• No results found

"Veer kinne doen wat weer wille, veer blieve toch de asocialen" : onmaatschappelijkheidsbestrijding en heropvoeding in Maastricht in de periode 1945 tot 1963.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share ""Veer kinne doen wat weer wille, veer blieve toch de asocialen" : onmaatschappelijkheidsbestrijding en heropvoeding in Maastricht in de periode 1945 tot 1963."

Copied!
225
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

" V E E R

K I N N E

D 0 E N W A T

V E E R

W I L L E ,

V E E R

B

L I E V E

T 0 C H

DE

A S 0 C I A L E N "

ONMAATSCHAPPELIJKHEIDSBESTRIJDING EN HEROPVOEDING IN MAASTRICHT

IN DE

PERIODE 1945 TOT 1963.

DOKTORAALSKRIPTIE SOCIOLOGIE

SOCIOLOGISCH INSTITUUT

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

INEZ JEUNHOMME

(3)
(4)

VOORWOORD

Met veel plezier heb ik aan deze skriptie gewerkt. Dat wil niet zeggen dat het mij altijd even gemakkelijk afging. De kombinatie van een baan met onregelmatige werktijden en het doen van dit skriptie-onderzoek heeft mij meermalen opgebroken. Een baan stelt andere eisen aan je aandacht, koncentratie en inzet dan studeren.

Ondanks tegenslagen van deze en andere aard, heb ik het karwei dat ik ben begonnen, naar eigen tevredenheid af kunnen maken, ook al vergde dat veel meer tijd dan ik vooraf had kunnen bedenken.

Mijn begeleiders, Ali. de Regt en Henk Michielse, hebben het op kunnen brengen om mij in mijn eigen tempo te laten werken. Ik heb hun geduld nogal eens op de proef gesteld.

Het afronden van deze studie-aktiviteit heeft moeten plaats vinden in mijn vrije ti.jd. Dit stelde eisen aan de mensen in mijn direkte om-geving. Deze wil ik voor hun ondersteuning bedanken.

Veel dank ben ik verschuldigd aan mama Toos. Bij haar kreeg ik gedurende een aantal weken de beschikking over een eigen studeer-kamer, waar ik mij met al mijn papieren en tekstverwerker opsloot. Omdat zij bereid was mij in die periode geheel te verzorgen, kon ik in volle koncentratie doorwerken.

Tinus wil ik bedanken voor zijn grote steun tijdens de slopende eindsprint. Zonder zijn hand- en spandiensten had ik de eindstreep in het studiejaar 1986/1987 nog niet gehaald.

Verder wil ik nog Jo Luijten en Ella Thierry bedanken voor het uit-lenen van waardevol materiaal.

Ik hoop dat ieder die de skriptie onder ogen krijgt, deze met evenveel plezier leest als ik eraan heb gewerkt.

(5)
(6)

INHOUDSOPGAVE INLEIDING 1 DEEL I DE VOORGESCHIEDENIS DEEL II Inleiding Hoofdstuk 1 1.1 1.2 1.3 1.4 Hoofdstuk 2 2.1 2.2 2.3 2.4 Volkshuisvesting Vroege industrialisering Verkrotting De eerste volkswoningbouw

Krotopruiming laat op zich wachten Armenzorg

Armoede en tucht De bedeling

Armoede en het gezin De moderne armenzorg

Hoofdstuk 3 Nieuwe ontwikkelingen: het ontstaan van

7 9 9 11 12

14

17 17 19 21 25

de

kategorie onmaatschappelijken 28 3.1 Ontoelaatbaar woongedrag 28

3.2 Van ontoelaatbaar naar onmaatschappelijk 31

DE MACHT VAN HET ONDERZOEK EN DE KUNST VAN HET VERDELEN Inleiding Hoofdstuk 4

4.1

4.2 4.3

4.4

4.5

4.6

Hoofdstuk 5 5.1 5.2 5.3

5.4

5.5

5.6

De macht van het onderzoek

De betekenis van het onderzoek in de moderne armenzorg

Nogmaals: van ontoelaatbaar naar onmaatschappeli.jk

Volksherstel is gezinsherstel Een eerste onderzoek naar

onmaatschappelijkheid in Maastricht Kommissies aan het werk

Het onderzoek van Litjens De kunst van het verdelen

Verdeling en normalisering Verdeling naar hierarchie Verdeling naar ruimte

Realisatie van de plannen voor irreclassabele gezinnen

Huisvestingsplannen voor revalidabele gezinnen

De voorbereidingen voor het

33 37 37 38 39

40

43

45

52 52

54

55 58 59

(7)

DEEL 111 HEROPVOEDING IN MAASTRICHT

DEEL IV

~i_dir:!g__ 66

Hoofdstuk 6 Heropvoeding als pedagogies programma 70

---6~T---Principes van de heropvoeding 70

6.2 De middelen van de heropvoeding 76 6.3 Heropvoeding als een permanente

leersituatie onder toezicht 81 Hoofdstuk 7 7.1 7.2 7.3 7.4 Woonschool de Ravelijn

De inrichting van de woonschool

Selektie en plaatsing van de gezinnen Wijkcentrum 'de Goede Herder'

