• No results found

De invloed van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders op het moederschap

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De invloed van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders op het moederschap"

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Invloed van Ingrijpende Gebeurtenissen uit de Jeugd van Jonge Moeders op het Moederschap

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education

Universiteit van Amsterdam Student: L Röttger Studentnummer: 11405848 Begeleider/ Eerste beoordelaar: E. S. van Vugt Tweede beoordelaar: F. B. van Rooij Amsterdam: augustus, 2018

(2)

Abstract (English)

Scientific research has shown that the majority of the young mothers have experienced adverse life-events in their youth. It is assumed that these events during childhood are related to the less adequate parenting behaviors of young mothers. Therefore, we examined the influence of adverse life-events during childhood on early motherhood. Using a semi-structured interview, fifteen young mothers of the Babyhome foundation in the Netherlands were asked which and to what extent life-events exert a positive and/or negative influence on motherhood. The results showed that 93% of the young mothers experienced life-events in their youth. Also, many mothers have experienced that the adverse life-events exert both a negative and a positive influence on their role as a mother. Some mothers do not wish the type of upbringing as they have had, for their own child, while other mothers see their upbringing as an example for the motherhood. In some cases, the young mothers showed post-traumatic growth, which allowed them to let negative experiences be a positive incentive in actual motherhood. Given the results, the Babyhome foundation is advised to support young mothers in adequate parenting by using psycho-education and mind-mindedness techniques.

(3)

Abstract (Nederlands)

Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het overgrote deel van de jonge moeders ingrijpende levensgebeurtenissen in haar jeugd heeft meegemaakt. Vanuit de

literatuur wordt vermoed dat deze ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd in relatie staan met de minder adequate opvoedgedragingen die jonge moeders laten zien. Daarom heeft de invloed van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders op het moederschap, in dit onderzoek centraal gestaan. Bij vijftien jonge moeders van stichting het Babyhuis is door middel van een semigestructureerd interview geanalyseerd welke ingrijpende

gebeurtenissen zij hebben meegemaakt en in hoeverre deze gebeurtenissen een positieve en/of negatieve invloed uitoefenen op het moederschap. Uit de resultaten is gebleken dat 93% van de jonge moeders ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in haar jeugd. Daarnaast hebben veel jonge moeders ervaren dat de ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd zowel een negatieve als een positieve invloed kan uitoefenen op het ouderschap. De meeste moeders wensen een jeugd met negatieve gebeurtenissen, zoals zij zelf hebben gehad, niet voor hun eigen kind. Andere moeders zien de wijze waarop zij zelf zijn opgevoed als een voorbeeld in het moederschap. In sommige gevallen zijn de jonge moeders in staat tot post-traumatische groei, waardoor zij de negatieve levenservaringen een positieve drijfveer kunnen laten zijn in het moederschap. Gezien de resultaten wordt aan het Babyhuis geadviseerd om jonge

moeders te ondersteunen in adequaat ouderschap door gebruik te maken van psycho-educatie en mind-mindedness technieken.

Sleutelwoorden: jonge moeders, ingrijpende gebeurtenissen, moederschap, opvoedgedrag

(4)

Voorwoord

Voor u ligt de scriptie die geschreven is om de ‘invloed van ingrijpende

gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders op het moederschap’ te onderzoeken. Deze scriptie is geschreven als laatste onderdeel van het afstuderen aan de master Forensische Orthopedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam.

Allereerst wil ik E. S. van Vugt bedanken voor haar tijd en begeleiding. Haar enthousiasme en toewijding voor het vak en de doelgroep zijn zeer inspirerend geweest. Daarnaast wil ik ook P. Versteegh bedanken voor het verzamelen van de

onderzoeksgegevens. Ook bedank ik F. B. van Rooij voor haar tijd in de medebeoordeling van deze scriptie. Tot slot wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om ook stichting het Babyhuis en al haar medewerkers en cliënten te bedanken voor de openheid en medewerking.

(5)

De Invloed van Ingrijpende Gebeurtenissen uit de Jeugd van Jonge Moeders op het Moederschap

Jonge moeders, ofwel moeders onder de 24 jaar, doorstaan een drastische levensverandering die van invloed is op hun persoonlijke identiteit, levensstijl,

verantwoordelijkheden en relaties (Nelson, 2003; Ngai, Chan & Holroyd, 2011). Doordat zij naast de ontwikkelingstaken van de adolescentie ook aan de eisen van het moederschap moeten voldoen, wordt verondersteld dat zij minder positieve opvoedgedragingen laten zien dan oudere moeders (Elster, McAnarney, Lamb, 1983; Panzarine, 1986). Onderzoek heeft bevestigd dat jonge moeders minder ouderlijke ondersteuning (Dillon, 2014; Luster & Dubow, 1990) en minder responsiviteit en sensitiviteit laten zien (Kaufman, 1996; Puff & Renk, 2016). De minder adequate opvoedgedragingen die jonge moeders laten zien kunnen verklaard worden door een significant aantal risicofactoren waaraan zij zijn blootgesteld gedurende hun jeugd (Lesser & Escoto-Lloyd 1999; Ngum Chi Watts, Liamputtong & Mcmichael, 2015; Smithbattle &Wynn Leonard 1998). Van deze factoren is gebleken dat ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders één van de belangrijkste risicofactoren is (Cinq-Mars et al., 2004; Noll, Shenk & Putnam, 2009; Records, 1993; Ussher, Charter, Parton & Perz, 2016).

Onderzoek in binnen- en buitenland heeft aangetoond dat gemiddeld 94% van de jonge moeders een ingrijpende gebeurtenis in de jeugd heeft meegemaakt (Carothers, Borkowski, Whitman, 2006; Fliers & Peters, 2010). Hiervan bleken armoede, seksueel misbruik, fysieke- en emotionele mishandeling, verwaarlozing, de scheiding van ouders, middelenmisbruik bij ouders en het overlijden van een belangrijk persoon de meest

voorkomende gebeurtenissen (Bunting & McAuley, 2004; Fliers & Peters, 2010; Kalil, Ziol-Guest & Levine Coley, 2005; Quinlivan et al., 2004). Aangezien er gering kwalitatief onderzoek is verricht naar de invloed van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge

(6)

moeders op het moederschap, beoogt het huidige onderzoek een aanvulling te leveren op de bestaande onderzoeksgegevens. Hieronder wordt middels bestaande onderzoeksgegevens gekeken op welke manier de ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders een rol spelen in het moederschap.

Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat jonge moeders die ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt in hun jeugd, vaker moeite hebben met het balanceren tussen discipline en affectie in het ouderschap (Bernard, 2015; Kim, Trickett & Putnam, 2010). Daarnaast zijn emotionele kindermishandeling, fysieke kindermishandeling en huiselijk geweld in de jeugd gerelateerd aan een verminderde kwaliteit van het ouderschap (Bert, Guner & Lanzi, 2009; Levendosky & Graham-Bermann, 2001; Levendosky, Leahy, Bogat, Davidson & Von Eye, 2006; Postmus, Huang & Mathisen-Stylianou, 2012). Deze verminderde kwaliteit resulteert in minder sensitiviteit, warmte en betrokkenheid en meer vijandig oudergedrag (Levendosky et al. 2006; Postmus et al., 2012). Ook is gebleken dat fysieke mishandeling in de jeugd van jonge moeders geassocieerd is met een straffende en disciplinaire opvoedingsstijl (Bert et al., 2009; Dixon, Browne, & Hamilton-Giachritsis, 2005; Dixon, Hamilton-Giachritsis, & Browne, 2005). Bovendien is aangetoond dat de kans dat jonge moeders hun eigen kinderen verwaarlozen of mishandelen vier keer groter is als zij zelf in hun jeugd verwaarloosd en/of mishandeld zijn (Bartlett & Easterbrooks, 2012; Haapasalo & Aaltonen, 1999).

Ook heeft wetenschappelijk onderzoek bij jonge moeders aangetoond dat het opgroeien in een dysfunctioneel gezin geassocieerd is met inadequate

ouderschapsgedragingen (Bernard, 2015; Bert et al., 2009; Fitzgerald et al., 2008; Macfie et al., 1999). Allereerst wordt een scheiding van de ouders gezien als een dysfunctionele gezinssituatie (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). Uit onderzoek is gebleken dat het overgrote deel van de ouders van jonge moeders vaak gescheiden zijn (Bernard, 2015). Ook

(7)

voelen zij dat zij hun gevoelens over de scheiding moeten onderdrukken, aangezien zij merken dat er geen ruimte is om over deze gevoelens te spreken. Het onderdrukken van deze gevoelens kan effect hebben op het zelfvertrouwen, waardoor jonge moeders zich onzeker kunnen voelen in het opvoeden van hun kind (Bernard, 2015). Daarnaast is het risico op parentificatie groter wanneer men opgroeit in een dysfunctioneel gezin. Parentificatie is een ouder-kind relatie, waarin de ouder zich tot het kind wendt voor ondersteuning en een kind te veel belast met de verantwoordelijkheid om het familiesysteem te beschermen (Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1986). Onderzoek heeft uitgewezen dat parentificatie in de jeugd van jonge moeders gerelateerd is aan een lage responsiviteit jegens het kind (Nuttall, Valentino & Borkowski, 2012). Ook is bij jonge moeders aangetoond dat een hoge mate van parentificatie gerelateerd is aan minder ouderlijke kennis van de ontwikkeling van de baby (Nuttall,

Valentino, Wang, Lefever & Borkowski, 2015). Ten derde wordt het leven in constante armoede gezien als een dysfunctionele gezinssituatie in de jeugd van jonge moeders.

