• No results found

Alliantie- en blokvorming in de Arabische Koude Oorlog: een toetsing van structureel realistische theorie aan de hand van inter-arabische diplomatieke oriëntaties en motivaties in de jaren ’50

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Alliantie- en blokvorming in de Arabische Koude Oorlog: een toetsing van structureel realistische theorie aan de hand van inter-arabische diplomatieke oriëntaties en motivaties in de jaren ’50"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Alliantie- en blokvorming in de Arabische Koude Oorlog:

een toetsing van structureel realistische theorie

aan de hand van inter-arabische diplomatieke oriëntaties en motivaties in de jaren ’50 door Anne van der Veen

(2)

INHOUDSOPGAVE

Inleiding III

Hoofdstuk 1: Arabisch Nationalism: Ideologie in Internationale Betrekkingen 8

Hoofdstuk 2: Syrië 16

Hoofdstuk 3: Egypte & Irak 33

Hoofdstuk 4: Saudi’s & Hashemieten 46

Conclusie 61

(3)

INLEIDING

Over de Koude Oorlog in het Midden-Oosten is al veel gezegd en geschreven. Over de stichting van de staat Israël en de gevolgen die dit had in de regio zo mogelijk nog meer. Maar veelal zijn deze beschreven vanuit een westers of een globaal perspectief: binnen het kader van de ideolo-gische strijd tussen het kapitalisme en het communisme of van het zionisme aan de ene kant en het Arabisch nationalisme aan de andere. Over de onderlinge relaties van de Arabische staten gedurende de jaren van de Koude Oorlog en het conflict dat zich tussen hen afspeelde is minder bekend. Desalniettemin domineerden de inter-arabische relaties jarenlang de politiek in alle landen van de regio. De vlam van het panarabisme, voortgekomen uit het Arabisch nationalisme dat zich had verzet tegen de Ottomaanse hegemonie, laaide alom en bevatte massa en meute in elke Arabische staat. Regimes vielen, revoluties braken uit en staten werden opgeheven in haar naam. Eenieder, van radicale revolutionair tot reactionaire aristocraat, poogde haar kampioen te zijn. Het gevolg was een conflict om de ziel van het Arabisch nationalisme: de Arabische Koude Oorlog.

Deze Arabische Koude Oorlog was het resultaat van de arbitraire opdeling van een gebied waar-van de inwoners een gemeenschappelijk gevoel waar-van identiteit deelden. De Arabische staten die gevormd waren uit het Ottomaanse rijk probeerden in de jaren die volgden op hun onafhanke-lijkheid zowel een eigen nationaal karakter te ontwikkelen omwille van hun interne stabiliteit, alsmede een Arabisch nationalisme uit te dragen om invloed te winnen in de regio en hun positie op het wereldtoneel te versterken.

Vanuit een westers oogpunt is men geneigd in internationale conflicten de hand van de grootmachten te zien. Vele werken over de Koude Oorlog in het Midden Oosten betreffen zo-doende het reilen en zeilen van de Sovjet Unie en de Verenigde Staten. Regionale conflicten worden gezien als proxy-oorlogen, interne strubbelingen als de strijd tussen pro-westerse en pro-communistische facties. In werkelijkheid spelen binnenlandse en regionale ontwikkelingen vaak in grotere rol in het handelen en de motivaties van staten dan de een grotere rol spelen dan de grandioze gebeurtenissen die zo vaak de aandacht trekken. Zoals we zullen zien werden de reacties van de Arabische staten op het Bagdad Pact van 1955, de regionale verdedigingsalli-antie die de containment van de Sovjet Unie tot doel had, bijvoorbeeld niet bepaald door afwe-gingen over de globale machtsbalans, maar door regionale rivaliteit, binnenlandse publieke opi-nie en ideologische overtuigingen. Arabische politici waren meer bezig met de gebeurtenissen in Cairo, Bagdad of Riyad dan die in London, Washington of Moskou. Het is zodoende van belang buitenlandbeleid in een context van binnenlandse politiek te plaatsen; een wisselwerking van buitenlandse reactie op binnenlandse gebeurtenissen en binnenlandse reactie op buitenlandse ontwikkelingen. Een beschrijving en analyse van de geschiedenis van de Arabische Koude Oorlog is dan ook een moeilijk te bewandelen fijne lijn tussen internationale en interne gebeurtenissen. In deze zal vaker de minder bekende binnenlandse politiek aan bod komen dan de welbekende grote momenten der geschiedenis zoals de Suezcrisis en de verschillende oorlogen met Israël.

(4)

Met een zelfde filosofie dienen we in de Arabische Koude Oorlog meer te zien dan een conflict tussen revolu-tionairen en reacrevolu-tionairen of tussen communisten en kapitalisten. Inheemse ideologieën en regionale verhoudingen maakten dat deze simpele tegenstellin-gen weinig betekenisvolle uiting geven aan de realiteit in het Arabische Mid-den-Oosten. Het Arabisch nationalisme was zowel de kracht die het conflict voortstuwde als een ideologie die ge-kaapt en gebruikt werd door alle par-tijen in de strijd. De werkelijke bete-kenis ervan is dan ook moeilijk te ach-terhalen, evenals de motivaties van hen

die het Arabisch nationalisme hanteerden. Werden zij bewogen door ideologie, of bewoog poli-tieke ambitie hen tot omarming en gebruik van de ideologie in hun retoriek en handelen?

Deze vraag zal de centrale vraag zijn van dit werk. Maar de vraag welke krachten bepa-lend zijn op het wereldtoneel en in de geschiedenis staat tevens centraal in de theoretische filo-sofie van vele vakgebieden en in het bijzonder die van de de internationale betrekkingen (IB) en geschiedkunde. Daarbij is het realisme lang het overheersende theoretische kader geweest. Het realisme is echter geenszins onuitgedaagd gebleven, zowel van buitenaf door wat vaak het idea-lisme wordt genoemd, of van binnenuit door verscheidene realistische stromingen die nuances of nadrukken anders leggen. Dit werk zal aan deze uitdaging, of eigenlijk toetsing, van het realis-me proberen bij te dragen. Specifieker gesteld zal het kijken naar het structureel realisrealis-me, voornamelijk omdat deze prominent is losgelaten op het statenstelsel van het Midden Oosten door Stephen Walt. Aan de hand van een bestudering van het Arabische Midden Oosten in de ja-ren tussen 1947 en 1967 zal worden gekeken naar verscheidene aannames, modellen en dogmas van het realisme en een oordeel geveld worden over de verklarende waarde hiervan.

Waarom de Arabische Koude Oorlog? Ten eerste, omdat menige theorie of model die op het statenstelsel van het Arabische Midden Oosten in deze periode is losgelaten inmiddels verou-derd is: de meest prominente analyse, door Stephen Walt, dateert van 1987. Tevens is de Arabi-sche Koude Oorlog van bijzonder belang gezien de recente ontwikkelingen in de regio en samen-hangend daarmee: er speelt een actuele academische discussie naar de aard van het huidige conflict. Vele academici zien in de huidige ontwikkelingen in de Arabische wereld en de gevolgen van de Arabische lente in het bijzonder een paralel met de gebeurtenissen van de Arabische Koude Oorlog. Het conflict in het Midden Oosten wordt daarom soms ook wel de Nieuwe Arabi-sche Koude Oorlog genoemd, of de Tweede ArabiArabi-sche Revolutie, een opvolger van Nasser’s

revo-fig. 1: Tijdlijn Arabische Koude Oorlog

1947 Syrische Ba’ath opgericht

1948 Israëlische Onafhankelijkheidsoorlog 1949-1954 De facto militaire heerschappij in Syrië 1952 Egyptische Revolutie

1954 Ba’ath 2e partij in Syrisch parlement. 1955 Bandung Conferentie; Bagdad Pact 1956 Suezcrisis. ‘Conspiracy of 1956’ 1957 Eisenhower Doctrine

1958 Stichting Verenigde Arabische Republiek, Irakese Revolutie

1961 Einde Verenigde Arabische Republiek 1962 Uitbraak Jemenitische Burgeroorlog 1965 Ba’athistische Coup in Syrië

(5)

lutie. Daarmee wordt ingegaan tegen het idee van het post-2003 ‘Nieuwe Midden Oosten’, 1 waarin het Arabisch nationalisme geen factor van belang zou zijn, maar de Arabische staten als puur rationele actoren het Westfaalse statenmodel omarmd zouden hebben. Proponenten van de ‘Nieuwe Arabische Koude Oorlog’ stellen dat de Arabische Lente en diens gevolgen tonen dat de geest van het Arabisch nationalisme nog altijd rondwaart. Daarmee lijkt het Arabische Midden 2 Oosten plots centraal te staan in de discussie tussen realisten en idealisten over de rol van men-selijk handelen en denken en structurele beperkingen in de internationale verhoudingen. Maar 3 om de discussie daarover geïnformeerd te voeren dienen we wel de nodige kennis van de Arabi-sche Koude Oorlog te hanteren. Dit werk zal daarom, naast de theoretiArabi-sche analyse, trachten de historische context van de besproken handelingen en ontwikkelingen uiteen te zetten.

Gezien deze synthese van theoretische behandeling van IB-theorie en historische uiteen-zetting is een verklaring van de gebruikte bronnen noodzakelijk. De voornaamste werken waarop dit stuk zich zal richten zijn realistische analyses van het onderwerp. Zoals gezegd, de meest prominente daarvan is Stephen M. Walt’s The Origins of Alliances. Met het doel een beter inzicht te krijgen in hoe Walt tot zijn conclusies is gekomen worden uiteraard ook de werken van de klassieke realisten waarop hij voortbouwde, Kenneth Waltz en Hans Morgenthau, bestudeerd. In de zoektocht naar theorieën die overtuigender zijn of beter aansluiten bij de gedane observaties zullen tevens theoretische artikelen worden gehanteerd die na de publicatie van Walt’s werk zijn verschenen. Deze begeven zich veelal in de neoklassieke realistische stroming, een tak van het realisme die in zekere zin terugkeert naar Morgenthau en andere klassiek realisten en tracht de beperkingen van het structureel realisme te overstijgen.

