niet beschikbaar voor kinderen Deze maat wordt gebruikt om het effect van de interventie te bepalen

Heupomvang

Heupomvang

Doel Meten van de heupomvang.

Instructie De leerling staat ontspannen.

De meting vindt plaats op de hoogte waarop de billen het verst naar achter uitsteken.

Het meetlint deukt de huid iets in Uitkomstmaat Omvang in cm.

Afronden Afronden naar beneden op hele cm. Materiaal Anthropometrisch meetlint.

Referentie

waarden Niet beschikbaar voor kinderen Deze maat wordt gebruikt om het effect van de interventie te bepalen

Vetpercentage

Som van vier huidplooien

Doel Bepalen van het vetpercentage.

Instructie Er worden 4 huidplooien gemeten aan de linker zijde van het lichaam.

De huid wordt tussen duim en wijsvinger stevig opgelicht.

De huidplooimeter wordt 1 cm onder de vingers gezet.

De veer wordt losgelaten.

Er wordt zo snel mogelijk afgelezen.

Tegelijkertijd wordt de huidplooi met de hand vastgehouden.

1. Tricepshuidplooi

Arm ontspannen, de meting vindt plaats aan achterzijde bovenarm op de lijn tussen acromeon en olecranon. De bek van de

(33)

huidplooimeter wordt in verticale richting gehouden.

2. Bicepshuidplooi

Arm ontspannen, de meting vindt plaats aan de voorzijde bovenarm op dezelfde hoogte als tricepsmeting. De bek van de huidplooimeter wordt in verticale richting gehouden.

3. Subscapulaire huiplooi

De meting vindt plaats aan de achterzijde van de romp 1 cm onder het onderste punt van de scapula evenwijdig aan de binnenrand.

4. Suprailiacale huidplooi

De meting vindt plaats aan de zijkant van de romp juist boven de spina iliaca anterior superior. De huidplooi wordt naar voren en binnenwaarts opgelicht onder een hoek van 45 graden.

Uitkomstmaat Dikte van de huidplooi in mm

Afronden Afronden naar beneden op hele mm. Materiaal Harpenden huidplooidiktemeter Referentie

waarden Bijlage 3.

Inspanningstesten

Verspringen uit stand

Verspringen uit stand

Doel Meten van explosieve beenkracht.

Instructie De leerling staat blootvoets achter de afzetlijn met armen gestrekt voor.

Veer door je knieën en zwaai je armen naar achteren.

Zet zo hard mogelijk af en spring zover je kunt. Land op 2 voeten zonder naar voor of achteren te vallen.

Uitkomstmaat Afstand van achterste deel lichaam (meestal hier achterste voet) tot voorkant afzetlijn in cm.

Afronden Afronden op hele cm

Pogingen Twee, direct na elkaar.

Bij omvallen mag een extra poging.

Materiaal 2 dunne matten, tape, meetlint, 1 mtr stok Tips voor

beoordelaar Maak met een stuk tape een afzet lijn op 1 mtr voor de dunne matten. Tape het meetlint naast de mat vast op de grond beginnend bij de voorkant van de afzetlijn. Leg de matten tegen de muur om verschuiven te voorkomen.

Gebruik de 1 mtr stok om de meetwaarden af te lezen

Referentiewaarden Bijlage 4.

(34)

Hangen met gebogen armen

Hangen met gebogen armen

Doel Meten van duurkracht van de armen.

Instructie Iedereen op blote voeten.

Ga met een helper onder de rekstok staan en pak de rekstok op schouderbreedte vast in bovengreep (vingers van je af, duimen om de stok).

De helper staat achter je en pakt je bij de heupen vast.

Op mijn teken trek je je op tot de kin boven de stok komt.

Je medeleerlingen helpt daarbij en laat op mijn teken los, op dat moment begint de test.

Blijf zo lang mogelijk stil hangen, niet spartelen of met je kin op de stok leunen.

De test eindigt wanneer de ogen onder de stok verdwijnen.

Uitkomstmaat Tijd dat de leerling in de juiste positie heeft gehangen in seconden.

Afronden Afronden op 0.1 sec.

Pogingen Een poging

Materiaal Rekstok op halve reikhoogte, stopwatch. Tips voor

beoordelaar Handen niet verder uit elkaar dan schouderbreedte. Hang de rekstok niet te hoog. Bij schommelen de leerling stilhangen.