De voortgang van de heropvoeding

Hoofdstuk 8 Het wijkhuiswerk in het_ WittevrouweyveJ_g

~~~~---=--,,-~~~.,,,-~---o-8.

l

De Catechisten en het Wijkwerk Pius

X

8.2 Het werkterrein van het wijkhuis

8.3 Het individuele gezinswerk 8.4 Praktijken van heropvoeding Hoofdstuk 9 De verhuiswoningen in het

84 84 87 89 92 96 96 99 102 104 Wittevrouwenveld 112

9.1 Van het centrum naar de periferie,

een gedwongen verhuizing 112

9.2 Preventief maatschappelijk werk 115

9.3 Opvattingen over de bewoners 116 9.4 De organisatie van het

maatschappelijk werk 118

9.5 Veranderingen in het werk 120

GEZINSVERZORGING EN HEROPVOEDING Inlei.di.ng

Hoofdstuk 10 Het ontstaan ~.§'.l_l]:___~~--_g_~_~J:E.~~~!~.<?.E.8~:11,_8 als werksoort 10.1 10.2 Hoofdstuk 11 l l . l 11. 2 Vooroorlogse initiatieven De eerste naoorlogse jaren

Een onderzoek naar gezinsverzorging in onmaatschappelijke gezinne~

De opzet van het onderzoek

Een enqu&te onder gezinsverzorgsters _H_o_o_f_d_s_t_u_k_l_2 __ '.Jiethodiekon twikkeling i.n de

gez:i.nsverzorg~

12 .1 Heropvoccfi.ng in de gezinsoorden 12.2 Theorje van de methodiek van de gez:i.nsverzorging in onmaatschap-pelijke gezinnen

Hoofdstuk 13 Gez:i.nsverzorging en heropvoeding in

122 124 124 125 128 128 130 13[3 138 140 Maastricht 144 13.1 De gezins~erzorging in Maastricht 144

(8)

13.2 Gezinsverzorging in het Wi. t tevrouwenveld 13.3 Gezinsverzorging in de Ravelijn

SAMENVATTING EN KONKLUSIES

NOTEN

BIJLAGEN

GERAADPLEEGDE LITERATUUR

146

149

155

162

(9)
(10)
(11)
(12)

INLEIDING

De jaren vijftig en de begin jaren zestig staan in mijn geheugen gegrift als een tijd, waarin alles liep zoals het hoorde. Als kind in een naoorlogse nieuwbouwwijk leidde ik een beschermd leven in gezinsverband. Met vriendjes (van de jongensschool) en vriendinnetjes (van de meisjesschool) groeide ik op in een katholiek milieu, waar de kapelaan iedere maand langskwam en de kinderen zakcenten gaf. Ik dacht zelfs dat hij daarvoor kwam ••.

Het was de tijd van de eenvormigheid, er was weinig onderscheiding. Al mijn herinneringen aan deze jaren zijn door dit beeld getekend. Een weinig opwindende tijd, waarin hard werd gewerkt, de zaterdagen op school werden doorgebracht en de zondagen bij opa en oma.

Mijn interesse in de jaren vijftig werd weer gewekt, toen ik tijdens een sociaal-historiese rondrit door Maastricht (mijn geboortestad) werd gekonfronteerd met een ander geluid over die jaren. Er werd een bezoek gebracht aan het Stokstraatkwartier, het sjieke en dure winkel-en woongebied in het centrum van Maastricht, dat in de jaren vijftig nog een krottenbuurt was. En er werd verteld wat er met de ex-krotbewoners was gebeurd. Dat zij aan een vergaand sociaal onderzoek waren onderworpen om vervolgens, zonder het te weten, onmaatschappelijk te worden verklaard. Dat ze in een speciaal ingerichte wijk terecht kwamen, waar geen plaats (letterlijk en figuurlijk) was om hun oude leefwijze weer op te pakken, en waar zij heropgevoed werden volgens het koncept van het 'gesloten gezinstype'. Mijn idee was, dat dat gesloten gezinstype in die tijd zeer algemeen als meest natuurlijke manier van leven werd beschouwd. Tijdens de rondrit werd mij duidelijk dat die leefwijze ook aan bevolkingsgroepen is opgedrongen en opgelegd.

De rondrit, ontworpen en uitgewerkt door Frank Wormer en Loek Buchholtz, en georganiseerd door het internaats-vormingscentrum de Klinkenberg in Meerssen, vond plaats in een tijd dat ik bezig was met nadenken over een onderwerp voor mijn skripti.e. Mi.jn eerste idee was om een skriptie te schrijven over de gezinszorg.

(13)

Tijdens mijn stage, het uitvoeren van kursussen voor ondernemingsraden in de gezinszorg, was ik geboeid geraakt door deze werksoort. Met het onderwerp van mijn skriptie wilde ik graag aansluiten op mijn belangstelling voor de gezinszorg.

Een en ander werd met elkaar gekombineerd en zo raakte ik hevig geinteresseerd in de vraag of en op welke manier de gezinszorg i.n Maastricht een rol heeft gespeeld in de heropvoeding van onmaat-schappelijke gezinnen. In deze lijn ben ik verder gaan denken.

De reakties in mijn omgeving op dit skriptie-onderwerp waren van dien aard dat ik gesterkt werd in mijn voornemen. Velen waren, evenals ik, niet bekend met de praktijken van heropvoeding van onmaatschappelijke gezinnen in de jaren vijftig en zestig. Vanuit deze prille vraagstelling ben ik op zoek gegaan naar materiaal over de 'politiek van de onmaatschappeli.jkheidsbestrijding' in Nederland. Ik was er echter niet op voorbereid dat er een overstelpende hoeveelheid materiaal over dit onderwerp te vinden was. Mijn vraagstelling werd onder invloed van het lezen over deze periode breder. De gezinszorg kwam minder centraal te staan binnen mj.jn vraagstelli.ng maar verdween geenszins uit mijn blikveld. In vrijwel alle literatuur uit die periode werd nogal lovend gesproken over de bijdrage van de gezinszorg aan de onmaatschappelijkheidsbestrijding en de herop-voeding. Mijn onderzoek heeft zich gericht op de politiek van de ~strijding van de onmaatschappelijkheid en de heropvoeding in Maastricht, met als apart onderdeel de plaats van de

dat geheel.

In juni 1985 heb ik mij voor de eerste keer geori~nteerd in het Gemeente-archief van Maastricht en mij algemeen in het onderwerp ingelezen. Op basis van deze eerste bevindingen heb ik een skriptie-opzet gemaakt. Deze werd besproken met mijn begeleiders, Ali de Regt en Henk Michielse, en vervolgens goedgekeurd. Ik kon verder gaan.

Het meeste ÈL~E~~f::'E.1.11_a!:.f::'Ej~.<1_a_l heb ik opgespoord fo he!~ __ Q<:=:.1!1:~~-f1~~:9TC:bief

van Maastricht en het Sociaal Historisch Centrum

Maastricht. Daarnaast heb ik dankbaar gebruik

gevestigd te gemaakt van bronnenmateriaal dat Jo Luijten, medewerker van het Gemeente-archief, aan mij ter beschikking stelde. Naar aanleiding van gesprekken met hem kwam ik op het j.dee om via interviews verder materiaal te verkrijgen. Dit idee heb ik na enige tijd opgegeven; deze intensieve methode paste

(14)

qua tijd niet binnen het bestek van een skriptie. Bij het algemene inlezen in deze periode heb ik veel van het materiaal (bronnen en literatuur), dat

gebruik gemaakt Ella Thierry had verzameld in het kader van een soortgelijk onderzoek in Rotterdam.

Tijdens mijn onderzoek kwam ik tot de konklusie dat de heropvoeding van onmaatschappeli.jke gezinnen een zeer belangrijke peiler was in de politiek van de bestrijding van de onmaatschappelijkheid. Hierop heb ik mij verder gekoncentreerd. In Maastricht zijn diverse heropvoe-dingsprojekten opgezet, die elk een andere ontstaansgeschiedenis hadden, maar qua praktijk opvallende overeenkomsten vertoonden. Drie van deze projekten heb ik vervolgens nader bestudeerd. Direkt bronnenmateriaal over deze projekten is vrij beperkt. Er is wel voldoende materiaal over de projekten te vinden in de vorm van jaarverslagen van stichtingen en bestuursnotulen. Maar deze geven toch een enigzins vertekend beeld van de praktijken zoals ze zijn uitgevoerd. Het bronnenmateriaal was niet optimaal. Hiermee moest ik me echter tevreden stellen. Ik had immers besloten om niet via interviews en persoonlijke archieven aan meer materiaal te komen. Bovendien was datgene dat ik ter beschikking had, voldoende om mijn vragen te kunnen beantwoorden.

Ik heb mij tijdens het opsporen, verwerken en bewerken van het materiaal laten leiden door de volgende vragen: op welke wijze is de politiek van de onmaatschappelijkheidsbestrijding in Maastricht tot stand gekomen

?

In hoeverre is de heropvoeding van onmaa~schappelijke gezinnen in Maastricht een voortzetting van de normaliserings- en

--~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~~-~~~~~~-~i vidualiserj.ngsstrategieen die zich over een langere periode in de geschiedenis uitstrekken ? Welke vernieuwende elementen aan deze strategieen toegevoegd, en wat is hierin de betekenis geweest van de gezinsverzorging

?

Zoals al uit de formulering van bovenstaande vragen blijkt, heb ik bij de bewerking van het vele materiaal mijn blik laten sturen door de theorieen van de franse wetenschappers Foucault en Donzelot. Zij boden mij vruchtbare invalshoeken om het materiaal te lijf te gaan. Hun manier van kijken gaf mij inzicht in de samenhang van historiese

(15)

processen.

Aan Donzelot ontleen ik het inzicht in de gezinsindividualisering en de manier waarop de gezinspolitiek in de negentiende eeuw gestalte kreeg. Donzelot heeft laten zien hoe het gezin in de negentiende eeuw zowel aangrijpingspunt, inzet als resultante van de bevolkings-politiek werd. Wettelijke regelingen en sociale maatregelen kozen het gezin als vertrekpunt. Deze strategie gericht op het behoud en de versterking van de gezinseenheid was ingegeven vanuit ideologiese, politieke en ekonomiese motieven. Met de voortgang van de industriele ontwikkeling werd het arbeidersgezin steeds meer een objekt van gerichte maatregelen. Vanuit burgerlijke zijde werden vele initiatieven ondernomen om de arbeidersklasse op te voeden tot de vorming van