Waar het historisch onderzoek betreft is gebruik gemaakt van een breed scala aan bron-nen: van klassieke boekwerken tot hedendaagse wetenschappelijke artikelen en enkele primaire bronnen als de publicaties van de Ba’ath en Nassers memoires. Oudere werken als Malcolm Kerrs

The Arab Cold War, Patrick Seales The Struggle for Syria en Childers’ The Road to Suez blijven

standaardwerken en pijlers waarop vrijwel alle academici die zich over het onderwerp buigen blijven beroepen. De werken van deze grootheden zijn onder andere gebaseerd op contemporai-ne interviews met de figuren die een promicontemporai-nente rol speelden in de gebeurtenissen en zodoende van niet te evenaren waarde. Om een veelzijdig perspectief te bieden is naast deze westerse autoriteiten tevens getracht academici uit de regio te raadplegen. Zowel historici gespeciali-seerd in hun eigen land als Algosaibi (Saudi-Arabië) en Moubayed (Syrië), Arabische denkers over o.a. het neutralisme als Sayegh en Tomeh, evenals Israëlische experts in de regio als Elie Podeh komen aan bod.

o.a. Curtis Ryan, ‘The New Arab Cold War and the Struggle for Syria’ in: Middle East Report, no. 262 1

(Spring 2012) pp. 28-31; Michael Scott Doran, ‘The Heirs of Nasser’ in: Foreign Affairs, vol. 90, no. 3 (May/ June 2011) pp. 17-18

Andre Bank & Morten Valbjorn, ‘The New Arab Cold War: rediscovering the Arab dimension of Middle East 2

regional politics’ in: Review of International Studies, no. 38 (2012) pp.3-24

Zie: Roger Owen, ‘The Arab ‘demonstration’ effect and the revival of Arab unity in the Arab Spring’ in: Con

3

(6)

De Arabische Koude Oorlog betrof uiteraard alle Arabische landen, inclusief die in Noord-Afrika. Desalniettemin zal dit werk zich beperken tot de zogenaamde Mashriq: de oostelijke Ara-bische wereld. Dit, en in het bijzonder de Levant, was het feitelijke strijdtoneel van het con-flict. De voornaamste spelers waren de regionale grootmachten Egypte en Irak, evenals Saudi-Arabië, Syrië en Jordanië. Lebanon en de Golfstaten speelden een kleinere rol en zullen nauwe-lijks aan bod komen. Dit werk zal de hoofdrolspelers behandelen in afzonderlijke hoofdstukken, opdat een goed beeld gevormd kan worden van de unieke en ‘individuele’ afwegingen en opstel-lingen van de staten. Noodzakelijkerwijs zal het werk daarom niet chronologisch lineair zijn. Hoewel de hoop uiteraard is dat desondanks een duidelijk beeld zal ontstaan van de verschillen-de fases van verschillen-de Arabische Kouverschillen-de Oorlog, dient verschillen-deze inverschillen-deling ertoe dat verschillen-de nadruk ligt op verschillen-de moti-vaties en ontwikkelingen in de verschillende Arabische staten. Dit werk zal zich dus voornamelijk richten op de statelijke actoren Syrië, Egypte, Saudi-Arabië, Irak en Jordanië in de jaren ’50 van de twintigste eeuw.

In het eerste hoofdstuk zal de theoretische achtergrond van dit werk uitgebreid aan bod komen, en de hoofdvraag daarmee voorzien worden van zowel een bredere context als een spe-cifieker kader. Daar het Arabisch Nationalisme zo’n belangrijke rol speelt in de gehele periode en regio, evenals in dit werk zal in het eerste hoofdstuk een uiteenzetting volgen van de ontwik-keling, aard en betekenis van het Arabisch Nationalisme. Tevens zal het Arabisch nationalisme, evenals dit onderzoek daarnaar, binnen een breder theoretisch kader worden gezet. Ook wordt de wetenschapsfilosofische context van het debat waarin dit werk zich zal mengen belicht.

In het tweede hoofdstuk zal Syrië behandeld worden. Dat land ging in vele opzichten voorop in de ontwikkeling van de panarabische ideologie, evenals het daaraan gerelateerde neu-tralisme. Damascus was het ideologische centrum van de Arabische wereld; de Syriërs de intel-lectuelen binnen de Arabische familie. Daarbij had Syrië in deze tijd de meest dynamische poli-tiek. Parlementair en relatief democratisch van aard kende Syrië een breed scala aan partijen en onafhankelijke staatslieden, verwikkeld in een complex politiek spel van constant verschuivende coalities en machtsverbanden. Derhalve is Syrië bij uitstek geschikt om de rol van binnenlandse politiek en ontwikkelingen, evenals inheemse ideologie op de Arabische Koude Oorlog, te onder-zoeken. De voornaamste vraag in dit hoofdstuk is: ‘Wat motiveerde de Syrische staat over te gaan tot daadwerkelijke Arabische vereniging, en zodoende zichzelf op te heffen?’ Gekeken zal worden naar de rol van ideologie en realpolitik in dezen.

Het Syrische perspectief zodoende behandeld zal de blik vergroot worden naar die twee landen die voor 1957 het conflict domineerden: Egypte en Irak. Gekeken zal worden naar hoe de Egyptenaren het Aziatisch toneel betraden, hoe zij de Syrische ideologieën van panarabisme en neutralisme omarmden en de strijd aangingen met de Hashemieten over het Bagdad Pact. Dit hoofdstuk zal de invloed van zowel de regionale rivaliteit tussen Egypte en Irak, als de rivaliteit tussen Oost en West die zij (in zekere zin) weerspiegelden op de Arabische Koude Oorlog behan-delen. Gekeken zal worden naar de rol van ideologie in deze machtsstrijd en hoe we de ontwik-kelingen rond de Egyptisch-Irakese vete rijmen met het idee van de balance of power. De

(7)

cen-trale vraag is: ’Hoe verhoudt het idee van balance of power zich tot de regionale machtsstrijd tussen Irak en Egypte in de jaren ’50?’

Het derde hoofdstuk zal de consequenties en gevolgen behandelen van de Suezcrisis en de daaruit resulterende hoogtijdagen van Nassers Arabisch nationalisme. Gekeken zal worden naar hoe de Arabische staten Nassers macht trachtten in te perken, en hoe de Eisenhower Doc-trine de Arabische wereld verder polariseerde. De tegenstelling verschoof van Egypte-Irak naar een nieuw antagonisme tussen Cairo en Riyad. De diplomatieke afwegingen in deze heroriëntatie van de Arabische Koude Oorlog zullen hierbij aan bod komen en onder de loep worden genomen. Tevens zal worden bekeken wat de polarisatie van de regio voor een gevolgen had voor de machtsbalans en hoe we al deze ontwikkelingen kunnen verklaren binnen het kader van balance

of power. De centrale vraag van dit hoofdstuk zal zijn: ‘Hoe valt de reactie van de conservatieve

Arabische monarchieën op de regionale hegemonie van Egypte te verklaren aan de hand van re-alistische modellen van balanceergedrag en blokvorming?’

In de conclusie zal getracht worden een antwoord te geven op de hoofdvraag: ‘werden de Arabische staten bewogen door politieke of ideologische motivaties in hun inter-Arabische re-laties gedurende de Arabische Koude Oorlog?’ Tevens zal worden beschouwd welke lessen bestudering van de Arabische Koude Oorlog ons leert, en welke waarde bepaalde paradigma’s, zoals die van het structureel realisme, hebben in de analyse van de Arabische Koude Oorlog in het bijzonder en in de studie van de Internationale Betrekkingen in het algemeen. Derhalve zal, zoals gezegd, het eerste hoofdstuk deze paradigma’s en het theoretische kader van dit werk verder uiteenzetten.

(8)

HOOFDSTUK 1: Arabisch Nationalisme: Ideologie in de Internationale Betrekkingen

ةوق داحتلاا ٍّصُخ ىلع هنم انْلَكَّتا

‘Eenheid maakt macht.’ -Arabisch spreekwoord ‘Het land der Arabieren is mijn vaderland

van Damascus tot Baghdad van Najd tot Jemen van Egypte tot Tetuan.’ -Fakhri al-Barudi, Syrisch dichter

In dit eerste hoofdstuk zal niet zozeer een antwoord op een deelvraag worden gezocht, maar de bredere context van dit werk en de begrippen die het hanteert uiteengezet worden. Eerst zal het Arabisch nationalisme aan bod komen: diens ontwikkeling en betekenis en de rol ervan in de Arabische Koude Oorlog. Deze vraag naar de rol van deze ideologie, en ideologie in het alge-meen, zal geplaatst worden in de context van het historische debat hierover. Verder zullen we kijken naar de theorie en pijlers van het structureel realisme, dat dit werk zal toetsen. Waarom een toetsing van deze theoretische paradigma's belangrijk is zal in het slot van dit hoofdstuk worden verklaard.

