CONDOR
AROHAEOLOGIOAL RES
Nijverheidsstraat te Ravels
(gem. Ravels)
Bureauonderzoek en verkennend booronderzoek
T. Deville en D. Mervis
1. Inhoudsopgave ... 3
2. Colofon ...
5
3. Administratieve fiche
... 6
3.1. Administratieve gegevens ... 6
3.2. Omschrijving onderzoeksopdracht ... 8
3.3. Specialisten ... 9
4. Inleiding ... 10
4.1. Onderzoekskader ... 10
4.2. Dankwoord ... 11
4.3. Uitwerking en rapportage ... 11
5. Landschappelijke ontwikkeling ... 12
5.1. Algemeen ... 12
5.2. Geologie, geomorfologie en bodem ... 14
5.3. Historische ligging ... 18
5.4. Archeologische indicatoren ... 20
6. Archeologische trefkans ... 24
6.1. Inleiding ... 24
6.2. paleolithicum - mesolithicum ... 24
5.3. Neolithicum - volle middeleeuwen ... 25
5.4. Late middeleeuwen - nieuwste tijd ... 26
7. Onderzoeksstrategie ... 2 8
8. Veldonderzoek ... 29
9. Conclusie ... 36
9 .2. Beantwoording onderzoeksvragen ... 36
10. Advies ... 39
11. Bibliografie ... 41
12. Lijst met gebruikte dateringen ... 42
Bijlagen
Bijlage 1:
Bijlage 2:
Bijlage 3:
Boorpuntenkaart
Boorstaten
Advieskaart
2. Colofon
Condor Rapporten 154 Nijverheidsstraat te Ravels
Archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek
Auteurs: T. Deville & D. Mervis In opdracht van : IOK
Foto's en tekeningen: Condor Archaeological Research bvba, tenzij anders vermeld Condor Archaeological Research, Bilzen, mei 2014.
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/ of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgevers.
AROHAEOLOGIOAL RES
Condor Archaeological Research BVBA Martenslindestraat 29a
3740 BILZEN
Tel 0032 (0)498 59 38 89 E-mail: info@condorarch.be ,vww.condorarch.be
3. Administratieve fiche
3.1. Administratieve gegevens
Opdrachtgever IOK
Antwerpseweg 1 2440 Geel
Uitvoerder Condor Archaeological Research
bvba
Condor Rapporten 154
Vergunninghouder Niet van toepassing
Beheer opgravingsarchief Condor Archaeological Research
bvba
Beheer roerende archeologische Niet van toepassing monumenten
Proj ectcode/ vergunningsnummer Niet van toepassing
Vindplaatsnaam RA14NIJ Provincie Antwerpen Gemeente Ravels Deelgemeente
/
Plaats Ravels Toponiem Nijverheidsstraat Coördinaten X: 190587 Y: 232401 X: 190733 Y: 232365 X: 190694 Y: 232038 X: 190625 Y:232009 X: 190507 Y: 232067Kadastrale gegevens Afdeling: 1 Sectie: D Nrs.: 761B3,
761H4 en 761K4.
Kadasterkaart 190250 190500
Topografische kaart
3.2.
Omschrijving onderzoeksopdracht
Bevoegd gezag Bijzondere voorwaarden Archeologische verwachting Wetenschappelijke vraagstelling Onderzoeksvorm Plannen opdrachtgeverAgentschap Onroerend Erfgoed
Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor een archeologische prospectie met ingreep in de bodem: Ravels, Nijverheidsstraat
Voor het hele plangebied geldt een hoge verwachting voor kampementen van Jager-verzamelaars uit het paleolithicum tot en met het neolithicum en voor nederzettingsresten en sporen van begraving vanaf het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen.
Welke zijn de waargenomen
horizonten, beschrijving + duiding?
Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden?
Zijn er tekenen van erosie?
Is er sprake ven een o f meerdere begraven bodems?
Op welke diepte wordt het
archeologisch vlak best aangelegd? Zijn er één o f meerder archeologisch
relevante niveaus die aanleiding kunnen geven tot een vervolgonderzoek m proefsleuven o f een vlakdekkend onderzoek?
Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?
Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context (landschap algemeen, geomorfologie, ... )?
Verkennend booronderzoek
Binnen de grenzen van het plangebied wordt het industrieterrein dat ten noorden van het
3.3. Specialisten
Specialisatie
plangebied ligt in zuidelijke richting uitgebreid.
Condor Archaeological Research bvba heeft voldoende specialisatie in huis om het onderzoek tot een goed eind te brengen.
4
Inleiding
4.1. Onderzoekskader
Condor Archaeological Research bvba heeft in opdracht van de I O K een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd aan de Nijverheidsstraat te Ravels. Het onderzoek vindt plaats naar aanleiding van de uitbreiding van het industriegebied ten noorden van het plangebied.
Het plangebied is vandaag de dag grotendeels bebost. In het westen en zuiden zijn parkeerterreinen voorzien voor vrachtwagens. D e totale oppervlakte van het plangebied is 54610 m2•
D e zuidelijke grens van het plangebied wordt gevormd door de weg Geeneinde en de Nieuwe Stationsstraat, de westelijke grens door de Nijverheidsstraat. D e noordelijke grens wordt gevormd door het industriegebied, ten oosten van het plangebied komt een bosgebied voor.
Het bureauonderzoek heeft tot doel o m op basis van de beschikbare gegevens te komen tot een verwachting o f er binnen de grenzen van het plangebied archeologische resten verwacht kunnen worden. O p basis daarvan wordt advies gegeven. In het voorliggend rapport worden de resultaten van het onderzoek beschreven. O p basis hiervan worden aanbevelingen gedaan voor een eventueel vervolgonderzoek. Het verkennend booronderzoek heeft vervolgens tot doel o m het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen door middel van veldwaarnemingen. Hiermee kan de vraagstelling beantwoord worden o f binnen het
plangebied archeologische waarden aanwezig (kunnen) zijn en o f
4.2. Dankwoord
Dankzij de medewerking en het vertrouwen van velen kon er tijdens dit project voortvarend worden gewerkt. In het bijzonder danken we de opdrachtgever IOK, Dhr. C. Verbeeck en Dhr. L. van der Meij van het agentschap Onroerend Erfgoed.
4.3.
Uitwerking en rapportage
Na het veldonderzoek worden de onderzoeksgegevens uitgewerkt en geanalyseerd. Ter afronding van het archeologisch vooronderzoek is het voorliggend eindrapport samengesteld.
5.1. Algemeen
D e ligging en het voorkomen van archeologische vindplaatsen is in hoge mate gerelateerd aan het natuurlijke landschap. Het huidige landschap is het resultaat van een lange en complexe ontwikkeling. Dit landschap is ontstaan onder invloed van verschillende fysische processen die onderling sterk met elkaar verwant zijn, zoals de geomorfologie, de bodem en de hydrologie. D e verschillende landschapstypen die zich hebben gevormd vormen de basis voor het archeologische verwachtingsmodel. De laatste 5500 jaar heeft de mens een grote invloed uitgeoefend op het landschap. Vooral de laatste 150 jaar heeft de mens het landschap weten aan te passen aan zijn behoeften en is het landschap dan ook langzaamaan minder bepalend geworden voor de inrichting en het gebruik hiervan.
Afbeelding 1: Topografische kaart van het plangebied (roze kader) en omgeving'. 1 NGI, 2008.
