• No results found

Documentatie over de lange termijnontwikkeling van bouwplan, fysieke opbrengsten, prijzen en bruto geldelijke ontvangsten in de Veenkoloniën

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Documentatie over de lange termijnontwikkeling van bouwplan, fysieke opbrengsten, prijzen en bruto geldelijke ontvangsten in de Veenkoloniën"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

!

iiSLfOTBEEf<

STARfNGGEBOOW

NN31545.0272

INSTITUUT VOOR CULTUURTECHNIEK EN WATERHUISHOUDING NOTA 272, d.d. 28 s e p t e m b e r 1964

Documentatie over de lange termijnontwikkeling van bouwplan, fysieke o p b r e n g s t e n , p r i j z e n en b r u t o geldelijke ontvangsten

in de Veenkoloniën K. V i s s e r

Nota's van het Instituut zijn i n principe interne c o m m u n i c a t i e m i d -delen, dus geen officiële publikati.es.

Hun inhoud varieert sterk en kan zowel betrekking hebben op een eenvoudige weergave van cijferreeksen, als op een concluderende d i s c u s s i e van onderzoeksresultaten. In de m e e s t e gevallen zullen de conclusies echter van voorlopige aard zijn omdat het onder-zoek nog niet i s afgesloten.

Aan gebruikers buiten het Instituut wordt verzocht ze niet in pu-blikaties t e vermelden.

Bepaalde nota's komen niet voor verspreiding buiten het Instituut in aanmerking.

V 'i £ ' *w^

(2)

INLEIDING

In het k a d e r van g e c o ö r d i n e e r d onderzoek i s aan de afdeling Algemene Economie g e v r a a g d om een beschrijving en analyse te geven van de ontwik-keling in de landbouw in de Veenkoloniën over een periode van c i r c a 100 j a a r . De onderhavige nota v e r s c h a f t de beschrijving voor wat betreft de i n de titel genoemde onderdelen. De analyse zal in a n d e r e n o t a ' s aan de o r d e komen. Voor zover in deze nota van onderlinge v e r b a n d e n w o r d t g e s p r o k e n zijn het feitelijke c o n s t a t e r i n g e n .

Een documentatie over een lange r e e k s van j a r e n i s niet z o n d e r m e e r b e s c h i k b a a r . De b e s t a a n d e documentatie s zijn op andere doeleinden a f g e -s t e m d , v o o r a l op het m a r k t - en prij-sbeleid. Zij r i c h t e n zich d a a r o m op de k o r t e , hoogstens de middellange periode en beginnen veelal pas na 1945.

Op enkele punten m o e s t de documentatie van de grond af w o r d e n o p g e bouwd, zoals over s t r o l e v e r a n t i e s en de uitbetaling s p r i j z e n van de a a r d a p p e l m e elf ab r i e k e n . Het i s bijzonder g e w a a r d e e r d dat h i e r b i j b e r e i d w i l l i g -heid van het bedrijfsleven i s ontmoet.

Deze documentatie wijkt af van een documentatie in de gebruikelijke zin doordat in m i n d e r e m a t e n a a r detaillering en p r e c i s i e w o r d t g e s t r e e f d . In een lange termijnbeschouwing i s dit niet s t r i k t noodzakelijk.

De w e e r g a v e in deze nota b e s t a a t u i t :

A. een toelichtende b e s c h r i j v e n d e t e k s t m e t t a b e l l e n (1 t / m 12) en enkele samenvattende figuren (a, b en c)

B . t i e n bladen m e t documentatiefiguren die in de o m s l a g zijn opgeborgen, g e n u m m e r d 1 tot en m e t 10

De indeling van A i s als volgt: I. Bouwplan

n . F y s i e k e opbrengsten HL P r i j z e n

IV. Geldelijke ontvangsten V. Slotopmerkingen

Het b e g r i p Veenkoloniën in de zin van afgegraven hoogveen, gevolgd door het bouwrijp m a k e n van de grond (dalgrond) omvat een aantal g r o t e en kleine gebieden i n het noorden en het oosten van het land.

Het C e n t r a a l B u r e a u voor de Statistiek r e k e n t de volgende landbouwge-bieden tot de g r o e p Veenkoloniën (nieuwe indeling sinds 1957):

(3)

2

-1. Groninger veenkoloniën; in 1962 18 210 ha cultuurgrond 2. Drentse veenkoloniën ; in 1962 31 548 ha cultuurgrond 3. Hondsrug ; in 1962 24 566 ha cultuurgrond 4. Woldstreek (Slochteren); in 1962 12 128 ha cultuurgrond 5. Smilde ; in 1962 5 222 ha cultuurgrond

De Honds rug i s eigenlijk een zandgebied, het Centraal Bureau voor de Statistiek rekent dit gebied tot de groep Veenkoloniën terwille van de conti-nuïteit, daar volgens de oude indeling in landbouwgebieden (1912 t / m 1956) de bovenstaande gebieden 2,3 en 5 samen één landbouwgebied vormden. Dit gebied i s ongeveer tweemaal zo groot als de Drentse veenkoloniën volgens de nieuwe indeling.

In deze nota zullen mogelijk de Veenkoloniën in engere zin worden b e -handeld, dat wil zeggen Het grote aaneengesloten complex aan twee zijden van de provinciale grens tussen Groningen en Drente, voor zover dit valt binnen de volgende landbouwgebieden:

1. Groninger veenkoloniën, met als gemeenten Hoog e zand/ Sappe meer» Muntendam, Veendam, Wildervank, Oude-Pekela en Nieuwe-Oude-Pekela

2. Drentse veenkoloniën, met het oostelijke gedeelte van de gemeenten Anlo, Gieten, Gasselte, Borger, Odoorn en Emmen.

(4)

I. BOUWPLAN

1. Situatie 1962

De oppervlakte van de Groninger veenkoloniën bedraagt 23 406 ha, waarvan 18 210 ha cultuurgrond (netto beteelbaar); dit is 78%.

De totale oppervlakte van de Drentse veenkoloniën i s niet p r e c i e s b e -kend. De totale oppervlakte van de Drentse veenkoloniën inclusief Honds-rug i s 73 757 ha, waarvan 56 115 ha cultuurgrond (netto beteelbaar); dit i s 72%. Het verschil in relatieve oppervlakte cultuurgrond wordt voorna-melijk veroorzaakt door de b o s s e n van de Hondsrug, die ongeveer 7% van de totale oppervlakte van Hondsrug en Drentse veenkoloniën uitmaken.

In tabel 1 wordt het gebruik van de cultuurgrond in de Veenkoloniën weergegeven, waarbij ter vergelijking ook de zeekleigebieden en zandgron-den zijn opgenomen. Daaruit blijkt dat de akkerbouw overheerst en wel sterker dan in de m e e s t e andere gebieden waar de akkerbouw van belang i s . Dit geldt ook nog wanneer de vergelijking wordt gemaakt met m e e r homogene gebieden. Voor Noord-Groningen (b. v. Hogeland) i s het akker-bouwpercentage 77%. Alleen Nieuw-Oldambt en Noord-Beveland komen tot een iets hoger percentage dan in de Veenkoloniën, namelijk 87 en 89%.

Tabel 1. Oppervlakten met akkerbouw, grasland (inclusief kunstweiden) en tuinbouw in procenten van de oppervlakte cultuurgrond in 1962

Gr&x&sgst Drentse Gr. + Dr. Zeeklei

Zand-veenkol. Zand-veenkol. Zand-veenkol. gebieden gronden

Akkerbouw Grasland Tuinbouw 86 13 1 100 84 15 1 100 85 14 1 100 66 26 8 100 32 65 3 100

Het globale bouwplan i s in de beide veenkoloniën dus nagenoeg gelijk; dit geldt niet voor het m e e r gespecificeerde bouwplan voor de 15 575 r e s -pectivéUjk 26 517 ha akkerbouwgewassen.

(5)

fi • H U i • H C • H (V • P O 03 fi 0> O

s.