Arabisch nationalisme: Panarabisme in haar vele vormen

Het Sykes-Picot Verdrag en de naoorlogse Vredesverdragen van Parijs hadden geresulteerd in een opgedeelde Arabische wereld. Waar al eeuwen geen grenzen waren geweest liepen nu door de koloniale mogendheden opgelegde scheidslijnen. Strijd door nationalisten maakte uiteindelijk nominaal een einde aan de imperialistische heerschappij, maar de erfenis van het kolonialisme bleef: haar aangezicht waren de grenzen en nationale entiteiten die de kaart van de regio te-kenden. De ambitie van de Arabische nationalisten ging dan ook verder dan de onafhankelijkheid van hun desbetreffende staten: Syrië, Irak, Saudi-Arabië etc. Hun nationalisme transcendeerde de opgelegde eenheden. Zij zagen van het Atlasgebergte tot de Perzische Golf één natie met een gemeenschappelijke taal en cultuur: het Arabische volk. Om dat volk te emanciperen en te verheffen uit onderdrukking en armoede zouden de kunstmatige grenzen moeten geslecht en binnen de natuurlijke grenzen van het Arabisch domein een verenigde Arabische natiestaat wor-den gesticht. 4

Youssef Choueiri, ‘Nationalism and Pan-Arabism’ in: Choueiri ed., A Companion to the History of the Middle 4

(9)

Dat, in zijn meest ambitieuze vorm, is het Arabisch nationalisme of panarabisme. We zul-len in dit werk zien dat niet iedere Arabische nationalist even actief streefde naar politieke unie van de Arabische staten, maar het bleef desalniettemin de peiler waarop de hele ideologie geba-seerd was. Binnen de panarabische ideologie zijn verschillende stromingen te herkennen. Eén 5 evidente tegenstelling binnen de Arabische wereld is die tussen de seculieren en islamisten. Het panislamisme, de vereniging der moslims, is een ideologie die concurreert met het panarabisme, maar ook binnen het Arabische nationalisme is er een scheiding tussen zij die de toekomstige Arabische staat als islamitisch van karakter wensen en zij die een seculiere natiestaat voor zich zien. Het islamistische panarabisme was een krachtige stroming. Veelzeggend is het feit dat sja-rif Hoessein bin Ali, die de beroemde Arabische Revolte tegen de Ottomanen leidde, ervan over-tuigd was dat de Arabieren zich alleen onder het vaandel van de Islam zouden kunnen verenigen. Zijn opstand was dan ook niet per se een nationalistische revolte, maar een religieuze opstand door de Khalif van Mekka tegen de vernieuwers onder de Jonge Turken die het religieuze karak-ter van het rijk wilden afbreken. 6

In vele opzichten waren de conservatieve monarchieën van de post-koloniale Arabische wereld erfgenamen van Hoesseins ideeën. Zij zagen de Islam als het beste verbindingsmiddel tussen alle Arabieren. De monarchen, tevens religieuze leiders en in Saudi-Arabiës geval de hoe-ders van de heiligdommen, zagen zichzelf zo als de natuurlijke heersers over de verenigde Arabi-sche Oemma (islamitiArabi-sche gemeenschap). Saudi-Arabië in het bijzonder miste, zelfs wanneer het inspeelde op Arabisch nationalistische gevoelens, enige politiek-ideologische basis:

‘To the Saudi rulers, their Arabness was such a self-evident fact that no theoretical elaboration was needed. Being of tribal stock, they thought of themselves as the real ethnically pure Arabs. While they recognised the special ties among Arab countries, they attributed them as much to religion and proximity as to Arabism. They did not recognise the mystical links emanating from Arab nationalism. If unity was to be the goal, it should be based on Islam, rather than Arabism.’ 7 Tegenover hen stonden seculiere intellectuelen, veelal opgeleid in Europa, evenals revolutionai-ren die hun autoriteit uitgedaagd zagen door de theocraten. Onder hen bevonden zich de ideo-logen van de Ba’ath, evenals de Nasseristen.

Panarabisme volgde in de voetstappen van het nationalisme, en werd noodzakelijkerwijs pas wijdverspreid in landen nadat die hun onafhankelijkheid hadden gewonnen. Zodoende leidde Irak, dat reeds in 1932 onafhankelijk werd, de weg. Daar huisde de Jemenitische denker Sati al-Husri, die in vele opzichten het Arabische nationalisme vorm gaf en van een ideologische basis

Er is uiteraard discussie over de politieke dan wel culturele aard van ‘nationalisme’ in het algemeen. In dit 5

werk wordt de politieke definitie gehanteerd en het streven naar een soevereine natiestaat zodoende als essentieel aan de panarabische ideologie beschouwd.

Adeed Dawisha, Arab Nationalism in the Twentieth Century: From Triumph to Despair (Princeton, NJ, USA 6

2003) pp. 33-36

Geciteerd in: Dawisha, Arab Nationalism, p. 189, uit: Ghazi A. Algosaibi, The 1962 Revolution in Yemen 7

(10)

voorzag. Husri omarmde het Duitse, romantische idee van de natie als culturele entiteit, geba-seerd op een gemeenschappelijke taal en geschiedenis. Religie was daarbij van minder belang: Husri zag tal van voorbeelden van naties die ondanks een pluriformiteit aan religies verbonden waren, terwijl een gedeelde godsdienst conflicten tussen naties niet kon voorkomen. De Arabi-sche wereld was in Husri's optiek gelijk aan de Duitse gebieden voor 1870. (Deze analogie was populair onder panarabische denkers. Zo leefde het idee van een Arabisch ‘Pruisen’, dat de Ara-bieren onder zich zou verenigen, sterk onder aanhangers van militaire regimes in o.a. Irak en Syrië.) Zoals vereniging de Duitsers tot de grootmacht van Europa had gemaakt, zo zou vereni-ging de Arabieren de kracht geven een vuist te maken tegen imperialisme, communisme, zionis-me, en andere ‘buitenlandse inmenging’. 8

Na de onafhankelijkheid van Syrië volgden de ideologische denkers van dat land in vele opzichten Husri's voorbeeld. De panarabische nadruk op de Arabische etniciteit in plaats van re-ligie was een pré in een land dat opgedeeld werd in Druzen, Alawieten, Soennieten en andere groepen. Streng verdeeld onder het Franse mandaat in autonome gebieden, was het na de onaf-hankelijkheid zaak de tribale en sektarische identiteiten te ontstijgen. Het Arabisch nationalis-me was een middel tot dat doel. Het concurreerde daarin nationalis-met het Syrisch nationalisnationalis-me, een ideologie die in de jaren ’30 door Antun Sa’ada werd ontwikkeld. Sa’ada benadrukte het unieke karakter van de Syriërs en streefde naar een Groot-Syrië binnen de natuurlijke grenzen die wer-den gevormd door de Middellandse Zee in het westen, de Arabische woestijn in het zuiwer-den, de Tigris-vallei in het oosten en het Taurus gebergte in het noorden. Het was zodoende zijn streven Palestina, Lebanon, Transjordanië en Irak tot één Syrische staat te maken. Sa’ada richtte naar voorbeeld van Europese nationalistische bewegingen een semi-fascistische partij op, de SSNP (Syrische Sociaal Nationalistische Partij). Sa’adas beweging was zeer populair in Syrië, tot in de jaren ’50 toen het ten onder ging in de geweldige opwelling van het Arabisch nationalisme die dat decennium kenmerkte. 9

De Syrische Ba’ath, politieke vijand van de SSNP, streefde het vurigst naar een verenigde Arabische staat. Het Ba’athisme was gebaseerd op de overtuiging, zoals geponeerd door Michel Aflaq, dat de Arabieren als één volk een belangrijke en bijzondere rol in de wereld hadden te vervullen. De Arabische natie, eens zo glorierijk en trots, kon zich in Aflaqs optiek alleen uit de onderdrukking verheffen als zij niet langer verdeeld was. Arabische eenheid was naast noodzaak óók een recht. ‘The Arabs form one nation. This nation has the natural right to live in a single

state and to be free to direct its own destiny,’ aldus luidde de grondregel van de Ba’ath Partij

bij oprichting. Het Ba’athisme en diens panarabisme was een zeer invloedrijke kracht in de re10 -gio in de jaren 1950 en ’60. Aflaq drukte met zijn coherente visie en intellectuele integriteit een stempel op een generatie jonge Syriërs, zowel studenten als officieren. Ondanks de geringe electorale omvang van de partij, zeker in de vroege jaren, moet de invloed van hun ideologie,

Dawisha, Arab Nationalism, pp 64-69, zie ook: Paul Salem, Bitter Legacy: Ideology and Politics in the Arab 8

World (Syracuse, NY, USA 1994) pp. 49-59

Idem, pp. 92-98 9

John F. Devlin, The Ba’th Party: a History from its Origins to 1966 (Stanford, CA, USA 1976) pp. 23-24 10

(11)

die spoedig ten dele omarmd werd door andere partijen en regimes, niet onderschat worden. Derhalve zal de Ba’ath later uitgebreider besproken worden. 11

De Egyptenaren hadden van alle Arabische volkeren wellicht de verst ontwikkelde natio-nale identiteit. Het land was tevens aanzienlijk minder pluriform dan Syrië en Irak. De enige su-pranationale ideologie die aanvankelijk met het Egyptisch nationalisme kon wedijveren was het islamisme van het Moslimbroederschap. De Palestijnse opstand en de daaropvolgende oorlog in 1948 deed veel om het idee van Arabische solidariteit te verspreiden in de regio. Tegen de tijd dat de Egyptische revolutie in 1952 een einde maakte aan de monarchie was het panarabisme dan ook in Egypte doorgedrongen. De nederlaag van de Arabische legers in de oorlog met Israël van 1948 legde een fundamentele zwakte bloot in de post-koloniale Arabische landen. Teleurge-steld en boos ontstond bij vele Arabieren, en niet in de laatste plaats bij de militairen die in Pa-lestrina getuige waren geweest van de ‘Nakba’ (de catastrofe) de overtuiging dat verandering noodzakelijk was. Twee ideeën nestelden zich breed in de Arabische psyche. Ten eerste dat Ara-bische samenwerking en solidariteit nodig was om een krachtig blok te maken tegen imperialis-me en zionisimperialis-me. Ten tweede dat de traditionele elite niet in staat was deze pan-Arabische be-langen te behartigen en het Arabische volk als geheel te beschermen. Arabisch nationalisme werd zo in vele opzichten gekoppeld aan een socialistisch revolutionaire agenda. Conservatieve regimes probeerden de panarabische sentimenten nog te kanaliseren, en zetten in sommige in-stanties zelfs concrete stappen richting vereniging, maar het waren de revolutionaire regimes van Syrië en Egypte die het panarabisme het diepst en meest overtuigend omarmden. Het Ara-bisch nationalisme dat in theorie de Arabieren moest verenigen werkte zodoende polariserend en leidde tot een strijd tussen de verschillende regimes om de steun van de Arabische massa’s. Idealisme versus Realisme