Afbeelding 2: Luchtfoto van het plangebied (roze kader) en omgeving2.
5.2. Geologie, geomorfologie en bodem
Geomorfologisch gezien ligt het onderzoeksgebied op de cuesta van de Kempen. Deze vormt de waterscheiding tussen het Schelde-Netebekken enerzijds en het Maasbekken anderzijds. De cuestarug daalt geleidelijk aan naar het noorden toe. Het landschap is vlak tot licht golvend. Het licht golvend karakter van het landschap is ondermeer het gevolg van de restanten van stuifzandmassieven. Deze zijn simultaan ontstaan gedurende de Jonge Dryas en het Holoceen. Het zand is opgewaaid uit de "Pré-Scheldevallei" en uit het dekzandgebied. Het verstoven zand is ondermeer afgezet als paraboolduinen en lengteduinen. De meeste zijn echter door latere menselijke activiteiten verdwenen3.
Volgens de Kwartair geologische kaart komen binnen het plangebied en de wijde omgeving rondom afzettingen van de Formatie van Wildert voor die gelegen zijn op afzettingen van de Formatie van Ravels en het Lid van Turnhout (qfbeelding 3 , code 15). D e afzettingen behorende tot de Formatie van Wildert zijn zanden, van eolische oorsprong, die zijn afgezet in de koudste en droogste fase van de Weichsel-ijstijd. D e eenheid wordt gekenmerkt door vrij goed gesorteerd zwak lemig kwartshoudend zand. Dit zand werd vanuit het Noordzeebekken en de brede rivierbeddingen van Maas en Rijn meegevoerd. Afhankelijk van de korrelgrootte verplaatste de bodemdeeltjes zich oppervlakkig (zand) dan wel in suspense. Hierdoor wordt het noordwesten van België gedomineerd door zandige afzettingen en komen lössafzettingen, gekenmerkt door een uitermate kleine korrelgrootte verder zuidwaarts voor.
D e afzettingen die deel uitmaken tot de Formatie van Ravels zijn van fluviatiele oorsprong waarvan de opbouw sterk varieert van plaats tot plaats. D e afzettingen zijn zandig met doorgaans kleiige humeuze lagen. De afzettingen variëren in korrelgrootte van halffijn tot grof. Soms komt ook grind voor, verspreid o f afgezet in laagjes van één o f meerdere keien dik. O p basis van onderzoek is gebleken dat de afzettingen afkomstig zijn van rivieren behorende tot het Scheldebekken.
O p grotere diepte, waarschijnlijk rond 10 m - mv o f dieper komen afzettingen deel uitmakende van het Lid van Turnhout voor. Dit zijn sedimenten afgezet binnen een door getijden gedomineerd estuarium. Het is bijgevolg een afwisseling van zuiver estuariene afzettingen tot door getijden beïnvloedde fluviatiele afzettingen. De zandige afzettingen hebben een korrelgrootteverdeling van zeer fijn tot halffijn. Klei en in mindere mate silt is aanwezig in de vorm van laagjes o f lenzen. In de kleilagen zijn uitdrogingsscheuren en bioturbaties herkenbaar. O p verschillende niveaus zijn begroeiinghorizonten vastgesteld.
Legende
0 Eolische afzettingen op Lid van Turnhout en Lid van Rijkevorsel 0 Eolische afzettingen op Formatie van Ravels en Lid van Turnhout
D Eolische afzettingen op fluviatiele afzettingen (soms lemig) en Lid van Turnhout Eolische afzettingen op Lid van Turnhout en Lid van Rijkevorsel
Eolische afzettingen op fluviatiele afzettingen (soms lemig) en Lid van Turnhout
U Eolische afzettingen op fluviatiele afzettingen (fijn zand) en Lid van Turnhout
Afbeelding 3: Kwartair geologische kaart van het plangebied (roze kader) en omgeving.
Volgens de bodemkaart van België (afbeelding
4)
komen binnen het plangebied drie bodemklassen voor. Deze kunnen verder onderverdeeld worden binnen twee groepen,enerzijds de bebouwde zone (afbeelding 4, code OB) die gelegen is in het zuidoosten van het plangebied en anderzijds de rest van het plangebied waarbinnen zandige bodems met een duidelijke humus e n / o f ijzer B-horizont voorkomen. Bebouwde zones werden tijdens de bodemkarting in de jaren '60 en '70 niet onderzocht. O p basis van de aangrenzende bodemeenheden wordt een Zcgb- dan wel een Zdgb-bodem verwacht.
D e laatste groep wordt op basis van de drainageklassen opgedeeld in twee groepen namelijk de matig droge gronden (afbeelding 4, code Zcgb) die het centrale deel domineren en de matig natte gronden (afbeelding 4, code Zdgb) die voorkomen in het noordelijke deel, de uiterst zuidoostelijke hoek en de uiterst zuidwestelijke zijde van het plangebied.
Deze bodems staan ook wel bekend als podzolbodems. Wanneer de neerslag de verdamping overtreft, kan organische stof, al dan niet samen met ijzer en aluminium, uit de bodemtop oplossen en naar beneden uitspoelen. Als gevolg van deze uitspoeling ontstaat een bodemhorizont waaruit deze stoffen (gedeeltelijk) zijn verdwenen, de E-horizont. Deze E-horizont ligt veelal meteen onder de bouwvoor. Onder bepaalde omstandigheden kunnen -een deel van- de uitgespoelde stoffen onder deze uitspoelingslaag weer worden afgezet in een inspoelingshorizont, de B-horizont. Naar beneden toe nemen de ingespoelde humus- e n / o f ijzerdeeltjes sterk af, de BC-horizont. Het resultaat is een podzolprofiel o f podzolbodem. D e hier onder liggende C-horizont is het oorspronkelijke moedermateriaal, waar geen bodemvorming heeft plaatsgevonden.
Podzolgronden komen voor op (relatief) goed ontwaterde zandvlaktes- en ruggen. Deze ontwaterde toestand (diepe grondwatertafel) is noodzakelijk omdat anders de bodemdeeltjes niet kunnen migreren. Dit wil echter niet zeggen dat er geen podzolgronden in laagtes voorkomen. Veldpodzolg r onden, een type podzolg r ond dat gekenmerkt wordt door een erg dunne zone waarbinnen bodemvorming heeft plaats gegrepen, komen voor in dekzandlaagten en vormen vaak associaties met beekeerdgronden langs beekdalen. D e textuur van de ondergrond bestaat vaak uit fijn tot iets lemig dekzand. Vanwege de problemen met de vochthuishouding zijn deze gronden meestal niet geschikt voor akkerbouw.
Het moedermateriaalvariant dat zich achter de bodemlegenda bevindt ... b wijst op de aanwezigheid van matig zand in de ondiepe ondergrond.
190500 191000 191500
190000 190500 191000 191500
Legende
0 0B: Bebouwde zones
0 ON: Opgehoogde gronden
[ ] Zbgb: Droge zandbodem met duidelijke ijzer e/o humus B horizont op zandleem Zcg: Matig droge zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont 0 Zcgb: Matig droge zandbodem met duidelijke ijzer e/o humus B hor. op zandleem
D Zcgy: Matig droge zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (zwaar) Zdg: Matig natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont L l Zdgb: Matig natte zandbodem met duidelijke ijzer e/o humus B hor.op zandleem 0 Zdgy: Matig natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (zwaar) 0 Zecy: Natte zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (zwaar 0 Zeg: Natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont
0 Zegb: Natte zandbodem met duidelijke e/o humus B horizont op zandleem D Zfg: Zeer natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont
7 Zfgb: Zeer natte zandbodem met duidelijke ijzer e/o humus B horizont op zandleem
Afbeelding 4: Bodemkaart van het tracé (rode lijn) en omgeving4.