Bovendien is gebleken dat armoede gerelateerd is aan inadequaat aanpassingsvermogen in het ouderschap (García Coll et al., 1996; Grau et al., 2012). Er wordt verondersteld dat armoede het gehele gezinssysteem beïnvloedt, waardoor er in het gezin minder sprake is van

psychische ondersteuning en externe middelen. Hierdoor kunnen jonge moeders mogelijk een onvermogen ervaren in het omgaan met nieuwe levensstressoren (Conger et al., 2002; Grau et al., 2012).

Aan de andere kant heeft het wetenschappelijk onderzoek ook aandacht voor het positieve effect dat ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd kunnen hebben voor het ouderschap. Hierbij wordt gekeken naar kenmerken van veerkracht en adaptie bij jonge moeders die ervoor zorgen dat zij ondanks de ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd toch een gelukkig en succesvol leven kunnen leiden (George, 1996; Lee & Gramotnev, 2006; Vaillant, 2003). Een significant aantal jonge moeders blijkt het moederschap te zien als een

(8)

kans om de moeilijkheden met betrekking tot de ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd te overwinnen en hun leven op een positieve manier te verbeteren voor zichzelf en het kind (Arenson 1994; Black & Ford-Gilboe, 2004; Easterbrooks, Chaudhuri, Bartlett & Copeman, 2010; Ngum Chi Watts et al., 2015; Ussher et al., 2016). In de literatuur wordt dit gedrag omschreven als post-traumatische groei (post-traumatic growth). Hiermee wordt verwezen naar de positieve aanpassing als gevolg van de reactie op een negatieve ingrijpende

levensgebeurtenis (Tedeschi & Calhoun, 1996). Ook heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat er bij jonge moeders veelal sprake is van post-traumatische groei. Jonge moeders maken vaak de bewuste keuze om negatieve levensgebeurtenissen te zien als een drijfveer voor verandering. Veelvuldig komt naar voren dat jonge moeders het ouderschap een andere invulling willen geven dan de wijze waarop zij zelf is opgevoed (van Loon, 2016; Maxwell, Proctor & Hammond, 2011; Pryce & Samuels, 2010). Daarentegen hebben jonge moeders niet duidelijk voor ogen hoe zij het moeten bewerkstelligen om een betere opvoeder te zijn dan hun eigen ouders waren (van Loon, 2016).

Daarnaast is gebleken dat het sociale netwerk van jonge moeders een positieve invloed heeft op het moederschap na het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen (Grau et al., 2012). Grote ondersteunende netwerken blijken gerelateerd te zijn aan een grotere tevredenheid met de huidige levensstijl en aan meer affectieve, positieve en gevoelige ouderschapsgedragingen bij jonge moeders (Cox et al., 2008; Grau et al., 2012; Unger & Wandersman, 1985; Voight, Hans & Bernstein, 1996).

Kortom, is gebleken dat ingrijpende gebeurtenissen zowel een negatieve als positieve invloed kunnen hebben op het ouderschap. Enerzijds heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat jonge moeders die ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt in hun jeugd, vaker moeite hebben met het balanceren tussen discipline en affectie in het ouderschap (Bernard, 2015; Kim et al., 2010). Verder is gebleken dat factoren zoals familiair geweld,

(9)

mishandeling, parentificatie, scheiding en armoede een vergroot risico vormen voor

inadequaat moederschap (García Coll et al., 1996; Grau et al., 2012; Levendosky et al., 2006; Postmus et al., 2012). Anderzijds is gebleken dat jonge moeders veerkrachtig zijn en in staat tot post-traumatische groei na het meemaken van ingrijpende gebeurtenissen. Bij de

verwerking van deze gebeurtenissen en de transitie tot post-traumatische groei kan het sociale netwerk een ondersteunende rol hebben (Grau et al., 2012; Lee & Gramotnev, 2006)

Vooralsnog is de invloed van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders op het moederschap met name kwantitatief onderzocht. Hoewel het kwantitatief onderzoek met betrekking tot dit thema gering is, blijkt het kwalitatief onderzoek bijna nihil. Daarom betreft het huidige onderzoek een kwalitatieve studie naar ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders die verblijven in Moeder-Kind units van stichting het

Babyhuis. Met dit onderzoek wordt beoogd vat te krijgen op de beleving van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders en de invloed daarvan op het moederschap. Het doel is om gedachten, motivaties, meningen en behoeften te ontdekken die invloed uitoefenen op de wijze waarop de ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd nog een rol spelen in het huidige moederschap.

Evenzeer is het huidige onderzoek belangrijk voor de hulpverlening, omdat het bijdraagt aan het welzijn van zowel jonge moeders als hun kinderen. Allereerst geeft het de hulpverlening inzicht in de gezinssituaties waarin jonge moeders zich bevinden. Daarnaast levert het nieuwe informatie op over de mate waarin jonge moeders zich al dan niet bewust zijn van de wijze waarop het verleden van invloed is op het huidige moederschap. Dit geeft vervolgens aan in hoeverre jonge moeders in staat zijn om tijdens de behandeling in te gaan op het doorbreken van bijvoorbeeld het proces van intergenerationele overdracht. Ook krijgt de hulpverlening beter inzicht in hoe en op welke wijze ingrijpende gebeurtenissen invloed uitoefenen op het moederschap. Dit kan helpen om toekomstig opvoedgedrag te voorspellen

(10)

en inadequaat en destructief opvoedgedrag te voorkomen.

Er wordt getracht antwoord te geven op de centrale hoofdvraag: Op welke manier worden ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders als negatief en/of positief ervaren in het huidige ouderschap? Om antwoord te verschaffen op deze vraag wordt

allereerst aandacht geschonken aan de verschillende vormen en frequenties van ingrijpende gebeurtenissen in hun jeugd. Vervolgens wordt enerzijds de negatieve invloed en anderzijds de positieve invloed die ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd hebben op het moederschap, toegelicht. Er wordt verondersteld dat, in overeenstemming met bestaande

onderzoeksgegevens, meer dan driekwart van de jonge moeders ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in de jeugd (Carothers et al., 2006; Fliers & Peters, 2010). Verder wordt verwacht dat ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd een meer negatieve invloed uitoefenen op het moederschap dan dat zij een positieve invloed uitoefenen (Elster et al., 1983;

Panzarine, 1986).

Methode

Setting

Stichting het Babyhuis is opgericht om moeders op een laagdrempelige en respectvolle wijze, in een vrijwillig of gedwongen kader, de gelegenheid te bieden om de nodige

vaardigheden aan te leren, zodat zij uiteindelijk in staat zijn om hun kind zelfstandig een verantwoorde toekomst te bieden (Geldorp & Muller, n.d.). In september 2013 opende het Babyhuis haar deuren uitsluitend voor pasgeborenen die tijdelijk niet door hun ouder(s) verzorgd kunnen worden (Barbara Muller, n.d.; Het Babyhuis, n.d.). Door het tekort aan zorginstellingen waar zowel de moeder als de pasgeborene opgenomen kunnen worden, opende stichting het Babyhuis één jaar later de Moeder-Kind Units. In eerste instantie richtten de Moeder-Kind Units zich uitsluitend op aanstaande of pas bevallen moeders tot 24 jaar die tijdelijk niet de noodzakelijke verzorging en opvoeding kunnen bieden aan hun kind. Gezien

(11)

het gebrek aan behandelvoorzieningen voor kwetsbare moeders heeft stichting het Babyhuis besloten om ook moeders die ouder zijn dan 24 jaar te behandelen. Derhalve hanteert stichting het Babyhuis geen strikte leeftijdscriteria voor behandeling, aangezien de

problematiek van de moeders voorop staat (Barbara Muller, n.d.; Geldorp & Muller, n.d.; Het Babyhuis, n.d.).

In het Babyhuis wordt een veilige en warme omgeving geboden waar moeders in alle rust kunnen wennen aan het ouderschap (Barbara Muller, n.d.; Geldorp & Muller, n.d.; Het Babyhuis, n.d.). Iedere moeder wordt begeleid door een uitgebreid zorgteam, zodat gewerkt kan worden aan persoonlijke doelen. Tijdens het verblijf van de moeder en haar pasgeborene in het Babyhuis staat het opbouwen van een hechtingsrelatie tussen moeder en kind voorop. Hierbij vormen zelfstandigheid en een veilig opvoedklimaat de uitgangspunten (Barbara Muller, n.d.; Geldorp & Muller, n.d.; Het Babyhuis, n.d.).

Respondenten

In het huidige onderzoek zijn alle moeders die zich op het moment van

dataverzameling bevonden in het Babyhuis, gevraagd voor deelname aan het onderzoek. Uiteindelijk stemden vijftien respondenten in met het huidige onderzoek. Op het moment van dataverzameling bevonden zich zes jonge moeders (40%) in het Babyhuis die aan de

leeftijdsgrens van 24 jaar voldeden. De overige negen moeders (60%) voldeed niet aan deze leeftijdsgrens. Gezien de problematiek waarvoor zij waren aangemeld bij het Babyhuis is besloten deze moeders wel mee te nemen in het huidige onderzoek.

Op het moment van analyse waren de respondenten tussen de 17 en 40 jaar oud (M= 26.5; SD= 5.60). De leeftijdsrange van het jongste kind van de respondenten was tussen de 4 maanden en 19 maanden (M= 10.27; SD= 5.27). Van alle vijftien respondenten hadden negen respondenten een Nederlandse etniciteit. De overige moeders hadden een Antilliaanse,

(12)

opleidingsniveau varieerde tussen basisschool niveau en een afgeronde hbo-opleiding, waarvan het overgrote deel een mbo-opleiding heeft afgerond.