Dit conflict tussen de verschillende Arabische staten kan worden gezien als een ideologisch con-flict, waarbij verschillende versies van het Arabisch nationalisme met elkaar botsten. Maar tevens kan het worden gezien als een regionale machtsstrijd tussen de jonge Arabische staten die probeerden het machtsvacuüm dat door de imperialistische mogendheden was achtergelaten op te vullen. Daarbij was het Arabisch nationalisme wellicht meer een wapen dan een doel op zich. De strijd tussen deze conflicterende visies speelt zich uiteraard niet alleen af waar het de Arabische Koude Oorlog betreft, maar is er één die aan de grondslag ligt van

politiek-filosofisch debat in het algemeen. Het is de aloude tegenstelling binnen de theoretische wereld van het idealisme tegen het realisme. Het voornaamste verschil tussen beide zijdes is ontolo-gisch. Een tegenstrijdig beeld van de menselijke aard definieert het debat dat terug te voeren is tot Locke versus Hobbes. Zoals de idealisten ging Locke er vanuit dat de staat goed noch kwaad was, maar uiteindelijk een gereedschap in de handen van mensen, waarmee goed of kwaad kan worden gedaan. Hobbes zag in de staat iets goeds dat de bevolking bescherming bood tegen de eigen kwade aard. Kwesties als ‘waarom voeren we oorlog’ liggen aan het hart van dit debat, en

Choueiri, Nationalism and Pan-Arabism, pp. 308-309 11

(12)

uiteindelijk betreft zij zodoende de beweegredenen van actoren als mensen of staten en de pro-cessen waarmee de samenleving gevormd wordt. De idealisten vinden deze in menselijke ideeën en idealen en stellen dat ideologie een bepalende rol in politieke besluitvorming heeft. De grootste kritiek van realisten is dat, hoewel ideologie in zekere mate van belang is, politieke keuzes in de realiteit beperkt zijn. Gedachte leidt niet één op één tot handeling. Realisten zien in overlevingsdrang en macht de belangrijkste beweegredenen.

Als theoretische stroming ziet het realisme de staat als hoeksteen. Aan de grondslag van het realistische denken ligt het idee dat de staat de voornaamste actor is. De wereldpolitiek is politiek tussen staten, en de studie van de internationale betrekkingen is het onderzoeken van de onderlinge relaties tussen staten. Multinationale corporaties en transnationale organisaties zijn van minder belang. De staat als actor is dus tevens de belangrijkste eenheid van analyse. 12 Het realisme doet binnen haar methodologie meerdere aannames over de staat. Ten eerste is de staat een unitaire actor. Verschillen binnen de staat worden opgelost binnen de instituties en structuren van de staat, waardoor de staat op internationaal niveau met één stem spreekt. Ook is de staat een rationele actor die zijn opties overweegt binnen een kader van mogelijkheden en welbeschouwd de best mogelijke beslissing maakt. 13

Realisten gaan er vanuit dat staten het nationaal belang als hoogste goed behartigen, en zien vaak de nationale veiligheid als de belangrijkste overweging in de besluitvorming van stat-en. Zij zien dan ook de strijd om macht als de belangrijkste motor van de internationale be-trekkingen en de politiek in het algemeen. In de woorden van Hans Morgenthau, grondlegger van het moderne realisme: ‘International politics, like all politics, is the struggle for power.’ Als 14 rationale actoren in een systeem waar keuzes beperkt zijn door de drang te overleven en, in het verlengde daarvan, de eigen macht te behouden of uit te breiden, zijn staten zodoende onder-hevig aan bepaalde ‘objectieve wetten’. Binnen dit kader is de theorie van de machtsbalans of het balance of power-idee van groot belang in het realisme, en in het bijzonder van het struc-tureel realisme dat de nadruk legt op de structurele beperkingen van de bewegingsvrijheid van statelijke actoren.

Het concept balance of power is een zeer oud idee en moeilijk te definiëren. Niet omdat de in-houd van de term vaag is en betekenis mist, maar juist omdat het idee zo vele betekenissen heeft en in talloze vormen is gehanteerd. In zijn werk Balance of Power: History and Theory zet Michael Sheehan alleen al tien verschillende versies uiteen. Daarbij kan de term gebruikt wor15 -den om beleid dat een behoud van het machtsevenwicht tot doel heeft te beschrijven, of een situatie in de internationale politiek waarin zo’n evenwicht bestaat. Het kan ook gehanteerd worden als synoniem voor wereldorde of verdeling van macht in het algemeen, waarbij het

Paul R. Viotti & Mark V. Kauppi, International Relations Theory: Realism, Pluralism, Globalism (New York 12

1993) pp. 5-16, 35-45

R. Wolfrum (Ed.), ‘International Relations, Principal Theories’ in: Max Planck Encyclopedia of Public Inter

13

-national Law (Oxford 2011)

Morgenthau, Politics among Nations, (New York 2005) p. 29 14

Michael Sheehan, The Balance of Power: History and Theory (London 1996) pp. 4-23 15

(13)

elijk zijn politicologische waarde verliest. De beschreven balans hoeft daarbij niet in evenwicht te zijn.

Desalniettemin kunnen we in al deze verschillende gebruiken een aantal concepten van

balance of power vinden die aan de basis liggen van het idee. Daarbij vormt de essentie dat het

een bepaalde verdeling van macht tussen staten beschrijft die ervoor zorgt dat geen enkele staat of machtsblok de overhand krijgt binnen het statenstelsel. Zij vormt daarmee een wet-matigheid die in werking wordt gezet door het wederzijds behartigen van het eigenbelang: een machtige actor binnen een multipolair statenstelsel vormt een bedreiging voor meerdere andere actoren, die in reactie zullen samenwerken om de dreiging in te perken. Daardoor wordt de macht van de ene kant al snel geëvenaard door de andere kant. Multipolaire systemen hebben zodoende de neiging bipolair te worden. 16

Structureel realisten verklaren alliantie- en blokvorming door conflict: bondgenootschap-pen zijn gericht tegen een bepaalde actor die een gedeelde bedreiging vormt voor de

bondgenoten. Multipolaire systemen zijn sneller geneigd tot conflict, omdat er een veelvoud aan interstatelijke relaties mogelijk is. Des te meer actoren, des te meer onderlinge interacties en des te groter de mogelijkheid voor conflict. De structureel realist Stephen Walt benadrukt daar-bij het idee van bedreiging als een belangrijkere factor dan macht, zoals die centraal staat in de klassieke balance of power. Dit idee voegt een aantal belangrijke nuances toe: de grotere macht is niet per se de grotere bedreiging, en grote bedreigingen hebben niet per se grote macht. Per-ceptie krijgt daarmee een rol in de theorie. Waar conflicten en zodoende bedreigingen ontstaan volgen pogingen deze te neutraliseren. De statelijke actoren scharen zich in een poging dreigin-gen tedreigin-gen te gaan aan de zijde van de bedreiger of aan de zijde van de voornaamste opponent van de bedreiger. Stephen Walt noemt de eerste optie ‘bandwagoning’: het neutraliseren van een bedreiging door zich bij deze aan te sluiten en zodoende de bedreiging elders te kanalis-eren. De tweede optie noemt hij ‘balancing’: de kracht van de bedreigende actor wordt geëve-naard of overtroffen door een aaneensluiting van de bedreigden. In Walts theorie lijkt het logis-che gevolg van het balancing en bandwagoning binnen een multipolair stelsel polarisatie en de vorming van een bipolair stelsel te zijn. De verhoogde kans op conflict binnen multipolaire 17 stelsels leidt zodoende logischerwijze tot een bipolair stelsel. Omdat er minder onderlinge in-teracties mogelijk zijn in een bipolair stelsel volgt dat er minder kans is op conflict, maar zoals gezegd: bipolaire stelsels vormen zich vaak uit een conflict-rijke situatie. De bestaande spannin-gen verdwijnen niet, maar worden ingeperkt door de bipolaire situatie en factoren als wederzi-jdse destructie. Een Koude Oorlog ontstaat.

Gezien het feit dat structureel realisten zich richten op de structuren van machtsbalans en mul-tipolaire systemen is het bij uitstek een geschikt kader voor bestudering van de Arabische Koude oorlog. De Arabische wereld in de naoorlogse jaren vormt een schoolvoorbeeld van een multipo-lair statelijk systeem en is door zijn kunstmatige karakter bij uitstek onderhevig aan de ‘krach-ten’ die balans binnen een statenstelsel nastreven. Het realisme en diens concept van balance

Ibidem 16

Stephen M. Walt, The Origins of Alliances (Ithaca, NY, USA 1987) pp. 17-21 17

(14)

of power biedt zodoende een bruikbaar en relevant kader waarbinnen naar de Arabische Koude

Oorlog kan worden gekeken. Anderzijds laat het idee van balance of power zich uitstekend toet-sen aan de hand van de Arabische Koude Oorlog. Wellicht biedt het een nieuwe blik op balance

of power en op de theoretische paradigma's binnen het vakgebied van de Internationale

Betrek-kingen in het algemeen.