0) «H «H O u d) fi 0) .o (S

s,

• H ON 0 0 Tot . gebi e VO m T— K"\ *• -O 1 — m os r -oo CO o CM ^_ VO 00 o CO VO vo ON 0 0 •<*• CM CM m C 0 u o Xi o fi m ft & o m vo • H «H u o i n

S,

m CM VO r -t— O r— m co i n m oo 0 0 i n •si-O 00 NO i n cd Xi U % O m CM ON 0 \ t C O V O V O T i n c M ^ C M h -ft » -ft -ft -ft O O O T T -ONVO o v o o in Os CM m o in os O O r - •>-CM i - vo vo c— m c-c~- CM o • t •* •« » » o m o o i -vo O t - U M / S N ' t O CM *a-r~vo o\ o \ * « « * » » O T - t ^ O K \ ( D t— 0 0 NO CM f - 0 0 CM ' t O r f ^ S f ft » A » » O CM K M O O ON O O N O N K N 00 m K M n v o o ft ft •» M ft O O CM VO O ON CM CM O N eo m v o vo i n CM co covo » « ft ft * ft o o CM m T - o ON rt-OD o i n r— i n ON ON ON CM ON CM "a" •** 00 00 CM "S" o o o CM ON m > - o o 00 m m o CM m ^ m r— * « •» » m CM o i -ON co vo o y- t — m CM CM t * - m vo T - «*• CM ON O r -CM VO ft ft m o ON i n oo ON r~invo •» m* » o o m co CM O CM CO VO T - T - m ON T- m t ^ - v o T - m ^ j - C M * •» •* * O O 00 o ON O T - T - O cvi o < * o O T -• k » o o t - ON CO T -* r r -ON T - ON v o m * •» ON o ON t»-CM r-CM K N T -ft -ft «* O t - r ON t — m v o O CM CM * I« M ft . ONO o ON t—CM • ^ " K N m C M •«a-t-ft •«a-t-ft o o o o CM O S * cd co > fi to 4 » P ,

S *

fi 0) - H bû 0 r- CM K N ' t l T i V O t " - 0 O O N O ' CM K V m v o o i n m o m O CM O 0 0 9* vo O ft T— CM K"\ i n vo m m i n i n o i n •» vo K N i n co vo CM ON 0 0 9k CM ON m » o 1 ts a > M • H 1 «0 A U O u <B f j -Ö h fi <D a cfl ( * ) 4 > ^ . • H a CD u o Xi CD 9 fi

(6)

Tabel 2. Oppervlakten m e t v e r s c h i l l e n d e akkerbouwgewassen in p r o c e n t e n van de oppervlakte akkerbouw

Tarwe Rogge G e r s t Haver Mengsels granen C o n s u m p t i e - a a r d . F a b r i e k s a a r d . Suikerbieten Overige P e u l v r u c h t e n Handelsgewas sen Overige Groninger veenkol. 27 5 61 1 28 -32 38 5 1 -i -100 D r e n t s e veenkol. 16 6 53 4 26 1 -35 t 46 10 1 -1 . 100 Gr. + D r . veenkol. 20 6 3 27 -34 8 1 -56 43 1 100 Zeeklei gebieden 26 1 16 6 -12 1 14 1 5 14 4 49 28 23 100 Zand-g r o n d e n 3 2 9 74 8 21 13 8 5 24 5 6 -- 2 2 100 In bovenstaande tabel zijn de v e r s c h i l l e n d e akkerbouwgewassen i n g e -deeld in d r i e g r o e p e n , n a m e l i j k :

1. g r a n e n

2. k n o l - , b o l - en w o r t e l g e w a a s e n

3. peulvruchten, h a n d e l s g e w a s s e n en o v e r i g e .

De tweede g r o e p i s in de Veenkoloniën relatief belangrijk; van de z e e kleigebieden en de zandgronden komen a l l e e n het nabij gelegen We s t e r w o l -de, de w e i d e - en b o u w s t r e e k v a n F r i e s l a n d , de B o m m e l e r w a a r d en G o e r e e Overflakkee tot een i e t s h o g e r p e r c e n t a g e , dat s c h o m m e l t t u s s e n 44 en 4 8 . Voorts dient te w o r d e n o p g e m e r k t dat i n deze landbouwgebieden h e t p e r c e n -tage akkerbouw l a g e r ligt dan in de Veenkoloniën» namelijk r e s p e c t i e v e l i j k 80, 22, 22 en 67%. In NieuwOldambt en NoordBeveland, w a a r het p e r c e n -tage akkerbouw 87 r e s p e c t i e v e l i j k 89 i s , b e s t a a t r e s p e c t i e v e l i j k 4 en 36% van deze akkerbouw uit k n o l - , b o l - en w o r t e l g e w a a s e n .

P e u l v r u c h t e n en h a n d e l s g e w a s s e n ontbreken in de Veenkoloniën bijna g e h e e l , evenals t r o u w e n s op de zandgronden.

Relatief belangrijke produkten zijn a a r d a p p e l e n en h a v e r , namelijk s a m e n 60 r e s p e c t i e v e l i j k 6 1 % van de oppervlakte. Aardappelen b e z e t t e n i n

(7)

- 5

de Veenkoloniën een r e l a t i e f r u i m 2 | m a a l zo groot a r e a a l als in de z e e k l e i -gebieden en op de zandgronden.

Het v e r s c h i l in bouwplan van de beide Veenkoloniën i s onderling niet g r o o t , het b e t r e f t de produkten t a r w e , g e r s t en s u i k e r b i e t e n . De e e r s t e i s van m e e r b e t e k e n i s in de Groninger veenkoloniën, de andere zijn in de D r e n t s e veenkoloniën b e l a n g r i j k e r . . Hierbij dient te worden o p g e m e r k t dat de verbouw van g e r s t in de D r e n t s e veenkoloniën p a s de l a a t s t e twee j a a r v a n enige b e t e k e n i s i s geworden.

G r a s l a n d komt o v e r a l in de Groninger veenkoloniën v o o r , doch v o o r n a melijk in de g e m e e n t e H o o g e z a n d / S a p p e m e e r ; h i e r bevindt zich 1170 h a g r a s -land, dit i s 23% van de oppervlakte cultuurgrond. In de overige g e m e e n t e n komt totaal 1232 ha g r a s l a n d v o o r , hetgeen gemiddeld 9% van de o p p e r v l a k -te cultuurgrond u i t m a a k t .

In de D r e n t s e veenkoloniën v a r i e e r t h e t p e r c e n t a g e g r a s l a n d van 12 (Emmen) tot 28 (Anlo).

Omtr#nt de m a t e , w a a r i n g r a s l a n d op de bedrijven v o o r k o m t , diene t a b e l 3.

Tabel 3. Aantal b e d r i j v e n m e t akkerbouw, g r a s l a n d en tuinbouw in de Veenkoloniën H o o g e z a n d / S a p p e m e e r Overige g e m e e n t e n Groninger veenkoloniën D r e n t s e veenkoloniën A a n t a l b e d r i j v e n m e t akkerbouw g e w a s s e n 313 693 1006 2012 g r a s 322 709 1031 1864 tuinbouw 143 79 222 216 totaal 449 829 1278 2197 In de Groninger veenkoloniën komt op het g r o o t s t e deel van de b e d r i j -ven m e t akkerbouw ook g r a s l a n d v o o r , v o o r a l wanneer in a a n m e r k i n g w o r d t genomen dat e e n groot a a n t a l kleine tuinbouwbedrijven geen g r a s l a n d heeft (zoals m e t n a m e de g l a s b e d r i j v e n in H o o g e z a n d / S a p p e m e e r en de kleine

boomkwekerijbedrijven i n Veendam e.a. ). Het aantal z u i v e r e g r a s l a n d b e d r i j , ven i s d e r h a l v e g e r i n g . De gemiddelde oppervlakte g r a s l a n d p e r bedrijf

i s niet hoog; inclusief de z u i v e r e g r a s l a n d b e d r i j v e n i s deze 3,6 h a in Hoo-g e z a n d / Sappemeer en 1,7 ha in de overiHoo-ge Hoo-g e m e e n t e n , totaal Hoo-gemiddeld 2,3 ha p e r bedrijf.

Ook in de D r e n t s e veenkoloniën komt op de m e e s t e b e d r i j v e n m e t a k k e r bouw tevens g r a s l a n d v o o r . De g r o o t s t e oppervlakte wordt in Anlo a a n g e

(8)

-troffen, namelijk 4,7 ha; het gemiddelde voor alle g e m e e n t e n i s 2,5 ha. Ook deze cijfers zijn inclusief de bedrijven m e t uitsluitend g r a s l a n d .

De v e e s t a p e l i s bovendien z e e r h e t e r o g e e n van s a m e n s t e l l i n g en voor een groot deel afgestemd op de behoeften binnen het bedrijf (o.a. g e m i d d e l d r u i m 1 p a a r d p e r bedrijf). Tengevolge van het bovenstaande i s het niet m o -gelijk de opbrengsten van het g r a s l a n d en de veeteelt volledig w e e r te geven, zodat ze in deze nota v e r d e r buiten beschouwing worden gelaten.

Tuinbouw komt i n de Groninger veenkoloniën uitsluitend voor in Hooge-z a n d / S a p p e m e e r (121 ha of 2,4%) en Veendam (96 ha of 2,5%); in de o v e r i g e gemeenten i s in totaal slechts 16 ha tuinbouw. In H o o g e z a n d / S a p p e m e e r b e staat de tuinbouw hoofdzakelijk uit groenteteelt, terwijl in Veendam de b o o m -teelt ( o n d e r s t a m m e n ) het belangrijkste i s . Tuinbouw onder glas komt a l l e e n voor in de gemeente Hoogezand/Sappemeer, namelijk 31 ha, w a a r v a n 20 h a • v e r w a r m d .