Procedure

Voor aanvang van het onderzoek is de onderzoeksopzet van het huidige onderzoek door de ethische commissie van de Universiteit van Amsterdam goedgekeurd. Dit onderzoek heeft gebruik gemaakt van aanwezige data dat is verzameld door een onafhankelijke

onderzoeker bij stichting het Babyhuis met een algemeen, verkennend interview. De data uit de interviews is uiteindelijk het startpunt geweest voor het opstellen van de huidige

onderzoeksvraag.

Alle moeders die zich bevonden in het Babyhuis op het moment van dataverzameling zijn in aanmerking gekomen voor deelname aan het huidige onderzoek. Middels een

gemakssteekproef zijn de potentiële respondenten geselecteerd en in kennis gesteld van het huidige onderzoek (Agresti & Franklin, 2015). Vervolgens zijn de potentiële respondenten geacht hun deelname aan dit onderzoek al dan niet te bevestigen. Om de privacy van de respondenten te waarborgen is bij deelname gevraagd om een informed consent formulier te ondertekenen (Agresti & Franklin, 2015).

Allereerst is aan de respondent gevraagd een vragenlijst in te vullen over hun

demografische gegevens en zwangerschapsaspecten. Hierna is een algemeen diepte-interview afgenomen. Alvorens het interview is afgenomen is toestemming gevraagd aan de

respondenten voor geluidsopnames. Als dank voor de deelname aan het huidige onderzoek hebben de respondenten een VVV-bon ontvangen ter waarde van tien euro.

Meetinstrumenten

In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van twee soorten dataverzameling. Allereerst is gebruik gemaakt van een zelf-samengestelde zelfrapportagevragenlijst. In het eerste onderdeel van deze vragenlijst zijn de demografische gegevens van de respondenten

(13)

bevraagd. Voorbeeldvragen hiervan zijn: ‘Wat is jouw etniciteit?’, Wat was je woonsituatie voor het Babyhuis?’ en ‘Wat is het hoogste schoolniveau dat je hebt afgemaakt?’. In het tweede onderdeel werden vragen over de zwangerschap gesteld. Voorbeeldvragen zijn: ‘Hoe oud was je toen je voor het eerst zwanger werd?’ en ‘Hoeveel keer ben je zwanger geweest?’. Het invullen van de vragenlijst heeft een gemiddeld een kwartier geduurd.

Ten tweede is gebruik gemaakt van een semigestructureerd diepte-interview over de zorgbehoeften (Lanctôt, 2017; Shepard & Marshall, 1999). Dit is een algemeen, verkennend interview, waardoor slechts een kleine selectie van toepassing geweest voor het huidige onderzoek. Aangezien het interview van origine geen vragen bevat over ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd is de informatie uit het huidige onderzoek enkel verzameld middels doorvragen op de antwoorden van de respondenten. Voorbeeldvragen waarbij ingrijpende gebeurtenissen zijn besproken, zijn: ‘Hoe was je als kind?’, ‘Wat voor type moeder ben je?’ en ‘Kun je mij vertellen wat voor type vrouw je zou willen worden als je denkt aan jezelf over vijf jaar?’. Deze interviews zijn afgenomen op het Babyhuis en hebben een gemiddelde duur van anderhalf uur.

Data-analyse

In het huidige onderzoek zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve

onderzoeksstrategieën gebruikt. De demografische gegevens en de gegevens over de zwangerschap zijn met de zelfrapportagevragenlijst verzameld. Over deze data zijn

beschrijvende analyses uitgevoerd met behulp van het statistisch programma SPSS. Om de privacy van de respondenten te waarborgen is gebruik gemaakt van een respondentnummer.

Daarnaast zijn er kwalitatieve analyses uitgevoerd door twee onafhankelijke onderzoekers. Allereerst zijn transcripties gemaakt van de verzamelde geluidsopnames. Vervolgens hebben twee onderzoekers, aan de hand van het stappenplan voor inductief coderen (Boeije, 2016), alle tekstfragmenten geselecteerd die verwijzen naar ingrijpende

(14)

gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders. Vervolgens zijn er verdere specificaties aangebracht middels axiaal coderen. Ten eerste is er onderscheid gemaakt tussen

tekstfragmenten over ingrijpende gebeurtenissen in het algemeen en tekstfragmenten over ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd en de invloed daarvan op het moederschap. Daarna is bij elk van deze onderwerpen een verdere onderverdeling gemaakt in negatieve en positieve gebeurtenissen, waarna ook nog een verdere specificatie is gemaakt in het soort gebeurtenis. Vervolgens is de interbeoordelaars betrouwbaarheid gecontroleerd door alle codes van de twee onafhankelijke onderzoekers te vergelijken. Uiteindelijk hebben de significante codes met de bijbehorende tekstfragmenten de basis gevormd voor de resultaten in het huidige onderzoek (Boeije, 2016).

Bij de bovengenoemde transcripties zijn de namen van de respondenten vervangen door respondentnummers, zodat de privacy gewaarborgd kon worden. Om interpretatie en de authenticiteit van de antwoorden op het diepte-interview te waarborgen is in het huidige onderzoek gebruik gemaakt van tekstfragmenten. Hierbij zijn respondentnummers gebruikt om de privacy te garanderen.

Resultaten

1. Demografische analyse

Uit de analyse is naar voren gekomen dat de leeftijd van de jonge moeders bij de eerste zwangerschap tussen de 11 en 33 jaar varieerde (M= 21.9; SD= 5.7). Van de vijftien respondenten zijn negen (60%) van hen één keer zwanger geweest. De overige zes

respondenten (40%) zijn tussen de twee en vijf keer zwanger geweest. Van deze zes respondenten heeft één respondent een miskraam gehad en hebben twee respondenten een abortus gepleegd. Van de vijftien respondenten hadden drie respondenten (20%) meer dan één kind. Elf van de vijftien respondenten (73,3%) hebben beschreven dat hun jongste kind, met wie zij naar het Babyhuis kwamen, niet gepland was. Verder hadden negen van de vijftien

(15)

respondenten (60%) geen relatie. Zes respondenten (40%) hadden wel een relatie, waarvan vijf met de biologische vader van het kind. De relatie met de biologische vader is door tien respondenten van de vijftien respondenten (66,7%) als overwegend positief ervaren. Verder hebben acht van de vijftien respondenten (53,3%) beschreven dat zij kinderen zijn van gescheiden ouders. Drie respondenten (20%) hebben beschreven dat hun ouders uit elkaar zijn. Tot slot hebben twee van de vijftien respondenten (13,3%) beschreven dat hun ouder weduwe is.

2. Kwalitatieve analyse

In het eerste gedeelte van de resultaten van de kwalitatieve analyse zijn alle ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van de jonge moeders gepresenteerd. Hierbij zijn frequenties, maar ook de beleving die de ingrijpende gebeurtenissen hebben gehad op de moeder, gepresenteerd. Daarna is beschreven op welke manier de ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd een rol spelen in het moederschap. Citaten van de respondenten zijn gebruikt om deze informatie te illustreren.

2.1 Ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd

Veertien van de vijftien respondenten (93%) heeft besproken dat zij negatieve en/of positieve ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in haar jeugd.

2.1.1 Negatieve gezinservaringen

Veertien van de vijftien respondenten (93%) hebben minstens één van de onderstaande negatieve ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt in hun jeugd.

a. Kindermishandeling

Over het algemeen is gebleken dat elf van de vijftien respondenten (73%) in het verleden te maken heeft gehad met (kinder-)mishandeling. Van de vijftien respondenten hebben vijf respondenten (33,3%) aangegeven dat zij fysiek zijn mishandeld in hun jeugd. Alle respondenten, op één na, hebben hun ouders omschreven als de daders. De overige

(16)

respondent is mishandeld door een vreemde. Eén respondent heeft gezegd dat zij de

mishandeling in haar jeugd verwijt aan haar ouders. Een andere respondent heeft omschreven dat zij niet snapt waarom haar ouders haar mishandelden. De mishandeling heeft volgens de respondent een afstand gecreëerd tussen haar en haar ouder(s). Door een respondent is het volgende beschreven: ‘Ik ben niets opgeschoten met het slaan en de verwijtingen in mijn jeugd. Dat heeft ervoor gezorgd dat er een afstand werd gecreëerd tussen mij en mijn moeder, waardoor ik een tijdje erg verdrietig was. (R1).’ Een andere respondent heeft over de

mishandeling van een vreemde het volgende gezegd: ‘Dus ik zag een man naar mij kijken. Hij vraagt mij naar hem toe te komen, maar ik zei niets. Hij pakte stenen en begon deze naar mij te gooien. Mijn hoofd bloedde. (R12).’

