• No results found

Over habitus en de codes van 'honnêteté'. De wereld van de achttiende-eeuwse adel verkend

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over habitus en de codes van 'honnêteté'. De wereld van de achttiende-eeuwse adel verkend"

Copied!
11
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dunning

publiceerde

zijn

vondst

in

1980.'?

In

mijn

herinnering

ging het

nieuws

de halve

wereld

ove!

was het voorpaginanieuws

in

binnen-

en

buitenland. Maar voor Philips, voor de platenmaatschappù, waren de gevolgen

minder

glorieus.

Tegelijk met het boek

waarin Dunning

zijn

ontdekking onderbouwde bracht

Philips

een opname

uit

met het befaamde kame¡orkest

I

Musici.

Dunning had de

bui

al

zien hangen.

'Zozls

rozen door een andere

naam

niet

geuriger

worden

dan

ze

zijn',

zo

sch¡eef

hij

bezrverend

in

de begeleidende

tel$t,

'zo

blijfl

ook

een muziekstlÌk even welluidend

of

het nu

door

X

ofY

geschreven is.'Helaas, zo werkt het meestal niet, we hoeven maar

te denken aan het Rembrandt Research Projeot. De platen verkochten matig,

al had Philips nog beide componisten, Van Wassenaer én Pergolesi, op de hoes vermeld.s

Niet alleen het koperspubliek, ook de Nederlandse musicologen reageerden

verdeeld. Sommigen vroegen

zich af

of

Dunning

zijn

huiswerk had gedaan, had

hij

er

wel

een schriftkundige

bij

gehaald? Anderen vonden alle ophef, al die aandacht in de media, niet chique.{

Uiteindelijk

werd pas

in

1993, dus

zo'n

derlien

jaar

later, onder redactie

van

de musicologen

Rudolf

Rasch en Kees

Vlaardingerbroek, een bundel uitgebracht die geheel aan Van Wassenaer was gewijd.5 Maar ook de Nede¡landse

historici

reageerden niet al te enthousiast.

In

dit tijdschrift,

bijvoorbeeld,

is nooit

een

bijdrage

opgenomen

over

Van Wassenaero

Hetzellde geldt

voor

de Blquwdrukken,

het

ijkpuntenboek van

Joost

Kloek

en Wijna.nd

Mijnhardt. Zelfs

in

deze indrukwekkende synthese,

met aandacht voor het achttiende-eeuwse muziekleven. wordt Van Wassenaer

niet één keer genoemd.

Het

is

een opmerkelijke

lacune.

Immers,

als

deze Overijsselse (maar

toch vooral

in

Den Haag

verblijvende)

graaf erin slaagde om naast

zijn

vele bestuurlijke verplichtingen

-

hij

was

vóór

1740 onder mee¡ hoogheemraad

Dunî,lmz, Coun¡ Uúico Wlheln lon Wasienaet.

Zoals dat ook door Ðdcre n¡ìâtschâppijen werd gedâan. Een opnâme uit 1983, met de Acâdemy of St. Martin-i¡-the-Fields, vermeldde 'Wassenaer attrib- Pergolesi'; een op¡amc ùit 1984, mct I Mùsici de MonlréâI, ven¡eldde zelfs 'Wåssenåer, 6 Pergoìesi Conce.tr A.monici'. Phiìips vemeìdde Pergolesi eeßt. Voor ccn samcnvatting v¡ìn dc vcrschill€nde reâcties, zie RùdolfRæch, 'Vân uniek tot Unico',49 Het op Twickel a¿¡geiroffèn danùsc.iptNas geen autogrãalì Nel was hetvoorzienvan een ongesiSDeerdo notitie wâârin Vân Wassenâer zichzelfaânwees als de compo¡jst. Voor die úoLitie en een a¿¡tãì ka¡ttekenrngen in hcl manùscrilt had Dumins w€l deselük sckiflkùndigen ingeschakeld.

R¿sch en Vìaa¡di¡gerbroek, Uh¡.o Wlhelh vah W¿ssekde4 met ieder hvee b¡d¡agcn d¡oegen ook de histoncùs J. AaLbers en de kunsthistoricus LJ. van de¡ Klooster b1j. Aalbers nam ook verschiìlende bijdFsen voor zijn rcküins D IIerck wn s¡anà, ca¡ geschiedonis vrìn ach! eeuwen f¡ìmilie Vân Wass€noer Op het Snaak en Distincti¿-cong¡es hreld Renge. de Bruin ee¡ lezing over de Durtse Orde BalÜc van Uhecht, nel ruime âandåcht voor Vân Wâssenaer eerst als coâdjütor, lâte¡ als landcomm¿ndeur van de orde- De lezins, evenals een amt¿l andero beldsrijkc b¡dnscn ad hct cong¡cs is gepublicec¡d in Joarbaek tittur 16 QA09),34-s3.

Over

habitus

en de

codes

va;n

honnêtetéi

de

wereld

van

de achttiende-eeuwse adel

verkend

Heman

Roodenburg

Taking the Dùtch nobleman and composer Unico Wilhelm van Wassenaer (1692-l'766) ¿;s, ø, case in poiût, this article argues that a serious cullu¡al history of the eighteenth century elites is still lacking.

It

draws attention to the still prominent

t'iotioÍ of honxêtet¿: of well-educated r¡en and women dabbling

in

the arts and

sciences

of

thei¡

da¡

displaying such cultural câpital

in

the

leisure hours but invariably poiûting out that they we¡e not 'of the p¡ofession' themselves. Adopting Pierre Bourdieu's habitus concept ìn its original, phenomenological sense,

it

also

discusses the recent impo¡tant jnvestigations on cabinets

of

curiosities aûd the

overused cliché olthe Dutch burger.

Zo'n

dertigj aar geleden,

in

1979,

trofde

musicoloog Albert Du nn ¡ng een aantal Nederlandse kunsthistorici

in

een Parijs hotel. Het werd een gedenkwaardige ontmoeting. Aan tafel, in het restaurant, ging het al gauw ove¡ de methodische

verschillen

tussen de twee disciplines, met name over het beperkte nut van

stij lanalyse in de muziekgeschiedenis. Als er

twijfels

zijn aan wie een

werkmoet

worden toegeschreven, dan biedt het traceren van de 'hand' van de componist

zelden uitkomst. Anders dan

in

de kunstgeschiedenis, zo betoogde Dunning, moeten

muziekhistorici

altrjd

met

externe

bewijzen

komen.

Als

voorbeeld

noemde

hij

de zes Concerti

Amonici,

die sinds ongeveer 1830 meestal werden

toegeschreven aan de Italiaanse componist Giovanni Battista Pergolesi (1710-1136).

Zelf

had

hij

andere componisten naar voren geschoven, maar zonder

exteme argumenten kwam ook

hij

er niet

uit.

Op dat moment herinnerde een

van de

kunsthistorici

zich een handschrift dat

hij

ooit

was tegengekomen op kasteel

Twickel, bij

het Twentse stadje Delden. Het had misschien iets met de

kwestie van doen. Dat had het zeker. De

ConcertiAmonici

bleken geschreven

te

zijn

door een Nederlandse edelman, graaf

Unico Wilhelm

van Wassenaer Obdam (1692- 1766).

Hij

had ze gecomponeerd tussen 1725 en 1740 en hìj had ze telkens, na

voltooiing,

met een

klein

muziekgezelschap

in

Den Haag ten

gehore gebracht. Daa¡ ve¡schenen ze ook

in

1740

in

druk, zonder vetmelding

van

ziin

naam.r

c

:

é

:

(2)

van Rijnland, raad ter

Admùaliteit

op de Maas en bewindhebber

bij

de VOC

-ook nog eens deze bijzondere concerten te componeren, met al hun ltaliaanse,

Franse en Duitse inspiratie, dan zou dat toch nieuwsgierig moeten maken naar

zijn

opvoeding,

zijn familie

en

zijn

algehele culturele omgeving.

In

welke

ambiance konden de ConÇerti ontstaan? Wat was dit

voor

'dilettantisme'? Wat wa¡en Van Wassenaer en alle andere heren

in zijn

tijd,

zowel

uit

de adellijke als de patricische

families,

muzikaal

of

ande¡szins aan hun stand verylicht?

Om met Pieffe

Bourdieu

te

spreken, hoe verwierwen en hanteerden

zij

hun culturele kapitaal? En hoe filnctioneerde dit kapitaal, hun interesse niet.alleen

in

de kunsten maar ook in de wetenschappen van hun

tijd,

in het opbouwen en verstevigen varl hun sociale kapitaal, de nationale en jntemationale netwerken

waa¡in deze vooraanstaande families zich bewosen? Hoe werden hun kinderen

hierin

opgevoed?

Zulke

vragen

zljn

niet zo heel veel

gesteld, noch

rond

Van Wassenaer noch rond de achttiende-eeuwse elites in het algemeen. Naar de adel is vooral de laatste decen¡ia

nieuw

onderzoek

vericht.