5.3. Historische ligging
Voor de beschrijving van de historische bronnen zijn de F errariskaart uit 1789, het primitief kadaster (1841) en de kaart van Vandermaelen uit 1841-1853 nader bekeken. Latere schetsen worden niet weergegeven gezien het feit dat deze weinig nieuwe informatie opleverden.
O p de kaart van Ferraris (afbeeldin g 5) ligt het plangebied binnen een uitgestrekt heidegebied. Dit gebied werd doorsneden door wandelwegen en kleine veldwegen. Eén van deze wegen doorsnijdt het plangebied. O p circa een kilometer ten noorden, zuidwesten en zuidoosten worden vennen weergegeven.
Afbeelding 5: Ferrariskaart met aanduiding van het onderzoeksgebied (roze kader) en omgeving.
Circa een halve eeuw later, in 1841 geeft het primitief kadaster (afbeelding 6) een nagenoeg zelfde beeld weer. D e omgeving van het plangebied is nog steeds heidegebied dat doorsneden wordt door wegen. O o k de toponymie toont dit aan (bijvoorbeeld: " N oord-bosch-ven-heyde", "Oost-gelsche-lage-heyde", ''W egmeer-heyde"). Opvallend is dat het wegenpatroon volledig verschilt met dit een halve eeuw eerder. Het antwoord moet gezocht worden in het feit dat de kaart van Ferraris voor
de onbebouwde gebieden vaak foutief is. Tenslotte geeft de kaart ook nog een ven aan op circa 300 m ten oosten van het plangebied.
0 0 0 -190000 Condor. april 2014 190500
..
l l -· - . :---·{:.:::...'::·:.··· .--191000 meter g 0Afbeelding 6: Uitsnede uit het primitief kadaster met aanduiding van het plangebied (roze kader).
D e kaart van Vandermaelen (afbeelding 7) geeft eenzelfde beeld weer. Het kronkelend pad is recht getrokken en loop in het zuiden door het plangebied. Mogelijk gaat het hier om een kleine kaartfout en gaat het reeds om de huidige weg Geeneinde die ten zuiden van het plangebied loopt. D e kaart van Vandermaelen geeft tevens een ven weer ten zuiden van deze weg.
Afbeelding 7: Detailuitsneden uit de kaart van Vandermaelen.
5.4. Archeologische indicatoren
Volgens de data beschikbaar in de Centraal Archeologische Inventaris (CAI, afbeelding
8)
zijn er in een straal van 1 kilometer rondom het plangebied dertien meldingen bekend. Alle meldingen dateren uit het mesolithicum uitgezonderd enkele fragmenten van een gepolijste bijl (CAI Inventarisnr. 105.457) die van neolithische oorsprong is. D e aanwezigheid van mesolithische resten is niet verbazingwekkend te noemen. De noorderkempen staan bekend om hun rijkheid aan vindplaatsen uit deze periode. Maar liefst 60 % van alle bekende mesolithische vindplaatsen zijn gesitueerd in de kempen5• D e aanleiding voor de rijkheid vormen het intensieve onderzoek ernaar en de vlakke topografie waardoor er weinig watererosie en -sedimentatie heeft plaats gevonden. Hierdoor zijn de sites ondiep bewaard. Door deze ondiepe bewaring in combinatie met een arme bodem, waardoor er grote bos en heidegebieden aanwezig zijn, zijn de sites goed bewaard.D e locatiekeuze van de mesolithische kampementen wordt bepaald door de topografische condities en de aanwezigheid van water. Alle vindplaatsen zijn gesitueerd op, o f op de flanken van, de dekzandruggen in de onmiddellijke nabijheid van een ven.
Naast het CAI werd ook contact opgenomen met dhr. C. Verbeeck met de vraag o f er nog sites o f vindplaatsen bekend zijn die momenteel nog niet binnen het CAI bekend zijn. Voor de regio is het CAI erg accuraat en zijn er geen nieuwe vindplaatsen bekend.
CAI
Periode
Archeologische resten
inventarisnummer
105460
Mesolithicum•!•
Spitsen•!•
Trapezia•!•
Kernrandklingen ♦:♦ Afslagen•!•
Klingfragmenten•!•
Eindschrabbers105457
Mesolithicum•!•
Microlieten•!•
Schrabbers•!•
Kernen en kernrestenNeolithicum
•!•
Fragmenten van gepolijste bijlen105458
Mesolithicum•!•
V ondstmateriaal lithischmateriaal
105459
Mesolithicum•!•
Vondstconcentratie lithischmateriaal
105462
Mesolithicum•!•
Spitsen•!•
Driehoeken105480
Mesolithicum•!•
Vondstconcentratie bestaande uit921
artefacten en856
debitageproducten
105964
Mesolithicum•!•
Archeologische opgraving■
Microklingen■ Kernen
■ Debitagemateriaal
■ Afslagen, Klingen,
eindschrabbers en stekers
■ Microlieten
105966
Onbepaald Opgebruikte kernMicrokling
106374
Mesolithicum Microlieten Klingen Schrabbers Kernfragment Afslagen106377
Mesolithicum Microlieten Klingen Schrabbers Kernfragment Afslagen106379
Mesolithicum Microlieten Trapezia Afslag Schrabbers Pijlsneden106380
Mesolithicum Microlieten Klingen Schrabbers Kernfragment Afslagen Spitsen158450
Onbepaald AfslagenAfbeelding 8: Uitsnede uit de Centraal Archeologische Inventaris met aanduiding van het plangebied (roze kader).
6. Archeologische trefkans
6. 1. Inleiding
Ondanks dat het archeologisch erfgoed vaak uniek en locatiespecifiek is, kunnen er interregionaal patronen worden herkend in de locatiekeuze voor nederzettingen en begraafplaatsen. Deze locatiekeuzes zijn vaak periodegebonden en hangen nauw samen met de aanwezigheid van voedsel en drinkbaar water en de economische exploitatie van het landschap. Er kan dus op basis van geomorfologische en bodemkundige kaarten, gecombineerd met kwantitatieve gegevens uit bijvoorbeeld het CAI, een verwachting worden opgesteld aangaande de trefkans van archeologische resten.
6.2.
paleolithicum
-
mesolithicum
Als woon- en verblijfplaats kozen de jager-verzamelaars uit het paleolithicum en mesolithicum vaak voor de hoger liggende terreingedeelten in het landschap en gradiëntzones, in de buurt van water. Voor de dorst te lessen was men namelijk afhankelijk van open water. Daarnaast was men aangewezen op de trek van het wild om, naast het verzamelen van planten en vruchten, in z'n voedselvoorziening te voorzien. D e trekroutes, alsook de transportroutes lagen in de beek- en rivierdalen. Ter plaatse van deze beekdalen, en op de aangrenzende gradiëntzones alsook in de nabijheid van vennen was er een grote biodiversiteit.