Daarnaast hebben zeven van de vijftien respondenten (46,7%) aangegeven dat zij emotioneel zijn mishandeld en/of verwaarloosd in de jeugd. Bij elk van hen is er sprake geweest van emotionele verwaarlozing in de jeugd. Specifiek is gebleken dat twee van de vijf respondenten ook zijn blootgesteld aan emotionele mishandeling. De respondenten hebben de gevoelens met betrekking tot deze gebeurtenissen omschreven in termen van ‘dat je er niet bij hoort’ en een ‘gevoel van minderwaardigheid’. Een aantal respondenten hebben aangegeven dat zij probeerden om verdere emotionele mishandeling of verwaarlozing te voorkomen door de situatie te ontvluchten. Een respondent heeft over de emotionele verwaarlozing het

volgende gezegd: ‘Het was wel altijd dat ze mij het idee gaven dat ik minder was. (...) Als we dan gingen verhuizen, dan kreeg ik de kamer die over was. Mijn broers en zussen mochten eerst een kamer kiezen. Zij mochten de grootste kamer, omdat zij nog moesten leren. En ik had toch geen bureau nodig, want ik hoefde toch niet te leren. (...). Dat zijn nu allemaal kleine dingetjes waardoor je je minder gaat voelen, maar omdat je dan nog jong bent denk je daar verder niet bij na. Nu zie ik dat pas in. Ik voelde me gewoon minder, maar ik had wel het idee dat mijn ouders hun best deden. Maar nu zie ik dat mijn ouders toch wel steekjes hebben

(17)

laten vallen. (R6).’ Een andere respondent heeft de emotionele mishandeling in de jeugd als volgt beschreven: ‘Agressie van mijn vader. Schreeuwen, schelden, zeggen dat ik niet gewenst was. Gewoon heel erg agressief doen naar mij, maar niet naar mijn jongste zus. Daar had hij echt geen problemen mee. Met mij was het echt van, je bent een moeilijk kind en ik heb je nooit gewild. Dat soort opmerkingen kwamen vaak voorbij. Wat moest ik doen? Dus ik sloot me vaak op uit angst. Ik was het merendeel van de tijd bij mijn vriendinnetjes, zodat ik niet thuis hoefde te zijn. (R14).’

Seksueel misbruik in de jeugd is door één van de vijftien respondenten (6,7%)

benoemd als een ingrijpende gebeurtenis in de jeugd. Een vreemde man is omschreven als de dader. De respondent heeft dit moment als zeer stressvol ervaren. Ten gevolge van deze gebeurtenis heeft de respondent met name lichamelijke klachten ervaren. Ook is zij behandeld voor de verwerking van dit trauma.

Tot slot is door twee van de vijftien respondenten (13,3%) beschreven dat er sprake was van huiselijk geweld tijdens de jeugd. In beide gevallen hebben de ouders gewelddadig gedrag vertoond. Beide respondenten hebben omschreven dat deze herinnering een ‘gevoel van radeloosheid’ oproept. Een respondent heeft dit als volgt omschreven: ‘Mijn vader sloeg mijn moeder altijd. Dat deed hij voor mijn neus. Ik stond erbij en keek ernaar. Ik kon niets doen. Alleen maar huilen. (R13).’

b. Mishandeling op latere leeftijd

Van de vijftien respondenten hebben twee respondenten (13,3%) op latere leeftijd ook te maken gekregen met seksueel misbruik. In beide gevallen is de ex-man als de dader

omschreven. Eén van deze twee respondenten is ook in de jeugd blootgesteld aan seksueel misbruik. Deze respondent heeft omschreven dat zij het gevoel kreeg dat bepaalde vervelende aspecten uit de jeugd opnieuw herbeleefd werden door het seksueel misbruik. Een respondent heeft deze gebeurtenis als volgt beschreven: ‘Ik ben vaak geslagen, maar ook seksueel

(18)

misbruikt. En het lullige van alles is dat mijn moeder dat zag maar niet durfde in te grijpen. Dat is de reden dat ik haar heel veel kwalijk neem. En dan probeer ik nu toch, omdat mijn kindje geboren is, mijn hoofd boven water te houden, want hij heeft recht op zijn oma en zij heeft recht op hem. (R14).’ Tevens is door twee van de vijftien respondenten aangegeven dat zij op latere leeftijd te maken hebben gekregen met huiselijk geweld. Hierbij is tweemaal de ex-man als dader omschreven. Een respondent heeft daarover het volgende beschreven: ‘Mijn ex, de vader van mijn kind, had losse handjes. Ik ben bij hem weggegaan en heb aangifte gedaan. Daarna kwam hij vast te zitten. Maar toen hij bij me terug wilde komen, heb ik de benen genomen met mijn kind. (R4).’

c. Verlieservaringen

Zeven van de vijftien respondenten (46,7%) hebben aangeven dat zij in de familie te maken hebben gehad met minstens één ziekte- en/of sterfgeval. Van de overlijdensgevallen is driemaal een vader, driemaal een oma en eenmaal een broertje genoemd. Daarnaast zijn een broertje en een moeder ziek geweest. Alle respondenten hebben de periode van ziekte en/of overlijden als een heftige periode ervaren. Ten gevolge van deze gebeurtenis heeft één respondent psychosomatische klachten ervaren. Een respondent heeft over het overlijden van haar vader het volgende gezegd: ‘Mijn vader is overleden toen ik X jaar was. Ik had hem tien minuten daarvoor nog aan de telefoon. (...) Toen was er niets aan de hand. Hij zei ‘ik kom er zo aan’. Hij is nooit meer thuisgekomen. (R7).’ Een andere respondent heeft over het

wegvallen van een steunfiguur door de ziekte van een familielid het volgende omschreven: ‘Toen mijn oma ernstig ziek werd, had ze genoeg aan haar hoofd, vond ik. Ik praatte niet meer over wat me dwars zat. Ik wilde haar daar niet mee belasten. (R3).’

d. Disfunctionele gezinssituatie

Negen van de vijftien respondenten (60%) hebben beschreven dat hun ouders niet samenwonen. Hiervan hebben zes respondenten benoemd dat zij kinderen zijn van gescheiden

(19)

ouders. Van de overige drie respondenten wonen de ouders niet meer samen. In vrijwel alle gevallen heeft de scheiding of het uiteengaan van de ouders plaatsgevonden in de jeugd. Vooral de periode voorafgaand aan de scheiding of uiteengaan van de ouders is door veel respondenten omschreven in termen van ‘ruzie’ en ‘strijd’. Door de respondenten is deze periode ervaren als een heftige en stressvolle tijd, waarin van hun werd verwacht om volwassen te worden. Ook hebben een aantal respondenten omschreven dat zij na de

scheiding het contact met een ouder hebben verloren. Ook is één respondent zelf gescheiden van haar ex-man. Een respondent heeft over de scheiding van haar ouders het volgende beschreven: ‘Ik was heel klein toen mijn ouders gingen scheiden. Na de scheiding is het contact met mijn moeder verwaterd. Ik bleef bij mijn vader wonen. Pas toen ik puber was heb ik weer contact met haar gezocht. (R9)’. Een andere respondent heeft hierover gezegd: ‘In mijn leven is heel veel ruzie geweest tussen mijn ouders. Uiteindelijk zijn ze gescheiden, maar dat was na een periode waarin wij gesmeekt hadden of ze uit elkaar wilden gaan. Het was constant een strijd tegen elkaar. (R5).’

Ook is door acht van de vijftien respondenten (53,3%) het risicogedrag en/of psychische problematiek bij de ouders besproken. Hiervan zijn twee gevallen van alcoholmisbruik en drie gevallen van drugsmisbruik benoemd. Verder is er vijfmaal

gesproken over psychische problematiek in het gezin. De gezinssituatie waarin risicogedrag en/of psychische problematiek een rol heeft gespeeld is door de respondenten omschreven als ‘instabiel’. Zij hebben beschreven dat zij de verantwoordelijkheid van de ouders hebben gemist. Eén respondent heeft omschreven dat deze situatie gepaard is gegaan met veel angst. Een respondent heeft over het drugsgebruik van haar moeder het volgende gezegd: ‘Mijn moeder was niet stabiel genoeg om voor haar eigen kind te zorgen. Ze zat aan de drugs. Haar kindje was pas twee jaar. Ze hadden het kind gelijk af moeten pakken. Gelijk maatregelen moeten treffen en dat heeft te lang geduurd. Toen hij vijf jaar was, is het gebeurd. Hij bleef

(20)

nachten alleen thuis en is toen een keertje ‘s nachts uit zijn bed gegaan. De voordeur stond nog open. Hij heeft de deur open gekregen, is bij een sloot gaan staan en bijna verdronken. (R10).’ En een andere respondent heeft het volgende over de alcoholverslaving van haar vader beschreven: ‘Tot dat mijn vader alcohol verslaafd werd. Toen werd alles anders. Het was niet meer rozengeur en maneschijn. (...). Ik weet nog dat mijn vader mijn moeder wilde

doodschieten. Hij stond met een wapen. Ik weet nog dat ik ervoor ging staan en dat ik hem hoorde zeggen ‘ga aan de kant, ga aan de kant’. En toen zei ik dat ik niet aan de kant zou gaan, want als je me moeder schiet, schiet je mij ook. Uiteindelijk is hij weggegaan. (R13).’

Verder is door een aantal respondenten benoemd dat er sprake was van parentificatie, vaak ten gevolge van een scheiding van de ouders of psychische problematiek bij de ouders. Van de vijftien respondenten is door vier van hen (26,7%) benoemd dat zij zorgtaken hebben overgenomen tijdens hun jeugd. In de meeste gevallen hebben de respondenten ervaren dat zij deze rol moesten invullen in het gezin om de ouder(s) te ontlasten. De respondenten hebben omschreven dat zij veelal huishoudelijke taken (schoonmaken, eten maken e.d.) verrichtten. In mindere mate is benoemd dat zij ook bepaalde opvoedkundige taken overnamen. Een respondent heeft het volgende omschreven: ‘Toen op een gegeven moment was ik de oudste thuis. Dus ik zorgde dat het eten klaarstond en dat mijn broertjes naar de kinderopvang werden gebracht. Dat mijn broertje naar school ging en dat de tassen klaar stonden. En dan ging ik daarna zelf ook werken. (R4).’