Gebleken

is

dat

zij

ook

nog

in

de zeventiende en achttiende eeuw de machtsstructuen buiten de steden

wist

te domineren, buiten de

provincie Holland

zelfs op gewestelijk niveau.T Maax er is

relatief weinig

bekend oyer de achttiende-eeuwse adel en

ook

de

regentenfamilies, waar het

hun

culturele

wereld

beheft

-

hun opvoeding en

scholing, hun omgangsvormen, hun boeken- en kunstbezit, hun

'liefliebberen'

in

de

kunsten

en

wetenschappen,

hun

intemationale

oriëntatie

of

hun educatiereizen,

de

voor de

zonen

nog

steeds

verplichte Grand

Tour

naa¡

Duitsland,

Frankrijk

of Italië.3

Anders

gezegd,

waar het

voor

de

achttiende eeuw aan

ontb¡eekt

en

dat geldt niet

minder

voor de Zuidelijke

Nederlanden

is

een

serieuze culh.rurgeschiedenis van al deze families, met wat

mij

betreft een stevig accent

op de biografie. Hoe t¡ansformeerden

zij,

in

hun streven zich te yestigen

ofte

handhaven temidden

van alle

ande¡e vooraanstaande families, hun. cultureel kapilaal in sociaal kapitaal, en omgekeerd? En welke rol speelden kwesties van smaak, distinctie en habitus? In de volgende bladzijden

wil

ik zo'n hoognodige

õ

!

q g Ê a

Voor twee goede overzichten, zie Price, 'Thc Dutch nobiliry'; Skeng, 'De adel in de Republiek'. In 1993 we¡d ook de Wcrkgocp Adelsgeschiedenh opgericbt. ùitgeelste.vân het hierboven âl vermcldc jaarboek I4lâ/s en de reeks Adelsgeschieden is

Dankzü het vemieuwende, in de jâletr ncscnris opeekomen onde¡zoek naa. de lfoeg-fnodeme kunst- en râriteitc¡l¿bincttcn, onhvikkelt zich langzamerh¿rd wel een cultureel peßpectief; zic nün opmcrkinger aan ¡et er¡d vân dit ânikel. Zie voo¡ts ,/¡¡¡ar; voor do Ncdc¡iandcrs en hùn crand Toù., zie nog steeds F¡a¡k-Vân West¡ienen, ,e G¡oore Zor¡.

cultuurgeschiedenis bepleiten en

ik

zou daar graag Bourdieu's,

dikwijls

maar ten dele begrepen, opvattingen over habitus

bij

betrekken.

Het

is

vooral

een

verkenningvan de mogelijkheden, gebaseerd op de al beschikbare

litemtuur

lk

heb geen archiefonderzoek

venicht,

al is in de familie-archieven

ongetwijfeld

nog veel

te

vinden. Ook

heb

ik

mij

beperkt

tot

de

familie

Van Wassenaer

Obdam, en dan met name

tot Unico Wilhelm,

zijn

oudere broer graaf Johan

Hendrik (1ó83-1745), en hun 'halve

familielid',

graaf Willem Bentinck

(1704-1772). Tussen 1719

er

1726 trad Iohan Hendrik op als dìens voogd.

Hij

deed dat op

vezoek

van

Willem's

moeder, Jane Maúha Temple. Ze was de weduwe

van Hans

Willem

Bentinck, gmafvan Pofiland. Ze was nog steeds als hof'dame verbonden aan het Engelse hof.

Habitus,

hexis en

Bourdieu

Onder antropologen en sociologen maken begdppen a1s habitus

of

sociaal,

cultureel en sl.,¡nbolisch kapitaal

al

geruime

tijd

deel

uit

van het theoretische

repefioire.

Minder

bekend is echter dat Bourdieu,

bij

het îormuleren van zìjn habitus-begrip,

in

sterke

mate beinvloed

werd door de

twintigste-eeuwse

fenomenologie,

in

het bijzonder door Maurice

Merleau-Ponty,

voor

wre lichaam en geest nauw ve¡bonden waren

met

elkaar. Naast

het

denken van

Merleau-Ponty speelde

ook

het

werk

van

Ma¡cel

Mauss een

rol,

vooral zijn

beschouwing over de techniques

du

corps,

waarit hij

al over habitus sprak.' Maa¡ het is toch vooral hun fenomenologische îormulering

bij

Bourdieu die de noties habitus en 'hexis' (verwijzend naar de lichamelijke aspekten van habihrs)

een onmiskenbare meerwaarde verleent

in

het culhruhistorische

onderzoek naar het vroeg-modeme Eùropa. Immers, de toenmalige elites hanteerden

in

de woorden van Roy Porter eerder een 'psychosomatisch' dan een cartestaans wereldbeeld.ro

Ook voor

hen wa¡en lichaam en geest sterk vervlochten met elkaar, zoals dat op

dit

moment

vooral in

het historische

ondezoek

naax de

zintuigen

en

de

emoties steeds sterker naar voren

komt. Ook

da¿r worden fenomenologische inzichten toegepast.rr

Habitus, aldus Bourdieu,

wordt

letterlijk'ingelijfd',

wordt geïncor?oreerd.

Ëg

E õ ã 9 t0 ll

Maùss, 'ltchniques du coQs'; over Boudicù en Merlea!-Pa y, zieL¿ne. P¡ete Bouùieu,91, 100-103, 125; Roodenbùrg, 'Piene Boùdieu'i zie ook de biJdrage van Dorothee Slurkenboom tn dtt Dunmcr Porter, "'Barely toùch'ng",47 49.

(3)

Het gaat om

vormeî

val

embodiment en

juist

daarover komen we regelmatig

gegevens

tegen

rn

vroeg-modeme

bronnen

zoals

manierenboeken

en

opvoedingsgeschriften

maar

evengoed

ook

egodokumenten.

Het

gaat

dan

bijvoorbeeld om het incorporeren van een rechte, zelfbewuste lichaamshouding

of

van de

gewenste

manieren

van

bewegen

en

gebaren.

Lichamelijke inspanningen

als

dansen, schermen

of

paardrijden waren

hier

expliciet

op

gericht,

althars

waar het de jongens

betrof.

In

al die fysieke

bezigheid kon

de

juiste

lichaamshouding

letterlijk

worden

ingesleten

totdat ze

als geheel

'natuurlijk'

ert'ongedwongen' overkwam.

De meisjes werden onderworpen aan een andeq incorporerend regime. Ze kregen uitsluitend dansles, waarbij hen de meer atletische stappen en sprongen

werden

ontzegd.r2

Hun

rechte

houding

(of

mqintíen,

zoals

het nog

steeds

in

de

twintigste

eeuw

werd

genoemd)

werd

grotendeels afgedwongen door het korset, dat ze

in

tegenstelling

tot

de jongens

ook

na hun kinderjaren, in principe

voor

de rest van hun leven, bleven dragen. Sommige kinderen

uit

de

elite kregen zells corrigerende korsetten aangemeten, vooral als ze problemen

hadden met hun rug. Een van hen was Charlotte-Sophie von Aldenburg

(1715-1800), de loekomstige echtgenote

var Willem

Bentinck.

Maar het

waren

evengoed de

juiste

omgangsvo¡men

of

de kunst

van

het converseren

die

de kinderen

van

de

elite al

vroeg

op

deze

wijze

kegen

bijgebracht, net zo lang tot ze een automatisme, een 'tweede natuur', geworden waren. Behalve

in

manierenboeken

en

pedagogische geschriflen vinden we

zulke gegevens nogal eens inteksten overde

uiterlijke

welsprekendheid

ofover

de schilderkunst. Maar ook in egodokumenten, bijvoorbeeld de aantekeningen van Constantijn Huygens over

zijn

eigenjeugd en die van zijn kìnderen,

wordt

regelmatig aan

vormet

yaî

embodiment gerefereerd.rl

E¡ waren misschien ook periodes waa¡in meer dan anders over habitus

of

hexis werd nagedacht- Zo

ligt

het voor de hand dat

bij

grote maatschappelijke

veranderingen zoals de Franse

Revolutie

dat

wat

merendeels

preflexief,

als

een tweede natuur, functioneerde,

juist

weer voorwerp van

reffectie we¡d.

Een treffend voorbeeld is een

brief

die

Belle

van

Zuylen

in

1795 scbreef aan

Benjamin Constart.

Hun

opmerkelijke

vriendschap

zou pas eindigen

met

l2

13

¡

j

Ove¡ korsetrcn bczien vanùit een fè¡one¡oLogisch, deels op Bourdieù geënt peßpectiet zie Co¡ne¡ton, How Soc¡et¡es R¿n¿nber, 104; zie ook Roodcnbùg, 'Two i¡coqrorutory regimes'.

RoadeîbìJfe, Elo.tuence of rhe 8o4\ 77 112; daa. ook (p. 80) het verhaal van C¡arlotte-Sothie von Aldcnburg eD vergelijkba¡e gev¿lìen. FIet we.d ùiteradd al vefeìd in de faaie docù¡ne¡tairc romÐ van Hell^ Haasse. Mevtuuw Bentin.k.

haar dood tien

jaar

later,

in

1805, maar de

Revolutie

bracht een duideltjke

verwijdering.

