• No results found

Introductie tot de Scaphopoda II: oorsprong en ontwikkeling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Introductie tot de Scaphopoda II: oorsprong en ontwikkeling"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Introductie

tot

de

Scaphopoda

II: oorsprong

en

ontwikkeling

Aad

Bastemeijer

*

Inleiding

De

ontwikkeling

van de

Scaphopoda

Zoals ik hierboven al heb aangegeven ziter eengroot

stra-tigrafisch

intervaltussenhetontstaanvandeeerste

mollus-ken in het

vroegeCambriumen

verschijnen

vande

oud-ste

Scaphopoda

in het Carboon

(bijna

200

miljoen jaar).

In de literatuur worden echter wel enkele

scaphopoden

uit

oudere

tijdvakken genoemd

zoals uit het

Ordovicium,

De-voon en

recentelijk

zelfs uit het Siluurmaardeze

toewij-zingen zijn

veelal

twijfelachtig.

Het oudst bekende fossiel

dat wordt

toegeschreven

aande

Scaphopoda

is

Rhytioden-talium

kentuckyensis Pojeta

&

Runnegar,

1979

(afb. 2).

Dit

iseen

middelgroot

licht

gekromd buisje

meteen

schijnbaar

gladde schelp

enis

gevonden

in

afzettingen

uit het midden

Ordoviciumvan de

Verenigde

Staten. De overeenkomst

met de

Scaphopoda

wordtinmiddels door demeeste

on-derzoekers in

twijfel getrokken

omdat niet

uitgesloten

is

dat heteen

wormhuisje

betreft

(afb. 3).

Ook de

identifica-tievande

enig

andere bekende

scaphopode

uit het

Ordo-vicium,

nl.

‘Plagioglypta’

iowaensis

Bretsky

&

Beming-ham,

1970

(afb. 4)

wordt in

twijfel getrokken

omdat dit

fossiel sterk

lijkt

opeenaantal andere

(uitgestorven)

mol-luskengroepen. Recentelijk zijn vrijwel

alle

scaphopoden

uit de

periode

vóór het Carboon ‘ontmaskerd’ als

worm-huisje

of zelfs als

nautilusachtige (afb. 5).

Het is

bijzonder

omtezien dat de

schelpen

vande Kionoceratinae

Hyatt

in

Zettel,

1900

Dentalium-achtige

vormenhebben

aangeno-men.Deze

nautilusachtigen

behoordentotde welbekende familievande Orthoceratidae

McCoy,

1844,een zeer

suc-cesvolle groep

tijdens

het Paleozoicum. De fossielenvan

de

Dentalium-achtige

nautiloiden

zijn

echter

altijd

te her-kennenaandevoor de

Cephalopoda

zo kenmerkende

in-deling

in kamers. Ook ontbreekt de relatief dikke

schelp-In heteerste deelvan de reeks artikelenover de

Scapho-poda

ben ik

ingegaan

op de

biologie

en

morfologie

van

deze mollusken

(zie Afzettingen

WTKG

2006,27

pp. 36

-41).

Zoals aangegevenbetreft het de kleinste groepvande Molluscametzo’n 500 bekendesoorten.We hebben

gezien

hoe het dier leeftmet

zijn buisvormige schelp ingegraven

in de bodemvan dezee enzich voedtmetforaminiferen

enandere

voedseldeeltjes.

De

Scaphopoda zijn

de

enige

groepvande Mollusca die

relatieflaat in de

geologische geschiedenis verschijnt.

Alle

overige

groepenvande

Mollusca,

zoals

bijvoorbeeld

de

Bi-valvia

(tweekleppigen), Gastropoda (slakken)

of

Cephalo-poda (inktvisachtigen), zijn

in de

loop

vanhet Cambrium

ontstaanuit

primitieve

mollusken diebehorentotde klasse

vande

Monoplacophora.

Deze kenmerken zich door kleine

eenvoudige

iets

gebogen

conische

schelpen

en

zijn

meest-al nietgroterdan enkele milimeters.

Oppervlakkig gezien

zijn

deze

schelpen vergelijkbaar

met de kleine

Emarginu-la-soorten diewe

bijvoorbeeld

kennen uit de Pliocene

af-zettingen

rond

Antwerpen.

Binnen de

Monoplacophora

wa-renhet vooral desoortenbinnende

uitgestorven

groepvan

de Helcionelloida

(afb.

laen

b)

die in het vroegenmidden

Cambriumtot grote bloei

kwamen,

waarnazeook weer

even snel van het evolutionaire

podium

verdwenen. Het

zijn

de oudst bekende

vertegenwoordigers

vande Mollusca

vanwaaruitnagenoegalle andere mollusken

zijn

ontstaan.