Dat is nodig. Ten eerste omdat nieuwe theorieën en theoretische kaders ontstaan die de blik op zelfs de meest uitgebreid bestudeerde onderwerpen kunnen veranderen. Sinds de struc-tureel realistische analyse van Stephen Walt is zelfs binnen het realisme alleen al vernieuwing en nuance aangebracht door neoklassieke realisten die vele van de aannames van de structura-listen in twijfel trekken. Elk discipline in de wetenschap heeft constant vraagtekens te zetten bij de eigen werkwijzen en paradigma’s en kan daarvoor zowel terugkijken naar voorgangers als naar nieuwe werken. Maar tevens zijn juist binnen de vakgebieden van de geschiedkunde en de internationale betrekkingen heroriëntatie en zelfreflectie belangrijk geworden. De val van de Sovjet-Unie deed immers vragen ontstaan over de ‘voorspellende’ kracht van de politicologische wetenschap, die van de internationale relaties. ‘If you are a student, switch from political sci-ence to history,’ was de conclusie van de Amerikaanse historicus Robert Conquest, gespeciali-seerd in de Sovjet-Unie. Conquests conclusie wordt geciteerd in International Theories and the 18 End of the Cold War, waarin John Lewis Gaddis de gevolgen die de val van de SU voor de politie-ke wetenschap had behandelt. Koude Oorlog-specialisten noch IR-theoretici waren er in geslaagd de vreedzame transitie van een bipolaire wereldorde naar een unipolaire te voorspellen, en dit deed twijfel ontstaan over de legitimiteit van vele theoretische stromingen, waaronder de struc-tureel realistische stroming die zich zo gericht had op deze ‘structurele’ kwesties van bi- of mul-tipolaire systemen 19

Omdat het realisme sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog de dominante stroming was in de theoretische wereld van de internationale betrekkingen is het tevens logisch dat de kritiek en zelfreflectie van dat discipline zich heftig richtte op de aannames en werkwijze van de realisten. De dogmas van het realisme poneren nou eenmaal dat het handelen van statelijke actoren beperkt wordt door bepaalde wetmatigheden en structurele beperkingen. Daarmee sug-gereert het dat deze te vatten zouden zijn in modellen en welhaast te voorspellen zouden moe-ten zijn. Anders dan de politieke of sociale wemoe-tenschapper wil de historicus de toekomst niet voorspellen, maar het verleden duiden. Daarbij wordt geenszins uitgesloten dat de theorieën en modellen der politicologische wetenschap nuttig zijn voor de geschiedkundige. Sterker nog, een synthese van de wetenschappen kan het begrip van zowel hedendaagse als geschiedkundige poli-tieke verhoudingen verdiepen. In zijn werk The Landscape of History roept Gaddis exact daartoe op. Hij wijst erop dat vele sociaal wetenschappers in de laatste decennia getracht hebben de 20 modellen en voorspellende waardes van de exacte wetenschappers te emuleren. Heden ten dage

Gaddis, ‘International Relations Theory and the End of the Cold War’ in: International Security, vol. 17, no. 18

3 (Winter 1992/1993)

Ibidem 19

John Lewis Gaddis, The Landscape of History (Oxford 2004) 20

(15)

overheerst dit gedachtegoed nog altijd; zowel politiek als economie worden gevat in termen van natuurwetten. Gezien het recente falen van de voorspellingen van deze disciplines, zowel in het zien aankomen van de val van de SU als bijvoorbeeld de val van dictatoriale regimes in de Arabi-sche wereld, lijkt het in ieder geval de moeite waard te twijfelen aan de waarde van deze ori-ëntatie.

Historici, stelt Gaddis, hebben de exacte wetenschappen nooit willen benaderen, omdat zij erkennen dat hun discipline weinig tot geen voorspellende waarde heeft. Zij zijn daarmee trouwer gebleven aan het vakgebied der sociale en geesteswetenschappen. Tevens echter, po-neert Gaddis, zitten historici daarmee dichter bij de exacte wetenschappers die tegenwoordig relativiteit- en onzekerheidsprincipes in hun disciplines omarmen. Wellicht hebben zij daarmee een rol te spelen in het heroriënteren van de sociale en politieke vakgebieden: weg van het pro-beren te vatten van menselijke constructies in natuurwetten. Daar zal dit werk een nederige bijdrage aan proberen te leveren, door de pijlen te richten op die politicologische IR-theoreti-sche stroming die het meest van alle verklaringen zoekt in wetmatigheden en structuren: het structureel realisme.

(16)

HOOFDSTUK 2: SYRIË

‘And thus have We willed you to be a community of the middle way, so that you might bear witness to the truth before all mankind…’

-Koran, 2:143

‘Unity, Freedom and Socialism. One Arab Nation with an eternal mission.’

-Ba’ath Partij slogan

‘Starting with a characteristic tendency toward rationalisation of unpleasant realities, involving an admixture of pacifism, Syrian neutralism seems to draw from the average Syrian’s ultra-na-tionalistic appraisal of his country’s past experience with the Great Powers. Moreover, living at

one of the world’s great crossroads, the average Syrian politician is attracted by what he ima-gines to be a good international bargaining position.’

-Amerikaans rapport over Syrië’s neutraliteitspolitiek

In dit hoofdstuk zal worden gekeken naar die hoeksteen der realistische balance of power-theo-rie: de staat als primaire actor en diens motivaties, zij het voortkomend uit idealisme of realpo-litik. Om verschillende redenen is hierin Syrië gekozen als object van onderzoek. Ten eerste was Syrië een voorloper in het ontwikkelen en omarmen van zowel het Arabisch Nationalisme en het Neutralisme, twee ideologieën die van groot belang zijn in verdere bestudering van de Arabische Koude Oorlog. Het komt zodoende de chronologie van dit werk ten goede om de vroege ontwik-keling van deze ideologieën, en daarmee een voorgeschiedenis van de daadwerkelijke Arabische Koude Oorlog als eerste te behandelen. Ten tweede, en samenhangend met het eerste punt, speelde ideologie in de Damascene politiek een uitermate grote rol. Een weerlegging of bevesti-ging van realistische theorie in het ideologische hart van de Arabische wereld kan een betekenis-volle bijdrage zijn aan de inschatting of realisme van toepassing is op de situatie in het Midden-Oosten. Ten derde: de uiteindelijke opheffing van de staat Syrië suggereert dat de soevereiniteit van de staat, evenals de rol van de staat als belangrijkste actor, niet zo’n grote rol speelt als de realisten suggereren.

In Walts werk wordt de vereniging van Syrie en Egypte beschouwd als balanceergedrag in het zicht van buitenlandse bedreigingen, en in zijn structureel realistische visie is daarin niet of nauwelijks ruimte voor interne of ideologische factoren. Dit hoofdstuk zal kijken of dit een te handhaven positie is. Eerst zal er gekeken worden naar de ideologische ontwikkelingen in Syrië, evenals de politieke ontwikkelingen die eraan bijdroegen dat deze zo breed omarmd werden. De nadruk ligt daarbij op de Ba’ath, diens ideologie en politieke doelen en hoe die beweging zo’n prominente plek kon innemen in de Syrische politiek. Vervolgens zal worden behandeld welke motivaties een rol speelden in de opheffing van soeverein Syrië en het samengaan met de Egyp-tische republiek. Er wordt daarbij voornamelijk naar binnenlandse ontwikkelingen gekeken. Bui-tenlandse gebeurtenissen als de stichting van het Bagdad Pact en de Suez-crisis, die uiteraard

(17)

tevens van invloed waren, zullen in volgende hoofdstukken uitgebreid aan bod komen. In de conclusie zal worden gekeken of de motivatie voor unie uiteindelijk ideologisch of realpolitisch was, en of de stichting van de UAR van Syrische kant te verklaren is aan de hand van (structu-reel) realistische theorie en zo niet, welk alternatief overtuigender is.

De Ba’ath en het Neutralisme

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog wist Syrië zijn onafhankelijkheid te winnen met hulp van zowel de Verenigde Staten als de Sovjet-Unie. Maar zoals vele andere recent onafhankelijk ge-worden staten wees Syrië het wereldbeeld van de grootmachten af. In de nieuwe macht van zo-wel de Amerikanen als de Sovjets werd het oude imperialisme herkend; het imperialisme dat in de optiek der Arabieren hen altijd had onderdrukt en uitgebuit. De Amerikaanse banden met Is-raël en de Europese koloniale machten maakten dat er aan het aanvankelijke optimisme ten aanzien van de Verenigde Staten spoedig een einde kwam. Anderzijds zorgde de vrees voor communistische facties in eigen land tevens voor wantrouwen jegens de SU. In de postkoloniale 21 geest groeide het idee van een derde pad buiten het westerse kapitalisme of het communisme van het Oostblok om. Deze werd gevonden in het neutralisme. Het neutralisme onderscheidt zich van de traditionele neutraliteit dat een constructie is binnen de internationale wetgeving en doorgaans van toepassing is gedurende tijden van oorlog. Het neutralisme is bij uitstek toe-pasbaar in een ‘koude oorlog’, en is in feite de afwijzing van de bipolaire narratief die aan de wortel van zo’n conflict ligt. Neutralisten weigerden te aanvaarden dat de Koude Oorlog ieder land aanging en dat elke staat zodoende partij moest kiezen. De neutralistische landen stelden dat er talloze internationale affaires waren die los stonden van de Koude Oorlog. 22

Binnen het neutralisme zijn verschillende oriëntaties aan te wijzen, of manieren waarop het neutralistische beleid uitgedragen, gearticuleerd en vormgegeven wordt: passief neutralis-me, positief neutralisme en negatief neutralisme. Het passieve neutralisme is kort gezegd een complete desinteresse in de ideologische en politieke botsingen van de Koude Oorlog. Positief neutralisme is een actieve vorm van neutralisme, waarbij de staat wel degelijk intensieve be-trekkingen heeft met landen in beide machtsblokken, zonder daarbij onderscheid te maken naar gelang hun ideologische of politieke affiliatie. Het tracht de beperkingen van de blokpolitiek te overstijgen. Positief neutralisme probeerde tevens een einde te maken aan de bijna monopolis-tische invloed van één bepaald blok in vele voormalige koloniën die na hun onafhankelijkheid ondervonden dat zij dermate economisch en diplomatiek verstrengeld waren met de vroegere overheerser dat ze feitelijk niet in staat waren een eigen beleid te vormen. In plaats daarvan wordt een competitief stelsel neergezet, waarbij onderhandeld kan worden met beide zijdes.