'gesloten' gezinnen. In Nederland lagen deze initiatieven vooral op het terrein van de huisvesting en de armenzorg.

Leidraad voor mijn onderzoek naar de politiek van de onmaatschap-pelijkheidsbestrijding is de theorie van Foucault over de

disciplinai::_~_r:_i_~chanismes __ .:'._~,1.l ____ <l.~---macht_. In de strategie van de heropvoedi.ng, waarop de onmaatschappelijkheidsbestrijding voor een belangrijk deel was gebaseerd, zijn de disciplinaire mechanismes terug te vinden: het onderwerpen van de bevolking aan een onderzoek om afwijkingen zichtbaar te maken en die aan te kunnen grijpen voor een verdere verdeling in bevolkingskategorie~n, het onder toezicht en kontrole plaatsen van te onderscheiden groepen en het toepassen van 'opvoedende' sankties ter normalisering van hun (onmaatschappelijke) leven.

De skriptie kent de volgende indeling.

In deel I wordt de historiese ontwikkeling geschetst op het terrein van de huisvesting en armenzorg in Maastricht. Kennis van de grote lijnen van deze ontwikkelingen is van belang om de naoorlogse politiek van de onmaatschappelijkheidsbestrijding te kunnen plaatsen. Centraal in de drie hoofdstukken van deel I staat de wijze waarop de strategie van moral~:=!:.:!.:.~~-! ____ 1:1.?X::f!.1?.~j:~_eE~n_g _ .l.:'~--~:1.'.~j.:..\Ticll};:i~LE>~.r_:i:~& vanuit burger-lijke zijde gestalte kreeg op het terrein van de huisvesting van arbeidersgezinnen en de armenzorg.

In deel II wordt allereerst (in hoofdstuk 4) beschreven hoe het onderzoek naar onmaatschappelijke gezinnen in Maastri.cht tul stand is

(16)

gekomen, en welke verstrekkende invloed dat heeft gehad op de poli!j·"::!<: van _de _ _ o_n_m_aatschappeli_j_~~~~~-i'lÈ.::_sEE;i:Jc!!ng. In

onderzocht op welke wijze het disciplinaire

hoofdstuk mechanJ.sme

5 wordt van de ~rdeling in bevolkJ.ngskategorieen

welke mogelijkheden dat gaf tot

werkzaam was in deze politJ.ek en een gerichte strategie van uitsluiting, opsluiüng en heropvoeding van onmaatschappelijke groepen.

In deel III wordt nader ingegaan op de strategie van de heropvoeding.

-· "---·----·---·--··

Allereerst (in hoofdstuk 6) worden de principes en technieken van de heropvoeding als pedagogies programma verder onderzocht. In de volgende hoofdstukken van dit deel worden drie projekten in Maastricht, waarin de heropvoeding (min of meer) centraal stond, besproken en onderling vergeleken. Hoofdstuk 7 handelt over het speciale heropvoedingskomplex 'de Ravelijn'. In hoofdstuk 8 worden de Ektijken van heropvoeding in de vooroorlo~--'.':'.~jk __ J1et Wittevrouwenveld' besproken. In hoofdstuk 9 staan ~~e prevent~ev~ maatregelen

te~~oo:_~~:ninfL.':an ~~E_~er~_onmaatschappelijk.!1eid

1

~E..

he!:_ komplex van 'de verhuiswoningen' centraal.

Deel IV handelt geheel over de betekenis van de gezinszorg in de heropvoeding van onmaatschappelijke gezinnen. De gezinszorg heeft als naoorlogse werksoort een belangrijke rol gespeeld bij de heropvoeding. De gezinszorg bood vooral de mogelijkheid om het gezinsleven van binnenuit te beïnvloeden.

De skriptie eindigt met een konkluderende samenvatting, waarin gepoogd wordt een antwoord te geven op bovenstaande vraagstellingen, die immers de inzet van dit onderzoek waren.

Tijdens het schrijven van de skriptie bekroop mij meermalen het gevoel van gemis aan direkt kontakt met betrokkenen uit die peri.ode. Mijn besluit om geen interviews in het kader van deze skriptie te houden stond evenwel vast. Met het schrijven van deze skriptie is mijn onderzoek naar dit onderwerp echter nog niet afgesloten. In de loop van het schrijven van deze skriptie werd ik benaderd door de werkgroep Geschiedenis Arbeidersbeweging Limburg. Deze werkgroep verzocht mij om mijn onderzoek in te passen in een pas opgestart onderzoeksprojekt over het onderwerp 'Werk en werkloosheid in Maastricht in de periode

(17)

een publikatie over dit onderwerp. Ik heb mijn medewerking toegezegd en dat betekent dat ik na voltooiing van deze skriptie nog verder ga met mijn onderzoek, onder meer door interviews met betrokkenen uit die tijd. Het onderwerp boeit mij nog steeds voldoende om er nog een periode mee door te gaan. Nog los van mijn persoonlijke interesse, is het voor de vervolmaking van het wetenschappelijk inzicht van groot belang, de 'verhalen van de onderkant' te leren kennen. Niet alleen de 'onmaatschappelijken' zelf zijn geïsoleerd. Ook hun ervaringen en verhalen zijn onder de druk van het 'heropvoedingsvertoog' ondergronds gegaan. De geschj_edenis van de heropvoeding in Maastricht is pas echt geschreven, als hun ervaringen weer het woord hebben gekregen.

(18)
(19)
(20)

INLEIDING.

Om het specifieke gehalte van de politiek, geri.cht op de bestrijding van de onmaatschappelijkheid in Maastricht in de periode na de tweede wereldoorlog te onderzoeken, is het noodzakelijk om geinformeerd te zijn over relevante historiese ontwikkelingen, die daaraan vooraf gingen. Met name het terrein van de volkshuisvesting en dat van de armenzorg wil ik nader beschouwen. In dit eerste deel van de skriptie wil ik een beeld schetsen van de veranderingen die zich op beide terreinen hebben voltrokken. Landelijke en plaatselijke ontwikkelingen van enj.g belang zullen de revu passeren.

Om de hierna volgende redenen heb ik gekozen voor deze beide terreinen:

Maastricht heeft als een van de eerste industriesteden in Nederland een specifieke sociaal-ekonomiese positie ingenomen die we vooral weerspiegeld zien op het terrein van de volkshuisvesting en de armenzorg. Toonaangevend voor de sociale en ekonomiese toestand van de maastrichtse arbeidersbevolki.ng waren vanaf het begin van di.e vroege industrialisering een snelle ontwikkeling van het stedelijke proletariaat, een nijpend woningtekort en verkrotting, lage lonen en slechte arbeidsomstandigheden. Daarnaast was er door diverse oorzaken een grote arbeidsreserve ontstaan, die werd ondersteund door partikuliere, kerkelijke en burgerlijke armenzorg. Gedurende de eerste eeuw modern industrieel kapitalisme leidde het overgrote deel van de maastrichtse arbeidersbevolking een zeer armoedig bestaan. "Maastricht was altijd rijk aan armen", is dan ook een n:i.et van cynisme ontblootte opmerking die werd gebezigd in een sociaal-demokraties onderzoek naar de ernstige krisis-toestanden onder de maastrichtse arbeidersbevolking tijdens de jaren dertig. (1)

Toenemende initiatieven op het terrein van de volkshuisvesting en de armenzorg in de eerste decennia van deze eeuw en de daarmee gepaard gaande intensivering van de bemoeienis met de arbeidersbevolking in Nederland (beschavingsoffensief), hebben geleid tot de wetenschap-pelijke 'ontdekking' van een bevolkingskategorie, die in eerste instantie 'ontoelaatbaren' werd genoemd. Deze term verwees naar ontoe-laatbaar gedrag ten aanzien van het wonen. In nader wetenschappelijk

(21)

onderzoek, mede naar aanleiding van het mislukken van repressieve en sociaal-pedagogj.ese maatregelen

gedrag, werden andere kenmerken

ter regulering van dit ontoelaatbare van deze bevolkingskategorie door-slaggevend geacht voor hun niet toelaatbaar geachte levensstijl: het gevolg was dat zij ornnaatschappeU jk werden verklaard. De bestrijding van onmaatschappelJjkheid kreeg zowel gestalte via een hui.s-vestingspolitiek als vja maatregelen van sociaal-pedagogiese aard, 1lie bun oorsprong hadden in de moderne armenzorg.

- De polJtiek van de onmaatschappeljjkhejdsbestrijding kan worden beschouwd als een kristallisatiepunt van diverse bevolkingspolitieke strategie~n di.e ontwikkeld zijn op het terrein van de volkshuisvestjng en de moderne armenzorg. Deze zijn erop gericht de middels onderzoek

e11 selektie te (onder)schejdcn bevolkingsgroepen op te voeden tot

maatschappelijk gewenst gedrag. De interventies jn de levenssamenhang van die groep, die in haar levenswijze het verst af stond van dat gewenste gedrag, zijn liet meest openlijk, verfijnd, gedetailleerd en samenhangend ontwikkeld.

In de komende drie hoofdstukken zullen de ontwikkelingen in de volkshuisvesting en de (moderne) armenzorg, voorzover relevant in het kader van deze skriptie, worden beschreven.

(22)

HOOFDSTUK 1. VOLKSHUISVESTING

1.1 Vroege industrialisering