Vreemd

genoegkomen de

Scaphopoda

pasvoorvanafhet

Carboonenis de

oorsprongvandezegroepdaarmeenog steeds

onderwerp

vandiscussie. In ditdeel zal ik

ingaan

op demeest recente inzichten rond deze kwestie.

1a Helcionella subrugosa (d’Orbigny, 1852)

Frankrijk(internet)

1b Latouchella accordionata Runnegar& Jell,

1976. Midden Cambruim,Australië (Pojeta& Runnegar, 1985)

2 Rhytiodentalium kentuckyensis Pojeta&

Runnegar,1979

3 Eenwormhuisje opge-bouwd uit zand-en ko-raalkorrels (Lamprell&

Healy, 1998)

4 ‘Plagioglypta’iowaensis Bretsky &Bemingham,

1970

5 Kionoceras sp. New

Mexi-co,USA(Kueas&

(2)

wandmet

kruislings georiënteerde kristallen,

een

typisch

kenmerkvande

Scaphopoda

dat

tijdens

het

fossilisatiepro-ces veelal bewaard is

gebleven.

De oudsteenmetzekerheid

geïdentificeerde scaphode

is

Prodentalium

raymondi Young,

1942 uit het onder

Car-boonvan Texas

(afb. 6).

De

schelp

heefteen

lengte

van

ruim 30cm meteen

schelpdikte

vanca.8mm enis

daar-meedegrootstesoortdie ooit bestaan heeft. De

schelp

is versierdmeteengrootaantal

fijne lengteribben (afb. 6).

Uit het vroege CarboonvanAustralië kennenwe

daarentegen

eenaantalzeerkleine soorten metkenmerken diewenu

nog steeds

tegenkomen

bij

de moderne

Scaphopoda:

ge-ringde schelpen (afb. 7), schelpen

met

fijne lengteribben

en een

apicale spleet (afb. 8), gladde schelpen (afb. 9)

en

schelpen

meteen

pijpje

die deapexafsluit

(afb. 10).

Van

meetafaankenden de

Scaphopoda

dus aleengrote ver-scheidenheidaanvormen.

Vrijwel

directnahet

verschijnen

vande

Scaphopoda

aan

het

begin

vanhet Carboon

zijn

twee

belangrijke

evolutio-naire

lijnen

teonderscheiden:

1 de

asymmetrische

multicostatesoorten met vele

fijne

lengteribben, ondergebracht

in het

genusProdentalium

Young, 1942;

2 de

geringde (en gladde) Dewto/m/w-achtigen,

ondermeer

ondergebracht

in het

genus

Plagioglypta Pilsbry

&

Sharp,

1897.

De

lijn

vanProdentaliumkan zonder

onderbreking

wor-den

doorgetrokken

tot hetrecente genus Fissidentalium

Fischer,

1885. Dit is duseen zeeroude conservatieve

lijn

enkan zelfs worden

aangemerkt

als de hoofdstamvande

Scaphopoda

vanwaaruit de

overige scaphopoden

zich

ont-wikkeld hebben. Pas

tijdens

het

Krijt

ontstaande

paucico-statevormenmeteenkleiner aantal ribben. In de

loop

van

het Tertiairontstaan tenslotte de ‘echte’ Dentaliumsmet

een

symmetrische, sculptuur

bestaande uitca. 10 of

min-der ribbenen ontstaan de

vier-,

zes- en

achthoekige

vor-mendie de

hedendaagse

Scaphopoda-fauna’s

domineren.

Uit de

geringde

vormen

zijn vermoedelijk

al snel de

glad-de

scaphopoden

ontstaan.

De Gadilida wordenvoor het eerst

aangetroffen

in het

Krijt.

De oudst bekende

vertegenwoordiger

is

Gadila

gaul-tina

(Gardner, 1878)

uit het Gault

(onder Krijt)

van

Enge-land

(afb. 11).

In de

loop

vanhet Tertiair ontstonden de

meeste families binnen de

Gadilida,

zoals Cadulus

Phi-lippi, 1844,

Dischides

Jefffeys, 1867, Polyschides Pilsbry

&

Sharp,

1898,

Pulsellum

Stoliczka, 1868,

etc. De

subor-de

Entalimorpha

Steiner1992,waartoe derecente

medi-terrane soortEntalina

tetragona

(Brocchi, 1814) (afb. 12)

behoort,

vormt

waarschijnlijk

de schakel tussen de

Den-taliidaende Gadilida.