2,1,2 Positieve gezinservaringen

Vijf van de vijftien respondenten (33,3%) hebben naast negatieve ervaringen, ook positieve gezinservaringen besproken. Zij hebben dit veelal als een ‘thuisgevoel’ of het ‘gevoel dat je alles kunt delen’ omschreven. Veel respondenten hebben de periode waarin het gezin intact was, ervaren als een prettige periode. Een respondent heeft hierover het volgende gezegd: ‘Ik voelde me geweldig binnen ons gezin. We konden goed met elkaar opschieten en

(21)

we konden alles met elkaar bespreken. Dat vond ik ook echt het belangrijkste. Het is toch prettiger als je naar mensen toe gaat die jou ook echt kennen. Dat je daar alles mee kan bespreken. (R11).’ Een andere respondent heeft het volgende omschreven: ‘Toen ik mijn kindje kreeg, was ik niet getrouwd. Mijn familie vond het niet erg. Ze stonden gewoon voor mij klaar. (R15).’ Een andere respondent heeft ook positieve gezinservaringen gedeeld: ‘Op mijn twaalfde zijn mijn ouders gescheiden. Tot die tijd was alles gewoon normaal. Zoals een normaal gezin denk ik. Ik voelde me thuis bij mijn familie. (R4).’

2.2 De invloed van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd op het moederschap 2.2.1 Ingrijpende gebeurtenissen die negatief bijdragen aan het moederschap

Acht van de negen respondenten (88,9%) die in hun jeugd enige vorm van

kindermishandeling heeft meegemaakt, wenst dit absoluut niet voor hun eigen kind(eren). De overige respondenten heeft dit niet concreet gezegd, maar uit de uitspraken is voorzichtig op te maken dat zij hier hetzelfde over denkt. Veelal is omschreven dat de respondenten het moederschap totaal anders willen invullen dan de wijze waarop zij zelf zijn opgevoed. Een respondent heeft het volgende over de fysieke mishandeling in haar jeugd gezegd: ‘Het pak slaag. Dat wil ik niet doorgeven aan mijn kind. Wij zijn er niets mee opgeschoten en je bereikt er ook niets mee. (...) Zo’n type vrouw wil ik niet worden. Mijn kindje heeft niet gevraagd om op de wereld te komen. Hij was niet gepland, maar ik ben wel heel bij dat ik hem heb. En mijn einddoel is om hem voor te bereiden voor de maatschappij. (R1).’ Een andere respondent heeft het volgende omschreven: ‘Het gedrag voortzetten wat je juist niet wil meegeven als moeder. Ik zal mezelf denk ik altijd bewust moeten maken dat het gedrag van mijn ouders mij heel veel verdriet heeft gedaan. Dat moet je niet doorgeven aan je kind. En ik heb gevraagd aan een aantal mensen die dicht bij mij staan om mij daar bewust van te maken als ik dat wel doe. (R5).’ Nog een andere respondent heeft hierover het volgende gezegd: ‘Ik was een binnenvetter, maar mijn ouders stimuleerden mij niet om daarover te praten. Zij hebben mij

(22)

ook nooit geholpen. Dat was misschien ook omdat ze dat niet konden, maar ze hebben niet eens een poging gedaan. Ik zou dat wel anders doen, want dat heb ik echt gemist. (R8).’

Vaak ten gevolge van negatieve ervaringen in het verleden, hebben een aantal

respondenten contacten verbroken. Zes van de vijftien respondenten (40%) hebben het contact met minstens één van de ouders verbroken. Daarnaast zijn er nog drie van de vijftien

respondenten (20%) die een zeer moeilijke band hebben met minstens één van de ouders. In sommige gevallen is het verbreken van het contact omschreven als een plicht die zij naar zichzelf voelen om zich verder te kunnen ontwikkelen. Ook is benoemd dat het hebben van geen contact beter kan zijn voor zichzelf en voor hun kind. Een respondent heeft over het verbreken van het contact met haar moeder het volgende beschreven: ‘Het klinkt misschien heel hard, maar het contact met mijn moeder even stopzetten. Mijn moeder zit nog steeds met haar problemen en ze betrekt mij daar steeds bij. Dat is niet gunstig voor mij en mijn kind. Dus dat is de eerste, belangrijke stap (R2).’ Een andere respondent heeft het volgende over de moeilijke band met haar moeder gezegd: ‘De band tussen mij en mijn moeder was al stroef en dat werd alleen nog maar stroever. Ze is nooit blij geweest met mijn kindje en vond dat ik mijn leven had verpest. Ik begrijp dat als je zelf jong moeder bent geworden, je dan iets anders voor je kind wenst. Maar ik zou niet boos worden. Ik zal er voor hun zijn. Ik zou ze ondersteunen en ik zal ze nooit uit mijn huis zetten. (R13).’

Verder heeft één van de negen respondenten (11,1%) met gescheiden of niet

samenwonende ouders concreet gezegd dat zij een dergelijke gezinssituatie niet wenst voor haar kind. De overige respondenten hebben hier niet concreet over gesproken. Het is ook mogelijk dat hierover geen vraag is gesteld. Volgens deze respondent heeft de scheiding ervoor gezorgd dat zij snel(ler) volwassen moest worden. Deze respondent heeft hierover het volgende beschreven: ‘De scheiding van mijn ouders heeft meer invloed gehad op mijn leven dan ik eigenlijk altijd gedacht had. En zeker nu ik zelf een kindje heb. Dan kijk je daar anders

(23)

tegenaan. In een klap word je volwassen. Liever had ik dat wat later gehad. Dat je echt nog kind kan zijn. Dat is een versneld proces geweest (R8).’

Een andere respondent (6,7%) heeft beschreven dat zij veel financiële zorgen heeft ervaren in het gezin gedurende de jeugd. De respondent heeft gezegd dat ze als kind heeft geleden onder deze zorgen en wenst dit niet voor haar kind. De respondent heeft omschreven dat het hebben van een baan haar gaat helpen om dit doel te verwezenlijken. Deze respondent heeft hierover het volgende gezegd: ‘Mijn ouders waren vroeger heel rijk. Dus toen ze gingen scheiden heeft mijn vader mijn moeder uitgekocht. Dat geld was binnen drie jaar op. Ze moest de schuldsanering in. Dat kan toch niet? Gewoon omdat je dat niet kan maken als je kinderen hebt. Je mag niet egoïstisch zijn. Je bent niet alleen. (R4).’

2.2.2 Ingrijpende gebeurtenissen die positief bijdragen aan het moederschap

Twee van de vijftien respondenten (13,3%) hebben beschreven dat de wijze waarop hun ouders zijn omgegaan met het alleenstaand ouderschap een voorbeeld is voor hun. Deze respondenten hebben beschreven dat zij kijken tegen deze persoon opkijken. Beiden

respondenten hebben omschreven dat de ouder hun niet heeft belast met het eigen verleden en dat zij dit prettig vonden. Een respondent heeft het volgende omschreven: ‘Mijn moeder is echt mijn heldin. Ik kijk tegen haar op. Zij heeft ons als kinderen nooit opgezadeld met haar verdriet. (...) En als ik daaraan terugdenk wil ik dat heel graag voor mijn kind. Ik wil dat mijn kind ook krijgt wat ik heb gehad. Echt een hele leuke jeugd. (R1). Een andere respondent heeft gezegd: ‘Ik heb een trotse moeder. Zij was ook een alleenstaande moeder, dus ik kijk tegen haar op. Ik weet wat ze allemaal heeft doorgemaakt, zodat wij alles konden krijgen wat wij wilden. Zo wil ik dat ook. (...) Als klein meisje wist ik al dat als ik later moeder zou worden, ik dat net zo zou doen als mijn moeder. (R11).’

Daarnaast zijn er ook respondenten waarbij het moederschap ervoor heeft gezorgd dat zij een ander perspectief hebben ontwikkeld met betrekking tot het verbroken contact met hun

(24)

ouders. Het is gebleken dat drie van de vijftien respondenten (20%) het contact met hun moeder weer hebben opgebouwd na een periode van geen contact. De respondenten hebben ervaren dat het moederschap ervoor heeft gezorgd dat zij andere gevoelens hebben

ontwikkeld jegens hun moeder. Zij hebben omschreven dat zij de drang hebben gevoeld om de ervaringen in het moederschap met hun eigen moeder te delen. Een respondent heeft hierover het volgende gezegd: ‘Ik heb geen contact meer met mijn moeder gehad. Ik heb die opgezocht toen ik mijn kindje kreeg. (...). Dingen die ik voorheen niet begreep, begrijp ik nu wel omdat ik moeder ben geworden. Maar ik moet er niet aan denken dat mijn kind dat bij mij doet. Toen ik weer contact zocht met mijn moeder en oma, merkte ik dat ik het beter kan doen als moeder. Ik weet dat ik mijn moeder en oma achter me heb. Als ik met hun praat weet ik gewoon dat ik ook moeder kan zijn. (...). En ook al heb ik hier alle hulp, je eigen moeder voelt heel vertrouwd aan. Je luistert er eerder naar. Het is toch fijner en ik krijg er een rustig gevoel van. (R1).’