De huisvesting in Maastri.cht is eeuwenlang bepaald geweest door het karakter van de stad als een ommuurde vesting. De eerste omwalli.ng dateert van 1229. De vestingwerken hebben :i.n de loop der eeuwen indrukwekkende afmetingen gekregen vanwege de vele belegeraars die Maastricht in haar geschiedenis heeft gekend. Aangezien Maastricht voor Nederland een belangrijke grensplaats was, was er een groot garnizoen gelegerd. (2) Een groot deel van de bevolking was voor het levensonderhoud afhankelijk van het onderhoud van de vesting en van het garnizoen door levering van diverse goederen en diensten. Daarnaast nam de wapenindustrie een belangrijke plaats in in het sociaal-ekonomiese leven.

In 1867 werd de vesting Maastricht opgeheven. De militaire betekenis van de stad was reeds vanaf 1830 afgenomen, doordat Maastricht als grensverdediging was afgeschreven en het garnizoen werd opgeheven. Door het ~ertrek van het garnizoen viel de inkomstenbron voor een groot deel van de bevolking weg en ontstond er een enorme arbeids-reserve. Mede dankzij dit grote arbeidspotentieel werd Maastricht een aantrekkelijke vestigingsplaats voor de industrie. (3)

Maastricht is, naast Haarlem, een van de oudste industriesteden van Nederland. Al in 1833 vestigde de keramiek- en glaswerkindustrie van de familie Regout zich in de stad. Later vestigden zich erook de tabaks-, cement- en papierindustrie. De ligging van Maastricht aan de Maas en de ligging ten opzichte van grondstoffen-gebieden waren, naast de aanwezigheid van een grote arbeidsreserve, aantrekkelijk voor deze industrieën. De industri~le groei heeft zich in Maastricht met name afgespeeld van 1840 tot 1860, enkele decennia eerder dan in de rest van Nederland.

De komst van de industrie betekende niet dat de levensomstandigheden van de verpauperde bevolking verbeterden. Integendeel, de sociale situatie was schrikbarend. Hoe miserabel het 'moderne' fabriekssysteem was voor de arbeiders (mannen, vrouwèn en kinderen), bleek uit de

A h

(23)

werking en uitbreiding der wet van 19 september 1874 en naar den toestand van Fabrieken en Werkplaatsen' is, naast de situatie in

Amsterdam en Tilburg, ook die in Maastricht aan een parlementair onderzoek onderworpen.

Uit de verhoren van -onder andere- arbeiders, fabrikanten en priesters, kwam een schrjjnend beeld naar voren van de toestand van de Maastrichtse arbeidersbevolking. Het meest schokkend waren de verhoren over de toestand in de fabrieken van de familie Regout. De priester Wijnen, die in de fabrj.eksparochie had gewerkt, waagde het de volgende typcrjng te geven van de omstandigheden van de arbeiders bij de ovens, waar "na eenigen ti.jd van afkoeling, de werkman daar in dien oven (moet) gaan, waarjn, ik durf het rechtuit verklaren, de fabrikant zijn jachthond of zj.jn paard niet zou wagen, mijne heeren!''. (4) Deze familie heeft in de negentiende eeuw door haar ekonomies en sociaal domi.nante positie een groot stempel gedrukt op de sociaal-ekonomj_ese geschiedenis van Maastricht.

De industrie veroorzaakte een trek naar de stad. Door de vroege industrialisatie (1840-1860) kende Maastri.cht eerder dan andere industriesteden in Nederland een bevolkingstoename. In 1851 telde Maastricht 23.401 inwoners en in 1862 was dit aantal opgelopen tot 28.080. (5) Tot 1864 nam de bevolking toe, vanaf dat moment bleef het bevolki.ngsaantal tamelijk stabiel. Tijdens de periode 1850 tot 1900, de industriële expansieperiode in Nederland, was het jaarlijkse groeipercentage van de maastri.chtse bevolking slechts 0,75 het laagste groeicijfer van alle steden in Nederland. (6) Voor deze zeer geringe groei zijn twee redenen aan te wijzen.

De eerste toeloop naar de stad kwam bovenop een al grote arbeids--reserve, met als gevolg een toename van de werkloosheid. Dit droeg bjj aan de snelle verpaupering van de stedelijke bevolking, waarmee de aantrekkingskracht van de stad afnam.

Een tweede reden vinden we in het gebrek aan woonruimte. Ondanks de ontmanteling van de stad als vesting, bleef Maastricht voor de huisvesting van de stedelijke bevolking bekneld tussen haar stadswallen. UttbreüU.ng van enige omvang buiten de stadswallen was slechts mogelijk door annexatie van de buur-gemeenten. Pas vanaf 1920 werd dit mogelijk gemaakt.

(24)

1.2 Verkrotting

Het bestand aan woningen was te gerj.ng om tijdens de eerste industrialisatieperiode de groei van de bevolking op te vangen. In 1889, dus lang na de industriële expansie, telde Maastricht 3.337 bewoonde huizen, 52 onbewoonde huizen en 6 huizen in aanbouw. In de stad woonden 6.186 gezinnen en 887 alleenstaanden. Dat wil dus zeggen dat twee gezinnen of huishoudens een huis bewoonden en dat er gemiddeld 10 personen in een woning leefden. (7) Als we dH afzetten tegen het gegeven dat de stedelijke bevolking slechts zeer langzaam groeide in de laatste 40 jaar van de negentiende eeuw, dan kunnen we de konklusie trekken dat het woningtekort al zeer geruime tijd bestond.

Op het gebied van de huisvesting van de arbeiders ontwikkelde de gemeente in de vorige eeuw geen initiatieven. De huisvesting werd overgelaten aan de maastrichtse fabrikanten en andere partikulieren, die op grote schaal misbruik maakten van de afhankelijkheid van de arbeidersbevolking.

Door de fabrikanten werden huurkazernes voor 'hun' arbeiders gebouwd. Bekend is onder andere de Cité" Ouvri'ère, oftewel de 'Groete Bouw', in 1863 gebouwd door Petrus Regout sr. Deze bestond uit 72 één-kamerwoningen, met een waterpomp per verdieping en 16

Bovendien was er een onderaardse verbinding van de Bouw met de aardewerkfabriek. (8) Door de intensieve bewoning en het

onderhoud vervielen deze, volgens de fabrikanten 'id

woningen snel tot krotten. De 'bouwen', zoals de huurkazernes in Maastricht werden genoemd, waren vooral te vinden in het Bosch-straatkwartier. Ten noorden en ten westen van deze oude binnen··· stadswijk op de westelijke Maasoever had de industrie zich gekon-cen treerd.

Een tweede wijk waar de arbeidersbevolking was gehuisvest, het Stok-straatkwartier, was te vinden ten zuiden van het Boschstraat-kwartier. Voor een overzicht van de ligging van deze wijken verwijs ik naar een plattegrond van Maastricht, in Bi.jlage A.

Tot halverwege de negentiende eeuw woonde in het Stokstraatkwartier de gegoede burgerij. Na de opheffing van de vesting trok de bourgeoisie de (benauwde) stad uit naar het villapark, dat ten zuiden van de stad

(25)

vlak achter de wallen was verrezen. Voor deze uitbreiding buiten de stadswallen gaf het gemeentebestuur toestemming en stelde de grond beschikbaar. De voorname patricj~rshuizen i11 het Stokstraatkwartier werden door huisjesmelkers in één- en twee-kamerwoningen gesplitst en voor hoge prijzen aan arbejders verhuurd. Het Stokstraatkwartier werd zo tot een grote huurkazerne gemaakt.

De huizen waarin arbeiders gehuisvest waren, werden niet onderl1ouden door de eigenaren. ~en snelle verkrotting was het gevolg, mede door het i11tensieve gebruik van de ujterst kleine woningen. (9) Men heeft later deze verkrotting ook wel toegeschreven aan de bewoners van de krotpanden. Een dergelijke opvatting vinden we bij de gemeente ten tj.jde van de sanering van het Stokstraatkwartier. In een toelichti.ng van de gemeentelijke dienst Stadsontwikkeling bij het sanerings- en bebouwingsplan van dit gebied staat het volgende te lezen: "Sneller dan de tijd dit gedaan zou hebben, sloopten weinig ordelijke en evenmin hygi~nisch levende huishoudens tal van percelen. Aldus verviel de oude patrici~rsbuurt tot een wijk van kroegen, logementen, krotten en huurkazernen, waarvan spoedig welhaast elk vertrek aan een gezin onderdak bood. Vele rubne kamers en zolders werden bovendien door schotwerken onderverdeeld in kleinere vertrekken en de door achter- en tussenbouw verkleinde binnenplaatsen tenslotte nog bebouwd met vaak zeer primi.tieve toiletten.''. (10) Een dergelijke lezing geeft blijk van weinig inzicht in de ekonomiese machtsverhoudingen en de daarop gebaseerde sociale situatie waarin de arbei.dersbevolking gedwongen was te leven.

Rond 1900 leef de 57,5 van de bevolking in één- en twee-kamerwoningen. Deze woningen vertegenwoordigen 63,5

%

van het totale woningbestand. (11) Deze gegevens uit de Woningtelljng 1899

leverden tal van reakties op van parti.culiere zijde aan het adres van de gemeente, om haar verbetering in deze toestand te laten brengen. In 1891 was de gemeente bijna overgegaan tot het onbewoonbaar verklaren van panden. Dit is echter niet doorgegaan, omdat de gemeente hang was dat er dan teveel woni.ngen zouden worden afgekeurd 1 (12)

(26)

Ondanks de Woningwet van 1902, waarin een aktief overheidsbeleid ter bevordering van woningbouw werd bepleit, heeft de gemeente geen initiatieven genomen om verbeteringen in de woonsituatie aan te brengen.