Dergelijke vuursteenvindplaatsen kunnen zowel bestaan uit basisnederzettingen met een oppervlakte tussen 200 en 1.000 m2, o f van zeer geringe afmetingen zijn, en hoeven nauwelijks meer te zijn dan de neerslag van een enkele (jacht)activiteit o f een kortstondig kamp. D e omvang hiervan kan beperkt zijn tot enkele (tientallen) vierkante meters. Deze vindplaatsen kenmerken zich door een oppervlakkige vondstspreiding en zijn bijgevolg erg gevoelig voor bodemverstorende activiteiten. Bij alle vindplaatsen in de omgeving van het plangebied zijn er op verschillende plaatsen intacte podzolprofielen vastgesteld. D e vorming van een podzol is uiteraard posterieur aan de depositie van de steentijdartefacten, maar er kan uitgegaan worden dat het niveau van waaruit de podzol zich gevormd heeft het vroeg-holocene oppervlak benadert. Hierdoor worden laat-paleolithische en mesolithische vindplaatsen altijd in
de E- en B-horizont van een podzolbodem vastgesteld. De bewaringstoestand van de bodems is bijgevolg een goede graadmeter voor de gaafheid van de ruimtelijke structuur van de site, een belangrijke factor in de waardering van een vindplaats. Sporen van begraving uit deze periode zijn tot op heden zo zelden aangetroffen, dat het niet mogelijk is hiervoor een trefkans op te stellen.
In de nabijheid van het plangebied zijn er dertien vindplaatsen bekend.
Op basis van deze vindplaatsen kan geconcludeerd worden dat ze stelselmatig gelegen zijn op dekzandruggen en lokale verhogingen in het landschap vlak langs vennen.
Ter hoogte van het plangebied is het reliëf iets minder uitgesproken dan ten oosten ervan, maar binnen het zuidelijke deel van het plangebied is een duidelijke verhevenheid vast te stellen op de topografische kaarten. Zowel ten westen, noordwesten als ten zuiden van het plangebied zijn vennen bekend en dit op een afstand van maximaal enkele honderden meters. Bijgevolg kan aan het plangebied een hoge trefkans worden toegekend. Enkel voor de uiterst zuidelijke en zuidwestelijke zone, waar gebouwen en wegenis zijn aangelegd wordt de kans eerder klein geacht op de aanwezigheid van deze resten, maar zelfs in lokale depressies kunnen de resten niet uitgesloten worden.
5.9. Neolithicum - volle middeleeuwen
Vanaf het neolithicum wordt het nomadenbestaan van de jager-verzamelaars geleidelijk aan vervangen door semi-sedentaire nederzettingen en later door sedentaire nederzettingen. Dit was een proces dat vele eeuwen in beslag heeft genomen en dat zeer geleidelijk aan, regio per regio, werd toegepast. In de beginperiode combineert men eigen teelt met het jagen en verzamelen maar geleidelijk aan stapt men over op landbouw en veeteelt.
De nederzettingen worden vanaf nu gekenmerkt door permanente woonstalhuizen die soms diep in de grond gefundeerd waren. Waterputten worden gegraven voor de watervoorziening terwijl in en nabij de nederzetting afvalkuilen worden uitgehaald om afval te begraven. De erven worden afgebakend met greppels en palissades om het wild buiten en het vee binnen te houden. Vanaf het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen worden nederzettingen aangelegd op de vruchtbare hoger, en droger gelegen delen in het landschap, nog steeds in de onmiddellijke nabijheid van water.
Daar de landbouwtechnieken nog niet volledig op punt stonden kon men slechts ter plaatse blijven zolang de bodem dit toeliet. Vanaf het ogenblik dat de bodem te verschraald was o m te gebruiken voor de landbouw werd de nederzetting verhuisd. In de onmiddellijke omgeving zijn er geen vindplaatsen bekend, maar in de verdere omgeving zijn er de tientallen vindplaatsen die dit staven.
Nederzettingsresten en begraafplaatsen vanaf het neolithicum tot en met de volle middeleeuwen worden binnen de zandstreek nagenoeg altijd aangetroffen op bodems met een goede doorlaatbaarheid, (drainageklassen b en met c). Sporadisch komen ook sites voor binnen een drainageklasse .d. Daarbij dient bemerkt te worden dat de hedendaagse drainageklasse niet altijd overeenkomt met de historische condities. Specifiek voor binnen het plangebied is namelijk de bodem en de bijhorende drainageklasse gekarteerd in de loop van de jaren '60. In die tijd waren reeds het merendeel van de vennen ontwaterd en had het graven van grachten en kanalen ervoor gezorgd dat de grondwatertafel lager was.
Voor het plangebied kan er bijgevolg een hoge trefkans worden toegekend voor de locaties waar een drainageklasse .c. voorkomt. Hierdoor krijgt de centrale zone een hoge trefkans toegekend. Het uiterste noorden, zuiden en westen krijgt door de iets nattere ligging een middelhoge trefkans toegekend.
5.4. Late middeleeuwen
-
nieuwste tijd
Vanaf de late middeleeuwen ontstaat er een afwijking m het bewoningspatroon. Bewoning gaat zich vanaf nu concentreren in steden, dorpen, bewoningsclusters en buurtschappen. Deze kernen worden gesticht op de kruisingen van wegen, ter hoogte van doorwaadbare plaatsen en rivierovergangen o f langs een doorgaande weg. Hoger en droger gelegen gebieden vormen niet langer de standaard als nederzettingslocatie. Rondom de kernen lag een uitgebreid landbouw- en weilandareaal dat instond voor de voedselvoorziening van de bewoners. Verspreid op het platteland lagen geïsoleerde boerderijen die niet alleen zelfvoorzienend waren, maar nu ook door verbeterde landbouwtechnieken een surplus konden genereren die in de dorpen werden verkocht.
D e wortels van veel van de huidige dorpen kunnen worden gevonden in de dorpskernen. Deze dorpen worden gekenmerkt door een uitgebreid akkerareaal
rondom, waar plaggendekken voorkomen. Naast een breuk in het nederzettingspatroon zijn er ook sterke veranderingen in het begravingspatroon vast te stellen. Begraving vindt niet langer plaats buiten de nederzettingen, maar wordt nu centraal in het dorp rondom de plaatselijke kerken aangelegd. In de omgeving van het onderzoeksgebied worden geen nederzettingsresten uit deze perioden verwacht. Uit historische kaarten blijkt dat het gebied in gebruik was als heide. Bijgevolg wordt een lage trefkans toegekend voor de late middeleeuwen tot en met de nieuwste tijd.
7. Onderzoeksstrategie
Op basis van het archeologisch beleid van het agentschap Onroerend Erfgoed is in eerste instantie een verkennend booronderzoek uitgevoerd waarbij over het gehele plangebied boringen zijn geplaatst in een driehoeksgrid van 30 x 40 m waarbij de afstand tussen de boringen 40 m bedraagt en de afstand tussen de raaien 30 m. De raaien verspringen onderling 20 m per raai. Hiermee is het onderzoek verkennend voor zowel vuursteenvindplaatsen uit de steentijd als voor nederzettingsresten uit de latere perioden. Gezien de oppervlakte van het plangebied (4.7 ha), dienen in totaal 41 boringen te worden gezet. De exacte boorlocaties zijn tijdens het veldwerk bepaald door middel van een hooggevoelig GPS-toestel (type: Trimble R6) en een Robotic Total Station (type: Trimble S3). Tevens wordt van iedere boring de hoogte bepaald ten opzichte van TAW (Tweede Algemene Waterpassing).