Zij

bezitteneenDentalium-

achtige

schelp

die versierd ismet

lengteribben,

maardeanatomie vanhet dier is

gelijk

aande Gadilida.

In

algemene

zin kunnenwestellen dat de

Scaphopoda

ge-durende het Paleozoïcumenhet Mesozoïcum binnen de

mariene fauna’sslechts eenzeer

marginale positie

inna-men.Aan het eindevanhet Permnamhet aantal

scapho-poden

ook

nogeens drastisch af als

gevolg

van degrote

uitstervingsgolf

die

destijds

ca. 90%van het

toenmalige

Scissuradentalium runnegari

Pipadentaliumprotruberans

11 (Gardner,

1878) (internet)

Entalina tetragona

6 Prodentalium raymondi Young, 1942 Australië 7 8 Fissidentalium longistriatum Yoo, 1988 Australië 9 Yoo, 1988 Australië Yoo,1988 Australië 10 Plagioglypta nummerosa Gadilagaultina Yoo, 1988 Australië 12 (Brocchi, 1814) (internet)

(3)

leven

wegvaagde.

Gedurende het Mesozoïcum

blijft

het

aantalsoorten zeer

beperkt.

Vanaf het Paleoceen zienwe

een

geleidelijke

toename vanhet aantal

scaphopoden (afb.

13).

Aan het

begin

vanhet Eoceenen aanhet

begin

vanhet

Mioceen zienwe een

scherpe

toenamein de diversiteitvan

de

Scaphopoda.

Derecente Holocene faunavertoont

ech-terdegrootste diversiteit

op

generiek

niveau. Hetgrootst

aantalsoortenwerd echter reeds bereikt

tijdens

het

Torto-nien

(laat Mioceen).

Het ontstaanvan de

Scaphopoda

Lange tijd

wasde

wetenschap

ervan

overtuigd

dat de

Bi-valvia

(tweekleppigen)

nauwverwantwaren aande

Scap-hopoda aangezien

de

scaphopode

in het

embryonale

stadi-um een

schijnbaar tweekleppig schelpje

ontwikkelt. Men

isersteedsvan

uitgegaan

dat de Bivalvia ende

Scapho-poda

afstamdenvan een

uitgestorven

klassevan

tweeklep-pige mollusken,

de

zogenaamde

Rostroconchia

Runnegar

&

Pojeta

1974. Inmiddels

zijn

er

duidelijke aanwijzingen

dat deBivalvia zichineenveel

vroegerstadium

afsplitsten

vande hoofdstamvande Molluscaenslechts in deverte verwant

zijn

aande

Scaphopoda.

Evenmin is het

embryo-nale

schelpje

vande

scaphopoden

echt

tweekleppig

in

te-genstelling

tot watheel

lang

werd

gedacht.

Op

basisvanhet onderzoekvan

genetisch

materiaalisvast

komente staandat de

Scaphopoda

vanalle

groepenbinnen de Molluscameestnauwverwant

zijn

aande

Cephalopo-da

(inktvisachtigen). Op

zich is dat nietzovreemd aange-zien

Scaphopoda

in het bezit

zijn

van een

kop,

weliswaar

inzeer rudimentairevorm omdat

zij ingegraven

zijn

in

het sediment. Ook bezitten

zij

eenaantal

tentakels,

de

zo-genaamde captacula

die

enigszins vergelijkbaar zijn

met

dearmen vandemeer

primitieve inktvisachtigen

zoals de

Nautilus

Linné,

1758. Tenslotte is ook de musculatuurvan

de

Scaphopoda vergelijkbaar

metdievande

Cephalopoda.

Inrecente literatuur wordtverwezennaarde vroeg

Cam-Arceodomus glabrata 14

15 Conocardium

(Baston, 1962) (Pojeta&

Runnegar,1976);

a:lateraalaanzicht;b: dorsaalaanzicht;c:ventraal aanzicht en d: achteraanzicht.

(4)

brische

Monoplacophora (zoals

de

Helcionelloida,

afb. 1

op

pagina

10)

ende Rostroconchia uit het latere

Paleozoï-cumals demeest

kansrijke

kandidatenomin

aanmerking

tekomen als vooroudervan de

Scaphopoda.