Geëmotioneerd

scheef Belle:

'Mon

malheur

veut

que

j'aie

trouvé vohe physionomie changée. Vos cheveux plats, vos culottesjaunes, vos parfums, ce

billet

d'hier qui

est ambré,

tout

a porté

coup.'En

ze stelde vast: 'Fussiez-vous plus aimable cent Fois. vous êtes autre.'ro

In

de

maanden

daarvoo¡

had

Constant

zijn

tweede

muze

gevonden,

Madame de Staël, met wie Belle zelf

weinig

op had. In haar

brief

signaleerde

ze Constant's nieuwe ideeën, ze oordeelden

nu

geheel verschillend

over

de Terreur. Toch dacht ze dat het

riet

zozeer

zijn

ideeën waren die

hem'anders'

maakten. Het was vooral dat ze zelfs belichaamd werden

in zijn

voorkomen:

in

zijn

platte haren,

zijn

gele broeken en

zijn

watertjes; geheel anders dan haar eigen verschijning: haar 'vodden'

of

'guenilles'.r5 Meer nog dan

verwijdering

bespeurde

Belle

vewreemding.

Het

was een kwestie van habitus geworden,

zijn

overhrigingen zaten veel dieper dan ze dacht.

Richten we ons op de culturele wereld van de vroeg-moderne elites, dan

lijken

me dit soort fenomenologische

trivia (inclusiefhet

oÍhopedische korset

van

Charlotte

von

Aldenburg)

essentieel.

Habitus

en,

meer

nog,

sociaal,

cultureel

of

s)¡mbolisch kapitaal

zijn

de laatste decenda

ook

onder

historici

vertrouwde begrippen geworden.r6

Nog

onlangs onderzocht Bianca Chen het

sociale kapitaal van de Deventer magishaat en oudheidkundige

Gisbet

Cuper (1644-1716), tot wiens uitgebreide netwerk ook Johan

Hen&ik

va¡r Wassenaer behoorde.rTMaarwatdoorgaans ontbreeld in zulke op Bourdieu geënte studies is

een serieuze bespreking van hethabitus-begrip, met aandacht voor aspecten van embodimenf. Hzl¡i1c.ts zit diep, is weliswaar niet aangeboren maa¡ kan evenmin

eventjes worden aangeleerd,

bijvoorbeeld

door er een manie¡enboekje op na

te slaan, Het gaat telkens om een geheel van geihcorporeerde automatismen, zoals kinderen, als ze eenmaal hebben leren fletsen

of

meer passend

bij

de wereld van Unico Wilhelm en

zijn

standsgenoten

-

als ze eenmaal hebben leren dalsen, schermen

ofpaardrijden,

daar niet meer

bij

hoeven na te denke¡ ìs

c 5 Ë e ð t4 15 1',] t8

De Chamère/co¡stant, C¿r¿ry ondance, 435 (11jarúan 1795); in het co¡sres-prosramma werd dezelfde pæsâge âângehâald door Joke Hemsen.

Voor de kleding rond dc Frânse revolìrtìe, zie Ribei¡o, Fash¡a, ú rhe Frcnch Rerolurioni Pellegr\n, Let úteñenß rle Id l¡bertë.

Búkq What is Cult'ural Hßtott)?,56-57; voor ccn vroege receltie jn Nederlå¡d, ze bil voorbeeld

Sch6ldt, oh de eet rdn ¡le fah¡lie, 10-11, 193-195i voor een recente reccpti.e, zle T|ppe, 'Een echte Owrijssehchnan ,25-2'7 : zie ook Dorothcc Stukenbooû, elders i¡ dit nùnmer

Chen, 'DiggiDg for A¡tiquities' (lnet dank Mn Edc Jorì¡k, dic nc attendeerde o! hâar a¡tikel). Lrne, P¡¿ú¿ Rourrl¡eu,IOO 103; Roodenbu4, 'Piere Boürdieu'.

(4)

t

t

ë

Het ging

evengoed om andere Íechniques du corps,

bijvootbeeld

om het

leren bespelen van de

luil,

de

viool ofhet

klavecimbel

ofom

het leren tekenen,

schilderen en boetseren. Zoals de voomanstaande fa¡nilies zich realiseerden, het weten te beoordelen van een kunst- of muziekwerk vereiste een

zorgluldig

opgebouwde competentie.

Het vroeg

om

de

juiste

omgangsvormen, om

theoretische

bagage

én

om

ambachtelijke

bagage

-

wat

Pamela

Smith

heeft

omscbreven

als

'al1isa.nal knowledge'.re

Alleen vanuit

zo'n

brede,

geihcorporeerde competentie,

vanuit

dit

belichaamde culturele kapitaal, kon

een werk naar behoren geduid en met gelijkgestemden, met andere 'kenners',

besproken worden, zoals dat ook voor hun interesse in de natuurwetenschappen

gold. Het

zelf

'liefhebberen'

in

de kunsten en wetenschappen

werd

nog het

meest gewaardeerd.

Het

was een kwestie

van

habihrs,

van

onderdompeling

al

van

kinds af

aan

in

een wereld van cultuur. Het was

ook

eer kwestie van

politesse

e4

meer nog, varl honnêteté'. hoe de heren

juist in

hun

vrije

uren,

in

hun

'otium',

geacht werden met alle goede omgangsvormen van dien hun

brede maa¡

nooit

specialistische kennis van de kunsten en wetenschappen te demonstreren.

'Otium'en 'negotium'

Had

Unico

Wilhelm

zijn

identiteit pdjsgegeven, had

hij

zijn

naam eenvoudig

laten vermelden

op de

Coûcerti

Armonici,

dan had

Dunning

en zijn

collega's heel wat werk bespaard. Maar

hij

heeft dat niet gedaan

enjuist

dat is veelzeggend. Het tekent hem als eenwate honnête homme.

Het titelblad verstekt wel

ande¡e namen. De

uitgeve¡

bijvoorbeeld, was

Carlo

Ricciotti

(ca.1681-1756), een bekende

verschijning

in

Den

Haag.

In

1740

werkte

hij

al zo'n vier

decennia als muziekmeester

bij

verschillende,

elkaar opvolgende operagezelschappen

in

de stad.

Ricciotti

droeg de Concedi

op

aan

Willem Bentinck,

toen

al

een

belangrijk politicus,

die

ook

nog eens

bekend stond om zijn liefde voor de muziek. Maar e¡was nog een andere reden

waarom

Ricciotti

juist

aan hem de uitgave had opgedragen. Zoals Dunning

kon

vaststellen, maakten beiden deel

uit

van

het

Haagse muziekgezelschap

dat de conce¡ten telkens uitvoerde

in

Den Haag.

Ricciotti

speelde de eerste

viool, terwijl

Bentinck

het

klavecimbel zal

hebben bespeeld.

Andere

leden

waren

Bentinck's

jongere

broer

Carel en,

tot

diens

dood

in

1727,

wellicht

Unico's

zwager, Guido Pape, ma¡kies

van

Saint-Auban.

Ricciotti

had

Unico

19 Vgl Sñith, Ba¿ly rl the A íian.

al

herhaaldetijk

gevraagd

of

hij

de muziek mocht

ùitgeven, maar

het

\Mas

uiteindehjk Bentinck die

her¡

zove¡

keeg.

Ook

stemde

hij

e¡in toe

dat de Concal1i dan maax aan hem werden opgedragen, toen

Unico

zelfs dat verzoek

van Ricciotti had afgewezen. Zoals de componist het zelfverwoordde in zün zo

belangrijke, op Twickel aangetroffen

notitie: 'C'est

ainsi que ces concerts sont devenus publiés, conhe mon

intention.'

En

hij

voegde er, hoogst bescheiden,

aan toe: 'I1

ij

a du passable, du mediocre, du mauvais'.'?o

Het was eeD kwestie van etiquette, van subtiele codes die jutst de honnête homme hoog

irhet

vaandel had staan. Ook RudolfRasch

wijst

daarop. Zoals

schrijft, 'In

de zeventiende en achttiende eeuw paste het een heer van stand, belast met openbare ambten, niet om muziek in druk te laten verschijnen,

alsof

hij

een muziekmeester, een ambachtsmaa was.

Hij

mocht zich met

muziek bezighouden, maar

dit

mochl nooit

professionele vormen aannemen.'2r

Dit

gold

al

voor

Huygens,

die

in

1647 eveneens zonder naamsvermelding

zijn

Pathodia sacra et

profana

occupati

plbliceerde,

wat we kunnen vertalen a1s

'gewijde

en wereldse liederen

van

een druk bezet

man'.