Er is geboord met een Edelmanboor (handboor) met een diameter van 7 cm. De boringen zijn uitgevoerd tot in de top van de C-horizont ( onverstoord pleistoceen moedermateriaal). Het opgeboorde sediment is verbrokkeld en versneden en geïnspecteerd op de aanwezigheid van archeologische indicatoren. De boringen zijn lithologisch beschreven conform de ASB 5.2-norm en bodemkundig (FAO/Unesco) geïnterpreteerd. Iedere boring is gefotografeerd. De boringen zijn voor de foto's uitgelegd in rijen van 50 cm en liggen, van boven naar beneden, van links naar rechts
8. Veldonderzoek
Op donderdag 6 maart 2014 heeft Condor Archaeological Research BVBA het verkennend, landschappelijk booronderzoek uitgevoerd aan de Nijverheidsstraat te Ravels. Gezien de boscondities, binnen grote delen van het plangebied, zijn enkele boringen licht verplaatst (circa 1 m) omwille van de aanwezigheid van boomstronken. Boring 35 is circa 4 à 5 m verplaatst omwille van de aanwezigheid van een structuur. De locaties van deze boringen worden weergegeven als bijlage 1, de boorstaten zijn als bijlage 2 toegevoegd. De visualisaties van de boorprofielen worden weergegeven als afbeelding 14.
De natuurlijke ondergrond bestaat binnen alle boringen uit goed gesorteerd matig fijn zand. De zandkorrels zijn afgerond en voelen zacht aan. De goede sortering en de afgeronde korrels wijzen op eolische afzettingen. Dit komt overeen met de dekzanden behorende tot de Formatie van Wildert die binnen het plangebied verwacht werden. Afzettingen behorende tot de Formatie van Turnhout zijn, ondanks dat een boring tot 210 cm diep werd doorgezet, niet vastgesteld.
Naar bodemopbouw toe kunnen de boorresultaten ruwweg worden opgedeeld in twee. Enerzijds zijn er de boringen waarin een podzolprofiel is vastgesteld, qua intactheid variërend tussen bewaard van de E- tot en met de BC-horizont, anderzijds zijn er de boringen met een verstoord bodemprofiel. In deze boringen zijn geen resten van het oorspronkelijke podzolprofiel bewaard gebleven.
Van de 41 geplaatste boringen zijn er 8 boringen waarin een verstoord bodemprofiel is vastgesteld. Het merendeel van de boringen zijn gesitueerd in het noordelijke deel van het plangebied nabij het huidige industriegebied (boringen 1, 4, 5, 7 en 8). Daarnaast zijn centraal (boringen 16 en 20) en zuidelijk (boring 35) verstoorde bodemprofielen gedocumenteerd. De mate van verstoring kan variëren van A-/ AC-/C-profiel, zoals bijvoorbeeld in de boringen 1, 4, 7 waarbij het archeologisch relevant niveau kan worden aangetroffen op een diepte van 30 à 50 cm beneden het maaiveldniveau, tot echte vergravingen zoals in de boringen 16 en 35 waar vanaf het maaiveld bodemlagen voorkomen die niet meteen gerelateerd kunnen worden aan materiaal uit het plangebied zelf. Gezien de ligging van deze boringen vlak langs gebouwen (boringen
16 en 35) gaat het met grote waarschijnlijkheid om aangevoerde grond bij de bouw o f aanleg van deze infrastructuur.
De zogenaamde "verstoring" die in boring 20 meteen onder de bouwvoor is vastgesteld kwam erg homogeen over waardoor de mogelijkheid zou kunnen bestaan dat het hier om een grondspoor gaat en niet om een verstoorde laag.
Afbeelding 9: Detail van een boorkern in boring 1 waarop zowel de geroerde laag als de natuurlijke moederbodem zichtbaar zjjn.
In alle overige boringen is een podzolprofiel vastgesteld. De intactheid hiervan varieert tussen bewaard vanaf de BC-Horizont (boringen 2, 27, 29 en 30) tot volledig intacte podzolprofielen, namelijk bewaard vanaf de E-horizont (boringen 25, 28, 34 en 37). Het merendeel van de boringen, namelijk 25, toont een podzolprofiel aan dat bewaard is vanaf de B-horizont.
De bouwvoor heeft een donkerbruine, donkergrijze dan wel een donkerbruingrijze kleur en varieert in dikte tussen de 25 en 40 cm. De bouwvoor is matig tot sterk humeus en bestaat uit zwak tot matig siltig dekzand. Middels een scherpe overgang is hieronder in de boringen 25, 28, 34 en 37 een E-horizont vastgesteld. In boring 28
gaat het o m een geroerde E-horizont met materiaal uit de bovenliggende Ap-horizont, in de overige boringen gaat het om een intacte uitlogingshorizont. D e dikte wisselt sterk van 10 cm in boring 25 tot 45 tot zelfs 60 cm in de boringen 37 en 34. D e E-horizont heeft een lichtgrijze kleur. Hieronder en in 25 boringen meteen onder de bouwvoor is de aanrijkingshorizont (B-horizont) gedocumenteerd. Deze heeft een bruine kleur en is zwak humus- en ijzerhoudend. Enkel in boring 25 kon er een duidelijk verschil worden opgemerkt tussen de humus- (Bh-Horizont) en de ijzeraanrijkingshorizont (Bir-Horizont). D e dikte van de B-horizont is vaak beperkt tot een dikte van circa 10 à 15 cm. Toch is in verschillende boringen een dikker pakket vastgesteld zoals bijvoorbeeld in boring 34 waar de B-horizont 55 cm dik is.
Middels de BC-horizont loopt de B-horizont geleidelijk aan over in de C-horizont. D e C-horizont is vastgesteld op een diepte van 35 cm in boring 2 waar er enkel sprake is van een BC-horizont tot meer dan 160 cm beneden maaiveldniveau zoals in boring 37 waar een intact podzolprofïel aangeboord werd.
Afbeelding 11: Podzolprofiel bewaard vanaf de B-horizont in boring 22.
Opvallend is dat op de locaties waar de laagste trefkans is op podzolprofielen, namelijk ter hoogte van de recent afgebroken bebouwing aan de Nijverheidsstraat evenals de boringen langsheen deze straat, vaak nog erg intact zijn. De reden moet gezocht worden in het uitnivelleren van deze zone. Daar waar in het bos nog een microreliëf herkenbaar is, is dit uitgevlakt ter hoogte van de weg. De oorspronkelijk hoger gelegen delen zijn daardoor afgetopt waardoor het oorspronkelijke podzolprofiel onthoofd dan wel verdwenen is. De lager gelegen delen zijn opgevuld waardoor het onderliggende podzolprofiel beter beschermd werd door latere activiteiten. Alzo kan op basis van de boringen worden geconcludeerd dat ter hoogte van de boringen 6 en 9 en de boringen 24, 28 en 31 depressies moeten hebben gelegen.
Afbeelding 12: Begraven podzolprofiel ter hoogte van boring 31.
9. Conclusie
9.1.