Rami Ginat, Syria and the Doctrine of Arab Neutralism: from Independence to Dependence (Eastborne, 21

UK) pp. 40-41

Fayez A. Sayegh, ‘Anatomy of Neutralism- A Typological Analysis’ in: The Dynamics of Neutralism in the 22

(18)

Waar het positief neutralisme de onafhankelijkheid en bewegingsvrijheid van de neutrale staat tracht te bemachtigen met een actieve opstelling op het wereldtoneel, tracht het negatieve neutralisme dit te bereiken met een absolute onthouding van alle buitenlandse invloed. Negatief neutralisme wordt ook wel non-alignment genoemd, hoewel dit tevens een term is die vaak sy-noniem is met neutralisme in het algemeen. Desalniettemin, non-alignment geeft goed weer dat een negatief neutrale staat zich geenszins wil binden aan landen binnen het Sovjet of het Ameri-kaanse kamp. Het is niet moeilijk de aantrekkingskracht van het neutralisme op recent onaf23 -hankelijk geworden landen te herkennen. Ideologisch gezien sprak het de idealen van vrijheid en soevereiniteit aan, economisch gezien betekende het vaak een verminderde afhankelijkheid van de voormalige kolonisator en politiek gezien emancipeerde het de jonge regeringen en stelde hen in staat een eigen koers te varen.

Teleurgesteld in de imperialistische machten, die zo veel van hun beloftes hadden gebro-ken, wendden vele Arabische staten zich tot het neutralisme, dat hen in staat stelde de oude economische banden met het Westen te combineren met een felle kritiek op diens beleid. Syrië in het bijzonder liep voorop in het vormen van een neutralistische ideologie. In Syrische ogen was het onafhankelijkheidsproces meerdere malen verraden door de zogenaamde vriendschap-pelijke staten Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Zodoende streefde Syrië na 1945 constant naar een einde van buitenlandse bezetting en bemoeienis. Deze kiem van een neutralistische oriëntatie kwam in de daarop volgende decennia tot bloei, met name door een verdere teleur-stelling in de internationale orde vanwege de kwestie Israël. 24

De traditionele elite van Syrië bestond uit grootgrondbezitters die ver van hun landelijk bezit in de steden huisden, alwaar zij politieke macht vergaarden door bepaalde stadsdelen of stedelijke kernen te beheersen. Zij die gestreden hadden voor onafhankelijkheid beheersten de Damascene politiek, maar veelal afkomstig uit gegoede families waren zij weinig geïnteresseerd in hervormingen of de emancipatie van de lagere klassen. Zij richtten zich op de eigen affaires, behoud van hun posities en de binnenlandse strijd tegen radicale stromingen als die van het op-komend socialisme en nationalisme. Deze spanningen gaven ook vorm aan het buitenlandbeleid, dat voornamelijk op de regio gericht was en zich verre poogde te houden van de globale ideolo-gische strijd. Het Arabisch nationalisme of panarabisme was populair, maar riep de vraag op of Syrië zichzelf moest opheffen om samen te gaan met andere landen, en zo ja: welke? Jordanië en/of Irak lagen voor de hand. Beide waren koninkrijken in handen van het huis van Hashem, zoals ook Syrië kortstondig was geweest en vanuit beide landen bestonden claims op Syrië. 25 Hoewel de monarchie in Syrië was gekomen en gegaan, bleef het idee van een grote verenigde Hashemitische staat aan beide zijden van de grens leven. Vooral in Aleppo, dat altijd sterk ge-richt was op het oostelijke achterland, was het idee van een unie met Irak populair. Anderen, Idem, pp. 38-70; A. van Staden & Stokman, Franz N., ‘Niet-Gebonden Landen en Oost-West Tegenstellin

23

-gen; een Poging tot Positiebepaling’ in: Acta Politico, nr 5 (1970) pp. 131-136

George Tomeh, ‘Syria and the Arab World; 1946-1958’ in: The Dynamics of Neutralism in the Arab World: 24

A Symposium (San Fransisco 1964) pp. 119-124

Ginat, Syria, pp. 41-42 25

(19)

zoals de Syrisch Sociaal Nationalistische Partij, moesten niks weten van het panarabisme, maar streefden wel degelijk naar aansluiting van Irak en Jordanië (evenals Lebanon) bij een Groot-Sy-rië. Het geloof van de Sociaal Nationalistische Partij in het unieke karakter van de Syriër, dat 26 de seculiere, pre-christelijke en pre-islamitische identiteit benadrukte, stond in schril contrast met de ideologie van de Syrische Ba’ath, die het Arabische karakter van het land benadrukte, en juist in de Islam de grootsheid en het genie van het Arabische volk weerspiegeld zag.

Gebaseerd op het gedachtegoed van de Syrische denkers Michel Aflaq en Salah Din al-Bitar was het Ba’athisme een ideologie die stond voor progressief panarabisme. Aflaq en al-Bitar 27 wilden de idealen van het Arabisch nationalisme uitdragen en streefden er zodoende vanaf 1945 naar een politieke partij te vormen die uiteindelijk in 1947 formeel werd gesticht als de Arabi-sche Ba’ath Partij. ‘Ba’ath’ of ‘herrijzenis’ staat voor de emancipatie en onafhankelijkheid van de Arabische wereld. Dit zou bereikt worden door een hernieuwde interesse van de Arabieren voor de eigen cultuur en het eigen karakter, leidend tot een vereniging van de Arabische

staten. Ook stonden Aflaq en Bitar, beiden gedesillusioneerde communisten, revolutionaire en 28 socialistische idealen voor. Er moest een einde komen aan de traditionele elites die door hun samenwerking met Groot-Brittannië en Frankrijk werkelijke onafhankelijkheid in de weg ston-den. Een Arabisch socialisme los van het internationale socialisme of communisme, maar geba-seerd op ‘het socialisme van de Islam’ zoals Aflaq dat zag, diende de welvaart te herverdelen, het etablissement omver te werpen en de staat soeverein te maken in diens buitenlandse be-trekkingen. 29

Aflaq, een Syrische christen, en Bitar, een soennitische moslim, zagen in de Islam het ge-nie van de Arabische natie tentoongesteld, maar pleitten desalge-niettemin voor een seculiere staat. Seculier en socialistisch wordt de Ba’ath zodoende vaak beschouwd als neigend naar het communistische Oosten. Maar Aflaq en Bitar waren communisten noch atheïsten. Opgeleid in het Westen stonden zij voor verlichting en scheiding van kerk en staat. Aflaq zag de toekomstige 30 Arabische staat als een parlementaire democratie, waarin vrijheid en rechtvaardigheid zege-vierde. Het ‘Arabische socialisme’ van de Ba’ath had zodoende een tweeledig doel: te strijden tegen zowel het externe imperialisme en het interne feodalisme die de voornaamste dreigingen waren voor de soevereine Syrische staat. 31

Sami M. Moubayed, Damascus between Dictatorship and Democracy (New York 2000) pp. xiii-xviii 26

Een derde grondlegger van het Ba’athisme is Zaki Arsuzi; over de rol van deze drie in de vorming van het 27

Ba’athisme bestaat uitgebreide discussie, zie daarvoor: John F. Devlin, The Ba’th Party: a History from its

Origins to 1966 (Stanford, CA, USA 1976)

Roger Scruton, The Palgrave Macmillan Dictionary of Political Thought (Basingstoke, UK 2007) pg. 51; 28

Mahan Mirza, Patricia Crone, and Gerhard Böwering. The Princeton Encyclopedia of Islamic Political

Thought. (Princeton, NJ, USA 2013) pp. 21-22

John Devlin, ‘The Ba’ath Party: Rise and Metamorphosis’ in: The American Historical Review, vol. 96, No. 5 29

(Dec. 1991) pp. 1396-1399

James R. Hoy, The Rise and Fall of the Renaissance Party: Implications of the De-Ba’athification on Iraqi 30

Society, (Carlisle, PA, USA 15 March 2004) p. ii

Itamar Rabinovich, Syria under the Ba’ath, 1963-1966 (Jerusalem 1972) pp. 6-11 31

(20)

Het Ba’athisme proberen te koppelen aan één van beide zijden in de Koude Oorlog gaat voorbij aan dat waar de Ba’ath fundamenteel voor stond: het uiteindelijk doel was Arabische onafhankelijkheid in internationale betrekkingen. De weg daartoe: het neutralisme.

De kwestie Palestina benadrukte dat idee. In het partijblad van januari 1948 schreef Aflaq: ‘If the Arabs were free today from colonialism, foreign occupation, Zionist threat and dismem-berment and had to take a stand which would be closest to their ideals and national interest, they would take the side of the Western democracies rather than that of the Eastern dictator-ships. They would choose this course because they so well know that freedom has been, is and will remain the very essence of their existence.’

De Ba’ath had de ideologische overtuiging Syrië samen te voegen met één of meerdere van diens Arabische buurlanden en de anti-imperialistische en neutralistische tendensen van de tijd zorg-den ervoor dat deze overtuiging populair was, zowel bij het publiek als diens vertegenwoordi-gers in de Damascene politiek. Dat deze populaire panarabische idealen uiteindelijk ook gereali-seerd kon worden, was het resultaat van een zeer turbulente periode in de Syrische politieke geschiedenis.

Wankelend Syrië

Onvrede over de Partitie van Palestina waartoe op 29 november 1947 door de VN besloten was leidde tot demonstraties in de Syrische steden en aanvallen op westerse ambassades. Maar ook in het Oosten was men teleurgesteld: de Sovjets stemden voor de Partitie. Het hoofdkwartier van de Communistische partij werd zodoende tevens doelwit van de demonstranten en de partij werd ontbonden en verboden door de overheid. Deze druk vanuit het binnenland, evenals de 32 imminente algehele nederlaag van de Palestijnen en de grote aantallen vluchtelingen die de na-burige landen binnenstroomden, zette de Arabische staten uiteindelijk aan tot actie. Toen Ben Gurion op 14 mei 1948 unilateraal de onafhankelijke staat Israël uitriep volgde een dag later mi-litaire interventie door een coalitie van Syrië, Jordanië, Egypte, Irak en Lebanon. Van Arabische samenwerking was echter nauwelijks sprake en de zwakte van de Arabische legers werd terstond duidelijk. Ook de Syrische veldtocht werd spoedig door de Israëli’s tot halt gebracht.