De Woningwet legde aan de gemeenten ook de taak op om woningbouw-verenigingen te stimuleren in het bouwen van arbeiderswoningen. De eerste woningbouwvereniging werd in 1902 opgericht door enkele leden van de R.K. Metaalbewerkersvereniging. Deze vereniging, "St. Servatius", kreeg in 1906 na enige moeite toestemming van de gemeente om de eerste arbeiderswoningen te bouwen. (13)

In 1915 werd naast de katholieke St. Servatius een socialistiese woningbouwvereniging opgericht, "Beter Wonen", die haar eerste woningen in 1918 mocht bouwen. Deze vereniging werd overigens in later jaren konsekwent benadeeld door het (katholieke) gemeentebestuur bij het toewijzen van woningcontingenten.

Beide woningbouwverenigingen waren opgericht door aktieve leden van de vakverenigingen. De oprichting van "Beter Wonen" was mede ingegeven door het feit dat er veel huisuitzettingen plaatsvonden van leden van de socialistiese vakvereniging, waarbij de socialistiese achtergrond van de bewoners mede een van de motieven was. (14)

Het huisvesten van eigen vakverenigings-leden heeft bij de oprichting van deze verenigingen ongetwijfeld een grote rol gespeeld. Hierdoor hebben vooral geschoolde arbeiders huisvesting gevonden via de woningbouwverenigingen. Ongeschoolde arbeiders werden namelijk minder gauw lid van een vakvereniging. Bovendien hadden zij meestal geen vast werk en een laag en ongeregeld loon. Hierdoor werden zij minder

'bonafide' geacht dan de geschoolde arbeiders. (15)

In 1921 zette het gemeentebestuur de eerste konkrete om de woningnood te lenigen. Op het Wittevrouwenveld, een terrein ten oosten van de stadswallen dat sinds 1920 door annexatie van buur-gemeenten aan Maastricht toebehoorde, werd door de gemeente de eerste sociale woningbouw ujtgevoerd: er verrezen 160 witte betonwonj_ngen voor gezinnen van merendeels ongeschoolde arbeiders uit de binnenstad. Voor de (geschoolde) spoorwegarbeiders en gemeente-ambtenaren werden in dezelfde tijd in het Wittevrouwenveld 275 woningen gebouwd door woningbouwvereniging "Eigen Haard". (16) Maastricht kreeg met het Wittevrouwenveld haar eerste arbeiderswijk buiten de stadswallen, en

(27)

die wjjk werd in de jaren dertig nog verder uitgebouwd.

Voor de tweede wereldoorlog bleven echter de wonjngbouwverenigingen het grootste aandeel houden in de volkswoningbouw. Na de bouw van de gemeentewoningen jn het Wittevrouwenveld werd de gemeente pas weer aktief na de tweede wereldoorlog, ondanks het feit dat in jaren dertig de aanklachten en verwijten van partikuliere en kerkelijke zijde over de onhoudbaar geachte woonsituatie in de verkrotte bj.nnenstad toenamen.

1.4

Krotopruiming laat op zich wachten

Maastricht trok ook landelijk de aandacht door de mate van krotbewoning. De krotopruiming was een belangrijk onderdeel van landelijk en gemeentelijk overheidsbeleid in Nederland in de jaren twintig en derti.g. In Maastricht duurde het echter tot het begin van de jaren vijftig voordat er een aanvang werd gemaakt met de krotopruiming. l.andelijke kommissjes bogen zich over het probleem van de krotbewoning en deden beleidsaanbevelingen. In 1932 werd in een landelijk rapport over krotbewoning een opmerkelijk oordeel geveld over de situatie in het Stokstraatkwartier in Maastricht. Alhoewel de

patrjci~rshuizen in het Stokstaatgcbied beter zouden zjjn ge-konstrueerd dan menig krot in andere steden, achtte de onderzoeks-kommi.ssie dit nauwelijks een voordeel. "In ander opzicht zijn ze veel slechter. Een krotwonJng, hoc gebrekkig en miserabel dikwijls, vormt toch nog a] U jd een omsluiting van een gezinsleven. Bij de

patrici~rshuizen in Maastricht is dat in veel mindere mate het geval.". (17)

Ue aandacht in het rapport was vooral van zedelj.jke aard: vanuit de burgerlijke norm van het gezin als intieme en huiselijke leefsfeer werden de miserabele woonomstandigheden als onzedelijk afgedaan.

De ekonomiese kri.sis van de jaren dertig was inmiddels dj.ep doorgedrongen in de maastrichtse samenlevi.ng. Dat resulteerde in een toenemende werkloosheid en verpaupering. De !crisis was niet alleen 7eer :i ngd jpend maar hield ook lang aan in Maastricht. De woningtoestand werd hierdoor alrnnaar slechter. De arbeidersgezinnen <.Üe met woei te een 1 gezàn woc1ün3' (gezonde woning) ü1 <le (relatief)

(28)

nieuwe arbeiderswijken hadden weten te bemachtigen, deden alles om deze te kunnen behouden. Inwoningen, smokkel, zwarte handel en oplichting van de steun waren daartoe geëigende middelen. Di.t heeft niet kunnen verhinderen dat velen toch weer gedwongen werden om terug te keren naar de verkrotte binnenstad. Van burgerlijke zijde werden steeds sterker protesten geuit. Voor wat betreft het verzet van de krotbewoners tegen de voortduring van de slechte toestand wil ik met Cillekens en Roebroeks wijzen op de overlevingservaring bij deze bewoners van de binnenstad: door de voortdurende verkrotting, de uitbuitingsverhoudingen in de fabrieken, de armoedige jaren van de eerste wereldoorlog, en de krisis van ein<l jaren twintig, was het overleven van de bewoners tot een levenskunst geworden. Deze overlevingservaring, in opeenvolgende generaties opgebouwd, stelde hen in staat een "ongebroken houding" te ontwikkelen ten aanzien van de krisis in de jaren dertig. (18)

Deze ongebroken houding is er tevens een van verzet. Om te kunnen overleven werd vooral buiten alle wettelijke kaders gehandeld. Maar een geartikuleerd verzet, zoals van burgerlijke zijde, was afwezig. Hun ongeordend en wetsovertredend leven 'bi,j de dag' was echter in strijd met de burgerlijke normen van een gezagsgetrouw, deugdzaam en huiselijk bestaan. Deze levenswijze van de krotbewoners werd niet geduld en hun maatschappelijke onaangepastheid c.q. verzetshouding, moest worden gebroken. Het kwam er op neer dat, met de krotopruiming, bijna letterlijk hun levenswijze werd opgeruimd. Hoe dit in zijn werk ging, zullen we verderop in de skriptie zien.

Nu eerst terug naar de reakties van burgerlijke zijde. Naar aanleiding van een landelijk kongres in 1939 over krotopruiming, publiceerde de Limburger Koerier een serie artikelen onder de veelzeggende ti.tel "Maastricht, stad van cultuur en krotten". Hierin werd een felle aanklacht geformuleerd tegen het gemeentebestuur dat de slechte woontoestanden in met name het Stokstraat- en BoschstraatkwarU.er liet voortduren. (19)

Op het voornoemde kongres waren cijfers gepresenteerd over het maastrichtse krottenbestand. l/17de deel van het stedelijk woningbezit bestond uit krotten en dit bestand vormde 6

%

van het landelijke aantal krotwoningen.

(29)

brief in de krant tegen de voorstelli.ng van zaken maar ondernam uiteindelijk toch enjge aktj.e. (20) Op 6 september 1939 vond er op het sladhuJ.s een bijeenkomst plaats met als doel 'het bespreken van werkzaamheden welke zullen leiden tot een betere volkshuisvesting in

de omgeving van de Grote Stokstraat'. (21) Op basis van deze be-spreking is op 2 april 1940 in de gemeenteraad het voor-bereidjngsbesluit genomen om te komen tot een uitbreidingsplan van het Stokstraatgebi.ed.

In oktober 1940 werd door de dienst Gemeentewerken een nota aan het gemeentebestuur aangeboden. Daarin werden een bevolkingsonderzoek en een onderzoek naar mogelijkheden tot huisvesting van de bewoners voorgesteld. (22) De oorlogsjaren hebben echter gelej.d tot vertraging in het maken van plannen voor de huisvesting van de krotbewoners. In tegenstelling hiermee is er tijdens de oorlog wel verder gestudeerd op de kultuur-hjstoriese en restauratieve aspekten van de sanering van het Stokstraatkwartier. (23)

Renovatie en rehabili.tatie van het kultuur-histori.sch monument 'het Stokstraatkwartier1 waren dan ook de begrippen waarmee in eerste

jnstantie de gehele saneringsoperatie en krotopruiming door de gemeente na de oorlog werd gepresenteerd. Ondanks het idee van de gemeente uit 1939 om te komen tot verbetering van de huisvesting in de omgeving van de Stokstraat, hebben andere aspiraties die leefden binnen de gemeente, ervoor gezorgd dat de krotbewoners uit het centrum van de stad werden verwijderd.

(30)

HOOFDSTUK 2. ARMENZORG

Eeuwenlang is opsluiting de dominante strategie geweest ten aanzien van de armen. Pas in de negentiende eeuw werd deze sociaal-politieke strategie ten aanzien van de arme bevolkingsgroepen minder dominant. In die eeuw nam de bedeling van arme gezinnen in belangrijkheid toe. Beide strategieên, bedeling en opsluiting, zijn evenwel altijd met elkaar verbonden geweest. Achter de bedeling waren steeds de opslui-tingsinstellingen zichtbaar. (24)