In dit

ver-band is de ordevan de Conocardioidavande

Rostrocon-chiaeenzeer

belangrijke

groep. De meestrelevante

ver-tegenwoordigers

van deze conocardioide mollusken

zijn

Arceodomus

Pojeta

&

Runnegar,

1976

(afb. 14)

en

Cono-cardium

Bronn,

1835.

De Rostroconchia

In

tegenstelling

totde echte

tweekleppigen

warende

Ros-troconchia

pseudotweekleppig.

Er

lijkt

inderdaad

sprake

te

zijn

van eentweetal

kleppen

maardiewaren aande dorsale

zijde (rug) stevig

aanelkaar verbondenmeteen

harde,

kalk-achtige verbinding.

De

schelpen

vande Rostroconchia

wa-rendus nietteopenen zonder deze

brug

tebreken. Slechts

bij hoge uitzondering (minder

dan

5%)

worden

afzonder-lijke kleppen

vande Rostroconchia

aangetrofïen.

Datiseen

duidelijke aanwijzing

datbeide

kleppen

zeer

stevig

met

el-kaar verbondenwaren. Dat is

waarschijnlijk

ook de

ver-klaring

waarom de

Rostroconchia,

in

tegenstelling

totde

Bivalvia,

geen

sluitspieren, ligament

of slot kenden. Men

vermoedt dat de

schelp groeide

doordat het dier

opzwel-deen zode verkalkte

brug

tussen de beide

kleppen

brak.

Hierna had het dier de ruimteomverder

groeien

enwerd

uiteindelijk

ook de

brug

tussenbeide

kleppen

hersteld. Dit

proces kon zich meerderemalenherhalen zoals is

gebleken

bij

enkele

goed

bewaard

gebleven exemplaren.

De volwassen

schelp

vande Rostroconchia bestaat uit drie

delen

(afb.15):

1 degrote

opening

aan de

voorzijde,

de"bek',

2eencentrale deel waarin het dierwoonten

3 eensmal

buisvormig

rostrumaande

achterzijde

vande

schelp.

De Rostroconchia hadden

vermoedelijk

een

levenwijze

die min ofmeer

gelijk

was aande

Scaphopoda.

Zij

had-den

waarschijnlijk

eenrudimentaire

kop

en eensterk

ont-wikkeldevoet.Daarmee wisten

zij

zich integraven in het

sedimentvanwaaruit

zij

hun voedsel haalden.

Vermoede-lijk

warende Rostroconchia ook in het bezitvan eenradula

waarmee

organische voedseldeeltjes

werden

fijngemalen.

Met hetrostrumaande

achterzijde

hielden

zij

contact met

het openwateren hierdoor werdvers water

aangevoerd

voorde

zuurstofvoorziening

en de afvoervan

afvalstof-fen, geheel

naar

analogie

met de

Scaphopoda.

De

Scaphopoda

endeRostroconchia

Eenvande meest

opmerkelijke

delenvan de

schelp

van

de

Scaphopoda

is de

protoconch (afb.

16).

Deze bestaat

uiteen

tweelobbig schelpje

dataande ventrale

zijde

ge-sloten ismeteen

duidelijke

sutuur.Aan de

achterzijde

be-vindt zich eenkort

pijpje,

het

zogenaamde

fumariumen

aande

voorzijde

ontstaat

uiteindelijk

de

buisvormige

vol-wassen

schelp.

Hoeweler

sprake lijkt

te

zijn

van een

tweekleppig

embry-onaal

schelpje,

is dit

onjuist.

Het

embryonale schelpje

ont-staataande dorsale

zijde (mg)

vanuiteenklier die het

kalk-achtige schelpmateriaal

afscheidt.De laterale

zijden

vande

embryo groeien

sneller dan devoor- en

achterzijde

waar-door de mantel het dier

geleidelijk

omsluit

gevolgd

door de

samensmelting

vanhet

schelpje

aande ventrale

zijde

van

de

protoconch.

Het

schelpje

bestaat dus uit één stuk. De

plaats

waarde beide

zijden

vanhet

schelpje

samenkomen

is herkenbaar alseen

duidelijk

zichtbaresutuur. Pas

wan-neerde mantelende

zijden

vanhet

embryonale schelpje

aaneengegroeid zijn

ontstaathet fumariumendeaanzet tot

de

buisvormige

teleoconch

(afb. 17).