In de D r e n t s e veenkoloniën i s de tuinbouw geheel g e c o n c e n t r e e r d in E m m e n (337 ha of 2,2%); in de overige gemeenten totaal s l e c h t s 23 ha. G l a s tuinbouw komt ook p r a k t i s c h alleen voor in E m m e n , namelijk 20 ha, w a a r -van 12 ha v e r w a r m d . In Odoorn komt nog 1 ha o n v e r w a r m d glas voor. Ook de tuinbouw wordt in deze nota v e r d e r buiten beschouwing gelaten.

2. Tijdreeks

De ontwikkeling van de oppervlakten van de twee b e l a n g r i j k s t e g r o e p e n akkerbouwgewassen in de Groninger veenkoloniën w o r d t i n t a b e l 4 p e r p e r i -ode in p r o c e n t e n w e e r g e g e v e n (de t u s s e n haakjes g e p l a a t s t e c i j f e r s geven d e u i t e r s t e n w e e r ) .

Tabel 4. Oppervlakten g r a n e n en k n o l , b o l en w o r t e l g e w a s s e n in p r o c e n -t e n van de oppervlak-te bouwland in de Groninger veenkoloniën

- Knol-, b o l - en Granen _. , w o r t e l g e w a s s e n 1900-1929 1930-1939 1947-1954 1955-1962 47 61 50 60 (41-54) (52-69) (40-58) (58-62) 50 36 48 39 (44-56) (29-42) (41-58) (37-41)

(9)

7

-In de p e r i o d e 1900-1929 was e r s p r a k e van een g r o t e b e t e k e n i s van de k n o l - , b o l - en w o r t e l g e w a s s e n . In de d e r i g e r j a r e n lag het accent duidelijk op de g r a a n t e e l t ; dit i s ook sinds 1955 w e e r het geval, w a a r b i j de g e r i n g e spreiding van j a a r tot j a a r in deze l a a t s t e periode s t e r k opvalt.

In de p e r i o d e 1957-1962 zijn de p e r c e n t a g e s g r a n e n en k n o l - , b o l - en w o r t e l g e w a s s e n in de D r e n t s e veenkoloniën r e s p e c t i e v e l i j k 54 en 46.

De m a x i m a l e spreiding i s in de periode 1900-1962 voor g r a n e n 40-69% en voor k n o l , b o l en w o r t e l g e w a s s e n 2958% geweest; bij V ( s l o t o p m e r k i n -gen) wordt h i e r o p n a d e r ingegaan.

De figuren 1 en 2 geven de ontwikkeling van de oppervlakten van de v o o r n a a m s t e akkerbouwgewassen w e e r . Uit deze figuren blijkt dat de b e l a n g r i j k heid van de afzonderlijke g e w a s s e n in de loop d e r j a r e n aan s o m s g r o t e w i s selingen onderhevig i s geweest. Deze schommelingen in oppervlakte c o r r e s ponderen v o o r n a m e l i j k m e t wijzigingen in de (financiële) o p b r e n g s t v e r h o u d i n -gen.

a. G r a n e n

Dat de s c h o m m e l i n g e n in oppervlakte voornamelijk w o r d e n v e r o o r z a a k t door wijzigingen in de financiële opbrengstverhoudingen geldt in h e t b i j z o n -d e r voor het a r e a a l t a r w e in -de -d e r t i g e r j a r e n . Dit pro-dukt heeft van 1870 tot 1929 in de Groninger veenkoloniën nooit m e e r dan 1 à 2% van de o p p e r -vlakte bouwland ingenomen; in de d e r t i g e r j a r e n was dit gemiddeld 27%

(1540%). Ook na 1953 i s het produkt snel belangrijk geworden, hetgeen g e -p a a r d i s gegaan m e t een s c h e r -p e daling van het a r e a a l rogge.

Het aandeel van h a v e r in het bouwplan i s tamelijk constant gebleven m e t uitzondering van de D r e n t s e veenkoloniën inclusief Smilde en de Honds-rug na 1950 (fig. 2).

b . K n o l - , b o l - e n w o r t e l g e w a s s e n

Uit de figuren 1 en 2 blijkt dat de oppervlakte van deze g r o e p produkten voornamelijk door f a b r i e k s a a r d a p p e l e n wordt ingenomen. De g r o t e daling v a n de oppervlakte f a b r i e k s a a r d a p p e l e n in 1950 en 1951 loopt niet p a r a l l e l m e t een wijziging in financiële opbrengstverhoudingen, doch i s het gevolg van de inwerkingtreding van de Wet op de Aardappelmoeheid, die v o o r s c h r i j f t dat m a x i m a a l l / 3 van de oppervlakte bouwland m e t a a r d a p p e l e n mag worden b e -teeld.

Het a r e a a l s u i k e r b i e t e n i s in de Groninger veenkoloniën nooit l a g e r g e -w e e s t dan 6 à 7%. In de D r e n t s e veenkoloniën loopt dit p e r c e n t a g e in de j a r e n

(10)

~ 8

-1957-1962 uiteen van 8 tot 14 met een gemiddelde van 12%; daarom i s de relatieve oppervlakte van de knol-, bol- en wortelgewassen hier hoger dan in de Groninger veenkoloniën (in beide gebieden wordt namelijk het wettelijk toegestane maximum areaal aardappelen volledig benut).

Bij de behandeling van III en IV (prijzen en geldelijke ontvangsten) zullen deze veranderingen nader aan de orde komen.

(11)

II. FYSIEKE OPBRENGSTEN

*• Situatie 1957-1962

Sinds de nieuwe indeling van de landbouwgebieden (1957) zijn ook g e g e -vens bekend over de D r e n t s e veenkoloniën (dus exclusief Smilde en de Honds-rug).

Tabel 5. Gemiddelde fysieke o p b r e n g s t e n p e r netto b e t e e l b a r e ha; g e m i d -deld van 1957 tot en m e t 1962)

Groninger veenkol. D r e n t s e veenkol. Dr. v e e n k o l . i n % van Gr. veenkol. Tarwe ( z o m e r ) kg Rogge " Haver " F a b r i e k s a a r d a p p e l e n ton Suikerbieten " Gewogen g e m i d d e l d e :

1. n a a r opp. Gr on. veenkol. 2. n a a r opp. D r e n t s e veenkol. 3610 3340 3730 30,3 36,0 3290 3160 3470 29,2 37,0 91 95 93 96 103 94 95

De opbrengsten in de D r e n t s e veenkoloniën liggen in deze p e r i o d e g e -middeld ongeveer 5% l a g e r dan i n de Groninger veenkoloniën. De r e l a t i e f hoge o p b r e n g s t e n van z o m e r t a r w e i n de Groninger veenkoloniën en van s u i k e r b i e t e n in de D r e n t s e veenkoloniën zijn w a a r s c h i j n l i j k b e l a n g r i j k e f a c t o r e n b i j de v e r k l a r i n g van de in hoofdstuk I behandelde v e r s c h i l l e n i n b o u w -plan.

2. T i j d r e e k s

Evenals e l d e r s in den lande zijn de fysieke o p b r e n g s t e n van de P r o d u k t e n s t e r k afhankelijk van het w e e r , zodat deze van j a a r tot j a a r g r o t e v e r -s c h i l l e n t e zien zullen geven. VAN DER PAUW , die over een r e e k -s van

j a r e n o p b r e n g s t e n v a n proefvelden en p r a k t i j k o p b r e n g s t e n heeft o n d e r z o c h t , heeft h i e r i n een golfbeweging ontdekt m e t een duur van 4 à 5 j a a r . In d e z e nota w o r d t h i e r o p niet n a d e r ingegaan, d a a r een zodanige golfbeweging v o o r

* R i t m i s c h e o p b r e n g s t s c h o m m e l i n g e n en hun o o r z a a k , Landbouwkundig Tijdschrift, j a n u a r i 1961

(12)

10

-de trendmatige ontwikkeling ver-der geen betekenis heeft. Wel is met zijn constatering rekening gehouden, namelijk door bij de berekening van g e -middelden zoveel mogelijk een periode van 5 jaar (of het veelvoud 10) als eenheid te kiezen. In de figuren 3 en 4 wordt een overzicht gegeven van deze opbrengsten in de Groninger veenkoloniën en de Drentse veenkoloniën inclu-sief Smilde en Honds rug gedurende de jaren 1870 tot en met 1962, re s p e c - J tievelijk 1919 tot en met 1962.