Evenmin als Unico

wenste Huygens, hoveling en diplomaat, bekend te staan als een ambachtsman, een componist om den brode. Toen

hij

een exemplaar van zrjn

Pathodía

aaî

Christina van Zweden

liet

bezorgen, moest haar

vooml

worden duidelijk

gemaakt dat

hij

geen beroepsmusicus was ('que

je

suis nullement musicien

de profession'), dat

hij

zich

slechts ontspande

in

de muziek

('ne fay

que me

délasser') temidden

van

andere,

gewichtiger

zaket22 Huygens speeldé

luit

en daarin nam

hij

dezelfde codes

in

acht. Toen

hij

op

zijn

eenentwintigste, meereizend

in

een

diplomatieke missie, mocht

optreden

voor

Jacob

I

van Engeland, liet

hij

nadrukkelijk weten slechts een 'lieflrebber' te zijn. De

koning

prees hem dan ook om

zijn

spel, 'sans toutefois estre de metier'.21

Historici

definiëren

zulke

interesses

al

gauw als louter

ontspanning,

als

onschuldig

tijdverdrijf.

Ze

worden dan

gerubdceerd

onder kopjes

als

'ontwikkeling

en ontspanning', 'aangename bezigheden'

of zelfs

'hobbies'.

Maar

juist

voor de

honnête homme

waren

ze

verre

var

onschuldig.

Hij

moest

zich

onderscheiden

in zijn

ambtelijke

werkzaamheden, bijvoorbeeld als diplomaat

of

magistraal, maar

hij

kon zich

pas ten

volle

onderscheiden

in

het

belichaamde

en

geobjectiveerde culturele

kapitaal

dat

hij

daarburten

Gecitcerd ì¡ Dùmì¡8, C¿rr¡ Uhtco øUhelm wk Wßsehoer 8-R¿sch, 'Unico Wilbelñ va¡ W¿ssenae¡',82-83.

lbidem,83.

Rooderbùte, Eloqùence al the Bo.l!, 55, 66 67 . 20

21 22 23

(5)

demonst¡eerde. De codes

var

honnêteté slelden otium steedsbover\ negotium.

Ogenschijnlijk

ontspanning,

vroeg

juist

otium

om

de

gootst

mogelijke aandacht,

want

daar

werd het

belangrijkste culturele kapitaal

verwolven,

of

het

nu

samen muziek maken

betrof

of

allerlei

andere vormen var' ot¡um, zoals de saloncultuur met haar verfijnde omgangsvormen en conversatiekunst,

het dansen, schermen, tennissen

of

paardrijden, het aanleggen van kunst- en

rariteitenverzamelingen

of

het liefhebberen

in

de kunsten en wetenschappen

in

het

algemeen.

Bij

deze laatste

bezigheden

waren

goede, zorgr.uldig

samengestelde bibliotheken onontbeerlijk. Helaas

zijn

die,

wat

de Republiek betreft, zowel voor de zeventiende als

voor

de achttiende eeuw nog te

weinig

onderzocht.2a

De

codes waxen

verre

van

nieuw,

ze

gingen

merendeels

terug

tot

de

zestiende eeuw. Essentieel was

bijvoorbeeld

Baldassa¡e Castiglione's

Ilåro

del

cortegiano (1528),

dat

vaak

in

een Franse

en later

ook

Nede¡landse

verlaling in veel Noord-Nederlandse (en

waarschijnlijk

ook Zuid-Nederlandse)

bibliotheken

aanwezig

is

geweest. Huygens, bijvoorbeeld, bezat een Franse

uitgave

uit

1585 en hrj kende

zijn

Castiglione goed.'?5 In

zijn

O/14, verschenen

in

1625, signaleerde

hij

hoe de machtigen zich minder

lijken

te richten op hoe

hun ondergeschikten hun ambt vervullen dan hoe

zij

hun

wije

tijd

besteden.'?6

Het ging al niet

anders aan het door Castiglione verbeelde

hof.

Zoals

Fra¡k

Lanham liet zien, werd daar al gesteld

dalîretnegoÍium

î1aar otium de meeste aandacht vroeg.27 Schrijvend over de

invloed

van Castiglione op het hof van Elizabeth

l,

meende ook Frank Whigham: 'The evidence suggests t}tat

couttieß

were indeed so serious as to be continually and resolutely purposeful

in their

pastimes.' En

hij

vewolgde: 'They played because play was in fact work,

play

would

take them to the top or keep them there; they knew that, because

their

play would be taken sedously, they too must take

it

so.'?3

Kenmerkend voor Castighone's corteg¡ano was

zijn

sprezzatura.

Hij

werd

geacht zich thuis te voelen

in

alle kunsten en wetenschappen, maa¡ alleen als

'liefhebber',

als virtuoso, naast

al

zijn

andere

verplichtinget, zljn

negotium.

En

hij

moest sprezzatura etaleren:

hij

moest

zijn

kennis en

vaardigheden

haast achteloos

toneû, alsof het hem allemaal kwam

aangewaaid, hoeveel

24 25 26 27 2u

t

g 7 a =

Verselik Roodctrbùlg, -Eloquence of the Boclt, haordsúk 2.

Ibideú,37; Leeflnñeld, ¡¿)A¿ns owt howli ge .

Hüygeß, Otíoruù libri sex,

L^nh^ñ, Mar¡res aj Eloquùce, 151 .

Whlgtuñ, Añhitbn ah.l Piv¡lege,8A 93.

HONNETtrTû DE WNRELD V^N DE AC¡ITTII]NDIJ.IJIiUWSI AI)IiI, VIi]ìIi IiNI)

inspanning ofmisschien wel jaren van moeizame oefening achter die achteloze

façade verborgen mochten

liggen.

Kem

van het

spel was de voorgewende

bescheidenheid. Huygens

was daar

een meester

in.

Zùn

gedichten waren slechts 'beuselingen' , sottißes , d¡yertiss ements o1, zoals

hij

zij n O/la beschreef,

'verzen

van

weinig

inhoud,

lege

klanken'(versus

inopes

rerum,

nugaeque canorøe).2e En

ookUnico

beheerste het spel:

'Il

ij

a du passable, du mediocre, du mauvais'.

Een opvoeding

in

de achttiende eeuw

Hoe werden

hij

en

Willem Bentinck

opgevoed? Ove¡

Unico's

kinderjaren is helaas maar

weinig

bekend.

Zijn

moeder,

Adriana

Sophia

van

Raesfelt 1ca.

1650-1694), overleed al toen

hij

tweejaar

oud was, waama vermoedelijk een

tante,

jonkvrouw

Agnes

van

Wassenaer Obdam (1635-1698), een deel varl

de opvoeding

voor

haar rekening nam. Ze was bevdend met

Mary

Stuafi, de echtgenole van prins

Willem

III,

en

bleefmet

haar corresponderen tot

Mary's

dood

in

1694.

In

een autobiogruûsch fragment keek Agnes nog eens te¡ug op

de

muziek-

en schilderlessen

uit

haar

jeugd: 'Je

me suis

mis à

aprendre la peinhrre et

la musique.'En

ze voegde

et

uiteraaxd zeer bescheiden, aan toe:

'J'ay

assée réussi à

l'un

et I'autre pour y pouvoir trouver quelque satisfaction'.

Als

volwassene

had ze nog

een

andere

voomame

'liefhebberij', Op

het

landgoed

Zuidwijk,

een van de vele familiebezittingen, hiel d. ze

zichbezig

met het planten en kweken van de tuinen en bomen. De tuinen waren vermaard.

Na

haar dood zette Johan Hendrik de traditie voort.3o

Agnes heeft

waarschijnlijk

het muziekonderwij s aan haar neven en nichten geregeld. Verschillende leraren werden ingehuurd, onder

wie

de

componist

en

organist

Quirinus

van

Blankenburg

(1654-1739).

In

1707,

toen Unico

een

jaar of

vijftien

was, reisde

hij

mee met

zijn

drie zussen naar Düsseldorf,

waar hun vader, Jacob

var

Wassenaer Obdam (1645-1114), benoemd was als ambassadeur aan het

hof

van keuworst

Johann

Wilhelm. De

anderhalf

jaar

die

Unico

er zou

verblijven

nlJLlen

zijn

muzikale

ontwikkeling ongetw¡feld

hebben

gevormd.

Het hof

kende een bloeiend muziekleven,

met

tal

van

Italiaanse componisten en muzikanten. Händel bezocht Düsseldorf

in

1711;

Corelli

droeg

zijn

Concerti Grossi, opus

VI, aal

de keurvorst op. Daamaast

RoodenblJrg, Eloque ce ofthe Bodr,67-68.

Vân der Klooster 'Unico Wilheìm', 91-93. 29

(6)

was Johan¡

Wilhelm

evenals

zijn

schoonvader, Cosimo

III

de'Medici,

een

befaamd verzamelaar

Hij

kocht

bijvoorbeeld

de gehele antiquiteitencollectie

van de

Nijmeegse predikant Johames Smetius.3'Terug

in

de

Republiek

begon

Unico

in

1710, onder toezicht van de Fransman François Carner,

zrln

rechtenstudie

in

Leiden. Maar

hij

nam ook tekenlessen

bij

de schilder Joshua de Grave (1643-1712) en klavecimbellessen

bij

Van Blankenburg.32

Zo'n

tien jaar later was Carrier weer de gouverneur van

Willem

en Carel Bentinck, nam ook

Willem

les

bij

Van Blankenburg en nam

hij

vioolles brj Ricciotti.33

Unico's

studiejaren zullen

weinig verschild

hebben

van

die van

Willem,

al

uitten

zowel

zijn

gouvemeur als

zijn

voogd geregeld hun bezorgdhetd. Ze

signaleerden

Willem's al te

grote

liefde voor

de

rijkunst. Zelfs

in

de

winte¡

was

hij

tussen de lessen door nog

in

de stal te vinden, waar

hij

dan naar toe

liep in

een

half

dichtgeknoopte kamerjapon.