17 Ontwikkelingsstadiavanhet larve-stadium van een

Scaphopodemetprotoconch (Wanninger, 2001); hetmetwittepuntjesgemarkeerdedeel bijfase 1 is het embryonale schelpje

16 Schematisch model van eenprotoconchvande

(5)

Waarschijnlijk zijn

de

Scaphopoda

ontstaanals

afsplitsing

vande

Conocardioida,

demeestontwikkelde orde binnen deklassevandeRostroconchia. De overeenkomsttussen

de conocardioide

schelp

- en

specifiek

methet genus

Ar-ceodomus

(fig.

14 op pag.

12)

- ende

protoconch

vande

scaphopode

iszeer

frappant.

Er wordt verondersteld dat de

scaphopode

is ontstaandoor de

verplaatsing

vanhet

vol-wassenstadiumvan eenconocardioide

schelp

naarde

em-bryonale

fasevande

scaphopode.

Dit fenomeen wordt in de

biologie

neotonie

genoemd.

Het centrale deelvande

protoconch

komtovereenmethet

centrale bolle deelvande conocardioide

schelp,

het

ftuna-riummethetrostrumende teleoconchvande

scaphopode

is de

langgerekte buisvormige

versievande

gapende

ope-ning

aande

voorzijde

vande conocardioide rostroconch.

Deze ‘bek’ heeft in demeeste

gevallen

een

sculptuur

be-staande uit ribben die

vergelijkbaar

is met de

sculptuur

van de oudste

Scaphopoda (afb. 18,

zie ook

fig.

14 en 15

op

pagina 12).

De overgangvande Rostroconchianaarde

Scaphopoda

zal

hoogst waarschijnlijk

ergensin het Devoon hebben

plaats-gevonden

omdat de

Conocardioida,

de Rostroconchia die

het best

vergelijkbaar zijn

metde

protoconch

vande

Scap-hopoda,

voor heteerstvoorkomen

tijdens

het Devoon.

Als deze

hypothese

correct

is,

dan heeft dit

consequenties

voor de

plaats

van de

Scaphopoda

binnen het

rijk

van de

Mollusca. Het is dan het niet

langer gerechtvaardigd

de

Scaphopoda

op

gelijk

niveautehandhaven als de

Gastro-poda

enBivalvia. Dat betekent dat

zij gereduceerd

moeten

wordentoteenordevande Rostroconchia.

De Helcionelloida

(Monoplacophora)

en de

Scaphopoda

Al

vrij

snel in het Cambrium ontstondenermollusken die

een grote

gelijkenis

vertoonden metde

Scaphopoda.

De

schelpen

vande Helcionelloida

(zie

afb. 1 op

pagina 10),

ontwikkelden zich in

hoog

temponaar meer

langgerekte

vormen.

Bij

enkelesoorten,zoals

bijvoorbeeld

Eotebenna

viviannae

Peel,

1991

(afb. 19)

uit het midden

Cambrium,

is deventrale

zijde

vande

schelp

zosterknaarelkaartoe

gegroeid

dat deze min ofmeer een

gesloten

buisvormt.

De

volgroeide protoconch

vande

scaphopode

metde

aan-zetvan de teleoconch laat zich

goed vergelijken

methet

modelvanEotebenna viviannae. In beide situaties wordt

de fase

gemarkeerd

wanneerhet dier zich defhitiefin de

zeebodem

vestigt.

Dit

proces

ligt

dus

waarschijnlijk

ook

ten

grondslag

aande

ontwikkeling

vande

langgerekte

vor-men vande Helcionelloida. De oudere variantenvan

Eo-tebenna

Runnegar

&

Jell,

1976

(afb. 20)

vertonen

daaren-tegenmeer

gelijkenis

met eenvroeger

ontwikkelingssta-diumvande

protoconch

van een

scaphopode

wanneerhet

schelpje

nogtwee laterale lobben kentende larve nog in

vrij

inhetwater zwemt.

Er

zijn

in het Cambriumook nog anderevormenvan Hel-cionelloida bekendmeteen

langgerekte schelpvorm.

Die

zijn waarschijnlijk

ontstaanals

gevolg

van een

vergelijkba-re

ontwikkeling,

zoals

bijvoorbeeld

desoorten vanhet

ge-nusYochelcionella

Runnegar

&

Pojeta,

1974

(afb. 21). Zij

ontwikkeldeneen soort‘snorkel’ die boven de zeebodem

uitstak. Aan de

onderzijde

vande

snorkel,

die in

functio-neel

opzicht vergelijkbaar

ismethet fumariumvan depro-toconchvande

Scaphopoda,

is de

schelp

vande

Yochelcio-nellidae

samengegroeid

meteen

duidelijk

zichtbare naad.