De opbrengsten tot en met 1949 zijn weergegeven per kadastrale ha; die vanaf 1950 per netto beteeibare ha. Bij vergelijking van het opbrengstniveau tot en met 1949 met dat vanaf 1950 dient men dit laatste dus enigszins te

verlagen (of het eerste te verhogen). Bijzonder hoog zijn de opbrengsten in 1928 en 1929; in de Groninger veenkoloniën (figuur 3) duurde het voor haver tot 1938 aleer deze opbrengst werd overtroffen; voor rogge werd deze opbrengst in 1954 waarschijnlijk geëvenaard (gezien het verschil in ha), doch niet meer overtroffen, terwijl de opbrengst van fabrieksaardappelen tot en met 1962 niet meer zo hoog is geweest; 30 j a a r later waren dit voor de Groninger veenkoloniën dus nog zeer hoge opbrengsten. Voor de Drentse veenkoloniën (inclusief Smilde en Hondsrug) liggen de verhoudingen wat an-ders, maar voor fabrieksaardappelen geldt hetzelfde als in figuur 3.

Hoewel genoemde grafieken een goed beeld geven van de wisselingen i n ' opbrengst per j a a r , komt de ontwikkeling van het opbrengstniveau niet dui-delijk naar voren. Globaal is wel een opbrengststijging waar te nemen, doch deze komt e e r s t goed tot uitdrukking in de figuren 5 en 6, waar de opbreng-sten zijn omgerekend tot voortschrijdende gemiddelden. Tot en met 1939 zijn voortschrijdend gemiddelden berekend over 10 j a a r en vanaf 194? over 5 jaar wegens het geringe aantal waarnemingen; dit laatste is eveneens het geval ten aanzien van de tarwe tot en ta»t 1939. Tevens zijn de opbrengsten vóór 1950 (per kadastrale ha) omgerekend tot opbrengsten per netto beteei-bare ha, zodat de opbrengstlijnen over de gehele periode vergelijkbaar zijn.

Bij alle gewassen zien we een trendmatige opbrengststijging die zo nu en dan eens wordt onderbroken. Voor elk van de produkten, waarvoor een volledige reeks beschikbaar i s , is de gemiddelde opbrengst in de Groninger veenkoloniën in de eerste 60 jaar bijna verdubbeld. Het jaarlijks a c c r e s was ongeveer 1%.

(13)

i l

Tabel 6. A c c r e s fysieke o p b r e n g s t e n in de Groninger veenkoloniën; 1930-1939 in vergelijking m e t 1870-1879

Totaal % in 60 j a a r In % p e r j a a r

Rogge 67 0,85 Haver 92 1,10 Aardappelen 95 1,12

In de Groninger veenkoloniën i s gedurende de j a r e n 1874 tot en m e t 1905 de opbrengststijging van paardebonen z e e r ten a c h t e r gebleven bij die van a n d e r e g e w a s s e n (vergelijk h i e r m e d e figuur 1, w a a r blijkt dat het a r e a a l p a a r -debonen vanaf 1895 s t e r k i s gedaald tot p r a k t i s c h nihil in 1905).

De a l g e m e n e stijging van de fysieke o p b r e n g s t e n wordt o n d e r b r o k e n i n I 9 I 2 . Deze o n d e r b r e k i n g , die zelfs een lichte daling inhoudt, wordt v e r o o r -zaakt door de v r i j lage opbrengsten in de j a r e n 1916 tot en m e t 1919 (zie figuur 3); deze o p b r e n g s t e n beginnen namelijk in 1912 al m e e te t e l l e n in h e t

1 0 - j a a r l i j k s v o o r t s c h r i j d e n d gemiddelde.

De lage o p b r e n g s t e n i n 1916 tot en m e t 1919 zijn h e t gevolg van h e t t e -k o r t aan -k u n s t m e s t , hetgeen in h e t bijzonder de Veen-koloniën heeft getrof-fen, d a a r deze in hoge m a t e kunstmestbehoevend zijn.

Na 1915 i s het voor s c h r i j d e n d gemiddelde w e e r stijgende voor alle g e w a s s e n m e t uitzondering van de s u i k e r b i e t e n tot 1922. Deze opgaande b e w e ging in het opbrengstniveau z e t z ic h v o o r t in alle g e w a s s e n tot 1934, u i t g e -z o n d e r d in de rogge w a a r v a n de opgaande lijn r e e d s na 1925 i s v e r a n d e r d i n een lichte daling; dit l a a t s t e geldt niet v o o r de D r e n t s e veenkoloniën i n -clusief Smilde en Honds r u g .

Na de tweede wereldoorlog i s e r w e e r s p r a k e van een gemiddeld op-w a a r t s e beop-weging in het fysieke opbrengstniveau van beide landbouop-wgebie- landbouwgebie-den, nadat dit ook in deze oorlog v r i j s t e r k w a s teruggelopen.

De o p b r e n g s t van f a b r i e k s a a r d a p p e l e n daalde e c h t e r aanvankelijk nog door h e t o p t r e d e n van a a r d a p p e l m o e h e i d s v e r s c h i j n s e l e n , m a a r enkele j a r e n na het i n w e r k i n g t r e d e n van de Wet op de Aardappelmoeheid was het v o o r t -s c h r i j d e n d gemiddelde w e e r flink -stijgende.

De g r o o t s t e stijging vertoont de z o m e r t a r w e , gevolgd door r o g g e , w e l ke l a a t s t e e c h t e r thans m i n of m e e r constant lijkt te blijven; dit in t e g e n s t e l ling tot bijvoorbeeld h a v e r die, na een aanvankelijke daling tot 1957, de l a a t -ste j a r e n w e e r een stijging v e r t o o n t .

(14)

12

-min o£ m e e r constant en toont in de D r e n t s e veenkoloniën inclusief Smilde en Honds rug een lichte neiging tot stijgen.

Indien e c h t e r de j a r e n 1935-1960 als één p e r i o d e w o r d e n beschouwd, blijken de fysieke o p b r e n g s t e n gemiddeld geen stijging te v e r t o n e n .

Tabel 7. Ace r e s fysieke opbrengsten in de Groninger veenkoloniën; I960 in vergelijking m e t 1950-Î939 Totaal % in 25 j a a r Tarwe +18 Rogge + 6 Haver - 4 Aardappelen + 3 Suikerbieten - 4

Alleen de o p b r e n g s t van t a r w e i s in deze j a r e n e n i g s z i n s g e s t e g e n ; h e t feit dat dit produkt in de Groninger veenkoloniën p a s in de d e r t i g e r j a r e n v a n b e t e k e n i s i s g e w o r d e n , z a l h i e r a a n wel n i e t v r e e m d zijn.

Voor de overige veenkoloniale akkerbouwgewassen kan w o r d e n g e s t e l d dat in deze p e r i o d e van 25 j a a r de fysieke o p b r e n g s t gemiddeld geen e n k e l e

stijging heeft ondergaan.

3. Vergelijking met e l d e r s

In o n d e r s t a a n d e t a b e l w o r d e n de fysieke o p b r e n g s t e n v a n de G r o n i n g e r veenkoloniën v e r g e l e k e n m e t die van geheel Nederland over de p e r i o d e 1957 tot 1962 (dus aansluitend op t a b e l 5).

Tabel 8. Gemiddelde fysieke opbrengsten p e r netto b e t e e l b a r e ha; g e m i d -delde van 1957 tot en m e t 1962

Groninger _ . . XT , . , Gr. veenkol. in % < , . „ Geh«el Nederland , , », , , v e e n k o l o n i ë n v r e**c c* » w u c n a u u v a n g e h e ej N e d e x L 3760 96 2880 116 3300 113 42,8 84 Aardappelen zijn i n bovenstaande t a b e l niet opgenomen, d a a r de i n de

Veenkoloniën en het d i r e c t nabijgelegen zandgebied geteelde f a b r i e k s a a r d a p -pelen v e r d e r vrijwel niet v o o r k o m e n .

Tarwe ( z o m e r ) kg Rogge " Haver " Suikerbieten ton 3610 3340 3730 36,0

(15)

- 13

In figuur 7 i s het verloop van de fysieke opbrengsten in de Veenkoloniën en de ontwikkeling van het landelijk opbrengstniveau weergegeven.

Het doel van deze weergave i s de trendmatige ontwikkeling van het fy-sieke opbrengstniveau der Veenkoloniën te relateren aan de trendmatige ontwikkeling van het landelijke fysieke opbrengstniveau. De mogelijke o o r -zaken van een absoluut verschil in de te vergelijken niveaus per produkt waarbij ook verschillen in kwaliteit en prijs een rol kunnen spelen k o -men hier dus niet aan de orde.