Bedeling en opsluiting waren in wezen twee kanten van dezelfde medaille, namelijk het disciplineren van de arme bevolking. Beide strategieên komen in dit hoofdstuk aan de orde.

Wat waren allereerst de kenmerken van de opslul.tingspolitiek?

2.1 Armoede en tucht

In de achttiende eeuw werd Nederland gekonf ronteerd met ekonomiese achteruitgang die tot in de negentiende eeuw zou voortduren. Velen waren niet in staat voor zichzelf te zorgen en waren aangewezen op bedeling. Grote aantallen vagebonden, zwervers, landlopers en bede-laars (om maar eens enkele aanduidingen te geven voor het arme, thuis-en werkloze volk) zwiervthuis-en door het land thuis-en probeerdthuis-en in stedthuis-en ethuis-en onderkomen te vinden. Een mogelijkheid om de hierdoor veroorzaakte 'financi~le en morele overlast' terug te dringen, was het oprichten van (werk)tehuizen en inrichtingen. Deze periode waarin het (arm-) lastige volk werd opgeborgen in tehuizen en inrichtingen wordt ook wel de pe~iode van de 'Grote Opsluiting' genoemd, omdat opsluitjng de dominante strategie was ten aanzien van armen, behoeftigen en andere afwijkende kategorie~n. (25)

Door haar karakter als vestingstad heeft Maastricht weinig last ondervonden van een 'ongewenste' trek naar de stad: de vestingmuren boden afdoende bescherming tegen ongewenste vreemdelingen. Toch had Maastricht de beschikking over verschillende opslui.tingsinstel-lingen ten tijde van de Grote Opsluiting. Maastricht had te maken met een grote arme bevolkingsgroep: wezen, straatbedelaressen, armen, oude

(31)

mannen en vrouwen, dnklozen, werden opgeborgen in werk-, wees- en armenhuizen. Ueze tehuizen werden beheerd door weldoende burgers, kerkelijke instellingen en later ook door het Burgerlijk Armbestuur. Men werd, op straffe van verwijdering uit de stad, in een tehuis opgesloten en tot werken verplicht. Tucht, hulp en arbeidsdwang waren kenmerkend voor de opslujtingspolitiek.

In de negentiende eeuw werd er scherper gedifferentieerd naar de~

d · IV. er '" se 1 .(é itE ~go r · c" Je n _ :-1rr11e'11. (26) Ue tehuizen kregen een meer homo0ene ..

)

bevolking.

De

discipli.ncrende technieken van deze opsluitingsinstel-lingen zoals voortdurend toezicht, een beleid van zowel negatieve als positieve sanktie en arbeidsdwang, werden in de negentiende-eeuwse opsluitingsinstelli.ngen verder ontwikkeld. (27)

Vanwege deze vernieuwende elementen in de opsluitingspolitiek, differentiatie, permanent toezicht, (positieve) sanktionering en arbeidsdwang, noemt Uerkers de periode van de Grote Opsluiting ook wel de eerste periode van normalisering. (28) Dit doet hij onder verwijzing naar het onderzoek van Foucault over de disciplinaire macht. Deze onderzoekt in zijn historiese studie 'Surveiller et punir' de mechanismes en werking van deze opsluitingspolitiek: de nuttige krachten en vermogens van mensen worden produktief gemaakt (arbeid) terwijl tegelijkerUjd de poliUeke gehoorzaamheid wordt

(toezicht en ~traf). (29)

De opslu:i.ti.ngspolitiek werd in de negentiende eeuw minder domjnant als strategie van disciplinering van de armen. (30) Dit overheersende karakter werd onder meer aangetast door praktj.ese omstandigheden. Zo kreeg Maastricht, door de opheffing van het garnizoen en de afnemende betekenis van het militaire karakter van de vesting vanaf 1830, te maken met een toename van de arme stadsbevolking. In 1850 was tweederde van de inwoners 'onvermogend'. (31) Opsluiting was en kon niet meer het overheersende antwoord zijn.

Er zijn, naast praktiese, echter ook inhoudelijke redenen aan te wijzen voor deze verschuiving van opsluiting naar bedeling buiten de muren van de tehuizen. ln de negentiende eeuw tekende zjch een politiek af die het gezin steeds meer als centrum en aangrijpingspunt van de disci.plinering nam. Donzelot heeft de ontwikkeling van deze gezinspolitiek jn de negentiende eeuw onderzocht. Een bekende stelling van hem is dat liet gezin in deze eeuw zowel koning als gevangene van het sociale werd: het gezin werd gei'.dealiseerd als plaats van een

(32)

gelukkig samenleven van mensen, maar was tegelijkertijd de plaats waar alle ingrijpen van bovenaf op was gekoncentreerd. (32) Mannen, vrouwen en kinderen werden niet meer in diverse instellingen apart opgesloten en opgevoed. Het gezin werd de belangrijkste plaats en inzet van disciplinerende interventies. Onder andere via de bedeling werden de disciplinaire technieken getransformeerd voor toepassing op het gezinsleven van arme gezinnen.

2.2 De bedeling

De kenmerken van de opsluitingspolitiek, tucht, hulp en arbeidsdwang, vonden in de armenwetgeving van 1854 een synoniem in het politionele toezicht, financiele ondersteuning en de plicht om in eigen levensonderhoud te voorzien.

Vanaf de instelling van deze eerste armenwet werd de bedeling buiten de tehuizen van groter belang. Welke ontwikkelingen hebben zich hierin voorgedaan?

In de grondwet van 1814 van het Koninkrijk der Nederlanden werd het probleem van de armoede tot

overheid verklaard. Al aan

voorwerp van aanhoudende zorg van het einde van de achttiende eeuw was in Maastricht het Burgerlijk Armbestuur opgericht om de bedeling en onderstand van overheidswege te verzorgen. In het begin van de negentiende eeuw verwierf het Burgerlijk Armbestuur na het vertrek van de Franse bezetter haar rijkdom door de teruggave van de 'biens de la

, /

decouverte' door de Franse republiek: dit waren de door de Fransen gekonfiskeerde bezittingen en goederen van openbare instellingen en (rijke) kloostergemeenschappen. De inkomsten bleken van een zodanige omvang dat geen aanvulling uit de stedelijke kas nodig was. (33)

Op basis van het Grondwetsartikel i.n 1814 kreeg Nederland in 185L1 zijn eerste Armenwet. De Armenwet kende de overheid een aanvullende taak in de bedeling toe. De armenzorg was in eerste instantie een taak van particuliere liefdadigheidsverenigingen en kerkelijke armbesturen. Het Burgerlijk Armbestuur verleende pas onderstand wanneer er sprake was van 'volstrekte onvermijdelijkheid'. (34)

De armenzorg van overheidswege had behalve een aanvullend ook een politioneel karakter. Daarvan getuigt de uitspraak van minister van Reenen die bij de behandeling van het wetsvoorstel in 1854 sprak over

(33)

11e1ementen, die op morecle gronden door de Kerk worden afgewezen en

dientengevolge door de overheid slechts moeten worden ondersteund op een zoodanige wijze, dat zij niet van honger omkomen en niet gevaarlijk of hinderlijk zijn voor de openbare orde." (35)

Bedeling in Maastricht kwam in de loop van de vorige eeuw echter steeds meer neer op het Burgerlijk Armbestuur. Deze ontwikkeljng is in geheel Nederland te zien. (36) De bedeling in Maastricht was vanaf 1850 van zo grote omvang, dat het aandeel van het Burgerlijk Arm-bestuur dat van de kerk en particulieren al spoedig overvleugelde. Bedeling jn Maastricht vond plaats in geld, genees-, heel- en verloskundige hulp, verpleging en woningtoewijzing. Het subsJ.diari-teitsbeginsel, op basis waarvan de bedeling van overheidswege was vastgelegd, leek in de praktjjk steeds minder van toepassing. In de Arbeidsenqu'ète van 1887 vond ook een verhoor plaats van de heer Marckx, dje toentertijd sekretaris was van het Burgerlijk Armbestuur. (37) Uit zijn woorden houdt men sterk de indruk over~ dat dit beginsel op zjjn kop is gezet.

In de beleving van de bedeelden leek deze omkering ook een feH. Zij zagen bedeling door het Armbestuur als een recht. Of zoals de heer Marckx het zei: "De volksmeening is dat men RECHT op de hulp heeft. l~t gaat zelfs zoo ver: het armbestuur heeft een kleinen akker waarop steeds gestolen wordt, want, zegt men, die akker is van ons, van de armen." (38)

De armen claimden op deze manier hun recht op onderstand: in plaats van de eindeloze afhankelijkheid van liefdadigheid, eigenden ze zich letterlijk de stedelijke reserve voor armen toe. Anders gezegd: voor

(=van) wie waren dat geld en die bezittingen anders?

Naast het Burgerlijk Armbestuur hielden kloosterordes en parochi~le armbesturen zich in Maastricht met bedeling bezig, evenals katholieke particuliere verenigingen die eveneens onder het kerkelijk gezag vielen.

Vooral St. Vincentius was een bekende liefdadj.gheidsvereniging. Deze invloedrijke landelijke katholieke lekenorganisatie, opgericht in

131+6, had tot doel "het lenigen van geestelijke en lichamelijke nood in arme l1uisgezjnnen, het zorgen voor een Roomsch-Katholieke opvoeding van arme en verlaten kinderen en het beoefenen van andere

(34)