Ook ging

hij

tennissen en was

hij

voortdurend bezig met muziek.

Hoewel

hij

slechts

drie

keer

in

de week les

mocht

nemen, volgde

hij

iedere dag

zowel

zang- als klavecimbellessen

en nam

hij

Ricciotti

er nog

bij. In

de avonden ging

hij

dan weer langs

bij

een

lokale muziekhandelaar.3a Verzamelen zat hem ook al in het bloed.

Hij

schreef

enthousiast naa¡

zijn

moeder, toen

hij

het

werk

van Humphrey P¡ideaux had gelezen over de antieke beelden bijeengebracht door Thomas Howard

(1585-ló46).

graaf van Arundel.'s

De klachten over

Willem

dateren

uit

1722 en 1'723, misschien maakte

hij

toen al muziek met Unico. Tweej aar later waren erregelmatig muziekavondjes, bij Unico ofJohan Hendrik, die eveneens het klavecimbel bespeelde. Daarnaast

bezochten

Unico

en

Willem in

het gezelschap

van

familie

de Franse opera

in

Den Haag.36 Toonde Johan

Hendrik

zich bezorgd

in

zijn

berichten aan de

gravin van Pofiland , zell kon

zlj

de muzikale bevlogenheid van haa¡ zoon

wel

waarderen:

'je

suis très touché

qu'il

se faite une affaire entìre d'une chose

qui

ne devet que

lui

sewir

pour une délassement, apprès ces études'. Belast met

de opvoeding van de kinderen van George

II

zal ook

zij

geweten hebben hoe

'délassement'en het daarin te tonen culh]Iele kaoitaal

altiid

boven het

werk

L

l

werd

gesteld. Dat

Willem

zlch

dzar

al

op voorbereidde deed haar

kennelijk

goed.rT

Unico

had

zijn

Grand Tour, door

Frankijk

en

ltalië, al

in

de jaretr

l7I7-1718 volbracht.

Als Willem

in

1726 aan

zljn

edtcatiereis begint, reist

hij

met

een nieuwe gouvemeur, de hugenoot Moses Bernège.38 Ook diens brieven

zijn

interessant.

Willem

is nog steeds gesteld op jagen en paardrijden. In

Lunéville,

aan het

hof

van hertog

Leopold van

Lotharingen (1679-1729),

volgt

hij

nj-en

schermlessen aan

de plaatselijke

qcadémie

gaat

hij

dikwijls

met

de

vorst

en

zijn

gevolg op

jacht.

Zoals Bemège bericht,

Willem's rijkunst,

zijn

zit

en houding, maakten

indruk

aan het

hof:

'il

est

le mieux

monté de tous

ceux

qui

accompagnent Son

Altesse'.

Maar ook op de dansvloer en met

zijn

conversatie en klavecimbelspel,

in

al deze 'délassement', kwam

hij

goed voor

de dag.

Aan

de volgende hoven is het vooral de muziek waarin

Willem zich

kon onderscheiden. In

Mamheim,

waar keuworst Karl

Philip

(1681-1742)

zijn

residentie had gevestigd, musiceerde hij met diens dochter Elisabeth.

Late¡

aan het

hofvanAugust

de Sterke in Dresden, werd een eigen klavecimbel geregeld

voor

de gast.

En ook

in

Rome,

in

zrjt

zeven kame¡s tellende appartement, beschikte Willem over een eigen klavier. Daar nam hij ookweer les.3e Opvallend

is

zijn

lofvoor

de jonge Frederik de Grote, als

hij

in

Berlijn verblijft.

Zoals

hij

bericht aan zijn moeder, 'The Prince is

mightily

handsome, genteel,

well

made,

exfiemely polite and very tall for his age'. Zulke waardering voor de

uiterlijke

verschijning,

voor

de geihcorporeerde elegantie, was

ook

in

de zeventiende-eeuwse Republiek gebruikelijk.ao

Onderweg bezocht

Willem takijke'cuiriositeiten

kabinetten',

soms

onderhouden

door

de

vofft

zelf,

zoals landgraaf

Kar[ von

Hessen-Kassel

Q654-1730). Toch kwamen de kunsten en wetenschappen nog het meest aan

bod

in ltalië,

waar

Willem ruim

veedien

maanden

zou

blijven.ar

In

Rome

raalcte

hij

bevriend met baron

Philipp von

Stosch (1691-1757), een befaamd verzamelaa¡ en oudheidkundige (maar ook geheimagent voor de

Engelscl

cn,

in

de woorden van Jonathan Israel, een 'legendary deist, fteemason

a¡d

open homosexual').4'?

Zijn

collectie cameeën, gemmen en antiek glaswerk omvatte

3l 32 33 l5 36 =

Vân Getder 'Liefhebbers en geleerde lùiden',277. Van der Klooster 'Unico Wilhelm', 104.

Ofunico ook als kind al weld ondenvozen door Vân BlanÌenburg is ondìr¡delijk; de bewaùd seblevEn rekeningen bet¡effen slechrs de jarer '80 en '90 van de zoventicnde eeuw Zie Râsch, 'Unico Wiìhelú', s4; rded, 'van ùniek to Unico',27.

Geyl,'Ee¡ opvoeding'. 256-258.

Schúmøú, The Bentin.kt, 130.

ceyl, 'Een opvoeding', 234, 259, 264; Rasch, 'Van ùniek to Unico',

25-ó-Rasch, 'Van uiek to Unico',24-25, 310 n-3Ì.

Schazmù¡, The Rentincks , 134; Dicl¡onat)), 7A-80

VanHttreL Wi eù Bent¡nck vdn Rhoon,23-35,45.

Schàzmaú, The Bekt¡h¿ks, I 34- 135, Roodoburs, ¿1¿4u¿,¿e oî the Body, t09.

Hùfiel.,li eø Rentin.k wn Rhooh, 22, 30.

Is.ael, Ra¿ical Enlightennekt, 133. .]] ìi ¡! .1... i:

.l:

ll

-¿ 37 38 39 4l 42

(7)

zo'n

10.000 stuks.

Ook

cone-spondeerde

hij

met

de

Neder-landse

verzamelaar

François

Fagel

(1659-1748),

grifûer

van

de

Staten-Generaal, die

hij

geregeld

van

boeken,

gemmen

en

kunst

voorzag.

Hij

had Fagel, die

zelf

een

grote

collectie

penningen

en

schilderijen bezat,

leren

kennen tijdens

zijn reis

door

de

Republiek.as

Von

Stosch

leidde

Willem rond

in

de

antieke

omgeving van

Rome.

Ook

toonden

de

ka¡dinalen

Olivieri, Albani en

Gualtieri

hun collecties

aan

Willem

en

maakte

hij

kennis met

ka¡-dinaal

Colonna,

een

ver-dienstelijk

violist en

een van

Händel's op&achtgeveß tijdens

diens

verblijf in

Rome.

Willem

begeleidde

hem aan het

klavier

Tussen de bedrijven door nam

hij

iedere ochtend lessen Italiaans, bouwkunst en archeologie.oo

Het was een uiterst kostbare Tour, ook omdat Willem van alles kocht

'qui'il

ûouve

de beau et de bon

gout'.

Bij

elkaar moet de reis enige tienduizenden

guldens hebben gekost, maar Bemège toonde zich tevreden. Op

zijn

reis had Vy'illem zich bewogen tussen 'toutes les persorures de la première

condition'.

En

hij

had zich de eisen van 'politesse' geheel eigen gemaakt, als geen ander

wist

hij

te behagen:

'Il

n'ajamais

manqué personne a qui

il

a eu envie de plaire n'épargnant

ni

attention

ni

politesse la plus rafinée et

la

plus

étomarte'.

Wat

er zo gerafûneerd was aan

Willem's

manieren veÉelt Bemège er niet

bij,

maar

hij

roemt

zijn

gave om anderen hun meest verborgen gedachten te ontlokken.

Hij

spreekt va.n

zijn

'souplesse inconcevable à

s'insinue¡

dans les coeurs et

O\TR ÉABNUS EN DE CODES V^

45

Clyaillé, Dß/s¡nulatiottsi Súde\ Dissi ulat¡on.

Gecitee¡d in Vaû der Klooster 'Daniel Marot', 136. Het betrefi hier de oùdheidkundise Cha¡les Césrìr Aàùdelot de Dairyal ( 1ó48,1 722). Het citaâ! is ontleerd

^ú zi,jD De I ut iîë des voyag¿.r, voor hcL ccisr Van der Klooste! Unico Wilhelm van wassenaer',96.

lbidcm, 137;97-Ibìdem,96.

Beide citatetr itr Vm dø Veen, "'Dtt klain vertrek ",253.