In deze grafieken zijn zoveel mogelijk gelijke of vergelijkbare Produkten opgenomen. Ter vergelijking met fabrieksaardappelen i s echter het p r o -dukt consumptie-aardappelen opgenomen, daar eerstgenoemde buiten de Veenkoloniën weinig worden geteeld.

Uit figuur 7 blijkt dat de trendmatige ontwikkeling van het fysieke op-brengstniveau in de Groninger en Drentse veenkoloniën (inclusief Smilde

en Hondsrug) in de periode 1932/1933 tot en rnet 1952 een ander verloof» heeft gehad dan de ontwikkeling op landelijk niveau. Deze laatste heeft z i c h , in de vorm van een stijging, ook in genoemde periode voortgezet, doch de trendmatige stijging in de Veenkoloniën i s in deze periode tot stilstand g e -komen en voor een enkel gewas zelfs overgegaan in een daling.

Dit verschil in trendmatige ontwikkeling van het fysieke opbrengstni-veau komt in navelgende;figuur a duidelijk naar voren in de v o r m van een

daling van het relatieve fysieke opbrengstniveau der Groninger veenkoloniën. In 1954 blijkt het relatieve fysieke opbrengstniveau der Groninger v e e n -koloniën sijn dieptepunt te hebben bereikt.

De reeds vanouds belangrijkste g e was s e e der Groninger veenkoloniën namelijk aardappelen, rogge en haver bewogen zich, op een enkele uitzon-dering na, in de periode van 1911/1912 tot en met 1934/1935 tussen de 145 en 165% van het landelijk gemiddelde. In en vlak na de tweede wereldoor« log i s dit teruggelopen tot 100 en 115%. Van suikerbieten i s de relatieve opbrengst gedaald van gemiddeld 98 tot 85% en voor zomertarwe van 114 tot 90%.

(16)

- 14

f i g u u r a Verhouding van de fysieke opbrengsten per ha in de Groninger veenkoloniën en in geheel Nederland Nederland =100

10_jaarlijks voortschrijdende gemiddelden 1 9 0 5 / 0 6 - 1 9 3 4 / 3 5 ( t a r w e 5_jaarlijks) 5_jaarlijks voortschrijdende gemiddelden 1949 _ 1 9 6 0

fysieke o p b r e n g s t e n G r o n i n g e r veenk. Nederland 2 0 0 x100 1 8 0 1 6 0 1 4 0 1 2 0 Ned=100 8 0 6 0 -^aardappelen rogge „J.-'a. _ haver

-Js>s

'f

^ b i e t e n _V"»' N~ N.J y * * ~ x . tarwe \ •4 ' V \ 1910/11 1920/21 1930/31 1950 1960

Uit een en ander kan de conclusie worden getrokken dat de Veenkoloniën in de (trendmatige) ontwikkeling van het fysieke opbrengstniveau in de laatste 30 jaar belangrijk zijn achtergebleven bij de landelijke ontwikkeling (al ia dit opbrengstniveau in absolute zin nog redelijk).

Dit is overigens geen nieuw geluid, want reeds in 1932 schreef KEUNING over 'verzadigd gebied' en 'verminderende meeropbrengsten' van de Gronin-ger veenkoloniën, waarbij hij min of meer liet doorschemeren dat de fysieke opbrengsten hun maximum zouden hebben bereikt ('men zou zelfs van over-verzadigd kunnen spreken' ). De opbrengstniveaus van de Groninger veenko-loniën en Nederland lagen toen echter nog tamelijk ver uiteen, hetgeen thans niet langer het geval i s .

Na 1956 is er sprake van een geringe stijging van de relatieve fysieke opbrengsten.

Daar de gemiddelde opbrengsten van geheel Nederland zijn samengesteld uit de opbrengsten van een aantal groepen landbouwgebieden met eigen

(17)

grond 15 grond

-soort en bedrijfstype, zal het verhelderend kunnen zijn de opbrengsten van de Veenkoloniën te vergelijken met die van afzonderlijke groepen van land-bouwgebieden en grondsoorten. Daartoe wordt in figuur 8 de fysieke op-brengst van de Groninger veenkoloniën en de Drentse veenkoloniën inclusief Smilde en Hondsrug vergeleken met die van de twee belangrijkste g r o e -pen van landbouwgebieden waar veel akkerbouwgewassen worden geteeld, namelijk de zeekleigebieden en de zandgronden. Ook hier worden zoveel

mogelijk gelijke produkten vergeleken, met uitzondering van fabrieksaard-appelen (evenals in figuur 7) en zomertarwe; voor dit laatste produkt, dat op zandgronden praktisch niet wordt verbouwd en op de zeekleigronden van ondergeschikte betekenis i s , is alleen een vergelijking gemaakt met winter-tarwe in de zeekleigebieden.

In tabel 9 zijn de relatieve fysieke opbrengsten der Groninger veenkolo-niën ten opzichte van de zeekleigebieden en zandgronden weergegeven zoals in figuur a ten opzichte van geheel Nederland.

Tabel 9. Verhouding van de fysieke opbrengsten in de Groninger veenkolo-niën ten opzichte van die in de zeekleigebieden (a) en de zandgron-den (b) Tarwe Rogge Haver Aardappelen Suikerbieten a b a b a b a b a b 1924/25 -132 166 117 209 148 176 92 113 1934/35 89 -126 136 111 188 131 168 91 114 1950 75 -106 119 98 148 110 121 83 108 1955 80 -105 113 88 122 93 107 84 99 I960 77 -107 117 90 126 100 120 77 98

Uit een en ander blijkt dat vooral in de jaren 1934/1935 tot 1955 een

groot verschil in trendmatige ontwikkeling van het fysieke opbrengstniveau is opgetreden, tussen de Veenkoloniën en andere gebieden. Hoewel ook de op-brengsten der zeekleigebieden een niet geringe stijging hebben ondergaan, is de opbrengststijging van de zandgronden wel zeer opvallend. Deze gronden

(18)

- 16

hebben dus kennelijk het b e l a n g r i j k s t e aandeel gehad in de stijging van h e t fysieke opbrengstniveau van g e h e e l Nederland. In 1924/1925 (dat wil z e g g e n gemiddeld 1920-1929) w a r e n de opbrengsten van rogge en a a r d a p p e l e n in de Groninger veenkoloniën 66% r e s p e c t i e v e l i j k 76% en van h a v e r 109% h o g e r dan die van de zandgronden. De o p b r e n g s t v e r s c h i l l e n zijn gedaald tot 1955 a l w a a r deze p e r c e n t a g e s r e s p e c t i e v e l i j k 13, 7 en 22 b e d r o e g e n ; d a a r n a i s een l i c h t e stijging w a a r te n e m e n tot r e s p e c t i e v e l i j k 17, 20 en 26% in I960.

De o p b r e n g s t van s u i k e r b i e t e n i s sinds 1955 zelfs onder die van de zand-gronden k o m e n te liggen.

(19)

- 17 i n . PRIJZEN

Onder het prijsverloop van de landbouwprodukten worden in het hierna-volgende verstaan:

1. De eventueel mede door overheidsingrijpen tot stand gekomen prijzen van de in het binnenland voortgebrachte landbouwprodukten

(1. prijzen binnenland)

2. De prijzen van landbouwprodukten op de wereldmarkt (2. prijzen wereldmarkt)

Allereerst zal het onder i genoemde worden behandeld, waarbij onder binnenland in dit verband dus 'Veenkoloniën' dient te worden verstaan.

1. Prijzen binnenland

Deze prijzen zijn gemiddelden wat betreft r a s , kwaliteit, aanvoer datum en eventueel andere hoedanigheden van het produkt, tenzij hieronder anders vermeld; het zijn prijzen zoals deze (gemiddeld) in feite tot stand zijn geko-men bij verkoop van landbouwer aan handelaar, fabriek, eventueel overheid enz. De prijzen zijn grafisch uitgezet in figuur 9 en wel in guldens per 100 kg voor granen, in guldens per 400 voor aardappelen en bieten; dit is onge-veer in omgekeerde verhouding van hun drogestofgehalten. De prijzen van stro zijn uitgedrukt in guldens per 100 kg. Ten aanzien van de prijzen der afzonderlijke (groepen van) produkten moet het volgende worden opgemerkt. a. G r a n e n

De prijzen zijn tot en met 1949 afkomstig van noteringen op de Groninger graanbeurs en vanaf 1950 zijn het prijzen die de landbouwers in de Veenkolo-niën hebben verkregen volgens de L.E.I.-cijfers.

De in figuur 9 opgenomen prijslijnen van rogge en haver geven vanaf 1954 respectievelijk 1956 prijzen weer van deze produkten, inclusief de door de overheid verleende toeslagen per ha. Deze laatste zijn omgerekend tot toeslagen per 100 kg produkt en bij de reeds verkregen prijzen opgeteld; bij deze berekening is gebruik gemaakt van de fysieke opbrengsten der Gronin-ger veenkoloniën.