werken, door al hetwelk de heiliging der leden wordt bevorderd''. (39) Velen uit de gegoede burgerij van Maastricht waren lid van deze vereniging. Iedere parochie die welgestelde burgers in haar midden had, l1ad wel een zogeheten St. Vincentius Conferentie. De vereniging organiseerde haar liefdadigheid via het patronaatswerk. Dit hield in dat de leden geregeld huisbezoeken aflegden bij een aan hen toegewezen aantal arme gezinnen. Zij bepaalden via de huisbezoeken of en in welke mate bedeling plaats moest vi.nden.

De leden van de i.ndustri~le ondernemers-familie Regout waren bekende 'Vincentianen1

: wat met de ene hand via lage lonen en slechte werkomstandigheden van de fabrieksarbeiders werd afgenomen, werd met de andere hand als middel tot zelf heiliging 'geschonken'. Litjens schrijft over deze op het oog tegenstrijdige handelwijze, dat in brede kring werd aanvaard "dat aan de christeltjke liefdadigheid voldaan was. wanneer men koninklijke giften aan Kerk of armen gaf, terwijl de sociale rechtvaardigheid met voeten werd getreden ( •• ).'' (40) Het doel van zelfheiliging kon alleen bereikt worden via liefdadigheid en niet via het uitbetalen van een gerechtvaardigd loon. De afhanke-lijkheid van de arbeiders werd op deze manier via twee lijnen in stand gehouden: via te lage lonen en via lj.efdadighei<l. Hiermee werd de machtspositie van de ondernemer dubbel bevestigd.

2.3 Armoede en het

Met de ontwikkeling van de industrie halverwege de negentiende eeuw ontwikkelde zich, zoals gezegd, naast de strategie van opsluiting van diverse kategoriein armen steeds meer een politiek gericht op het gezin. De werktehuizen waren niet rendabel en de werkloosheid werd er ook niet minder op. (41) In de loop van de negentiende eeuw werden het huwelijk en het gezin steeds sterker als norm gepropageerd. Zoals al eerder vermeld heeft Donzelot de veranderingen in de bevol-kingspolitiek in de negentiende eeuw onderzocht. De veranderingen in de bevolkingspolitiek typeerde hij als de konsolidatie van de levenswijze(n) van de armen, om de sociale kosten van hun reproduktie te verminderen en om een zo hoog mogelijk aantal arbeidskrachten te

(35)

verkrijgen tegen minimale publieke ui.tgaven. (42) Het gezin werd als reproduktie-eenheid in de brede zin van het woord (kindertal en op peil brengen van de arbeidskracht) inzet van de bevolkingspolitiek. Arme gezinnen werden met de inJustri~le ontwikkeling steeds meer gedefinieerd als arbeidersgezinnen. In deze benoeming van het arme gezin zien we ook de opvatting weerspj.egeld, dat de armen slechts zelfstandigheid konden verwerven via de loonarbeid.

Deze nieuwe aanpak van het armenprobleem had een ekonomies, politiek en ideologies motief. Ten eerste was het ekonomjese noodzaak, dat er ten behoeve van de fabrieksmatige arbeid gezinnen waren, waar een geregeld leven werd geleid, zodat de arbeidskracht in goede orde en regelmaat kon worden geleverd. Ten tweede waren de armen potentieel een politiek gevaarlijke faktor voor de bestaande maatschappelijke orde. De opsluiting van armen in gestichten en tehuizen was voor een belangrijk deel mede daardoor ingegeven. liet gezin zou deze opslui-tende werki.ng moeten overnemen. Door de wederzj.jdse afhankelijkheid van de gezinsleden (man/vrouw, vader/moeder/kinderen) zou het poten-tjele politieke gevaar sterk gereduceerd kunnen worden.

Ten derde was er een idcologies belang bij het ontwikkelen van een njeuwe strategie. In Maastricht werd het katholieke geloof als de bindende faktor in de stedelijke gemeenschap gezien. ''Het merkteken van katholiciteit is zeer sterk ingeprent in het uitwendig beeld van de stad ( •• )'', aldus Litjens. (43) Het geloof raakte echter steeds meer ondermijnd door het onzedelijke en daardoor ongelovige leven van de armen. Het uiterlijke merkteken van de katholiciteit bestond bij gratie van j.nprenting ervan in het leven van de leden van de katholieke gemeenschap. liet katholicisme werd gezien als een geloofsleer ''die het hele leven van de mens wil doordringen, die ook voorschriften geeft betreffende de ideale en noodzakelijke inrichting van het menselijk

noodzakelijke plaats

leven''. (44) Het gezin werd als i.dcale en gezien, waar het katholieke geloof kon gedj.jen. De katholieke gezinsmoraal hoorde geschraagd te worden door alle lagen van de bevolking. De afgedwaalden moesten teruggebracht worden in de katholjeke stal.

In de praktijk van de armenzorg stond het vraagstuk van de

(36)

lijkheid centraal en werd er een moraliserende houding aangenomen. Het juiste zedelijke gedrag van de armen werd 'beloond' via bedeling. Aan de andere kant had onzedelijk gedrag en het je onttrekken aan de door de armenzorg gestelde regels uitsluiting van bedeling tot gevolg. De moralisering had vooral de vrouw tot aangrijpingspunt. In haar funktie als vrouw/moeder/huisvrouw nam zij een centrale plaats in het gezin in. In tweede instantie richtte men zich in de moralisering tot de kinderen. Via het onderwijs konden zij een zedelijke, juist gerichte houding ontwikkelen. Hierdoor kende men aan het onderwijs een indirekte invloed op het gezin toe.

Wat waren de belangrijkste elementen van deze moralisering in de armenzorg?

Een aardig beeld hiervan wat betreft Maastricht is te verkrijgen uit de verhoren tijdens de Arbeidsenqu~te in 1887. (45)

Een algemene regel bij bedeling door partikuliere en kerkelijke organisaties, was de eis van een geregeld schoolbezoek van kinderen tot 12 jaar. Bij geregeld schoolbezoek stond het gezin zelfs een beloning te wachten van de herensoci.eteit 'Momus 1

, in de vorm van

kledfog en andere goederen. Het bezoeken van de school werd bevorderHjk geacht voor het godsdienstig en zedelijk peH van de

kinderen en daardoor van het gezin.

De spaarzin van het gezin diende te worden opgewekt. Daartoe zijn onder andere spaarbanken in het leven geroepen. Sparen zou het gezin leren zich aan te passen aan moeilijker omstandigheden, zoals terugval in jnkomsten. Sparen zou echter ook het 'leven bij de dag' terug kunnen dringen. Dit leven bij de dag werd gezien als een grote bedreiging van de zedeH jkheid. Het leven bij de dag stond voor: opmaken wat je i.n je handen hebt, geen reserves opbouwen, waardoor parasitair gedrag werd ontwikkeld, drankmisbruik, het ontbreken van een toekomstgericht handelen en een ongeregeld en ongeordend bestaan. Het Burgerlijk Armbestuur voerde dan ook, als argumentatie voor het standpunt dat het sparen door de arbeidersgezinnen bevorderd diende te worden, aan: "in ons eigen belang en in dat der moraliteit". (46) De scheiding van de sexen werd nagestreefd. Het door elkaar werken van mannen en vrouwen op de fabriek kon zedelijke verwildering in de

(37)

hand werken. Ook in de arbeiderswoning zou deze scheiding aangebracht moeten worden: een slaapkamer voor de ouders, een voor de jongens en een voor de meisjes. We zagen in het vorige hoofdstuk al dat de aanklacht van burgerljjke zijde tegen de overbevolkte huurkazernes in eerste instantie van zedelijke aard was.

Gestimuleerd moest worden, dat gehuwde vrouwen met kinderen thuis zouden blijven. Het ekonomies verlies dat daarmee geleden zou worden, viel weg tegen de vele voordelen: drankmjsbruik werd tegengegaan doordat de man minder uithuizig zou worden, de ki.nderen zouden van de straat wegblijven en hoefden niet te worden uitbesteed, er kon een geregeld en ekonomies !1uishouden worden gevoerd en de spaarzaamheid kon vja de huisvrouw worden ontwikkeld.

De voornoemde heer Merckx hield er op dü punt een nogal opportunisties standpunt op na. Hij was het eens met de stelling dat de gehuwde vrouw thuis hoorde te zijn. Echter, wanneer de man door ziekte niet meer in staat was te werken, moest er op het verbod op fabrieksarbeid van de gehuwde vrouw een uitzondering worden gemaakt. De toeloop naar het Burgerlijk Armbestuur kon daarmee worden teruggedrongen. (47) Ideologiese en ekonomiese belangen lijken hier met elkaar in strijd te zijn.

Door het werken van de vrouw op de fabriek werd het in het huishouden ongezellig, de man zou zijn eten niet op tijd gereed vinden en naar de kroeg lopen. Een ondernemer met realiteitszin bracht hiertegen in, dat hij nj.et geloofde dat het werken van de vrouw op de fabriek zo'n invloed had. "Wanneer men toch in aanmerking neemt dat geheele huisgezinnen in een kamertje wonen, dan zal dit geloof ik aan de gezelligheid niet zooveel afbreuk doen.'' (48) Pas wanneer gezinnen een grotere woning tot hun beschikking zouden hebben, zou die stelling volgens hem opgaan.

In het verlengde van bovenstaande moest het ongehuwd moederschap worden teruggedrongen door het bevorderen van het huwelijk.

Deze princi.pes van moraliteit werden algemeen onderschreven door alle liefdadigheidsverenigingen in Maastricht. Hiermee berei.kte men dat de arme gezinnen op eenzelfde wijze tegemoet werden getreden en dat de diverse liefdadigl1eidsinstellingen niet tegen elkaar konden worden uitgespeeld.