à

tirer

de

l'âme

des autres tres ce

qu'ils

ont de plus caché'.

Zelf

zal

Willem

behoedzamer

zijn

geweest. Het

zijn

de codes var. sìmulation

dissimulation.

Nauw

verbonden

met de kunst

van het

behagen

werden

ze al

uitgebreid

besproken door Castiglione, Baltasar Gracián en vele anderen.a5

Zljn

aandacht

voor

de kunst- en rariteitenkabinetten zal

Willem van

ztln voogd hebben meegekegen.

Ook

dat culturele kapitaal

kon

deuren openen,

zoals

het

in

Rome

ook

ruimschoots

gebeurde. Johan

Hendrik en

Unico

groeiden

in

eenzelfde

omgeving

op. Hun

vader bezat

al

een

bijzondere

collectie kunst,

waa¡onder

een serie

wandtapüten

met

jachtvoorstellingen naar ontwerpen van Rubens.

De bibliotheek

moet eveneens

aanzienlijk zijn

geweest.

In

1686 berichtte een Franse oudheidkundige:

'Monsieur le

Baron

de Wassenaer Seigneur

d'Obdam

a une Bibliotheque nombreuse'.a6

In

1714,

bij zijn

overlijden, gingen bibliotheek en verzameling over op Johan Hendrik,

die

zelfal

een eigen kabinet had aangelegd,

in

1706 bezocht en geprezen door Gisbertus CuperaT Behalve beeldhouwwerk, tekeningen, gemmen, mineralen

en daamaast nog eens porselein en lakwe¡k zowel

uit

China als Japan, bevatte het kabinet een indrukwekkende collectie schilderkunst. Het

betofmaar

liefst

elf

Rembrandts, achttien

Va¡

Ostades en voorts werken van Jan Breughel de Oude, Gerard Dou, Philips van

Dijk,

Piete¡ Hardimé, Gabriël Metsu,

Willem

van Mieris, Rubens, Steen, Van de¡ Werff en Wouwerman. Van der

Werffheeft

hij

mogelijk ontmoet aan het

hofin

Düsseldorf.as

In

1723 verhuisde deze gehele verzameling mee naar het door Daniel

Marot

gebouwde stadspaleis aan de

Kneuterdijk, nu

zetel

van

de Raad

van

State.

Kennelijk

liet Johan

Henddk in

later jaren nog maar weinig bezoekers toe.

In

1739 verzuchtte Fagel

in

een

brief

aan Von Stosch, dat

hij

daar

moeilijk

over

deed

('il

n'est pas facile en ces choses').4'q Ook Fagel beschouwde zichzelf als honnête homme.

Hij

uitte zich

haast achteloos over

wat

hij

verzameld had. Zoals

hij

Von Stosch vertelde, het was plezierig iets te bezitten dat arderen

niet

bezaten.

Hij

omscbreefzijn

levenshouding als 'De faire mon

devot

et d'estre honneste homme et bon ami.'50

ì

ry

E

a

Vâr dd Vee¡, 'Dit klâin Ve¡¡îek' ,252 253.

và¡A]Jtre\ Im eñ Bekr¡nckvan Rhoon. 46-4E: I¡Eú.l|s, Dictionary. Ta 79

47 4E 49 50

(8)

N ¡u!\r tsrÉ Dr \\4 R| D v4!

en gekoesterd

werd

een vooral op het werk van Bourdieu georiënteerde aanzet

voor

een serieuze cultuurgeschiedenis

van

deze

families.

Er

was duidelijk

sprake van continuiteit, bijvoorbeeld

in

het ideaal van de honnête homme

(of

honnête.femme), dal ook al in het zeventiende-eeuwse Nederland ruimschoots

beleden werd. En ook

na

1750

hjld

althans het liefhebberen

in

de kunsten en wetenschappen nog lang niet

voorbij.

De tradit¡e werd bijvoorbeeld voóftgezet door

Belle

van

Zuylen

en door Josina, barones van Boetzelaer (1'133-179'l).

Ook

zij

schreven

muziek

'tff

ontspanning'.

De

laatste, hofdame

bij

prins

Willem

V, was bovendien een vaardig portrettiste. Ze deelde beide interesses met prinses Anna, weduwe van

Willem

IV, en met haar dochter Carolina.s'?

Wat

zij

allen meekregen was een hoogst exclusieve opvoeding, zeker waar

het de jongens

behol

De G¡and Tour was een kostba¡e aangelegenheid, maar dat gold tevens voor de vele privélessen en het toezicht van gouvemeurs. Maar

ook

de

uitkomst

was exclusief: de opvoeding

werd

letterlijk

geïncorporeerd en manifesteerde zich zelfs ongewild, zoals in Marcel Proust's aristocmtische

personage Robert de Saint-Loup, als een tweede natuur.53

Rest de waag waaxom een cultuurgeschiedenis van de achttiende-eeuwse

elites

zo

lang ontbroken heeft, waarom zo

weinig

van

hun

cultu¡ele wereld

is

onderzocht.

Het

heeft ongetwijfeld te

maken

met het

overbekende maar

tegelijk

zo benauwende beeld van Nederland als een

bij

uitstek burgerlijke

natie.

Het

beeld stamt

in

aønzel

al

uit

de achttiende eeuw,

werd

gekoesterd

in

de negentiende eeuw, en werd nog eens, met onderling zeer uiteenlopende accenten, neergezet

door Simon

Schama

en

Herman Pleij.5a

Tegelijk

heeft Johan

Huizinga het beeld nog

het

sterkst

verwoo¡d. Zoals

hij

meende

in

Nederlqndit

geestesmerkt

'Of

wij

hoog

of

laag springen,

wij

Nederlanders

zijn

allen

burgerlijk,

van den notaris tot den dichter en van den ba¡on

tot

den proletadër.'ss Dezelfde gedachte beheersl

zijn

Nederland's beschaving

in

de zeventíende eeuw, maar hel rs een al te vervlakkende gedachte.

Het

culturele kapitaal dat de

adellijke

en patricische families zo graag

in

stelling brachten

in

hun

onderlinge

omgang

was

mede

tegen Huizinga's

buger,

tegen

de koopmansstand, gericht. Juist

in

dat belichaamde en geobjectiveerde kapitaal,

ä

I

52 53 54 55 l I É

Laten

we

tenslotte

nog

een

blik

werpen

op

de bibliotheek

die

Johan

Hendrik

in

1 7 1 4 had overgenomen en die

in

17 50 ,

vijf

jaar na

zljn

dood, door

Unico

naa¡ de

veiling

werd gebracht. De catalogus geeft zeker geen

volledig

beeld. Slechts een deel van de bibliotheek werd toen geveild en ,,yat helemaal

ontbreekt

zijn de

132

ongepubliceerde

manuscripten

nagelaten

door

de

'Orde van Tombago'.

Dit

literuire

gezelschap, opgericht

in

1703 en nu eens

bijeenkomend in Den Haag, dan weer op kasteel Twickel, werd gevormd door tien dames en drie heren, allen van adel.

'Grootkanselier'was

Johan Hendrik. Wat het genootschap naliet waren burleske, satirische en

ook wel

scabreuze teksten ontleend aan anderen.5r Toch is de veilingcatalogus

vatbelang.

Zo

zljn

er ve¡schillende titels, gewijd aan de

eisetvanpolitesse

of de conveßatiekunst.

Daterend uit

dejaren

1690

tot

1710 zullen ze de opvoeding van Johan

Hend¡ik

en

Unico

mede hebben bepaald.

Het

best verlegenwoordigd

zijn

de

verhandelingen

van

Jean-Baptiste

Morvan

de Bellegarde

(1648-f734), bijvoorbeeld

zijn

Rëflexions

sur

ce qui peut

plaire

ou

déplaíre (1690; 1" ed. 1688),

zljn

Modèles des conversat¡ons

pour

les personnes polies (1697) enziln Réflexions sur Ia polítesse des moeurs

(1699).

Ook

vinden

we

Lq

belle

éducation (1694),

geschreven

door

een ardere Franse geestelijke, Laurent Bordelon (1653-1730), en dlerLs Cqrqctères

naturelles des homme.r ( 1692). Verwante Tltels

zljî

Les díférens caractères des

femmes (1699) van

Jea¡re-Michelle

de Pringy (1660-1709) en de Réfexions

sur

les eleffauts

d'qutru¡

(169'7)

van

Pascal

Villieß

(1648-17281. Onder de oudere boeken vinden we een Franse editie

uit

1592 van Stelano Gtøzzo's

La

ciy¡le conyersafione, Antoine de Courtin's Tlaité de la paresse ou

I'qrî

de bien

employer le temps (1674) en Bemard Lamy's

La

rhetorique ou

I'art

de

parler

(1699; 1" ed. 1675). Ze worden vermeld tussen andere, voor de hand liggende

titels,

zoals

Les arts

de I'homme d'ápëe

ou

Ie

Dict¡onaire

du gentilhomme (1680) van George

Guillet

de Saint-Georges (1625-1705) en de

Devoirs

des mqîtres et domestíqaes (1688) van Claude Fleury (1640-1723).