In de figuur is als inzet ingetekend het prijsverloop van rogge en haver van 1953 tot en met 1961, waarbij behalve de genoemde prijzen (inclusief de verleende toeslagen per ha), ter vergelijking tevens de prijzen exclusief deze toeslagen zijn opgenomen.

(20)

18 -b . G r a a n s t r o

Dit produkt wordt in de Veenkoloniën uitsluitend verkocht aan de aldaar gevestigde strokartonfabrieken.

In deze fabrieken kunnen we globaal drie soorten onderscheiden, te weten:

1. particuliere fabrieken, die stro op de vrije markt kopen;

2. coöperatieve fabrieken, die uitsluitend stro verwerken dat afkomstig is van hun leden;

3. coöperatieve fabrieken, die zowel het stro van de leden verwerken als stro dat op de vrije markt is aangekocht.

De landbouwers in de Veenkoloniën leveren aan alle genoemde 'soorten' fabrieken en het is niet goed mogelijk te bepalen hoe de verhoudingen liggen, daar vele van deze fabrieken ook stro verwerken dat afkomstig is van de kleigronden.

Als gemiddelde is daarom uitgegaan van een aantal fabrieken, liggende in de Veenkoloniën en behorende tot categorie 2 van deze indeling; de p r i j -zen vóór 1900 zijn echter van particuliere strokartonfabrieken afkomstig. c. F a b r i e k s a a r d a p p e l e n

De prijzen zijn gewogen gemiddelden van de prijzen van alle coöpera-tieve en particuliere aardappelmeelfabrieken; het zijn uitbetalingsprijzen op basis van 400 g r a m onderwatergewicht tot en met 1953 en op basis van 330 g r a m daarna. Dit produkt wordt namelijk onder normale omstandighe-den (dat wil zeggen bij afwezigheid van een ernstig tekort aan consumptie-aardappelen) geheel vermalen tot aardappelmeel in twee groepen fabrieken, te weten particuliere en coöperatieve.

d. S u i k e r b i e t e n

Deze prijzen zijn over de jaren 1914/1915 tot en met 1960/i96i afkom-stig van een coöperatieve beetwortelsuikerfabriek in Groningen en van 1897/1998 tot en met 1913/1914 van een speculatieve fabriek met een p a r -ticipatiecontract; dit laatste houdt in dat een deel van de winst aan de aan-deelhouders/bietenleveranciers wordt uitgekeerd. Het zijn prijzen, uitbe-taald bij gemiddeld suikergehalte van de bieten.

Uit figuur 9 blijkt dat de prijzen van alle produkten dalen in de j a r e n 1881 tot en met 1895, welke periode bekend staat als een zeer slechte tijd

(21)

19

-voor de landbouw, de zogenaamde tachtiger/negentiger jaren. Daarna treedt langzaam enig herstel op en de opgaande beweging van het prijspeil der land-bouwprodukten zet zich voort tot ongeveer 1927, met een hoge uitschieter tij-dens de eerste wereldoorlog.

Na 1927 geven de prijzen van alle in de grafiek vermelde akkerbouwpro-dukten een forse daling te zien tot en met 1930; de daling van deze prijzen ging dus vooraf aan de algehele depressie der dertiger jaren.

In de depressie i s het in III. 2 nog te behandelen wereldmarkt-prijspeil verder gedaald dan in de tachtiger/negentiger jaren der vorige eeuw. De overheidsmaatregelen zijn dan ook ingrijpender geweest.

In de tachtiger/negentiger jaren was de overheid namelijk wel begonnen met het, op bescheiden schaal, verlenen van financiële steun in de vorm van stimulering van onderwijs, onderzoek en voorlichting, doch heeft de p r i j s -vorming onaangetast gelaten.

In 1930 echter is door de overheid de prijsvorming van de belangrijkste landbouwprodukten in het binnenland losgemaakt van het wereldmaickt-prijs-peil. Tijdelijk was dit ook reeds het geval in de eerste wereldoorlog toen maximum prijsregelingen van kracht waren.

Kort voor, tijdens en na de tweede wereldoorlog is het door de overheid beheerste prijspeil van landbouwprodukten vrij snel omhoog gegaan tot en met 1949. In de periode 1950/1952 zien we een forse stijging van de prijzen van rogge, haver en fabrieksaardappelen, die wordt veroorzaakt door de z o -genaamde 'Korean hausse'; sinds 1949 werden de prijzen van deze produkten niet langer door de overheid beïnvloed, zodat deze als gevolg van e e r d e r g e -noemde hausse tot grote hoogte konden stijgen. Daar de prijzen van tarwe en suikerbieten wel door de overheid werden vastgesteld, bleef de prijsstijging ten achter bij de stijging van de prijzen der andere akkerbouwprodukten. In deze jaren ligt de prijs van tarwe dan ook op een belangrijk lager niveau dan die van rogge en haver.

De afwezigheid van overheidsinvloed op de prijsvorming van rogge, h a -ver en fabrieksaardappelen heeft echter niet lang geduurd. Toen de prijzen van deze produkten, die in 1952 al enigszins waren teruggelopen, in 1953 een sterke daling vertoonden greep de overheid opnieuw in teneinde de prijs op een redelijk niveau te handhaven.

In I953 en volgende jaren werden minimum inportprijzen vastgesteld voor de voedergranen {geëffectueerd door middel van monopolieheffingen), die later zijn aangevuld met toeslagen per ha voor de zogenaamde 'lichte' gronden, waartoe ook de Veenkoloniën worden gerekend. Sinds 1956 wordt van overheidswege ook een richtprijs voor fabrieksaardappelen vastgesteld.

(22)

- 20

De prijzen van rogge en haver inclusief de verleende toeslagen verto« nen vooral in de jaren 1959 tot en met 1961 grotere schommelingen dan de ter vergelijking in de inzet van figuur 9 opgenomen prijzen exclusief deze toeslagen. Dit wordt veroorzaakt door omrekening van de overheidstoesla-gen per ha in toeslaoverheidstoesla-gen per 100 kg produkt. In 1959 waren de fysieke

op-brengsten laag en aangezien mede tengevolge hiervan de.overheidstoeslagen per ha vrij hoog waren is het duidelijk dat de berekende toeslagen per 100 kg produkt ook hoog moesten worden; in sterke mate geldt hetzelfde voor rogge in 1961. In I960 was de situatie juist andersom, de fysieke opbrengsten wa-ren hoger en de overheidstoelagen per ha lager, zodat de berekende toesla-gen per 100 kg produkt dus lager werden dan in 1959 en 1961.

Opmerkelijk is in deze prijzenreeks de relatief geringe daling van de fabrieksaardappelen tijdens de depressie der tachtiger/negentiger jaren. De prijzen van granen stonden namelijk onder druk van de vergrote produk-tie in de Verenigde Staten van Amerika, terwijl de prijsvorming voor aard-appelmeel niet op wereldmarktniveau plaatsvond.

Het is wellicht nuttig om het prijsverloop van het voor de Veenkoloniën verreweg belangrijkste akkerbouwprodukt, namelijk de fabrieksaardappelen, aan een nadere beschouwing te onderwerpen. Vóór 1898 waren er nog geen coöperatieve aardappelmeelf ab rieken aanwezig, zodat alle daarvoor in aan-merking komende aardappelen werden vermalen in particuliere fabrieken. In 1898 kwamen de eerste twee coöperatieve fabrieken in produktxe.

Tabel 10 geeft van de twee groepen aardappelmeelfabrieken, namelijk coöperatieve en particuliere onder andere de uitbetalingen weer. Daarbij zijn de prijzen uitgedrukt in guldens per 400 kg, evenals in figuur 9 het g e -val was. De gegevens na 1929 zijn niet opgenomen. Het in vele opzichten merkwaardige jaar 1929 heeft namelijk ook hier een bijzondere betekenis. Vanaf dat j a a r zijn de uitbetalingen der particuliere fabrieken praktisch g e -lijk geworden aan de fabrieken op coöperatieve grondslag, waarbij dient te worden opgemerkt dat in de uitbetalingen sinds 1929 de (eventuele) overheids-bijdragen zijn inbegrepen.

De relatieve betekenis van deze verschillen komt goed tot zijn recht in de derde regel van de tabel, waar de uitbetalingen der coöperatieve fabrie-ken zijn uitgedrukt in procenten van die der particuliere fabriefabrie-ken. Dat deze verschillen de oprichting van aardappelmeelfabrieken op coöperatieve grond-slag sterk hebben gestimuleerd, blijkt uit de laatste regel waar het aandeel van deze fabrieken in de totale verwerking van fabrieksaardappelen wordt aangegeven.