(38)

2.4 De moderne armenzorg

Bovenstaande elementen van de mora- lisering zijn ook terug te vinden in de praktijk van de 'moderne' armenzorg. In de moderne armenzorg waren deze principes echter onderdeel van een bredere strategie. Moralisering werd verbonden met pedagogiese opvattingen en interventies op de gezinssituatie. De grondslag van de armenzorg werd gevonden in het samengaan van onderzoek, huisbezoek en het maken van een plan van hulpverlening.

De modernisering van de armenzorg hield een kritiek in op de moralisering zonder meer van de traditionele armenzorg. De praktijken van de armenzorg droegen volgens de kritiek teveel het karakter·van 'doe wel en zie niet om'. Systematisering van de armenzorg en opvoeding tot een zelfstandig bestaan werden

stellingen: 'doe wel en zie om', werd de leus. (49)

belangrijke doel-De disciplinaire technieken van onderzoek, differentiatie, toezicht en sanktj.e werden in de moderne armenzorg ontwikkeld en toegepast op het arme arbeidersgezin. Het gezin werd aan een uitgebreid onderzoek onderworpen, er werd in de mate en aard van de hulpverlening onderscheid gemaakt tussen verschillende kategorieen arme gezinnen

.

"

(zoals tussen waardige en onwaardige armen). Via huisbezoeken werd kontrole uitgeoefend en werd de opvoeding van de huisvrouw ter hand genomen, en het gezin werd uitgesloten van hulp wanneer het zich niet overeenkomstig de regels gedroeg. De moderne armenzorg had in mevrouw Muller-Lulofs een warm pleitbezorgster en theoretika. In de bundel 'Van mensch tot mensch' heeft zij de belangrijkste regels voor de moderne armenzorgpraktijk uiteengezet. In deel II zullen de belangrijkste elementen ervan verder worden behandeld. (50)

De

Armenwet van

1912

sloot op deze moderniseringstendens aan. Het subsidiariteitsbeginsel bleef gehandhaafd, maar het politionele element werd vervangen door preventieve armoedebestrijding. De opsporing van potentiele armoedegevallen en een vroegtijdig ingrijpen om erger te voorkomen, werden de nieuwe doelstellingen van het overheidsoptreden in de armenzorg. Een geko8rdineerde aanpak van de bedeli.ng en de preventieve taakstelling op gemeentelijk nivo werd mogelijk gemaakt door de jnstelling van een Armenraad, een

(39)

overkoepelend orgaan van alle annenzorginstel1ingen binnen een gemeente.

De toenmalige minister Heemskerk omschreef de Armenraad als ''een plaatselijk orgaan wat orde zou brengen in de verspreide en ordeloze liefdadigheidstroepen." (51)

Maastricht was de eerste Nederlandse gemeente die een verzoekschrift indiende om een Armenraad te mogen instellen. Het verzoek werd in 1913

gehonoreerd. De Armenraad werd gevormd door alle negentien lj.efdadigheidsinstellingen en het Burgerlijk Armbestuur.

De gemeente gaf als motief om tot een Armenraad te komen de bijzonder trieste situatie in Maastricht: 40-50 /~ van de bevolk:i.ng stond op de bedelingsli.jst van het Burgerlijk Armbestuur. 10 % van de bevolking had vaste ondersteuning. Ter verklaring van deze behoeftige situatie wees de gemeente op het bestaan van een grote klasse paupers, de slechte ekonomiese situatie en de trek van vele verarmde platte-landsbewoners naar de stad. (52) Het afstemmen van partikuliere, kerkelijke en burgerlijke zorg werd noodzakelijk geacht om meervoudige en oneigenlijke bedeling te voorkomen, om doelmatiger te kunnen werken en een betere arbeidsverdeling tussen de instellingen tot stand te kunnen brengen. Om kontrole op de bedeling te houden, werden armenbezoekers aangesteld, die nauwkeurige rapporten schreven over de toestand in de gezinnen die zij bezochten.

De charitatieve verenigingen bleken echter nog veelvuldig te werken vanuit het princj.pe van weldoen zonder omzien.

Dit b1i.jkt met name ook uit de botsingen die zich in de fase na de tweede wereldoorlog voordoen tussen <le charitatieve handelwijze van de liefdadighe:idsverenigingen en het maatschappelijk werk. Een systematiese aanpak van finand.ële problemen in arbeidersgez:i.nnen vanuit het maatschappelijk werk werd toen nog vaak doorkruist door liefdadigheidsverenigingen, die -jn strijd met de handelwijze van het maatschappelijk werk- zonder meer geld gaven.

Vanaf het begj.n van de twintigste eeuw groeide het aandeel van de overheid in de total.e bedeling. In 1913 was het aandeel al 57

%.

In

1940 was dit opgelopen tot 82

%.

(53)

In deze fase ontwikkelde de armenzorg zich steeds meer in twee, van elkaar te onderscheiden, richtingen. Ten eerste zien we dat de funktie van de armenzorg als materil:he voorzj ening werd overgenomen door een

(40)

gegeven vormen

de van

opvoedende taken van de maatschappeli.jk en stelsel van sociale verzekeringen.

Ten tweede ontwi.kkelden zich, armenzorg, allerlei specifieke

sociaal-kultureel werk. (54) De sociale arbeid werd losgekoppeld OpvoedJ.ng tot van de materi~le voorzieningen voor arme gezinnen.

normaal gedrag en normale gezinsverhoudingen werd een waarde op zich. Opvoeding tot een genormalj.seerd gezinsleven van arbeidersgezinnen werd het oogmerk van vele instituties van sociale arbeid.

(41)
(42)

HOOFDSTUK 3. NIEUWE ONTWIKKELINGEN: HET ONTSTAAN VAN DE KATEGORIE ONMAATSCHAPPELIJKEN

3.1 Ontoelaatbaar woongedrag

In hoofdstuk 1 hebben we gezien, dat de krotopruiming in Maastricht pas na de Tweede Wereldoorlog ter hand werd genomen. In andere, grotere steden in Nederland was de krotopruiming al veel eerder op gang gekomen en daar trad na de tweede wereldoorlog een tweede fase van krotopruiming in.

Vanaf de woningwet van 1902 nam het bouwen van arbeiderswoningen in andere steden toe. Waarom dat in Maastricht anders lag hebben we eveneens gezien in hoofdstuk 1. De krotopruiming en bouw van arbeiderswoningen voor de tweede wereldoorlog was mede aanleiding voor nieuwe initiatieven op het terrein van de sociale arbeid. Met de bouw van nieuwe arbeiderswoningen werden sociale programma's ontwikkeld en uitgevoerd via woningwerk en volksontwikkelingswerk. Het doel van het woningwerk was om het algehele levenspeil van het arbeidersgezin te verhogen. (55) Aangrijpjngspunt hiervoor was het woongedrag van het gezin. Het woningwerk is vooral uitgevoerd en ontwikkeld door woningopzichteressen. Zij voerden het beheer over komplexen arbei-derswoningen en leerden de arbeidersgezinnen hun nieuwe woning goed te bewonen en hun huur op tijd te betalen. De woni.ngopzichteressen zagen hun werk als sociale arbeid en hebben getracht hun werk beroepsmatig te ontwikkelen. Deze pogingen resulteerden in een aparte afdeling

1

woningopzichterswerk1 aan de School voor Maatschappeli.jk Werk. Dit

heeft echter niet kunnen verhinderen dat het beroep van woning-opzichteres slechts korte tijd in zwang was. (56)

In het volksontwikkelingswerk trachtte men met het stichten van volks-en buurthuizvolks-en in (nieuwe) arbeiderswijkvolks-en evvolks-enevolks-ens het algehele levenspeil van het arbeidersgezin te verheffen. Voor de gezinnen en de afzonderlijke gezinsleden werd een breed skala aan opvoedende en beschavende aktiviteiten georganiseerd, zoals kinderclubs, lessen voor moeders in kinderverzorging, vakantiekampen en bibliotheekwerk. (57) Een katholieke pendant van deze vorm van sociale arbeid is de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

SettleMint en Otonomos zijn lang niet de enige bedrijven die toepassingen maken met de blokketentechnologie.. Het Antwerpse T-Mining ontwikkelde software en slimme contracten om

Heel stil opende hij het venster en leunde aar buiten, Bijna op hetzelfde ogenblik week hij bliksemsnel terug w twee mannen kwa men uit het atelier. Zij

Krachtens artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening, ligt het vast- gestelde bestemmingsplan voor een ieder met ingang van 13 december 2013 gedurende zes weken

De commissie heeft zich voor het overige voorna- melijk gericht op het verkrijgen van inzicht in de wijze waarop Defensie op dit moment een veilige taakuitvoering bewerkstelligt,

Over het Vierkant van prins Maurits in het Mastbos bij Breda, een eeuwenoud vierkant van lanen, dreven, kaden en paden....

De mogelijkheid dat iemand uit teleurgestelde liefde de tering kreeg, was op zich zelf al akelig genoeg; maar waar dit ten opzichte van Albert en haar vermeld werd, joeg 't Emma

Meneer Melder kon toch niet ontkennen, als hij zijn eigen hart en geweten heimelijk eens goed in 't verhoor nam, dat hij van zijn kant ook maar al te bereid was geweest

Drysdale is erg boos geweest, (daar heb ik voor gezorgd) over de houding van Willem Stille, maar nu de twee magistraatspersonen elkaar op een neutraal terrein ontmoeten, zal hij