Beslu¡t

In

het

voorgaande

heb

ik

een verkenning

willen

bieden

varì zowel

het belichaamde als het geobjectiveerde culturele kapitaal, zoals dat

in

de eerste

helft van de achttiende eeuw

in

adelliike en þatricische families bevorderd

5l De Vries, 'Dichten ìs zrlvef, lE7; Hanou, 'Mâteriâal voo¡ de kennis van

Rabelais',4-\Ietzel^ú, Ftoù Ptivate to Publi¿

Spheres,105-158-Vgl Connerto¡, ,?op ,locp r¡es Reùeùber,89.

zio, naâ¡! alle ândere I item hrùr vooml Te v€lde eD Aels, 'Inleiding'.

(9)

ir.ret

al

zijn

exclusiviteit,

konden

zij

zich

onderscheiden van de toevallig

rijk

geworden burgerman.s6

Bladeren we doorly'¿ derland's bes chaving dan lij kt alles haast in tegenspraak

met

wat

hierboven werd geschetst.

Op

zoek naar een gedeglde Nederlandse

'volksaard',

onderscheidde

Huizinga'echt

Nederlandse eigenschappen' als

'eenvoud, spaarzaamheid en

zindelijkheid,

en als men

wil,

ook nuchterheid, prozaïschen

zin,

alledaagschheid'.5? De zoektocht 1ag

voor

de hand, zeker

in

de

jaren

dertig waa¡in het boek

al geleidelijk

tot

stand kwam.

Met

die voor de jaren

defiig

begrijpelijke maar toch

wel

erg naar binnen gerichte

blik bleef

er

weinig

ruimte

voor

enige aristocratische

of

intemationaal georiënteerde

cultuur

Huygens, bijvoorbeeld,

werd

nagenoeg weggescbreven.

Ook al

was

hij zijn

gehele car¡ière verbonden aan het Haagse

hof

en was

hij

een ware honnête homme,voor Huizinga was

hij

een 'echte Hollandsche burger',

hij

had

'niets van een hoveling'.53

Hof

en adel we¡den uiteraa¡d gesignaleerd door

Huizinga,

maar daar

Iag

bepaald

niet

het

zwaartepunt

van

het

'sociale en

intellectueele

leven'.

Dat

lag

in

de

koopmansstand,

in

de ha¡d

werkende burgerij.se

De

adel

burten

het

gewest

Holland werd nog

het meest

terzijde

geschoven:

'Wil

men

een groep noemen, die noch productief noch receptief sterk

bij

het cultuurproces

betrokken was, dan zou het veeleer de landadel der oostelijke provinciën

zijn,

op hun afgelegen sloten levende

in

hun

primitief

agrarische belangen'.60

Met

dergelijke,

al te

schsrpe formuleringen verdween

adel nagenoeg

uit

het

zicht. Dat

gold nog eens te meer

voor zowel

de adel als het patriciaat

in

de

achttiende eeuw. lmmers, aan het einde

van

de zeventiende eeuw bespeurde

Huizinga

nog

slechts'cultuurverzwakking', een'algemeene

geestelijke

inzinking',

die

deels te

wijten

was aan de aristocratische pretenties

van

het

patriciaat.6r

De inzinking

zou

al zrjn

ingezet

rond

1670,

na

Rembrandt's dood.

De

Lairesse moet

het

ontgelden,

zo

ook

'het

kabinet

van

naturaliën, dat schier

onmisbaff

werd om

zijn

fatsoen op te houden'.62 Maar

vanuit

het huidige kunsthistorische onderzoek

kijken

we nu anders naa¡ De Lairesse en

zijn

tijdgenoten, zoals we ook een ande¡ beeld

gekegen

hebben van de vele

N HoNNÈrûTÛ: D[ r)t¡lìll]LD v Nl)li^(ln'lliNr)1l.1llrWSl1^l)lll,vlrll(llNl)

kunst- en rariteiteokabinetten. een beeld waarin de culturele betekenis van adel en

patricië$

ruimschoots wordt belicht.

Geinspireerd door het

werk

varr,

bijvoorbeeld,

Paula

Findlen

en Pamela

Smith

ma

ook

door de

vemieuwende tentoonstelling

De

wereld

binnen

handbereik" gehouden

in

1992

in

het Amsterdams

Historisch

Museum,

zijn

vooral

de afgelopen

jaren

belalgrijke

studies verschenen

van

onder andere Jozien Driessen-Van het Reve,

Florike

Egmond,

Anne

Goldgar,

Eric

Jo¡ink, Luuc Kooijmans, Marion Peters en Bert van de Roemer6i Wat hun onderzoek

laat zien is dat de kabinetten nog wel met iets meer te maken dan met '1àtsoen'.

Ze

speelden een wezenlijke

rol in

de opkomst

vari

de natuurwetenschappen

én, met

het

'liefhebberen'

van

de Europese elites, stonden

zij

steeds

in

het

teken van de

juìste

omgangsvormen en de codes van honnêteté. Zoals Peters

in

haar onlangs verschenen boek over Nicolaes Witsen signaleerde,

ook

hij

sprak slechts van

zijn

'vodderùen', als

hij

het had over

zijn

tientallenjaren van verzamelen en

ondezoek.4

Amsterdams magishaat en bewindhebber

bij

de

VOC, kende ook hrj de waarde van

'otium'en

geveinsde bescheidenheid.

Over de auteur

Herman Roodenbulg is als hoofd vân de afdeling Nederlandse etnoÌogie ve¡bonden

aan

het

Meertens Instituùt.

Hij is

tevens

bijzondq

hoogleraar Histolische Anfopologie aan de Vrije Universiteit te Amste¡dam en momenteel hoofd¡edacteur

van De Achttiende Eeuw E-mail: herman.roodenbug@meertens.knawnl

Geraadpleegde

bronnen

en

literatuu

r

Peter

Buke,

lyhctt is Cuhural History? (Cambridge 2004).

Cøt.llogus Partß B¡bl¡othecae illusrrissimi Comitis de Wqssenaer et Obtlam (DenHaag

1750).

Jean-Pie¡re Cavalllé, Dis/simulatíotxs.

J

les-Césnr I/anini, Frafiçois de

la

Mothe le Vayer Gabriel Naudé,

Louß

Machon

el

Torqualo Accetto: Religíon, morale et pol¡tique au

WIIIe

siècle (Pais 2002).

Isabelle de Cha¡riè¡e/Benjamin Constant, Correspondance I787-1805. Editiolt établie, préfacëe et atxnotée par Jean-Daniel Candar* @arijs 1996).

Diesse¡-Van let Reve, ,e kunstkanela, Egñond, ¿¿¿ bekek.le Schereninget; Goldgt, Tulìpnanial

Ioti¡k, aoeck det Natære,Koo'jnans, De .loodsku stenaar;Peteß, De wize koopùon. Pereß, De þijze koophan,151.

c,l 56 57 58 59 60 6l 62 E ç

t

3

¡

Zie ook Roodenbu¡g, 'Elegant DùÎc¡?'. Hiizi¡g , N¿.Ieidh.l! beschoving, 103 Huizinga. Nede and s be\ h¿v¡a8. 5E. l0J.

Idem,59; over Huygens en Hùrzinga, rje ook Roodenburg, 'Elegút Dùtch?'.

Hvtig, Ne.le/lon¿ :t besch@ing, 65. Ibidem, 166-llJ.

(10)

O}ER HABITUS EN DE CODES VAN I]ONNÉTET¡; DE

2 c

Bianca Chen, 'Digging forAntiquities with Diplomatsr cisbert Cuper (1644-1716) and his Social Capital', ,Republics of Letters: A Journal

for

the Study of Kûowledge, Politics and the Àrts

I

(2009), 1 : http://rofl.stanford.edr.¡,/node/36.

Paul Connerton,

llop

Socielies Remeüber (Cambridge 1989).

Jozien Driessen-Van het Reve, De kunstkamerc vafi Petel de Grote. De Hollcmdse inbreng, gereconslrueerd uit brieven wn Albelt Seba en Johann Daniel Schumacher

uit

dejare

lT ll-1752 (Hilversùm 2006).

Albert Dun¡ing,

Count

Unico Whelm

van

Wassenaer (1692-1766):

A

Master

Unmasked or the Pergolesi-Ricciotti Puzzle Solved (Buren 1980).

Albert Du¡ning, Count

U

ico

Wrlhelm van Wassenae¡. and the Coficerti Amonrct (Wassenaar 1990).

Florike Egmond, Een bekende Scheveninger Adriaen Coenen en

zijn

Visboeck van I 5 73 (Det\ Hãag 199'1).

Anna Frank-Van Westrienen,

De

Groole

Tour

Tekening van de educat¡ercß cler

Nederlanders in de zeventiende eeat (Amsterdam 1983).

Roelof

van

Gelder, 'Liefhebbers

en

gelee¡de luiden. Nede¡landse kabinetten en

hun bezoekers', inr Ellinoor Bergvelt e¡l Renée Kistemaker,

De

'wereld'btnnen handbereik. Nederlandse kunst- en rariteitefiveøamel¡nget4 1585- 173 5 (Zwolle

Amsterdam 1992) 259-293.