(23)

21

Tabel 10. Uitbetalingen en omvang van de leveringen aan coöperatieve (a) en particuliere (b) aardappelmeelfabrieken Uitbetalingen in gld/400 kg a in % van b Leveringen < a in % van a ian + b a b 1900/04 5,15 4,97 104 30 1905/09 I9IO/14 5,78 5,18 112 43 7,51 6,31 119 55 1915/19 16,44 13,92 118 71 1920/24 9,23 7,53 123 86 1925/28 9,15 7,99 115 82

De uitbetalingen der coöperatieve fabrieken liggen in de jaren 1900 tot en met 1904 slechts weinig boven die van de particuliere fabrieken. Daarna worden de verschillen ten gunste van de coöperatieve fabrieken steeds g r o -t e r -to-t en me-t 1920-1924, doch worden daar na weer geringer. Van 1905 -to-t en met 1928 ligt dit percentage op gemiddeld 117.

Bij beoordeling van deze verschillen dient men e r zich wel van bewust te zijn dat in de gegevens van tabel 10 niet alle verschillen zijn verdisconteerd, doch dat deze alleen betrekking hebben op de uitbetalingsprijs der aardappelen Om namelijk een reëel beeld van de uitbetalingsprijs der coöperatieve fabrieken te verkrijgen, moeten ook befabriekend zijn de aldaar heersende afschrijving s

-en reserveringsgewoont-en, mate van deelneming der aandeelhouders, mate van risico, waardevermeerderingseffecten en andere hoedanigheden; voor b e paalde doeleinden zouden de uitbetalingen der coöperatieve fabrieken h i e r -mede moeten worden gecorrigeerd, opdat ze vergelijkbaar kunnen zijn met die der particuliere fabrieken. Uiteraard geldt dit evenzeer voor de periode na 1929.

Het aandeel van de coöperatieve fabrieken in de totale verwerking is in de periode 1897 tot en met 1917 toegenomen van 0 tot 80%; omstreeks 1920 was dit percentage zelfs 90, terwijl het daarna tussen de 80 en 90 lag. De cijfers over de periode na 1930 zijn niet in de tabel opgenomen omdat de v e r -anderingen zo klein zijn. Ook na 1945 i s dit aandeel zeer constant» namelijk 82 à 84% en er zijn geen tekenen die erop wijzen dat in deze verhouding voor-lopig verandering zal komen.

2. Prijzen wereldmarkt

Als prijzen van de Produkten op de wereldmarkt zijn aangehouden de gemiddelde prijzen van de in Nederland geïmporteerde landbouwprodukten.

(24)

22

-In figuur 10 zijn deze prijzen weergegeven, waarbij ter vergelijking ook zijn opgenomen de prijzen van de binnenlandse produkten, in dit geval dus van de veenkoloniale akkerbouwprodukten; deze laatste prijzen zijn

dezelf-de als die in figuur 9 zijn weergegeven (inclusief dezelf-de omgerekendezelf-de overheids-toeslagen per ha).

Als periode is voor beide soorten prijzen een oogstjaar genomen, zodat vergelijking goed mogelijk i s .

Voor suikerbieten is geen importprijs bekend; derhalve worden in fi-guur 10 vergeleken de binnenlandse prijs van 1000 kg bieten en de import-prijs van 100 kg witsuiker. Vanaf 1949 is de garantieimport-prijs voor suiker ingetekend, die uiteraard volledig vergelijkbaar is met de prijs van de g e ï m -porteerde witsuiker.

Voor fabrieksaardappelen of aardappelmeel zijn geen vergelijkbare i m -portprijzen bekend, zodat voor dit produkt geen figuur is samengesteld.

In genoemde figuur zijn ook prijzen opgenomen over een aantal jaren, waarin de overheid nog geen invloed uitoefende op de prijsvorming der bin-nenlandse agrarische produkten, namelijk de jaren 1920 tot en met 1929.

Gedurende deze periode hebben we dus te maken met een min of meer 'na* tuurlijke' verhouding tussen beide soorten prijzen. De prijzen van de inge-voerde tarwe blijken gemiddeld iets hoger te liggen dan die van het inlandse produkt, waarschijnlijk tengevolge van een verschil in kwaliteit. Bij de v o e -dergranen zijn deze twee praktisch gelijk.

In de depressie der dertiger jaren was de bescherming van de graanteelt tamelijk groot, evenals die voor de suikerbietenteelt. De prijs van 1000 kg bieten was toen tweemaal zo hoog als die van 100 kg geïmporteerde witsui-ker, terwijl in de twintiger j a r e n de prijs van 1000 kg bieten lager was dan die van 100 kg ingevoerde witsuiker.

Na de tweede wereldoorlog is de situatie juist andersom. In 1947 en 1948 liggen de prijzen van alle geïmporteerde granen flink boven die van de in het binnenland* voortgebrachte granen. Vanaf 1948 waren de binnenlandse voedergranen niet langer leveringsplichtig (aan de overheid, tegen vastgestelde p r i j -zen), terwijl dit voor de tarwe wel het geval bleef, zodat de prijzen van de

binnenlandse voedergranen de opwaartse beweging van de wereldmarktprijzen (tengevolge van de 'Korea hausse') konden volgen, in tegenstelling tot de p r i j s van tarwe.

Na de scherpe, daling der wereldmarktprijzen omstreeks 1952-1953 zien we in de prijsvorming van de hier behandelde landbouwprodukten geleidelijk weer hetzelfde beeld verschijnen als in de dertiger jaren, zij het in mindere

(25)

- 23

De verhouding van de prijzen van binnenlandse produkten tot de prijs van ingevoerde produkten, hetgeen de mate van bescherming aangeeft, was in de jaren 1931 tot en met 1933 voor tarwe gemiddeld 204 en voor rogge en haver in de periode 1933 tot en met 1939 gemiddeld 206 respectievelijk 161.

In de jaren: 1957 tot en met 1961 zijn deze prijsverhoudingen voor tarwe, rogge en haver respectievelijk 124, 135 en 142, zodat de bescherming in r e -latieve zin niet zo hoog is als in de dertiger jaren het geval was.

Het vrij belangrijke verschil tussen haver en rogge in de jaren 1933 tot en met 1939 wordt veroorzaakt door een verschil in waardering van deze pro-dukten in het binnenland en op de wereldmarkt. Zo was de prijsverhouding haver/rogge in het binnenland gedurende deze periode gemiddeld 85 en de verhouding van de prijzen der geïmporteerde produkten was in die jaren 107.

Vanzelf zal zich de vraag opdringen hoe het verloop van de prijzen is in verhouding tot het algemene prijsniveau en tot kostenfactoren zoals b i j voorbeeld lonen. Daarop zal elders worden ingegaan. Hier zij reeds v e r -meid dat wanneer de verhouding van prijzen (van de veenkoloniale akker-bouwprodukten) tot lonen in de periode 1920-1939 op 1 stellen:

. de verhouding tot circa 1952 ongeveer 1 bleef . zich daarna snel wijzigde tot bijna 0,5 in 1962

. daarentegen omstreeks 1900 deze verhouding 2 was en vóór 1880 zelfs 5.

Vóór 1920 heeft zich dus evenals na 1952 een voortdurend proces

(26)

- 24

IV. GELDELIJKE ONTVANGSTEN

De geldelijke ontvangsten zijn verkregen door vermenigvuldiging van fysieke opbrengsten met de verkregen prijzen en bijtelling van eventueel door de overheid verleende toeslagen per ha (rogge en haver vanaf 1954 respectievelijk 1956). De langjarige reeks van het Drentse gebied omvat tevens de Hondsrug zodat dit gebied als Veenkoloniën niet zo representatief is als de Groninger veenkoloniën.

De fysieke opbrengsten liggen in de Drentse veenkoloniën over de jaren 1957 tot en met 1962 (de enige periode waarover gegevens bekend zijn) onge-veer 5% lager dan in de Groninger veenkoloniën (tabel 3). Daar de prijzen voor beide gebieden gelijk zijn, zijn de verschillen in geldelijke ontvangsten dus geheel terug te brengen tot verschillen in fysieke opbrengsten, die reeds zijn besproken.

Om deze redenen hebben de gegevens over de geldelijke ontvangsten, voor zover deze worden weergegeven in tijdreeksen, uitsluitend betrekking op de Groninger veenkoloniën. Achtereenvolgens worden behandeld:

1. Geldelijke ontvangsten per netto beteelbare ha

2. Totale (bruto) geldelijke ontvangsten van alle akkerbouwgewassen in de Groninger veenkoloniën

3. Vergelijking met elders.

1. G e l d e l i j k e o n t v a n g s t e n p e r n e t t o b e t e e l b a r e h a

Deze ontvangsten zijn berekend uit de reeds in II en III behandelde gege-vens, zodat voor nadere precisering van de basisgegevens hiernaar mag worden verwezen.