De vernederende realiteit van de oorlog stond in schril contrast tot de hooghartige belof-tes van vlugge en gemakkelijke overwinningen die veel politici in Damascus hadden verspreid. Politieke chaos volgde. Op 24 mei, nog geen tien dagen na het begin van de oorlog, stapte Minis-ter van Defensie Ahmad al-Sharabati op, geslachtofferd door de rest van de regering. Premier Mardam Bey nam zelf het heft in handen op het ministerie, maar ook hij kon het tij niet meer keren. De problemen waren structureel: corruptie en incompetentie, tekorten aan wapens, am-munitie en medische middelen en een algeheel gebrek aan effectief leiderschap en communica-tie tussen de Arabische legers.

Tomeh, Syria and the Arab World, pp. 122-124 32

(21)

Het leger voelde zich verraden en ve-len, jonge officieren in het bijzonder, verloren het vertrouwen in de gevestigde politiek. De 33 pers riep om het opstappen van Mardam Bey en president Kuwatli. Die roep kwam tevens van Michel Aflaq, die Kuwatli en zijn Nationale Par-tij de schuld gaf van de nederlaag. Op 29 sep-tember 1948, precies een jaar na de Partitie van Palestina, organiseerde zijn Ba’ath massale studentenstakingen. Niet wetend hoe te reage-ren besloot de regering over te gaan tot de ar-restatie van Aflaq. Dat escaleerde de situatie verder; de daaropvolgende dagen werden ge-kenmerkt door massale protesten en stakingen. Ook vanuit het parlement en de regering, waar Aflaq sympathisanten had verworven, kwam kritiek op de arrestatie. Toen een verzoek van vrijlating werd afgewezen stapten drie voor-heen trouwe bewindslieden op: een verdere klap voor Mardam Bey. 34

De regering riep de noodtoestand uit; het leger trok Damascus binnen om de orde te handhaven. Daar kregen de toch al ontevreden militairen niet alleen de mate van chaos die er in het land heerste te zien, maar konden zij

zich tevens presenteren als de enige macht in het land die rust en stabiliteit kon brengen. Het zou een ommekeer blijken in de prille geschiedenis van de Syrische staat, waarin het leger vanaf dat moment een telkens grotere rol ging spelen. 35

In december trad Mardam Bey af. Zijn positie was niet langer houdbaar: Kuwatli moest op zoek naar een nieuwe premier. Uiteindelijk wist de onafhankelijke Khalid al-Azm een kabinet te vormen. Azm was een telg uit een invloedrijke familie en maakte zodoende deel uit van de tra-ditionele elite, hoewel hij nooit lid was geworden van de Nationale Partij. Desalniettemin was 36 hij progressief in zijn overtuigingen, en zodoende acceptabel voor zowel links als rechts. Boven-al was hij pragmatisch. Maar de vorming van een nieuwe regering deed de rust niet wederkeren.

Patrick Seale, The Struggle for Syria (Oxford 1965) p. 33 33

Moubayed, Damascus between Democracy and Dictatorship, pp. 3-5 34

Katarzyna Krókowska, ‘The Fall of Democracy in Syria’ in: Perceptions, vol. XVI, no. 2 (Summer 2011) pp. 35

81-98

Seale, Struggle for Syria, pp. 34-36 36

Fig. 2: Voorname Syrische Politieke Partijen

‘Traditionele’ Partijen:

Nationale Partij (NP) Hizb al-Watani - Opvolger van het

Nationaal Blok, de coalitie van nationalisten die voor on-afhankelijkheid had gestreden. Geleid door Kuwatli. Machtsbasis: Damascus. Vijandig jegens Hashemieten, vriendschappelijk met de Saudi’s & Egypte. Wilde enkel vereniging met Jordanië en Irak onder een Syrische Re-publiek.

Populistische Partij (PP) Hizb al-Sha’b - In 1949

gevormde partij die bestond uit dissidenten van het Na-tionaal Blok die zich verzet hadden tegen Kuwatli en het Blok hadden verlaten. Machtsbasis: Homs & Aleppo. Vriendelijk jegens Hashemieten

‘Ideologische’ Partijen:

Syrische Sociaal Nationalistisch Partij (SSNP) Hizb

alSuri al-Qawni - Seculier-nationalistisch, gebaseerd op

de ideologie van Antune Sa’ada, die totalitaire trekjes vertoonde en Syriërs een unieke nationale identiteit toe-schreef. Derhalve tegen het panarabisme, maar streeft naar een Groot-Syrië.

Arabisch Socialistische Ba’ath Partij (Ba’ath) Hizb

al-Ba’ath al-Arabi al-Ishtiraki - Officieel opgericht in 1947.

Streed tegen de macht van de traditionele elite en daar-mee het kapitaal. Socialistisch, hoewel de strijd voor een vereniging van de Arabische staten en totale onafhanke-lijkheid van buitenlandse grootmachten de prioriteiten waren.

Communistische Partij, Hizb al-Shuyu’i - Groeiende

populariteit naarmate Syrië en de SU hechtere banden ontwikkelen. Nominaal voor Arabische eenheid.

(22)

Het parlement was verdeeld, ontevreden en niet van plan Azm’s plannen te steunen. Azm zag zich genoodzaakt onderhandelingen met zowel de Verenigde Staten als Frankrijk aan te gaan om de positie van Syrië te versterken, in het bijzonder in economisch en financieel opzicht. Dat probeerde hij te stroken met de neutralistische tendensen in het parlement door te stellen: ‘Our plan is to safeguard the sovereignty and independence of the country […]. This, however, does not mean isolation from the world. On the contrary, sovereignty calls us to expand our fo-reign relations, increase our contacts with other nations and treat then equally on the basis of mutual respect and the protection of national sovereignty.’ 37

Hoewel deze positief neutralistische opstelling breed werd gedragen, waren niet alle partijen overtuigd van Azms argumentatie. De PP en de Moslimbroeders zagen het als een rapprochement met het Westen. De Ba’ath veroordeelde het als een overgave aan het imperialisme. De Socia38 -listische Partij vond dat een hechtere band met de SU nodig was als tegenwicht van de onder-handelingen met het Westen. 39

Uiteindelijk maakte het leger een einde aan de politieke impasse. Aantijgingen vanuit de politiek dat het leger de schuld had van de blamage in Palestina, en in het bijzonder concrete beschuldigingen van ondermaatse bevoorrading van de militairen (zie ‘the cooking fat scandal’ in Patrick Seale’s The Struggle for Syria, pp. 41-43) dwongen een aantal hoge officieren tot actie; zo niet om het land dan wel om hun eigen hachje te redden. De militaire coup onder leiding van Husni al-Za’im was de eerste in het post-koloniale Midden-Oosten en werd bejubeld door volk en pers. Niemand leek rouwig om het verdwijnen van het oude regime. 40

De traditionele elite die onder Kuwatli sinds de onafhankelijkheid de dienst had uitge-maakt stond vriendschappelijk tegenover de monarchieën in Egypte en Saudi-Arabië. Za’im keek daarom na zijn staatsgreep naar hun rivalen: de Hashemieten in Jordanië en bovenal Irak, waarmee hij een verdedigingspact wilde sluiten. Irak was zodoende het eerste land dat het nieuwe Syrische regime erkende. Desalniettemin wilde Za’im in zijn precaire situatie de Egypte-naren en Saudi’s niet tegen de borst stuiten. Toen door Cairo en Riyad Za’im’s regime min of meer geaccepteerd werd, op voorwaarde dat de onafhankelijkheid van Syrië gegarandeerd werd, verdween het idee van hechtere Irakees-Syrische samenwerking opnieuw naar de achtergrond. Al snel verslechterde de relatie tussen Za’im en de Irakese premier Nuri al-Sa’id. Toen Za’im als enige kandidaat op 25 juni tot president werd gekozen bevestigde hij een bondgenootschap met Egypte en Saudi-Arabië op het oog te hebben. 41

Tomeh, Syria and the Arab World, p. 124 37

Gordon H. Torrey, Syrian Politics and the Military, 1945-1958 (Colombus, OH, USA 1964) p. 113 38

Tomeh, Syria and the Arab World, pp. 122-126 39

Seale, Struggle for Syria, pp. 33-36 40

Idem, pp. 46-60 41

(23)

Deze ommezwaai leverde Za’im een breed scala van tegenstanders op. De Druzen van zuidelijk Syrië, traditioneel gericht op Amman, keerden zich tegen hem. Za’im beval een leger-colonne richting de Jabal al-Druze, maar de bevelhebbende kolonel Hinnawi keerde de leger-colonne om en pleegde een tegencoup. Hinnawi herstelde de parlementaire macht, trok het leger terug 42 uit de politiek en stelde Hashim al-Atassi aan om een nieuwe regering te vormen. Daarin gingen de belangrijkste posities naar de PP, maar ook Michel Aflaq kreeg een post: als minister van on-derwijs. Hinnawi had daarmee wel een tamelijk pro-Irakese regering in het zadel geholpen, maar tevens één die geloofde in het oude democratisch-parlementaire stelsel en zich niet wilde committeren aan vergaande politieke verschuivingen als een unie met Irak. Atassi verklaarde: ‘My government is purely transitional. It cannot commit the country to any long-term policy which is likely to have a decisive effect on its future.’ 43

Met een zege in de nieuwe verkiezingen eind 1949 leek de PP het mandaat te krijgen waarop zij had gewacht. Een meerderheid in het parlement was voor unie met Irak, hoewel zij verdeeld waren over de vorm die de vereniging moest hebben: een federale unie waarin Syrië zijn republikeinse karakter kon houden of een verenigd koninkrijk onder Faisal II, kleinzoon van de Faisal die kortstondig over Syrië had geregeerd. Toch leek het erop dat ook deze verschillen niet onoverkoombaar waren. Toen op 5 oktober de Irakese regent Abd al-Ilah Damascus bezocht leken eindelijk de eerste concrete stappen te worden gezet richting unie. 44