Discussie

In het huidige onderzoek heeft de beleving van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders op het moederschap centraal gestaan. Het doel is geweest om beter inzicht te krijgen in de processen die van invloed zijn op de wijze waarop ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd een rol spelen in het huidige moederschap. Uit de resultaten is gebleken dat de hypothese, dat minstens driekwart (93%) van de jonge moeders negatieve en/of positieve ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt, kan worden aangenomen. De tweede hypothese, dat de ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd een meer negatieve, dan een positieve invloed uitoefenen op het moederschap, wordt aangehouden. Er is aanzienlijk meer informatie over de negatieve ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders, dan over de positieve gebeurtenissen. Dit kan de indruk wekken dat deze negatieve gebeurtenissen daadwerkelijk een meer negatieve invloed uitoefenen op het moederschap. Echter, wordt door

(25)

veel cliënten expliciet en impliciet gesproken over de negatieve ingrijpende gebeurtenissen die uiteindelijk een positieve invloed uitoefenen op het moederschap. Aangezien dit per respondent verschillend kan er geen eenduidig antwoord worden gegeven op de hypothese. Daarom is het beter om te stellen dat de meeste ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd, zowel positieve als negatieve invloed kunnen uitoefenen op het moederschap.

Ten eerste is geanalyseerd met welke frequentie en in welke vormen ingrijpende gebeurtenissen in de jeugd zijn voorgekomen bij jonge moeders die verblijven in het Babyhuis. Hieruit is gebleken dat vrijwel alle jonge moeders (93%), op één na, negatieve ingrijpende gebeurtenissen hebben meegemaakt in hun jeugd. Andere onderzoeken bij jonge moeders in binnen- en buitenland hebben een vergelijkend percentage van 94% gevonden (Carothers et al., 2006; Fliers & Peters, 2010). Daarnaast is, in overeenstemming met ander onderzoek naar jonge moeders in Nederland (Fliers & Peters, 2010), in het huidige onderzoek aangetoond dat bijna driekwart van de jonge moeders in de jeugd is blootgesteld aan een vorm van kindermishandeling. Risicogedrag en/of psychische problematiek bij de ouders, scheiding van de ouders en verlieservaringen in de familie is ongeveer bij de helft van de jonge moeders voorgekomen. Parentificatie en mishandeling op latere leeftijd is in mindere mate voorgekomen. Overeenkomstig is in wetenschappelijk onderzoek ook gevonden dat kindermishandeling, de scheiding van ouders, middelenmisbruik bij ouders en het overlijden van een belangrijk persoon de meest voorkomende gebeurtenissen zijn in de jeugd van jonge moeders (Bunting & McAuley, 2004; Fliers & Peters, 2010; Kalil, Ziol-Guest & Levine Coley, 2005; Quinlivan et al., 2004)

Paradoxaal genoeg laat de wijze waarop de jonge moeders praten over de ingrijpende gebeurtenissen vermoeden dat emoties in het gesprek vaak achterwege zijn gebleven. Dit is in onderzoek naar jonge moeders vaker vastgesteld (Bernard, 2015; Fliers & Peters, 2010). Mogelijk is dit te verklaren vanuit een copingmechanisme die de jonge moeders hebben

(26)

opgebouwd na het meemaken van deze gebeurtenissen. Dit copingmechanisme zorgt ervoor dat jonge moeders hun gevoelens ten aanzien van de ingrijpende gebeurtenissen

onderdrukken, omdat zij niet hebben geleerd om met deze emoties om te gaan (Bernard, 2015). Het is mogelijk dat jonge moeders daarom deze ingrijpende gebeurtenissen feitelijk reproduceren.

Aan de andere kant heeft een-derde van de jonge moeders, naast negatieve

gebeurtenissen, ook positieve gebeurtenissen omschreven. Deze gebeurtenissen zijn minder expliciet omschreven, maar gaan met name over een ‘thuisgevoel’ en een ‘gevoel alles te kunnen delen’. Vanuit de literatuur zijn ook minder positieve, dan negatieve levenservaringen bij jonge moeders beschreven (Fliers & Peters, 2010). Op basis van het huidige onderzoek is de aanname geformuleerd dat jonge moeders minder positieve ervaringen hebben

meegemaakt in hun jeugd. Het is ook mogelijk dat de negatieve ervaringen, de positieve ervaringen in hun jeugd overschaduwen.

Daarnaast is gekeken naar de negatieve invloed dat ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders hebben op het moederschap. Veel jonge moeders met een verleden van mishandeling hebben concreet omschreven dat zij eenzelfde jeugd niet wensen voor hun eigen kind. De overige moeders hebben dit niet concreet aangegeven, maar daaruit is wel impliciet gebleken dat zij eenzelfde mening delen. Meermalen zijn eenzelfde resultaten gevonden in vergelijkbare onderzoeken (van Loon, 2016; Maxwell et al., 2011; Pryce & Samuels, 2010). Deze jonge moeders lijken zich erg bewust te zijn van wat zij hebben

meegemaakt en de gevolgen hiervan. Zij wensen een andere opvoeding voor hun kind dan de wijze waarop zij zelf zijn opgevoed. Het bewustzijn dat deze jonge moeders hebben als het gaat over de ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd, is ook benoemd in andere

wetenschappelijk onderzoeken. Daarin is aangetoond dat jonge moeders een gevoel van stabiliteit, identiteit en verantwoordelijkheid ontwikkelen met ingang van het moederschap

(27)

(Gyesaw & Ankomah, 2013; Ngum Chi Watts et al., 2015). In ander onderzoek werd gevonden dat de moeders het ouderschap ervaren als een transformatieproces dat hen motiveert om de moeilijkheden uit hun jeugd te overwinnen (Ussher et al., 2016).

Ter aanvulling is in het huidige onderzoek opgevallen dat de meeste moeders niet hebben omschreven op welke manier zij het moederschap anders willen invullen dan hun eigen ouders. Dit is ook aangetoond in voorgaand onderzoek naar jonge moeders in Nederland (van Loon, 2016). In de literatuur is hier vooralsnog geen verklaring voor gevonden. Op basis van de huidige onderzoeksresultaten kan verondersteld worden dat de jonge moeders nog niet eerder concreet hebben nagedacht over het toekomstig moederschap. Daarnaast wordt verondersteld dat de jonge moeders geen voorbeeldfunctie hebben als het gaat om een wenselijke opvoeding. Hierdoor kunnen zij mogelijk geen concrete aspecten benoemen die zij zouden moeten veranderen om de opvoeding anders in te vullen dan hun ouders hebben gedaan.

Vaak ten gevolge van negatieve gezinservaringen in het verleden, heeft bijna de helft van de moeders geen contact met minstens één van de ouders. Daarnaast heeft bijna een kwart van de jonge moeders een moeilijke band met minstens één van hun ouders. Dit is aanzienlijk hoger dan is gevonden in vergelijkbaar onderzoek naar jonge moeders in Nederland (Fliers & Peters, 2010). In tegenstelling tot de onderzoeksresultaten in het huidige onderzoek, heeft ander wetenschappelijk onderzoek gevonden dat de band tussen de jonge moeder en diens familie sterker is geworden na de komst van het kind (Afable-Munsuz, Speizer, Magnus & Kendal, 2006; Gyesaw & Ankomah, 2013). Van de jonge moeders die het contact met één van de ouders hebben verbroken, is gebleken dat zij zich erg bewust zijn van de gevolgen van het destructieve contact voor zichzelf en voor hun kind. Ook is aangetoond dat jonge moeders zich beschermend gedragen naar hun kind en geen destructieve relaties wensen voor hun eigen kind. Dit beschermende gedrag komt mogelijk voort uit een soort moederinstinct dat

(28)

ervoor zorgt dat zij de meest veilige keuzes maken omwille van het kind (Ngum Chi Watts et al., 2015).

Ook de scheiding van de ouders is ervaren als een negatieve levenservaring die zijn invloed uitoefent op het huidige moederschap. Er is omschreven dat het gevoel snel

volwassen te moeten worden een de grote last is en dat wensen de jonge moeders niet voor hun eigen kind. De ervaring die de jonge moeders hebben omschreven komt overeen met ander onderzoek naar scheidingen van ouders (du Plooy & van Rensburg, 2015; Rickel & Becker, 1997). Daarin is omschreven dat de kinderen van gescheiden ouders moeten leren omgaan met verlies, maar ook met voortdurende conflicten in het gezin. Verder is aangetoond dat kinderen van gescheiden ouders later vaker echtelijke problemen hebben, wat vaker resulteert in problemen in de ouder-kind relatie (du Plooy & van Rensburg, 2015; Rickel & Becker, 1997; Tasker & Richards, 1994). Het is gebleken dat wanneer er effectieve

communicatie in het gezin plaatsvindt, de negatieve effecten kunnen worden geminimaliseerd (du Plooy & van Rensburg, 2015).

Tevens is het hebben van financiële problemen in het gezin omschreven als een negatieve levensgebeurtenis uit de jeugd. De jonge moeders wensen hun kind een jeugd zonder zorgen. Zij hebben benoemd dat het hebben van een baan hun hierbij zal gaan helpen. Voorgaand onderzoek heeft ook gevonden dat jonge moeders de financiële situatie van belang achten (van Loon, 2016). Daarentegen heeft ander onderzoek aangetoond dat de financiële doelen van jonge moeders niet altijd haalbaar zijn. Tachtig procent van de jonge moeders is op 27-jarige leeftijd nog afhankelijk van overheidsinkomsten (Corcoran, 2008). Een

verklaring voor deze financiële problemen is dat jonge moeders de opvoeding van hun kind vooropzetten. Hierdoor is het combineren van school en/of werk en de opvoeding van hun kind erg lastig (Amin, Browne, Ahmed & Takanori, 2006; Corcoran, 2008). Daarnaast zijn jonge moeders vaker alleenstaande ouders met kleine sociale netwerken, waardoor zij veelal

(29)

zijn aangewez op opvang in een kinderdagverblijf (Imamura et al., 2007; Woodward,

Fergusson, & Horwood, 2001). Door de kosten die gepaard gaan met het krijgen van een kind en de belemmerende factoren zoals alleenstaand ouderschap en kleine sociale netwerken, hebben jonge moeders waarschijnlijk vaker financiële problemen Barn & Mantovani, 2007; Corcoran, 1998; Imamura et al., 2007; Woodward, Fergusson, & Horwood, 2001).