Moedig de leerling aan. Vertel de score achteraf.

Maak de rekstok regelmatig schoon. Referentie

waarden Bijlage 5.

Tien maal vijf meter loop

10 x 5 meter sprint

Doel Meten van loopsnelheid.

Instructie Iedereen verplicht met sportschoenen aan. Neem de start houding aan met je voorste voet net achter de startlijn.

Na 3,2,1..start ren je naar de andere lijn. Met 2 voeten deze lijn passeren en dan zo snel mogelijk terug naar de startlijn.

Deze ook weer met twee voeten passeren en weer terug.

Met twee voeten achter de lijn anders straftijd.

Je loopt in totaal 5 x heen en weer. Geef een voorbeeld en let daarbij op het keren (pivoteren).

Na het laatste omkeerpunt zo hard mogelijk doorsprinten over de finishlijn.

Ik vertel je tijdens het lopen hoe ver je bent.

(35)

Uitkomstmaat Tijd dat de leerling nodig heeft om een afstand van 5 meter 10 x af te leggen in seconden.

Afronden Afronden op 0.1 sec.

Pogingen Twee pogingen met tussenpauze. Materiaal Tape, meetlint, stopwatch. Tips voor

beoordelaar 0.1 sec straftijd wanneer een voet bij het keren op of voor de lijn. Bij herhaaldelijk verkeerd keren de poging stoppen.

Maak een extra finishlijn enkele meters na de startlijn voor een snelle finish. Instrueer de leerlingen daar te finishen.

Zorg voor voldoende uitloop ruimte Demonstreer de test met accent op pivotdraai.

Let op beide voeten achter de lijn.

Tel elke uitgevoerde cyclus van 2x5 meter hardop.

De test stopt bij passeren van voorste voet over de finishlijn. Schoenen aan. Referentie waarden Bijlage 6. Reiken in langzit Reiken in langzit

Doel Meten van lenigheid.

Instructie Iedereen op blote voeten.

Ga in langzit zitten met je voeten plat tegen de meetbox (hielen en tenen raken de box). Strek je armen naar voren en strek je vingers. Buig voorover en duw met je vingertoppen van beide handen de schuif zover mogelijk van je af.

Houd de eindpositie even vast.

Houd daarbij je knieën steeds gestrekt. Bij duwen met een hand of kromme knieën is de poging ongeldig.

Ik duw op je knieën.

Buig langzaam naar voren zonder schokken. Uitkomstmaat De afstand die de schuif bereikt in cm.

Een score van 15 cm betekent dat de

vingertoppen net zo ver zijn als de voetzolen. Afronden Afronden naar beneden op hele cm.

Pogingen Twee pogingen.

Materiaal Meetbox (Sit & Reachbox), een Zweedse bank.

Tips voor

beoordelaar Twee pogingen achter elkaar met even ontspannen rust.

(36)

De pogingen moeten langzaam worden uitgevoerd, zonder stotende of abrupte bewegingen.

Duw de knieën naar beneden bij iedere poging.

Referentie

waarden Bijlage 7.

Sneltikken met een hand

Sneltikken met een hand

Doel Meten van de armsnelheid.

Instructie Vanuit een kleine spreidstand leg je een hand in het midden van de tiktafel en je andere (voorkeurs)hand op de ronde schijf. Hierbij kruisen de armen.

Tik op mijn startsignaal (3,2,1,…start) zo snel mogelijk de schijven aan tot je mij stop hoort zeggen.

Kijk zo min mogelijk naar de hand die tikt. Na 25 keer heen en weer tikken stopt de test.

Raak de schijven aan, je mag niet met je hand vegen.

Uitkomstmaat Tijd dat de leerling nodig heeft om 50 keer de schijven te raken.

Afronden Afronden op 0.1 sec.

Pogingen Twee pogingen, de beste telt.

Bij schijf missen een extra cyclus bijtellen. Bij meerdere missers of vegen, poging stoppen. Materiaal Testplateau op hoogte instelbaar, stopwatch. Tips voor

beoordelaar Ideale testtafel hoogte is iets boven navelhoogte. Druk de stopwatch in op commando

(3,2,1…)start en concentreer het tellen op de schijf waar de hand ligt. Tel de keren dat de hand de schijf raakt en druk de stopwatch in bij de 25e keer raken.