Maar de anti-Hashemitische krachten in het land hadden niet stil gezeten. Op 19 decem-ber volgde een derde militaire coup: ditmaal door kolonel Abid al-Shishakli. Wat volgde was een aaneenschakeling van regeringen. Deze periode, die tot 1954 zou duren, werd beheerst door een machtsstrijd tussen parlement (de PP in het bijzonder) en het leger. Shishakli had daarbij voort-durend de touwtjes in handen. Aanvankelijk hield hij zich op de achtergrond, maar naarmate de positie van de PP verder werd ondermijnd en de rol van het leger in de politiek groter werd, trad hij meer en meer op de voorgrond. De PP werkte aan een nieuwe grondwet die het parle-mentaire karakter van Syrië benadrukte, maar Shishakli wilde er niets van weten en -nu duide-lijk werd dat dat de PP zich nooit zou neerleggen bij de politieke rol van het leger- nam hij het heft in eigen handen. Een tweede coup door Shishakli vond plaats; de leiders van de PP werden gearresteerd. President Atassi, niet in staat een oplossing voor de situatie te bieden, diende zijn ontslag in. Zijn functie, evenals die van premier en minister van Defensie gingen naar de militair Fawzi Selu. Politieke partijen werden ontbonden. De gloednieuwe grondwet van 1950 werd ver-vangen door één waarin de president de feitelijke macht had. Die president zou spoedig Shis45 -hakli zelf zijn. Het proces dat was begonnen met de militaire coup van Za’im culmineerde er nu in dat het leger de totale macht had in Syrië.

Idem, pp. 74-75 42

Geciteerd in: Seale, Struggle for Syria, p. 78 43

Torrey, Syrian Politics, pp. 153-155 44

Daniel Flaut, ‘Some aspects of the internal political life in Syria (1946-1963)’ in: Revista Romana de 45

(24)

Shishakli’s Arab Liberation Movement, waarin hij de grote nationale partij zag die alle oude partijen zou vervangen, omarmde het Arabisch nationalisme en progressief beleid. Deson-danks verenigden zelfs Hawrani, Aflaq en Bitar, die zulk beleid voorstonden, zich op den duur met de andere voormalige partijen tegen het autocratische regime. Op 4 juli 1953 ontmoetten 46 afgezanten van de NP, de PP, de Ba’ath en de communisten elkaar heimelijk in Homs, de traditi-onele machtsbasis van de Atassis en de enige stad die, beschermd door de macht en invloed van die familie, een oppositionele krant uitbracht. Besloten werd een einde te maken aan Shishakli’s dictatuur. Een Druzische opstand zou het startsignaal zijn, maar deze vond te vroeg plaats. 47 Shishakli kreeg lucht van de samenzwering en liet de partijleiders arresteren. Dat voorkwam zijn val niet. Onder leiding van drie officieren, Faisal Atassi, Amin Abu Assaf en Mustafa Hamdun, die respectievelijk geaffilieerd waren met de Atassis, de Druzen en Hawrani van de Socialistische Partij, keerde een groot deel van het leger zich tegen Shishakli. Die gaf gehoor aan hun eisen en verliet zonder bloedvergieten het land. 48

Hashim al-Atassi, de facto leider van de oppositie tegen Shishakli, reisde in triomf af naar Damascus en herstelde het parlement. De grondwet van 1950 werd afgestoft en er werden ver-kiezingen uitgeschreven voor september dat jaar, 1954: verver-kiezingen die zowel de eerste vrije verkiezingen in het Midden Oosten zijn genoemd, alsmede de vrijste verkiezingen in Syrië ooit. 49 Zij luidde tevens een periode in waarin het de Ba’ath lukte de Syrische politiek geheel te domi-neren en het land in een richting te duwen die strookte met hun Arabisch nationalistische ideo-logie.

Richting Unie

Na de val van Shishakli’s regime trachtten de traditionele partijen de tijd terug te draaien. De PP en de NP beheersten de interim-regering die de periode tot de verkiezingen in september moest overbruggen. Aflaq, Bitar en Hawrani werden daarbij buitengesloten. Maar zij hadden 50 dat voorzien. Verenigd in hun oppositie tegen Shishakli en vooruitkijkend op de onontkoombare terugkeer van de PP na zijn val hadden zij besloten hun partijen samen te voegen. De PP en NP 51 onderschatten de veranderingen die plaats hadden gevonden in het Shishakli-tijdperk. De non-traditionele partijen hadden in die periode een ondergrondse structuur opgebouwd. Hun ideolo-gische insteek, waaraan het de NP en PP ontbrak, had ondertussen helder afgestoken tegen de repressie van het militaire regime. De Ba’ath in het bijzonder kwam sterker als ooit tevoren uit de onderduiking. Haar panarabische idealen vonden vruchtbare grond in de jaren na de Nakba;

Seale, Struggle for Syria, pp. 126-128 46

Idem, p. 134 47

Idem, pp. 141-143 48

Devlin, The Ba’ath: Rise and Metamorphosis, p.139 49

Seale, Struggle for Syria, p. 166 50

Idem, pp. 158-159 51

(25)

haar strijd tegen de landeigenaren en kapitalisten in Damascus maakte dat zij veel aanhangers verwierf op het platteland en het benadrukken van de sektarische ongelijkheden bracht steun van Syriës talloze minderheden. Dankzij Hawrani wonnen de Ba’athisten overweldigend in 52 Hama, terwijl de aanhang onder studenten in Damascus evenals de Druzen in de Jabal al-Druze ervoor zorgden dat de partij de op één na grootste werd, na een bijna gehalveerde PP. 53

De verkiezingen van 1954 illustreren een trend in de Syrische politiek: een opwelling van anti-westerse en neutralistische sentimenten evenals een voorkeur voor de linkervleugel van het Arabisch nationalisme, dat een Egyptische oriëntatie verkoos boven een Irakese. Of de Ba’ath nu deel uitmaakte van de regering of niet, om hun idealen kon men niet langer heen. In de jaren daarop verstevigde de Ba’ath diens positie in een wisselende coalitie met het progressieve blok van Azm, de communisten en anti-Hashemitische elementen in de Nationale Partij. De jarenlan-ge strijd tussen de PP en het lejarenlan-ger en de achterligjarenlan-gende kwestie van vereniging met Irak had alle momentum die er ooit was voor zo’n unie als sneeuw voor de zon doen verdwijnen. De pro-Has-hemitische en Syrisch-nationalistische stemmen die resteerden werden door een aantal ontwik-kelingen in de loop van 1955-1956 monddood gemaakt. Twee binnenlandse gebeurtenissen zijn daarbij van belang, evenals enkele internationale die later behandeld zullen worden. Ten eerste de moord op de militair Adnan al-Malki; ten tweede een verijdelde coup door een coalitie van bannelingen die gesteund bleek door Irak en het Westen.

Adnan al-Malki was een populaire officier die naam had gemaakt door zijn verzet tegen Shishakli. In 1953 was Malki door de dictator gevangen gezet nadat hij had geprotesteerd tegen het één-partij-stelsel en geëist had dat het parlement werd hersteld en de politieke leiders werden vrijgelaten. In gevangenschap was Malki bovendien in aanraking gekomen met socialisten en Ba’athisten wiens overtuigingen hij deelde. Na Shishakli’s val kreeg hij zodoende een hoge functie in het leger en rees zijn ster samen met die van de nu verenigde Socialistische Ba’ath Partij (een fusie die Malki in 1952 aan Hawrani had aangeraden). In het post-Shishakli tijdperk, 54 waarin het leger sterk gefragmenteerd was in hun politieke affiliatie, was Malki de leider van de militaire factie die de Ba’ath steunde. Hoewel de Ba’ath traditioneel tegen de rol van het leger in het politieke leven was, was die militaire inmenging sinds de dagen van Za’im nu eenmaal re-aliteit. Elke partij zocht zodoende steun bij facties van militairen, ook de Ba’ath. Zo niet om steun te krijgen bij het doordrukken van de hervormingen die zij begeerden, dan wel om militair ingrijpen tegen hen te voorkomen. Met de jonge, charismatische en fervent panarabische Malki achter hen leek alles mogelijk. Dat zagen ook de tegenstanders van het panarabisme, in het bij-zonder de Syrisch Nationalistische SSNP. Op 22 april 1955 werd Malki in het openbaar vermoord

Krókowska, Fall of Democracy in Syria, p. 88 52

Seale, Struggle for Syria, pp.176-185 53

Sami M. Moubayed, Steel and Silk: Men and Women who Shaped Syria 1900-200 (Seattle 2006) pp. 54

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Noem twee redenen waarom dit de betrouwbaarheid van de informatie uit deze bron vergroot en één reden waarom dit de bron onbetrouwbaar kan maken.. Licht je antwoord

een jongere collega die de opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie had gevolgd en daarna nog wat studies had gedaan – welke wist hij eigenlijk niet precies – kon het

agressieve oorlog tegen Vietnam en dat alle Amerikaanse troepen onmiddellijk naar huis..

• Haal uit het verhaal van Dinh Binh drie uitspraken waar John Curry het niet mee eens zal zijn en geef zijn kritiek weer.. B Rond 1964

Wij doen het voorstel: laat je zoon voor onze rekening naar de ambachtsschool gaan. En je dochters zullen we een nieuw stel kleren geven, laat ze

Gebombardeerde bruggen werden vervangen door houten bruggen die onder water

• welk gevolg voor de productie de technische vernieuwing heeft, die tussen bron 1 en bron 2 plaatsvindt;.. • welk gevolg deze vernieuwing heeft voor de inkomsten van de werkers in

Rusland en het Westen niet meer gescheiden door het IJzeren Gordijn tussen onverzoenlijke tegenstanders.  Rusland en het Westen wel weer gescheiden door een boosaardige