Vervolgens is bekeken welke positieve invloed de ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders hebben op het moederschap. Uit de resultaten is gebleken dat een klein aantal jonge moeders de eigen opvoeding als zeer prettig heeft ervaren. Zij zien de ouder(s) als voorbeeld en willen hun kind opvoeden zoals zij zelf zijn opgevoed door hun ouder(s). Daarnaast hebben de jonge moeders omschreven hun kinderen niet te willen

belasten met hun eigen problemen, zoals hun eigen ouder(s) dat hebben gedaan. Als laatste is gebleken dat een aanzienlijk aantal jonge moeders het contact met hun eigen moeder weer heeft opgebouwd na de geboorte van hun kind. Deze jonge moeders hebben ervaren dat zij door het moederschap een andere kijk hebben gekregen op deze relatie. Zij hebben de drang gevoeld om hun eigen ervaringen in de opvoeding te delen met hun eigen moeder. In

overeenstemming heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat sociale steun, vooral de steun van de moeder, van cruciaal belang is voor het moederschap (Barclay, Everitt, Rogan, Schmied & Wyllie, 1997; Ngum Chi Watts et al., 2015).

Tot slot is in het huidige onderzoek opgevallen dat jonge moeders hebben beschreven dat het moederschap ervoor heeft gezorgd dat zij een positieve kijk hebben ontwikkeld op negatieve ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd. Hiermee hebben de jonge moeders laten zien dat zij in staat zijn tot traumatische groei. Onderzoek heeft aangetoond dat post-traumatische groei de kans op postpost-traumatische-stressstoornis aanzienlijk verkleind (Boscarino, 2004). Aangezien onderzoeken veronderstellen dat traumagerelateerde stoornissen van invloed zijn op het opvoedgedrag door het onvermogen om gedachten en

(30)

gevoelens van hun kinderen te mentaliseren, is post-traumatische groei een zeer positieve uitkomst (Boscarino, 2004; Sullivan et al., 2011).

Hoewel de resultaten van het huidige onderzoek veelbelovend zijn, zijn er ook een aantal beperkingen geconstateerd. Allereerst heeft het huidige onderzoek gebruik gemaakt van een doelgroep met een hoger risico die eerder neigt naar een klinische sample. Daarnaast is er sprake van heterogeniteit in bijvoorbeeld leeftijd, afkomst en psychisch welzijn. Om deze twee redenen zijn de resultaten niet representatief voor de gehele populatie van jonge moeders in Nederland. Bovendien mogen de onderzoeksresultaten van vijftien jonge moeders niet gegeneraliseerd worden naar de gehele populatie jonge moeders. Ten tweede zijn jonge moeders het onderwerp van het huidige onderzoek, terwijl de steekproef niet voldeed aan de leeftijdsgrens van jonge moeders. Uiteindelijk zijn daarom de resultaten meer gericht op jonge moeders en kwetsbare moeders die zich bevinden in stichting het Babyhuis. Ten derde heeft de huidige studie gebruik gemaakt van een onderzoeksmethode die niet specifiek gericht was op het onderzoeken van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd en de invloed op het moederschap. Dit kan ervoor hebben gezorgd dat er mogelijk te weinig is doorgevraagd en hierdoor belangrijke informatie ontbreekt. Ook heeft dit ervoor gezorgd dat de vragen aan de respondenten niet overeenkwamen. Hierdoor is er bij de ene respondent mogelijk meer ingegaan op ingrijpende gebeurtenissen, dan bij een andere respondent is gedaan. Tot slot dient te worden erkend dat het praten over ingrijpende gebeurtenissen om een mate van introspectie vraagt waar de jonge moeders mogelijk nog niet toe in staat waren. Sommigen zijn misschien nog in een fase waarbij zij de neiging hebben de ervaringen te minimaliseren. Anderzijds kunnen jonge moeders ook in staat zijn hun eigen opvoedingsvaardigheden te overschatten. Hierdoor kan de invloed van ingrijpende gebeurtenissen op het moederschap mogelijk niet worden waargenomen (Bernard, 2015).

(31)

Anderzijds zijn er ook meerdere sterke punten in het huidige onderzoek naar voren gekomen. Allereerst heeft het huidige onderzoek zeer vernieuwende inzichten gegeven, aangezien slechts weinig kwalitatief onderzoek is verricht naar de invloed van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd van jonge moeders op het moederschap. Bovendien heeft in dit onderzoek een brug geslagen tussen deze twee thema’s door de beleving en de processen die hiermee gepaard gaan, centraal te stellen. Daarnaast heeft het huidige onderzoek een andere kijk en een completer beeld op intergenerationele overdracht van ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd, geboden. In dit onderzoek hebben namelijk de gevoelens en ervaringen van jonge moeders centraal gestaan. Ook heeft deze onderzoeksopzet het mogelijk gemaakt dat de jonge moeders enigszins regie houden over het interview. Aangezien tijdens het interview in het algemeen is gevraagd naar hun jeugd en de positie in het gezin, hebben de moeders zelf kunnen kiezen of zij in meer of mindere mate de ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd wilden bespreken.

Naar aanleiding van het huidige onderzoek kunnen er meerdere aanbevelingen voor wetenschappelijk onderzoek worden geformuleerd. Allereerst dient het kwalitatief onderzoek naar jonge moeders met betrekking tot ingrijpende gebeurtenissen uit de jeugd en de invloed op het moederschap, te worden uitgebreid. De wetenschappelijke kennis over dit thema biedt vooralsnog onvoldoende handvatten om iets te kunnen zeggen over de gehele populatie jonge moeders. Verder staat het onderzoek naar jonge ouders en jonge vaders nog in de

kinderschoenen. Aangezien vaders ook een grote invloed hebben op hun kind, is het

noodzakelijk dat ook de wetenschappelijke kennis hierover zowel kwantitatief als kwalitatief wordt uitgebreid (Noyes & Hobson, 2011; Wilkes, Mannix & Jackson, 2012).

Als laatste kunnen er uit het huidige onderzoek enkele implicaties voor het Babyhuis worden geformuleerd. Allereerst hebben de bevindingen laten zien dat de meeste jonge moeders die in bij stichting het Babyhuis verblijven veel ingrijpende gebeurtenissen in hun

(32)

jeugd hebben meegemaakt. Inmiddels kan ook gesteld worden dat de effecten van de ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd voor hen nog steeds voelbaar zijn in het

moederschap. Met name de jonge moeders met een belaste geschiedenis hebben duidelijk voor ogen dat zij een andere jeugd wensen voor hun kind, dan dat zij hebben gehad. De moeders die hebben benoemd dat zij een goede jeugd hebben gehad, zeggen veelal dat zij eenzelfde opvoeding wensen voor hun eigen kind. Het Babyhuis kan mogelijk een rol spelen in het samen opstellen van lange termijn doelen die jonge moeders kunnen helpen om de opvoeder te worden die zij graag willen zijn. Bepaalde aanvullende behandelingen, zoals psychische begeleiding en video-hometraining kunnen hierbij helpen. Bij de diverse

behandelingen dienen de begeleiders van het Babyhuis zich bewust te zijn op symptomen van tegenstrijdige groei (adversarial growth) (Linley & Joseph, 2004). Dit houdt in dat, door het omgaan met ingrijpende gebeurtenissen er veranderingen kunnen optreden die het individu naar een hoger niveau kan brengen, dan voorafgaand aan deze gebeurtenissen. Deze nieuwe ‘identiteit’ vraagt om het herstellen en/of veranderen van levensdoelen. Tevens biedt dit veranderingsproces de mogelijkheid voor de jonge moeders om zich bewust te worden van de manier waarop hun eigen opvoeding mogelijk van invloed is op hoe zij bewust en onbewust omgaan met hun kind. De begeleiders kunnen de jonge moeders in dit proces ondersteunen door een luisterend oor te bieden, een voorbeeldfunctie te zijn en alternatieven aan te bieden (Linley & Joseph, 2004; Tedeschi & Calhoun, 1996).

Ten tweede heeft wetenschappelijk onderzoek aangetoond dat interventies voor jonge moeders het meest effectief zijn wanneer zij de complexiteit van hun eigen problemen

erkennen (Kaufman, 1996). Daarom zou het Babyhuis kunnen overwegen om psycho-educatie in te zetten. De jonge moeders kunnen via deze manier leren begrijpen op welke wijze de ingrijpende gebeurtenissen uit hun jeugd invloed uitoefenen op het huidige moederschap (van Loon, 2016). Bovendien dient het Babyhuis, wanneer nodig, psychische

(33)

ondersteuning te bieden aan jonge moeders die hulp nodig hebben in de traumaverwerking. Ook een behandeling die gericht is op mind-mindedness van de ouder, ofwel het sociale vermogen om de mentale toestand van het kind te begrijpen en erop op in te spelen, kan helpen om tot adequaat moederschap te komen (Crucianelli, in press; Howe, 2010). Het is gebleken dat traumatische ervaringen in het verleden gerelateerd zijn aan problemen in de mind-mindedness bij de moeder jegens het kind. De hulpverlener kan hierbij helpen om zowel de gevoelens en gedachten van de ouder als de gevoelens en gedachten van het kind te

presenteren aan de moeder (Howe, 2010). Beiden vormen van behandeling leiden vermoedelijk ook tot een meer persoonsgebonden vorm van behandeling, wat volgens onderzoek zeer effectief is (Kaye, 2008). Bovendien kan deze behandeling helpen om jonge moeders alert te maken op intergenerationele overdracht van negatieve ingrijpende

gebeurtenissen uit hun eigen jeugd.