Inleiding
Aan de Nijverheidsstraat te Ravels wordt weldra het Industriegebied in zuidelijke richting uitgebreid. Uit het bureauonderzoek en het verkennend booronderzoek komt naar voren dat binnen nagenoeg het gehele plangebied podzolprofielen voorkomen. Plaatselijk zijn deze afwezig ten gevolge van verstoringen.
9.2.
Beantwoording onderzoeks
vragen
■ Welke zijn de waargenomen horizonten, beschrijving+ duiding?
In het merendeel van de boringen is een podzolprofiel vastgesteld. De intactheid van de bodem varieert tussen bewaard vanaf de BC-horizont ( 4 boringen) tot bewaard vanaf de E-horizont (4 boringen). Het merendeel van de boringen (25 boringen) kent een bewaard profiel vanaf de B-horizont.
De bouwvoor heeft een dikte van 25 à 40 cm en bezit een donkergrijs, donkerbruine tot donkerbruingrijze kleur. De E-horizont (uitlogingshorizont) heeft een lichtgrijze kleur en heeft een dikte van 10 à 60 cm. De E-horizont is in 4 boringen (boringen 25, 28, 34 en 37) vastgesteld. Onder de E-horizont is de B-horizont (aanrijkingshorizont) gedocumenteerd. De B-horizont heeft een bruine tot donkerbruine kleur. Enkel in boring 25 is er een duidelijk verschil vastgesteld tussen de humus- (Bh-horizont) en de ijzeraanrijkingshorizont (Bir-Horizont). Geleidelijk aan loopt de B-horizont via de BC-horizont over in de C-horizont.
Acht boringen (boringen 1, 4, 5, 7, 8, 16, 20 en 35) kennen een verstoord bodemprofiel. Hier zijn geen resten van een podzolprofiel meer vastgesteld. De verstoringen zijn het gevolg van het uitnivelleren van het terrein dan wel door bouwwerkzaamheden in de onmiddellijk nabijheid.
■ Waardoor kan het ontbreken van een horizont verklaard worden?
Op de locaties waar er verstoorde bodemprofielen zijn vastgesteld gaat het om vergravingen van antropogene oorsprong die hebben bijgedragen tot het verdwijnen van bodemhorizonten.
Inzake de boringen waarbinnen een podzolprofiel is vastgesteld zijn er slechts vier boringen waarbinnen het podzolprofiel intact is, met andere woorden, bewaard vanaf de E-horizont. In 25 boringen is de bodem bewaard vanaf de B-horizont, wat in sé ook nog een goede bewaringsconditie is. In vier boringen is de podzol bewaard vanaf de BC-horizont. Het ontbreken van de top van het podzolprofiel kan meerdere oorzaken hebben, zoals antropogene handelingen dan wel verstuiving en/ o f erosie. O p basis van het onderzoek kon de echte aard niet achterhaald worden.
■
Zijn er tekenen van erosie?
Binnen het plangebied zijn geen sporen van erosie herkend. E r kon op basis van het verkennend booronderzoek niet achterhaald worden o f er sprake is van erosie dan wel dat het ontbreken van horizonten het gevolg is van antropogene handelingen.
■
Is er sprake van één of meerdere begraven bodems?
In de boringen 6, 9, 24, 28, 31 en 33 is onder een verstoord pakket een begraven Ap-horizont vastgesteld die op z'n beurt een podzolprofiel bedekt. O p basis van de ligging van deze boringen, namelijk nabij de Nijverheidsstraat en ter hoogte van de voormalige bebouwing, kan er worden verondersteld dat hier oorspronkelijk depressies moeten zijn geweest die bij de aanleg van de infrastructuur en de gebouwen werd opgevuld ter nivellering van het terrein.
■
Op welke diepte wordt het archeologisch vlak best aangelegd?
D e diepte van het vlak voor een verder onderzoek in de vorm van proefsleuven varieert sterk van locatie tot locatie. Afhankelijk van de intactheid van het podzolprofiel wordt het onderzoeksvlak aangelegd in de top van de E-, B- o f BC-horizont. Indien de het niet mogelijk is hierin sporen te herkennen moet verdiept worden tot het hoogst leesbare niveau wat meestal overeenkomt met de top van de C-horizont. Voor de boringen waarbinnen een verstoord bodemprofiel is vastgesteld wordt het onderzoeksvlak best aangelegd in de top van de C-horizont.
■
Zijn er één of meerdere archeologisch relevante niveaus die aanleidingkunnen geven tot een vervolgonderzoek in proefsleuven of een vlakdekkend onderzoek?
In de omgeving zijn verschillende vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars bekend uit het mesolithicum. De aanwezigheid van een podzolprofiel toont aan dat,
indien aanwezig, deze vuursteenvindplaatsen nog intact, dan wel hoogstens onthoofd, kunnen zijn. Het archeologisch relevant niveau situeert zich dan ook in de top van het natuurlijke bodemprofiel.
• Wat is de relatie tussen de bodem en de archeologische sporen?
Tijdens het landschappelijk booronderzoek zijn geen archeologische vondsten vastgesteld. Ter hoogte van boring 20 is onder de bouwvoor een donkerbruingrijze homogene antropogene laag vastgesteld. Het was niet duidelijk o f het hier o m een verstoring dan wel o m een grondspoor gaat. Ter hoogte van deze boring is geen intact bodemprofiel vastgesteld dus kan de onderzoeksvraag niet beantwoord worden.
■
Wat is de relatie tussen de bodem en de landschappelijke context(landschap algemeen, geomorfologie, ... )?
In de kempen komen binnen de droge terreingedeelten podzolprofielen voor. Binnen het plangebied is dit niet anders. Door de droge terreincondities kunnen humus en ijzerdeeltjes migreren in de ondergrond waardoor er onder de bouwvoor een uitlogingshorizont ontstaat. Deze deeltjes zetten zich dieper af m de aanrijkinghorizont.
10. Advies
O p basis van de onderzoeksresultaten van het bureauonderzoek aangevuld met de gegevens van het verkennend booronderzoek wordt een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek noodzakelijk geacht voor het hele plangebied met uitzondering van de noordoostelijke hoek, de oostelijke zijde, omwille van het feit dat deze zone onaangeroerd blijft, en de locatie van de huidige weg (bijlage 3). In nagenoeg het hele plangebied is een, al dan niet nagenoeg, intact podzolprofiel vast gesteld. Hierdoor bestaat er een gerede kans dat er vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars aanwezig zijn. D e middelhoge en hoge trefkans die opgesteld werd
tijdens het bureauonderzoek wordt bijgevolg bevestigd. Binnen deze zone ( 40.560 m2)
wordt zoals het agentschap Onroerend Erfgoed vastlegde6 een karterend
booronderzoek geadviseerd met een boorgrid van 5 x 6 m (1352 boringen).
In het uiterste zuiden ligt een geasfalteerd parkeerterrein. O p basis van de huidige onderzoeksresultaten was het niet mogelijk om te oordelen o f het oorspronkelijke bodemprofiel hieronder intact is. We adviseren in eerste instantie om twee betonboringen uit te voeren teneinde een beter beeld te bekomen van de bodemopbouw onder het parkeerterrein.