Om de

voedseldeeltjes

tekunnen bereiken die

dieper

waren

Schematisch model

vandeovergang

vande Conocardioi-deschelp(links)naar

deprotoconchvande Scaphopoda(rechts) 19 20 sp.(Peel 2006) 21 sp. (Peel 2006) 22 Pinnocarislapworthi Eotebenna viviannae 23 Peel 1991(Peel, 2006) Hippocardium Eotebenna Yochelcionella Etheridge,1878 (Peel 2006) sp.(internet)

(6)

ingegraven

in de moddermoestende Cambrische

mollus-keneen meer

langgerekte schelpvorm

ontwikkelen.

Deze functionele

analogie

komenweooktegen

bij

de

oude-reRostroconchiauit het Ordovicium. Een mooi voorbeeld is de

langgerekte schelp

vanhet genus Pinnocaris

Etheridge,

1878

(afb. 22).

In

tegenstelling

totde latere Rostroconchia

zoals ArceodomusenConocardiumbehoort Pinnocaristot

devroegste en meest

primitieve

ordevan de

Rostrocon-chia,

de

zogenaamde

Ribeirioida

Kobayashi,

1933.

Pin-nocaris werd

lange tijd

beschouwd als de directe

voorou-dervande

Scaphopoda,

ietswat

recentelijk

is

afgewezen.

De

belangrijke

argumentendaarvoor

zijn

de

positionering

en

tegengestelde

oriëntatievande

protoconch

van Pinno-caris in

vergelijking

totde

protoconch

vande

Scaphopoda

enhetgrote

stratigrafische

intervaltotaanhet

verschijnen

vandeeerste

Scaphopoda

aanhet

begin

vanhet Carboon

(ca.

100

miljoen jaar).

Toch isergeen

bewijs

dat de

Scaphopoda

de directe

naza-ten

zijn

vande Helcionellioida. Deze groep sterft immers

uitaanhet eindevan het midden Cambrium. De

tijd

tus-sen het uitstervenvan de Helcionelloidaenhet

verschij-nenvande

Scaphopoda

in het Carboon

(ruim

170

miljoen

jaar)

istegrootomzo’n directe

verwantschap

te veronder-stellen. Het is veel

waarschijnlijker

dat de

Scaphopoda

de

rechtstreekse

afstammelingen zijn

vande Conocardioida.

De Rostroconchia op hun beurt

zijn

echter welontstaanuit helcionelloide voorouders

blijkens

devormvande proto-conch vandeRostroconchia.

Bij

demeesterostroconche mollusken is de

enkelvoudige protoconch tijdens

de

groei

verdwenen,

maar

bij

enkelefamilieszoals de

Hippocardi-idae

Pojeta

&

Runnegar,

1976 is de

protoconch

bewaard

gebleven (afb. 23).

Het

blijkt

dat dit

embryonale schelpje

identiek is aandevormvande Cambrische

Helcionelloi-da,

waarmeede

verbinding

is

gelegd

tussende

helcionel-loide

Monoplacophora

ende

Scaphopoda

via de

conocar-dioide Rostroconchia.

Literatuur

Bastemeijer,

A.F.W.E. 2006. Introductie tot de

Scapho-poda

I:

biologie

en

morfologie.

In:

Afzettingen,

27;

pp. 36-41.

Bretsky,

RW. &

Bermingham,

J.J. 1970.

Ecology

of the Paleozoic

scaphopod

genus

Plagioglypta

with

special

referenecetothe ordovician ofeastern Iowa. In:

Jour-nal of

Paleontology,

44;

pp. 908-924.

Engeser, T.S., Riedel,

F. &

Bandel,

K. 1993.

Early

ontoge-netic shells ofrecentand fossil

Scaphopoda.

In:

Scripta

Geologica, Special

Issue,2;

Proceedings.

Symposium

‘Molluscan

Palaeontology’.

11th

InternationalMalaco-logical Congress, Siena, Italy,

30th

August

- 5th

Sep-tember

1992;

pp. 82-100.

Emerson,

W.K. 1962. A classification ofthe

scaphopod

mol-lusks. In: Journalof

Paleontology,

36: pp. 461-482.

Engeser,

T.S. &

Riedel,

F. 1996. The evolution of the

Scap-hopoda

and the

implications

for the

systematics

of the

Rostroconchia

(Mollusca).

In:

Mitteilungen

des

Geolo-gisch-Palaontologisches

Institut des Universitats

Ham-burg, 79;

pp.117-138.