Laat leerlingen ontspannen tikken zonder dat de ogen de tikhand volgen. Dit werk

vertragend.

Houd enige afstand voor een goed overzicht. Referentie

waarden Bijlage 8.

Sit-ups

Sit-ups

Doel Meten van rompkracht

Instructie Op dit station meten we de rompkracht. Ik doe het een keer voor.

Rechtop zitten, handen gevouwen in je nek.

(37)

Voeten achter de mat knieën 90o gebogen, voeten plat op de grond.

De helper duwt de voeten op de grond. De ellebogen raken de knieën.

Ga na 3,2,1…start achterover met je romp tot je met je schouderbladen de grond raakt.

Kom daarna weer omhoog en raak met je ellebogen je knieën weer aan.

Doe zover mogelijk herhalingen in 30 sec. Ga door tot ik zeg stop.

Houd je handen in gevouwen in je nek en zorg dat je telkens je knieën raakt anders telt de poging niet.

Uitkomstmaat Aantal compleet uitgevoerde sit-ups in 30 sec.

Afronden

Pogingen Een poging.

Materiaal Dunne mat en stopwatch.

Medeleerling als helper. Tips voor

beoordelaar Pogingen waarbij de ellebogen de knieën niet raken of de schouderbladen de mat niet meetellen.

Let op een stevige fixatie van de voeten. Let op 900 buiging van de knieën tijdens de test.

Laat de beweging eerst eenmaal uitvoeren. Tel hardop iedere geslaagde poging. Corrigeer gemaakte fouten tijdens de test. Rouleer met de helper.

Referentiewaarden Bijlage 9.

Handknijpkracht

Handknijpkracht

Doel Meten van statische armkracht.

Instructie Neem de handknijpkrachtmeter in je

voorkeurshand en houd deze gestrekt naast je lichaam.

Houd de wijzerplaat naar buiten gericht. Knijp zo hard je kunt zonder dat de meter je lichaam raakt.

Bouw de kracht langzaam op en houd het maximum even vast.

Uitkomstmaat De trekkracht uitgeoefend op de handdynamometer in kg.

Afronden Afronden op hele kg.

Pogingen Twee pogingen.

Materiaal Handdynamometer.

Tips voor

beoordelaar Reset de handdynamometer voor iedere poging.

(38)

Laat de wijzer naar buiten richten tijdens de test.

Vraag naar de voorkeurshand (werparm/schrijfarm).

De meter mag tijdens de test het lichaam niet raken.

Een tweede poging kan snel na de eerste. Vergeet niet de meter te resetten.

Referentiewaarden Bijlage 10.

Shuttle Run Test

Shuttle Run Test

Doel Meten van het aeroob vermogen.

Instructie De SRT met het uithoudingsvermogen.

Je loopt straks op geluidssignalen (piepjes) van lijn naar lijn.

Zorg dat je op de piep bij de lijn bent aangekomen.

Je raakt de lijn met minimaal een voet. Draai om en loop in een rechte lijn terug. Je moet steeds ietsje harder lopen omdat iedere minuut de piepjes elkaar sneller opvolgen.

Loop niet voor de piepjes uit, ben je te laat loop dan wat sneller.

Als je 2x achter elkaar niet binnen 3 meter van de 20 mtr lijn bent moet je stoppen met de test.

Verlaat dan het veld zonder anderen te hinderen.

Onthoud de laatst vermelde trap en laat deze noteren op je formulier.

Uitkomstmaat De trapscore wordt genoteerd.

Afronden Afronden op de laatst behaalde halve trap.

Pogingen Een poging.

Materiaal Gymlokaal, tape en meetlint, geluidinstallatie, cd-rom of andere geluidsdrager met het SRT protocol.

Tips voor

beoordelaar Test de geluidsinstallatie van te voren. Loop enkele trappen mee met de groep om het tempo aan te geven (blijf naast mij lopen). Niet de test afnemen als de leerling in de week ervoor koortsend ziek is geweest.

Referentie

waarden Bijlage 11.

(39)

Bijlage 3: Scoreformulier

Scoreformulier SALVO

Voornaam: Achternaam: Geslacht: J / M School: __________________________ Geboortedatum: Klas: 1.