Pieter Geyl, 'Een opvoeding in de achttieûde ee.'j,r¡', Bij.lragen voor I4iderlarulßche Geschiedenis en Oudheidkuûde 9 (1992) 233-268.

Hella

Haasse, Mevrouw Bentinck

of

onverenigbaarheid

raû

karakter: eetx ware ges chiedeni s (Amsterdam 791 8).

André Hanou, 'Materiaal

voü

de

ke¡¡is

van Rabelais en diens werk tijdens de Nederlandse Verlichting,l\' , Fcticts et Dits 29 @pnl20}3) 2-8.

Willemina Catharina vaíH.ljffel, lnllem Bentinck van Rhoon. Zijn persoonlijkheid eû

leye

l725-1757 (Deí Haag 1923).

JohaíHlrizrng , Nederland s geestesmerk,herziene ùitgave (Leiden 1946).

lohanHllizrnga, Nederlandk beschaving in de zeventiende eeØr, (Haarlem 1941).

Constantijn Hùygens, Otiorvm libr¡ ser. Poèlnataür.ij sermonijs, stili, argumenti

(DeÍ

Haag 1625).

A

D¡ctiokary oJ British and

lrish

Travelers ¡n

ltaly

1701-1800, compiled

from

the Brinsley Ford Archtue by John Ingamells Q\ew Haven en Londen 1997).

Jonatha¡

I$ael,

Radícal Enlightenment: Philosophy and the Mak¡ng of Modemity

1 6 5 0 ^ 1 7 5 0 (Oxfot d 2001).

Eric Jorrnk, Het Boeck der Natuere. Nederlandse geleerden en de wonclercû van Gods

Schepping, 1 575- 1 7 1 5 (Leider2007).

Jeremy F. Lane, Pierre Bourd¡eu: A Ctitical Introduction (Loîden2010).

Luuc Kooijmans, De doodskunsÍenaar De anatotuische lessen van Frederik Ruysch

(Amsterdam 2004).

L.J. va¡ de¡ Klooster, 'DaniëlMa¡ot en de g¡aaf van Wassenaer Obdam. Rondom een

btief t;'it l7 11' , Bulletin Kon inklij ke Oudheidkundíge Bond 7 4 (797 5) 125- 134.

L.J. van der Klooster, 'Unico Wilhelm

va¡

Wassenaer

in

zün cùltu¡ele

milieu',

in: Rudolf Rasch en Kees Vlaardingerb¡oek (ed.), Unico Wilhelm

wn

Wassenaer: componist en staatsma (Zlttphen 1993) 8'7

-l2l,

Fn¡kLanham, The Motives of Eloquence: L¡terctt Rheloric in the Renaissance (New Haven en Londen 1976).

Ad

Lee¡intveld, Huygens over hovel¡ngen. EersÍe

Dr

J.A.

WorpJezikg Nootbùrg 1994).

Marcel Mauss, 'Les tecbniques dtt corps', Journal de Psychologie 32 (1934)

w.

3/4, 271-293.

Helen H. Metzelaar, -From Ptivale lo Public Spheres: Exploring Womefi 3 Role in DuÍch Musical Life from c. 1700 to c. 1880 and Three Case Studies (Utxecht 1990).

Nicole Pellegrin, Zes rêtements de la lùerté. Abécéda¡rc des praliques vestimentaires en France de 1780 à 1800 (Ais-en-Provence 1989).

Ma¡ion Peters, De wijze koopman. Het wereldwijde

o

derzoek vctn Nicol.les Witsen

( 1 6 4 1 - 1 7 1 7

),

burgeme e s

tq

en VOC -b ew indhebb er van Ams tetdam (Amsterdam 20 r0).

Roy Porter, "'Barely Touchiûg": A Social Perspective on Mind and Body', in: George

S. Rousseau (ed.), The Language of Psyche: Mind and Body in Enl¡ghtenmeltt

Thoughr @erkeley I q90) 45-80.

J.L. P¡ice, 'The Dutch Nobiliry in the Seventeerth aûd Eighteenth Cennries', in: H.M. Scott (ed.), The European Nobilities in the Sewnlee th and Eighteenth Centur¡es,

deel

I

(Westem Europe) (Londen en New York 1995) 82-113.

Rudolf Rasch, 'Van uniek to Unico. De Concerti armonici van Unico Wilhelm van

Wassenaer', in: Rudolf Rasch en Kees Vlaa¡dingerbroek (eds.), Unico Whelm van

Wassenaer: componist eû staatsmaû (Zrufphen 1993) 15-50.

Aileen Ribeiro, Fasllon in the French Revolutioh (Londer. 7988).

Bert van der Roemer, D¿ gesch¡kte natuur Theorieën over natu

r

en kunst

in

de rerzameling

van

zeldzaamheden

vaû

Simo

Schijnvoet (1652-1727) (diLss. Uûiversiteit vatr Amsterdam 2005).

Herman Roodenburg, The Eloquence ofthe Body: PerspecÍives on Gesture ih the Dulch

Repu b lic (Zw olle 2004).

(11)

Ernofoot l'7 (2004) nt. l-2,215-226.

Herman Roodenburg, 'Elegant Dutch? The Reception

of

Castiglione's Coñegøno

in

Seventeenth-Certùry Netherlands', in: Melissa Calaresu e.a (ed.), Etploñng

Cubural H¡story: Essays in Honoù of Peter Burke (Lotden 2010) 265-288. Herman Roodenburg, 'Two Incorporatory Regimes: On Co¡sets, Dancing and Habitus

in Eaxly Modem Europe', te verschijnen 201l.

Paùl-Emile Schazmann, The Bentincks: The Hislory of a

E

ropea

Family (Londeî

t97 6).

C. Schmidt, Om de eer van de fam¡lie. Het geslacht Teding van Belkhout 1500-1950,

een sociologische benadering (Amsterdam 1986).

Pamela

H.

Smith, Zl?e Body

the Altisan:

Art

cLnd Experience

¡n

the Sc¡entifrc

Revo lu tion (Cbicago 2004).

Jon R. Snyder, Dissimulafion and the

C

lturc of Secrecy in Early Modem Europe (Berkeley 2004).

Jean Streng, 'De adel in de Republiek', nrtus lO (2003)'l l-101.

Klaas

Tippe,

'Een echte Overijsselschman'. Frederik

Allard

Ebb¡hge Wubben

(1791-1874): burge4 bestuurder

en

historicus

in

een

tarale

omgeving (diss. Rüksuniversiteit croningen 2010).

Jaap van der Veen,

"'Dit

klain Vertrek bevat een Weereld vol Gevoel". Negentig

Amste¡damme¡s en hun kabinetten', in: Ellinoo¡ Be¡gvelt en Renée Kistemaker, De 'wereld'binnen handbele¡k. Nederlandse kunst- en rar¡te¡tekvetzcmelingen,

1585-1 735 (Zwolle en AmsteÃam 1992) 232-258 .

He¡k te Velde en Remieg Aerts, 'Inleiding', in I Remieg Aerts en Henk te Velde (ed.), De stùl van de burger Oyer Netlerlandse butgerlijke cultuut l,afiaf de middeleeuwen

(Kampen 1998) 9-27.

Ma¡leen de V¡ies, 'Dichten is zilver, zwijgen is goud. Vrouwerl in lette¡k-undige genootschappen, l'1'72-1800' , De Achfliende Eeuw

3l

(1999) l8'1 -213 .

Frank

Wligham,lzöilion

and

Pliùlege:

The Socnl Tropes of Elizabethan Courtesy

Theory (Berkeley 1984).

å 3

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De gevolgen van de ambities van de Nadere Reformatoren zijn bekend: niet alleen werd de gelovige aangeraden vrome literatuur te lezen, berouw te tonen en veel te bidden, maar ook

De culturele distantie die door Nederlandse en Duitse opiniemakers, reizigers en literatoren vanaf de tweede helft van de achttiende eeuw werd benadrukt, moet dus gezien worden

28 Met deze boekjes kan men daarin verbetering brengen, maar, zo wordt telkens benadrukt: een goede stijl van brieven schrijven kan alleen aangeleerd worden door veel te oefenen.

Niet alleen waren de eerste deeltjes van de Hollantsche Schouburgh volgens de titelpagina ‘opgeset’ door Servaas de Konink, een schouwburgmusicus; in een advertentie voor het

He asks: ‘Do we need more than one Enlightenment?’ Instead of studying several national varieties of Enlightenment thought, Robertson proposes for consideration a

Met het omarmen van Newton was alleen tekst veelal niet meer voldoende voor het verkrijgen van wetenschappelijke autoriteit, maar diende het publiek door demonstratie te

Net als veel andere studenten was hij bovendien naar eigen zeggen dikwijls niet erg deugdzaam, maar er bestond volgens hem een verschil tussen de mens en de rol van spectator die

3 Two of these were written after 1750 by well-known men of letters in the Dutch Enlightenment, Johannes Martinet and Martinus Stuart, who were both able, each in their own way,