In de noordoostelijke zone is geen podzolprofiel vastgesteld en is de bodem verstoord. Ook ter hoogte van de huidige Nijverheidsstraat achten we de kans klein aangezien kabels, leidingen en riolering hier diepgaande verstoringen hebben teweeg gebracht. D e zone ter hoogte van boring 35 is duidelijk verstoord naar aanleiding van de aanwezige bebouwing. Tenslotte is er nog de uiterst oostelijke zone die in gebruik blijft als groenzone en waar geen verstoringen gaan plaats grijpen. Binnen deze zones achten we een vervolgonderzoek in de vorm van een karterend booronderzoek dan ook niet noodzakelijk.
Dit advies is enkel en alleen van toepassing voor het karterend booronderzoek. Verdere vervolgstappen zoals bijvoorbeeld het proefsleuvenonderzoek blijven van toepassing daar het karterend booronderzoek genoodzaakt is voor het vaststellen van vuursteenvindplaatsen van jager-verzamelaars uit het paleo- en mesolithicum terwijl een proefsleuvenonderzoek gericht is op nederzettingssporen en sporen van begraving vanaf het neolithicum tot heden.
Bovenstaand advies is slechts een selectieadvies en dient louter ter advisering van het bevoegd gezag: het agentschap Onroerend Erfgoed. Het definitieve besluit met betrekking tot de vrijgave van het terrein, zal op basis van het uitgebrachte advies genomen worden door het bevoegd gezag. Daarom wordt geadviseerd om inzake het besluit contact op te nemen met het agentschap Onroerend Erfgoed.
11. Bibliografie
Literatuur:
Berendsen, H.J.A., 1997. Landschappeljjk Nederland, Assen.
Bogemans F., 2005. Toelichting bjj de Quartiargeologische kaart, kaartblad 2-8 Meerle
-Turnhout, Leuven.
van der Meij L., 2014. Bijzondere voorwaarden bij de vergunning voor een archeologische prospectie
met ingreep in de bodem: Ravels, Nijverheidsstraat, Brussel.
Van Ranst E. en C. Sys, 2000. Eenduidige legende voor de digitale bodemkaart van Vlaanderen
(Schaal 1:20000), Gent.
Websites (geraadpleegd april 2014)
http://www.cai.be
http://www.limburg.be (geraadpleegd voor de Atlas van de Buurtwegen) http://www.ngi.be (geraadpleegd voor Ferrariskaart)
_L
12.
v._
Lijst met gebruikte dateringen
Ruwe datering Verfijning 1 Verfijning 2 Verfijning 3 Precieze datering
Vroeg-paleolithicum Vroeg-paleolithicum 1.000.000/500,000 - 250,000 jaar geleden
Paleolithicum Midden-paleolithicum Midden-paleolithicum 250.000 - 38.000 jaar geleden
Laat-paleolithicum Laat-paleolithicum 38.000 - 12.000 jaar geleden Vroeg-mesolithicum Vroeg-mesolithicum ca. 9.500 - 7. 700 v. Chr. Midden-mesolithicum Midden-mesolithicum 7. 700 - 7.000/6.500 v. Chr. Mesolithicum
STEENTIJD Laat-mesolithicum Laat-mesolithicum ca. 7.000 - ca. 5.000 v. Chr.
Finaal-mesolithicum Finaal-mesolithicum ca. 5.000 - ca. 4.000 v. Chr.
Vroeg-neolithicum Vroeg-neolithicum 5.300 - 4.800 v. Chr.
Midden-neolithicum Midden-neolithicum 4.500 - 3.500 v. Chr.
Neolithicum
Laat-neolithicum Laat-neolithicum 3.500 - 3.000 v. Chr. Finaal-neolithicum Finaal-neolithicum 3.000 - 2.000 v. Chr.
Vroege bronstijd Vroege bronstijd 2.100/2.000 -1.800/1.750 v. Chr. Bronstijd Midden bronstijd Midden bronstijd 1.800/1. 750 - 1.100 v. Chr.
Late bronstijd Late bronstijd 1.100 - 800 v. Chr.
METAALTIJDEN Vroege ijzertijd Vroege ijzertijd 800 - 475/450 v.Chr. Midden ijzertijd
IJzertijd (oosten) Midden ijzertijd (oosten) 475/450 - 250 v. Chr. Late ijzertijd (oosten) Late ijzertijd (oosten) 250 - 57 v. Chr.
Late ijzertijd (westen) Late ijzertijd (westen) 475/450- 57 v. Chr.
Vroeg-Romeinse tijd Vroeg-Romeinse tijd 57 v. Chr. - 69
ROMEINSE TIJD Romeinse tijd Midden-Romeinse tijd Midden-Romeinse tijd 69 - 284
Laat-Romeinse tijd Laat-Romeinse tijd 284 - 402
Vroege middeleeuwen Frankische periode Sde eeuw - 6de eeuw
Merovingische periode 6de eeuw - 8ste eeuw
MIDDELEEUWEN Middeleeuwen Karolingische periode 8ste eeuw - 9de eeuw Volle middeleeuwen Volle middeleeuwen l0de eeuw - 12de eeuw
Late middeleeuwen Late middeleeuwen 13de eeuw - 15de eeuw 16de eeuw
NIEUWE TIJD Nieuwe tijd 17de eeuw
18de eeuw 19de eeuw NIEUWSTE TIJD Nieuwste tijd
0 'Sj" N C0 N 0 0 0 N C0 Boorpuntenkaart
e
VerstoordO
Podzol vanaf BG-HorizontQ
Podzol vanaf B-Horizont• Podzol vanaf E-Horizont
eiondor: mei 90l'fi00
"'
uJ"'
.j::. 0 0 1\.) uJ 1\.) 0 0 0Boor
LDO
nr.(cm)
1
50
55
90
2
25
35
70
3
25
35
45
80
4
10
80
110
5
25
40
70
65
45
55
70
80
110
7
10
Litholoqie
Kleur
Overiqe kenmerken
Interpretatie
opmerkingen
GD
BK
BS
BZ BG
BH
HK
TK
IK
VLK
LG
TL
co
SST
NVS1 NVS2 BHN
BI
GI
Z3
2
2 BR
DO
BHA
BOV
Z3
2
BR
GE
XBIOTURBATIE
Z3
2
GE
BHC
DEZ
Z3
2
2
BR
GR
DO
BHA
BOV
Z3
2
BR
LI
BHBC
DEZ
Z3
2
GE
LI
BHC
DEZ
Z3
2
2
BR
DO
BHA
BOV
Z3
2
BR
BHB
DEZ
Z3
2
BR
LI
BHBC
DEZ
Z3
2
GE
BHC
DEZ
Z3
2
2 GR
DO
BHA BOV
Z3
2
BR
LIBR1
XZ3
2
GE
BHC
DEZ
Z3
2
2
GR
BR DO
BHA
BOV
Z3
2
BR
DOGR1
XZ3
2
GE
ROV1
BHC
DEZ
Z3
2
3
BR
OR
BHO BOV
Z3
2
GR GR
LI
XZ3
2
2
GR
zw
DO
BHA
Z3
2
BR
BHB
DEZ
Z3
2
BR
GR
LI
BHBC
DEZ
Z3
2
GE
ROV1
BHC
DEZ
Z3
2
2 BR
DO
BHA
BOV
40
Z3
2GR
LI X70 Z3
2
GE
BHC
DEZ
8
30 Z3
2
2
GR
BR DO
X60 Z3
2GE
LIBHC
DEZ
940
Z3
2
GR
GR
LI X45
Z3
2
2
GR
zw
DO
BHA
55
Z3
2
BR
BHB
DEZ
70
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
100
Z3
2GE
ROV1
BHC
DEZ
1030
Z3
2
3
GR
zw
DO
BHA
BOV
40
Z3
2
BR
BHB
DEZ
50
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
BHC
DEZ
11
35
Z3
2
3
GR
DO
BHA
BOV
45
Z3
2
BR
GR
BHB
DEZ
55
Z3
2BR
GR
LIBHBC
DEZ
80 Z3
2
GE
BHC
DEZ
12
25
Z3
2
3
GR
DO
BHA
BOV
35
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
45
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
ROV1
BHC
DEZ
13
30
Z3
23
GR
zw
DO
BHA
BOV
40
Z3
2
BR
BHB
DEZ
50
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
LIBHC
DEZ
14
5
Z3
2
3
BR
OR
BHO
35
Z3
2
2
GR
DO
BHA
BOV
45
Z3
2
BR
BHB
DEZ
60
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
90
Z3
2
GE
LIROV1
BHC
DEZ
15
40 Z3
2
2
BR
GR DO
BHA
BOV
50
Z3
2
BR
BHB
DEZ
70
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
100
Z3
2
GE
ROV1
BHC
DEZ
16
40
Z3
2
GR
BR
X60
Z3
2
GR
DO
X80
Z3
2
BR
X110
Z3
2
GE
BHC
DEZ
120
Z3
2
GE
LIBHC
DEZ
17
35
Z3
2
3
GR
BR
DO
BHA
BOV
45
Z3
2
BR
BHB
DEZ
55
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
ROV1
BHC
DEZ
18
35
Z3
2
3 GR
DO
BHA
BOV
50
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
75 Z3
2
BR
OR
LIBHBC
DEZ
120
Z3
2
GE
LIROV1
BHC
DEZ
19 75
Z3
2
BR
DO
GE1
X80
Z3
2
BR
BHB
DEZ
90
Z3
2
GR
LIBHBC
DEZ
120
Z3
2
GE
LIBHC
DEZ
20
40
Z3
2
3
GR
DO
BHA BOV
110
Z3
2
BR
GR DO
KUIL?