Lengte en Gewicht

Lengte totaal: cm Lengte in zit: __ cm

Gewicht: __ kg Buikomvang:______cm heupomvang:_____cm

2.

Som huidplooien

BI: mm TRI mm SS mm CI mm

3.

Vertesprong

Afstand van hiel tot startlijn: cm (hele)

4.

Hangen

Volgehouden tijd hangen met gebogen armen: sec (0.1)

5.

10X5m sprint

Tijd waarbinnen het parcours is afgelegd: sec (0.1)

6.

Sit & Reach

Afstand: cm(hele)

7.

Sneltikken

Benodigde tijd om 25x heen en weer te tikken: sec (0.1)

8.

Sit ups

Aantal in 30 sec: 9.

Handknijpen

Handknijpkracht: kg (hele) 10.

Shuttlerun

Behaalde trap: 38

(40)

Bijlage 4: Betrouwbaarheid en validiteit van de onderdelen van de Eurofittest

(Vrijkotte et al., 2007)

Betrouwbaarheid en validiteit testonderdelen Eurofittest*

Testonderdeel betrouwbaarheid validiteit

correlatie waardering correlatie waardering

1 verspringen uit stand (1 cm) 0.66 - 0.97 redelijk - goed 0.52 - 0.78 matig - redelijk

2 hangen met gebogen armen (0,1 s) 0.74 - 0.98 redelijk - goed 0.72 redelijk

3 10X5 meter loop (0,1 s) 0.62 - 0.96 redelijk - goed 0.62 - 0.85 redelijk - goed

4 reiken in langzit (cm) 0.70 - 0.98 redelijk - goed 0.60 - 0.73 redelijk

5 sneltikken met een hand (0,1 s) 0.46 - 0.91 matig - goed 0.52 - 0.72 matig - redelijk

6 sit ups (aantal) 0.57 - 0.94 matig - goed 0.14 - 0.51 slecht - matig

7 handknijpkracht (kg) 0.66 - 0.96 redelijk - goed ontbreekt hoog geschat

8 Shuttle run test 0.68 - 0.84 redelijk-goed 0.68-0.76 redelijk

(41)

Bijlage 5: Outputs statistische analyse

Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

BMI 135 14,09714212 28,25698989 19,2447461843 2,75652880463 Buikomvang 135 8 95 69,57 8,897 Heupomvang 135 72 111 86,55 7,483 SomHuidpl 135 12 103 40,11 18,617 Vertesprong 135 110 202 156,82 20,071 GebArmhang 135 ,6 60,0 13,515 11,7432 Sprint 133 17,1 24,1 20,108 1,3665 Reikafstand 135 0 42 24,22 9,798 Sneltik 135 8,6 21,6 13,522 2,3777 Situps 135 11 30 20,19 3,725 Knijpkracht 134 16 47 29,72 5,767 ShuttleRun 104 2,5 14,0 7,644 2,4719 SES 142 -,41 ,85 ,1480 ,28926 Valid N (listwise) 99 40

(42)
(43)
(44)
(45)
(46)
(47)

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

puriste teen die invloed van Frans het dit destyds in die taal van Kompanjies- amptenare van Franse woorde gewemel (soos o.a. Yolgens Elzinga se Register by Salverda de

The proposed network was trained and evaluated on follow- up prostate CT scans for image-guided radiotherapy, where the planning CT contours are propagated to the daily CT images

Komt overgewicht meer voor onder volwassenen in de krimpregio’s Parkstad Limburg, Zeeuws- Vlaanderen en Eemsdelta dan onder mensen uit de provincie waarin deze liggen en Nederland

Komt overgewicht meer voor onder volwassenen in de krimpregio’s Parkstad Limburg, Zeeuws- Vlaanderen en Eemsdelta dan onder mensen uit de provincie waarin

GP = general practitioner, EMR = Electronic Medical Record Dean[46] 2016 United States of America A pre-post quasi- experimental study To design a discharge summary

To make this study feasible within the time and space constraints of a master thesis, I will compare two tech companies; Alibaba Group Holding Limited, a

Mean or percentage of authentic experience, purchase intention and behavior for three dishes Authentic experience Purchase intention Purchase behavior* No story Weak story Strong

Für die niederländischen Parteien ist es auch relevant, dass auch neuere Programme untersucht werden (2012 und 2017), auch weil 2017 eine neue Partei, die auch als