Gentile,

ER.J. 1974. Anew

species

of Dentalium ffom the

Pennsylvanian

ofeastemKansas. In: Journal of

Pale-ontology, 48;

pp. 1213-1216.

Holland,

C.H. &

Yochelson,

E.L. 2000. Dentalium

inoma-tum

M’Coy,

1844,isnot a

scaphopod.

In: Irish Journal of Earth

Science,

18;

pp. 123-125.

Holland,

C.H. &

Yochelson,

E.L. 2002.

Supposed

Irish

lowerCarboniferous

scaphopods.

In: Irish Journal of Earth

Science, 20;

pp.83-86.

Kues, B.S.,

Mapes,

R.H. &

Yochelson,

E.L. 2006.

Nauti-loid-scaphopod homeomorphy

in the late Palaeozoic of

the United States. In:

Lethaia,

39;pp. 91-93.

Lamprell,

K.L. &

Healy

J.M. 1998. A revision of the

Scap-hopoda

fromAustralianwaters

(Mollusca).

In: Records

of the Australianmuseum.

Supplement

24; 1-189.

Miller,

A.K. 1949. A

giant scaphopod

from the

Pennsyl-vanian of Texas. In: Journal of

Paleontology,

23;

pp.

387- 391.

Morris,

N.J. 1967. Mollusca:

Scaphopoda

and Bivalvia. In:

Harland,

W.B.e.a.ed. The Fossil Record. A

symposium

with documentation.

Londen;

pp.469-477.

Palmer,

C.P. 1988.

Scaphopods,

cladistics and evolution. In:

the

Conchologists’Newletter,

105;

pp. 101-104.

Palmer,

C.P. &

Steiner,

G. 1998.

Scaphopoda.

In:

Beaesley,

P.L., Ross, G.J.P. &Wells, A.,eds. Mollusca: The

sou-tern

Synthesis.

Part A. Vol

5,

X: 431-447.

Peel,J.S. 2004. Pimocaris and the

origin

of the

Scapho-pods.

In: Acta

Palaeontologica Polonica,

49;pp. 543-550.

Peel,

J.S. 2006.

Scaphopodization

in Palaeozoic molluscs.

In:

Palaeontology,

49;pp. 1357-1364.

Pojeta,

J. &

Runnegar,

B. 1976. The

paleontology

of the

Rostroconch Mollusks and the

early history

of the

Phy-lum Mollusca.

Geological Survey

Professional

Paper,

nr.968.

Washington.

Pojeta,

J. &

Runnegar,

B. 1979.

Rhytiodentalium

kentucky-ensis,a new genus andnew

species

of ordoician

scap-hopod,

and the

early history

of

scaphopod

mollusks. In: Journal of

Paleontology, 53;

pp. 530-541.

Pojeta,

J. &

Runnegar,

B. 1985. The

early

evolution of the

Diasome Molluscs. In;

Tmeman,

E.R. &

Clarke,

M.R.

The Mollusca. Vol. 10: Evolution.

Reynolds,

PD. 2002. The

Scaphopods.

In:

Southward,

A.J. e.a.eds. Advacesin Marine

Biology.

Molluscan Radiation. Lesser known branches. Amsterdame.a.;

137-236.

Rogalla,

N.S. &

Amler,

M.R.W. 2003.

Biogeographical

dis-tributionpattemsin Mid- and Late Palaeozoic Conocar-dioida

(Mollusca: Rostroconchia).

In: Cour.

(7)

Rohra, D.M.,

Blodgett,

R.B. &

Baichtalc,

J. 2006.

Scap-hopoda

from the AlexanderTerrane,Southeast Alaska. The firstoccurrenceof

Scaphopoda

in the Silurian. In:

Palaeoworld,

15;pp. 211-215.

Runnegar,

B. and

Pojeta,

J. 1974 Molluscan

phylogeny;

the

paleontological

viewpoint,

Science 186,no.4161

pp.311-317.

Scarabino,

V. 1995.

Scaphopoda

of the

Tropical

Pacific and Indian oceans, with

description

of 3newgeneraand 42

new

species.

In;

Bouchet,

P. ed. Résultats des

Campag-nes Musorstom. Volume 14. In: Mémoires du Musée

national d’Histoire

naturelle,

167 ; 189-379.

Steiner,

G. 1992.

Phylogeny

andclassification of

Scapho-poda.

In: Journal of Molluscan

Studies, 58;

pp.

385-400.

Steiner,

G. 1995. Larval and

juvenile

shells of four North

Atlantic

scaphopod species.