140
Z3
2
GE
BR
LIBHC
DEZ
21
25
Z3
2
3
GR
DO
BHA
BOV
30
Z3
2
2
GR
zw
DO
BHA
DEZ
35 Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
45
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
LIBHC
DEZ
22
40
Z3
2
3
GR
DO
BHA
BOV
45
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
55
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
90 Z3
2
GE
LIROV1
BHC
DEZ
23
30
Z3
2
2
BR
GR
DO
BHA BOV
35
Z3
2
BR
BHB
DEZ
45
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
ROV1
BHC
DEZ
24
10
Z3
2
BR
DO
X30 Z3
2
BR
X50
Z3
2
BR
GR
DO
X55
Z3
2
2
GR
DO
BHA
DEZ
60
Z3
2
BR
BHB
DEZ
70
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
100
Z3
2
GE
BHC
DEZ
45 Z3
2
GR
LIBHE
DEZ
55
Z3
2
zw
GR
BHBh
DEZ
75
Z3
2
BR
DO
BHBir
DEZ
90 Z3
2
BR
LI
BHBC
DEZ
120
Z3
2
GE
BHC
DEZ
26
30
Z3
2
3
GR BR
DO
BHA
BOV
40
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
50
Z3
2
BR
LI
BHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
LI
BHC
DEZ
27
25
Z3
2
2
BR
GR
DO
BHA
BOV
50 Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
60
Z3
2
GE
ROV1
BHC
DEZ
28
40
Z3
2
GR BR
X55
Z3
2
GR
BR
GE1
X85 Z3
2
GR
X90
Z3
2
GR
DO
BHA
DEZ
95
Z3
2
GR
DO
LIGR2
BHAE
DEZ
100 Z3
2
BR
BHB
DEZ
110
Z3
2
BR
LI
BHBC
DEZ
140
Z3
2
GE
BHC
DEZ
29 30 Z3
2
2 GR
DO
BHA
BOV
40
Z3
2
BR
DO
BHBC
DEZ
80
Z3
2
GE
BR
LI
BHC
DEZ
30 35 Z3
2
3
GR
DO
BHA
BOV
50
Z3
2
BR
DO DOGR2
X70
Z3
2
BR
LI
BHBC
DEZ
100
Z3
2
GE
BR
LIBHC
DEZ
31 10
Z3
2
BR
GR
X40
Z3
2
2 GR
DO
X55
Z3
2
2
BR
GR
DO
BHA
60
Z3
2
BR
BHB
DEZ
70
Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
90
Z3
2
GE
BHC
DEZ
32
35
Z3
2
2
GR
DO
BHA BOV
50
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
60 Z3
2
BR
LIBHBC
DEZ
90
Z3
2
GE
LIBHC
DEZ
33 40
Z3
2
2
GR
DO
BHA BOV
55
Z3
2
BR
zw
DO
BHA
DEZ
60
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
70
Z3
2
BR
BHBC
DEZ
100 Z3
2
GE
BHC
DEZ
34
5
Z3
2
4
BR
OR DO
BHO
65
Z3
2
GR
LIBHE
DEZ
120 Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
140
Z3
2
BR
BHBC
DEZ
170 Z3
2
BR
GE
LIBHC
DEZ
35
30 Z3
2
GR
BR
LI X50 Z3
2
GR
DO
X60
Z3
2
BR
GR
DO
X85
Z3
2
BR
DO
X120
Z3
2
OR
GE
BHC
DEZ
36 10 23
2
BR
GR DO
X55
23
2
2 BR
DO
BHA BOV
60
23
2
BR
BHB
DE2
65
23
2
BR
LIBHBC
DE2
90
23
2
GE
BHC
DEZ
37
5
Z3
2
4
BR
OR
DO
BHO
50
23
2
2
GR
GR
LIBHE
110 Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
160
23
2
BR
GR
LIBHBC
DE2
190
Z3
2
BR
LIBHC
DE2
210
23
2
GE
BHC
DEZ
38
5
23
2
4
BR OR DO
BHO
40 23
2
3
GR
DO
BHA
BOV
70
23
2
BR
DO
BHB
DE2
100
23
2
BR
BHBC
DEZ
130
Z3
2
GE BR
LIBHC
DE2
39 40
23
2
2 GR
DO
BHA
BOV
65
Z3
2
BR
DO
BHB
DE2
85
23
2
BR
BHBC
DE2
130
23
2
GE
BHC
DE2
40
45
Z3
2
3
GR
DO
BHA
BOV
70
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
95
23
2
BR
BHC
DE2
100
23
2
BR
GR
LIBHC
DEZ
130 Z3
2
GR
BR
BHC
DE2
140
23
2
BR
LIBHC
DE2
41
10 Z3
2
4
BR
OR DO
BHO
70
Z3
2
3
GR
DO
BHA
BOV
90
Z3
2
BR
DO
BHB
DEZ
105
Z3
2
BR
BHBC
DEZ
0 0
""'"
N C") N 0•' 0 C") N C") N 0,. 0 N N C") N 0 0...
N C") N 0 0 0 N 1/L,Advieskaart
e
VerstoordO
Podzol vanaf BG-HorizontQ
Podzol vanaf B-Horizont- Podzol vanaf E-Horizont