Tot slot wil het huidige onderzoek meegeven dat jonge moeders, ondanks de vele ingrijpende gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt, veerkrachtig zijn. Dit is

bewonderingswaardig en dient te worden gezien als een protectieve factor in de hulpverlening.

(34)

Referenties

Afable-Munsuz, A., Speizer, I., Magnus, J. H., & Kendal, C. (2006). A positive orientation towards early motherhood is associated with unintended pregnancy among New Orleans youth. Maternal and Child health Journal, 10, 265-276. doi:10.1007/s10995-005-0049-8

Agresti, A., & Franklin, C. (2015). Statistics: The art and science of learning from data (3e ditie). Harlow: Pearson Education Limited.

Amin, R., Browne, D. C., Ahmed, J. M. A., & Takanori, S. M. A. (2006). A study of an alternative school for pregnant and/or parenting teens: Quantitative and qualitative evidence. Child and Adolescent Social Work Journal, 23, 172-195. doi:10.1007 /s10560-005-0038-1

Arenson, J. D. (1994). Strengths and self-perceptions of parenting in adolescent mothers. Journal of Pediatric Nursing, 9, 251-257.

Barbara Muller. (n.d.). Barbara Muller & Projects. Geraadpleegd van http://www.barbara muller.com/Projecten-BarbaraMuller.html

Barn, R., & Mantovani, N. (2007). Young mothers and the care system: Contextualizing risk and vulnerability. The British Journal of Social Work, 37, 225-243. doi:10.1093/bjsw /bcl002

Barclay, L., Everitt, L., Rogan, F., Schmied, V., & Wyllie, A. (1997). Becoming a mother: An analysis of women’s experience of early motherhood. Journal of Advanced Nursing, 25, 719-728. doi:10.1046/j.1365-2648.1997.t01-1-1997025719.x

Barlett, J. D., & Easterbrooks, M. A. (2012). Links between physical abuse in childhood and child neglect among adolescent mothers. Children and Youth Services Review, 34, 2164. doi:10.1016/j.childyouth.2012.07.011

(35)

their coping style and parenting practice: A pilot study. Children and Society, 29, 355-365. doi:10.1111/chso.12057

Bert, S. C., Guner, B. M., & Lanzi, R. G. (2009). The influence of maternal history of abuse on parenting knowledge and behavior. Family Relations, 58, 176-187. doi:10.1111 /j.1741-3729.2008.00545.x

Black, C., & Ford-Gilboe, M. (2004). Adolescent mothers: Resilience, family health work and health promoting practices. Journal of Advanced Nursing, 48, 351-360. doi:10.1111/j .1365-2648.2004.03204.x

Boeije, H. (2016). Analyseren in kwalitatief onderzoek (2e editie). Amsterdam: Boom Uitgevers.

Boscarino, J. A. (2004). Posttraumatic stress disorder and physical illness: Results from clinical and epidemiologic studies. Annals of the New York Academy of

Sciences, 1032, 141-153. doi:10.1196/annals.1314.011

Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B. R. (1986). Between give and take: A clinical guide to contextual therapy. New York, NY: Brunner/Mazel, Inc.

Bunting, L., & McAuley, C. (2004). Research Review: Teenage pregnancy and motherhood: The contribution of support. Child & Family Social Work, 9, 207-215. doi:10.1111 /j.1365-2206.2004.00328.x

Carothers, S. S., Borkowski, J. G., Whitman, T. L. (2006). Children of adolescent mothers: Exposure to negative life events and the role of social supports on their socioemotional adjustment. Journal of Youth and Adolescence, 35, 822-832. doi:10.1007/s10964-006-9096-8

Cinq-Mars, C., Wright, J., Cyr, M., & McDuff, P. (2004). Sexual at-risk behaviors of sexually abused adolescent girls. Journal of Child Sexual Abuse, 12, 1-18. doi:10.1300

(36)

Corcoran, J. (2008). Consequences of Adolescent Pregnancy/ Parenting. Social Work in Health Care, 27, 49-67. doi:10.1300/J010v27n02_03

Cox, J. E., Buman, M., Valenzuela, J., Joseph, N. P., Mitchell, A., & Woods, E. R. (2008). Depression, parenting attributes, and social support among adolescent mothers attending a teen tot program. Journal of Pediatric and Adolescent Gynecology, 21, 275-281. doi:10.1016/j.jpag.2008.02.002

Crucianelli, L., Wheatley, L., Filippetti, M. L., Jenkinson, P. M., Kirk, E., & Fotopoulou, A. K. (in press). The mindedness of maternal touch: An investigation of maternal mind-mindedness and mother-infant touch interactions. Developmental Cognitive

Neuroscience. doi:10.1016/j.dcn.2018.01.010

Dillon, M. E. (2014). Adolescent pregnancy and mental health. In: Cherry A. L., Dillon M, E. International Handbook of Adolescent Pregnancy. Springer, Boston, United States.

Dixon, L., Browne, K., & Hamilton-Giachritsis, C. (2005). Risk factors of parent abused as children: A mediational analysis of the intergenerational continuity of child

maltreatment. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 46, 47-57. doi:10.1111 /j.1469-7610.2004.00339.x

Dixon, L., Hamilton-Giachritsis, C., & Browne, K. (2005). Attributions and behaviors of parents abused as children: A mediational analysis of the intergenerational continuity of child maltreatment. Journal of Child Psychology, 46, 58-68. doi: 10.1111/j.1469-7610.2004.00340.x

Du Plooy, K., & Van Rensburg, E. (2015). Young adults’ perception of coping with parental divorce: A retrospective study. Journal of Divorce & Remarriage, 56, 490-512. doi:10.1080/10502556.2015.1058661

(37)

parenting among young mothers: Family and ecological risks and oppurtunities. Children and Youth Services Review, 33, 42-50. doi:10.1016/j.childyouth.2010.08 .010

Elster, A. B., McAnarney, E. R., & Lamb, M. E. (1983). Parental behavior of adolescent mothers. Pediatrics, 71, 494-503.

Fitzgerald, M. M., Schneider, R. A., Salstrom, S., Zinzow, H. M., Jackson, J., & Fossel, R. V. (2008). Child sexual abuse, early family risk, and childhood parentification: Pathways to current psychosocial adjustment. Journal of Family Psychology, 22, 320–324. doi:10.1037/0893-3200.22.2.320

Fliers, T., & Peters, P. J. T. (2010). Kenmerken van tienermoeders en indicaties voor therapie. Gedownload van https://dspace.library.uu.nl/handle/1874/45278

García Coll, C., Crnic, K., Lamberty, G., Wasik, B. H., Jenkins, R., Vásquez Garcia, H., & McAdoo, H. P. (1996). An integrative model for the study of developmental

competencies in minority children. Child Development, 67, 1891-1914. doi:10. 1111/j.1467-8624.1996.tb01834.x

Geldrop, L., & Muller, B. (n.d.). Het babyhuis beleidsplan. Geraadpleegd van http://www.het-babyhuis.nl/img/StichtingHetBabyhuis-Beleidsplan2017-klein-compressed.pdf George, L. K. (1996). Missing links: The case for a social psychology of the life course.

The Gerontologist, 36, 248-255. doi:10.1093/geront/36.2.248

Grau, J. M., Wilson, K. S., Smith, E. N., Castellanos, P., & Duran, P. A. (2012). Adolescent parenting: Rick and protective factors in the context of poverty. The Oxford Handboek of Poverty and Child Development, 9. doi:10.1093/oxfordhb/9780199769100

.013.0009

Gyesaw, N. Y. K., & Ankomah, A. (2013). Experiences of pregnancy and motherhood among teenage mothers in a suburb of Accra, Ghana: A qualitative study. International

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor alleenstaande moeders met een kind jonger dan drie jaar is de arbeidssituatie weinig rooskleu- rig: niet eens de helft van hen heeft een betaalde baan.. Bij alleenstaande

We hypothesized that in this lake (i) dis- solved nitrogen and phosphorus concentrations would be related with flamingo abundance due to guanotroph- ication and sediment

New developments in artistic techniques allowed, and triggered, active behavior of the audience: horizontal Chinese scrolls require the viewer to walk the painting from

Een derde terugkerend, maar volgens Keinemans weinig empirisch onderzocht punt van zorg is de identiteitsontwikkeling van jonge moeders, die minder volwassen heten te zijn en

De Nederlandse respondenten hebben maatschappelijke mobiliteit ook minder hoog in het vaandel staan voor de volgende generatie vrouwen: die moet zich niet te veel laten opjagen

Furthermore, this experiment shows that most participants erroneously believe that they are better at estimating future stock prices than financial institutions based on

Additionally, the research identifies seven influencing factors on these motivations: the supply of data, the funding of open data projects, the communication