In: American

Malacologi-cal

Bulletin,

11;pp. 87-98.

Steiner,

G &

Dreyer,

H.

(2002),

Cephalopoda

and

Scap-hopoda

aresistertaxa- an

evolutionary scenario,

Jah-resversammlung

der DZG in Halle 2002.

Steiner,

G. &

Dreyer,

H. 2003. Molecular

phylogeny

of

Scaphopoda

(Mollusca)

inferred ffom 18S rDNA

se-quensces:supportfora

Scaphopoda-Cephalopoda

cla-de. In;

Zoologica Scripta, 32;

pp. 343-356.

Steiner,G. &

Reynolds,

P.D. 2003. Molecular

systematics

of the

Scaphopoda.

In:

Lydeard,

C. &

Lindberg,

D.R.

Molecular

systematics

and

Phylogeography

of

Mol-lusks;

pp. 123-139.

Tenery,

J.H. &

Rowett,

C.L. 1979. New

specimens

of

Pro-dentalium

raymondi Young

(Scaphopoda)

from the

Pennsylvanian

of Texas. In: Journal of

Paleontology,

53;

pp. 164-168.

Toomey,

D.F. 1957. Giant

Scaphopod fragment

from the lowerstrawn

(Pennsylvanian)

of North-central Texas.

In: Journal of

Paleontology,

31;pp. 457-461.

Wanninger,

A. 2001.

Micromorphology

and

gene expres-sion inmuscleand shell

development

of the

Mollus-ca. PhD.

Yancey,

T.E. 1973. Anew genus of Permian

siphonoden-talid

scaphopods,

and its

bearing

on the

origin

of the

siphonodentaliidae.

In: Journal of

Paleontology,

47;

pp. 1062-1064.

Yochelson,

E.L. 1978,An alternative

approach

to the

in-terpretation

of the

phylogeny

of ancient

mollusks,

Ma-lacologica,

17;

pp. 165-191.

Yochelson,

E.L. 1999a. Devonian Dentaliummartini

Whit-field, 1882,

isnotamollusk huta worm.In: Journal of

Paleontology,

73;pp. 634-640.

Yochelson,

E.L. 1999b.

Rejection

of Carboniferous

Quasi-dentalium

Shimansky,

1974 from the

Phylum

Mollusca.

In: Journal of

Paleontology, 73;

pp. 63-65.

Yochelson,

E.L. 2002.

Restudy andreassignment

ofDenta-lium

antiquum Goldfuss,

1841

(Middle Devonian).

In:

Palaontologische Zeitschrift, 76;

pp. 297-304.

Yochelson,

E.L. 2004. Dentaliumsaturni

Goldfuss,

1841

(Eifelian: Mollusca): complex

issues froma

simple

fos-sil. In:

Palaontologische Zeitschrift, 78;

pp. 97-102.

Yoo,E.K. 1988.

Early

Carboniferous Mollusca from

Gun-dy, Upper Hunter,

New South Wales. In: Records fo the Australian

Museum, 40;

pp. 23-264.

Young,

J.A. 1942.

Pennsylvanian Scaphopoda

and

Cepha-lopoda

from New Mexico. In; Journal of

Paleontology,

16;

pp. 120-125.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tevens kan gekeken worden of er een significante stijging is van de controlekosten tussen de periode voor marktwerking (2007) en in de periode waar marktwerking grote

Het nitraatmonitoringsconcept geeft een goede schatting van het gemiddelde nitraat- gehalte in een regio als de clusters met slechts één meetwaarde niet wotden meegenomen en ook

• Begin van 'n les deur hersiening en aansluiting by die voorkennis van leerders. • Bekendstelling met en inleiding van 'n nuwe tema. • Ontsluiting van nuwe

In de NHG-standaard Otitis externa (2014) staat vermeld dat bij de medicamenteuze behandeling van otitis externa oordruppels die zowel zuur als een corticosteroïd bevatten

[r]

In Bayesiaanse termen is er voor de meeste copingvaardigheden anekdotisch bewijs ge- vonden voor de nulhypothese, behalve voor de mate van vermijding, waarbij bleek dat er twee

In termen van de Bayesiaanse methodiek is de conclusie dat er drie keer meer bewijs is voor de hypothese dat de twee groepen ten aanzien van het uiten van emoties niet aan

Realiseert U zich nu even goed, dat aan het avondmaal zoals Paulus het kende, niet als regel het verhaal van het Laatste Avondmaal werd doorgegeven; dat daaraan dus ook niet