In de geldelijke ontvangsten van de granen is tevens begrepen het voor de Veenkoloniën zeer belangrijke bijprodukt stro; bij de paardebonen is dit niet het geval, daar gegevens over fysieke opbrengsten en prijzen hiervan ontbreken.

Het graanstro dient als grondstof voor de in de Veenkoloniën gevestigde strokartonfabrieken, hetgeen een hogere prijs met zich meebrengt dan v e r -kregen zou worden indien dit produkt voor andere doeleinden wordt aange-wend, zoals in overig Nederland het geval i s . Ih de Veenkoloniën is het aan-deel van stro in de totale geldelijke opbrengst van granen daarom hoger dan elders in den lande; dit aandeel bedroeg in de periode 1955 tot en met 1961 voor haver 28%, voor tarwe 29% en voor rogge 37%.

(27)

* 25 »

De geldelijke ontvangsten van jaar tot jaar zijn hier niet in graüekvorm opgenomen. Ze vertonen grote verschillen van jaar tot jaar, die echter af-komstig mijn van de ver «chilien in fysieke opbrengsten en prijzen (figuur 3 en 9) en als zodanig geen nieuwe gezichtspunten opleveren.

Eventuele veranderingen in de onderlinge verhoudingen van geldelijke ontvangsten per ha sijn weergegeven in onderstaande figuur b, waar dese ontvangsten aijn omgerekend tot verhoudingscijfers en waarbij haver als basis is gekozen. D& laatste is geschied omdat haver in het bouwplan steeds een belangrijk aandeel heeft gehad en dit aandeel het minst aan veranderin-gen onderhevig i s geweest (sie L 2* Bouwplan, tijdreeks).

Dese verhouding « cijfer« sajn samengesteld ait het vijfjarig voortschrij-dend gemiddelde van de totale geldelijke ontvangeten per ha. Wegwas het ont-breken van voldoende gegeven« i e inde periode 1870-1860 een driejarig ge>~ middelde aangehouden, waardoor de schommelingen ia dese jaren wat g r o -ter lijk«*. Mit opeet i» voorts een periode van vijf jaar aangehouden, da** een tienjarig gemiddelde een te grote overlapping geeft hij perioden met wisselend prijspeil (in tegenstelling tot bijvoorbeeld een tienjarig gemiddel-de van gemiddel-de fysieke opbrengsten).

Het vijfjarig gemiddelde heeft het bezwaar dat het Laatst bekend« post in de grafiek het jaar 1959 sou sijn (fabrieksaardappelen 1958L Om wat meer recente ontwikkelingen te kamen weergeven sSJn voa? de Jaren 1959 tot 19é*V I960 en 1960-1961 tevens het vierjarig, driejarig respectievelijk tweejarig gemiddelde van de geldelijke esnVangsten in de grafiek

Verhouding von de geldelijke ontvangsten per ha in de Groninger veenkoloniën (hover»100) 5_jarig voortschrijdende gemiddelden figuur b

geldelijke ontvongsten y Pt r^t X100

gld. per ho haver

In dese figuur blijkt de verhoaÉfasg tussen rogge en haver

verandering te hebben ondergaan. Vanaf het dieptepunt van de landbouwcrisis der tachtiger/negentiger jaren, namelijk 1892*1893, zijn de

(28)

26

geldelijke ontvangsten van de rogge relatief (dat wil zeggen ten opzichte van haver) steeds gestegen tot 1919, waarbij deze boven die van de haver kwamen te liggen; daarna is deze verhouding enkele jaren gelijk gebleven om vervol-gens weer te dalen tot onder die van haver in de dertiger jaren. Na de oor-log liggen de geldelijke ontvangsten van rogge aanvankelijk onder die van de haver, daarna er iets boven om tenslotte weer beneden die van de haver te eindigen.

Uit deze figuren is ook te zien hoe de relatieve geldelijke ontvangsten voor suikerbieten vooral sinds 1923 aan grote schommelingen onderhevig zijn geweest.

Een opmerkelijke verandering heeft de financiële opbrengstlijn van de tarwe ondergaan. In de dertiger jaren geeft de tarweteelt gemiddeld een gel-delijke opbrengst die ver boven die van haver en rogge uitkomt. Tegen het einde van die periode zijn deze grote verschillen echter weer verdwenen. Na de oorlog ligt het niveau van de tarwe aanvankelijk onder dat van rogge en haver, zodat de aantrekkelijkheid van dit gewas niet groot i s . Na 1953 wordt dit echter anders en blijkt de vijfjarig gemiddelde financiële opbrengst van de tarweteelt permanent hoger te liggen dan die van rogge en haver; het t a r wear e aal heeft in dezelfde periode een flinke uitbreiding ondergaan ten k o s -te van de rogge-teelt (figuur 1), die na 1958 s-teeds minder perspectief blijkt te bieden.

De geldelijke ontvangsten van fabrieksaardappelen stijgen na 1956 relaè-tief (ten opzichte van haver) vrij sterk, hetgeen voornamelijk het gevolg is van hogere fysieke opbrengsten (figuur 5) en, zij het in mindere mate, hoge-r e phoge-rijzen.

2. T o t a l e ( b r u t o ) g e l d e l i j k e o n t v a n g s t e n v a n a l l e a k k e r -b o u w g e w a s s e n i n d e G r o n i n g e r v e e n k o l o n i ë n

In i zijn de geldelijke ontvangsten per gewas en per ha behandeld. Door vermenigvuldiging van deze ontvangsten met het daarbijbehorende aantal ha

(eveneens netto beteelbaar) wordt per gewas de gehele bruto produktiewaar-de gevonproduktiewaar-den.

De produktiewaarden van de verschillende gewassen tezamen vormen t e n -slotte de totale (bruto) produktiewaarde van de akkerbouwgewassen.

(29)

27

-Tabel 11. Totale (bruto) produktiewaarde van alle akkerbouwgewas««! in de Groninger veenkoloniën in miljoenen guldens per jaar

1870-1879 1880-1889 1890*1899 1900-1909 1910-1919 1920-1929 1930-1939 1947-1951 1952-1956 1957-1961 gemiddeld 2,9 " » 3,3 4.4 " 8,6 8.0 4.8 " 21 " 20 » 25 1910-1914: 5,8 1915-1919: 11.4

In de navolgende Jfïguur wordt de onderlinge belangrijkheid van de v e r -schillende akkerbouwgewassen weergegeven door hun produktiewaarde uit te drukken ia procenten van de pi^odukt&ewaarde van alle

akkerbouwfjew«a>-Verhouding von de produktiewoorden von de verschillende akkerbouwgewassen »n de Groninger veenkoloniën {totaoUIOO) figuur c

produküewoarde in gld. per oewos tt 1 0 0

totole produktiewoorde in old. 8 0

50 1960

t£t dozje figuur lilljfct de «verkeersende betekenis van de fabri«k««ajré~ appelen voor de total« produktiewaarde van. de akkerbouwgewassen ofwel •oor bet wei en wee de? Groninger veenkoloniën.

Een kleine uitzondering hierop vormen de dertiger jaren, toenidecop-pervlakte fabrieksaardappelen tot op 60% van vóör 1930 was teruggelopen« zodat ook de invloed van dit produkt op de totale produktiewaarden sterk was verminderd. Etoem&enm i s 1954 als uitzondering te beschouwen, aij het in veel mindere mate; in dat jaar steeg de totale produktiewaarde ten

(30)

op-- 28

ziehte van het voorafgaande jaar namelijk vrij veel, terwijl deze stijging bij de fabrieksaardappelen van weinig of geen betekenis was. De scherpe daling van de produktiewaarde der fabrieksaardappelen vanaf 1948 en verder vanaf

1951 wordt veroorzaakt door:

1. afnemende fysieke opbrengsten vanaf 1948 (zie II) 2. daling van de prijzen vanaf 1951 (III)

3. daling van de in beslaggenomen oppervlakte in 1950 en 1951 (I. 2).

Tot 1930 waren in de Groninger veenkoloniën slechts drie akkerbouwge-wassen van betekenis, namelijk aardappelen, rogge en haver.

In 1931 en volgende jaren wordt het aandeel van de tarwe belangrijker dan dat van haver en rogge en is gedurende 1933 tot en met 1936 gemiddeld zelfs even belangrijk als dat van de fabrieksaardappelen. Na de oorlog is ze aanvankelijk van weinig betekenis doch sinds 1953 neemt de tarweteelt weer in belangrijkheid toe; reeds vanaf 1955 is zij van meer betekenis dan de roggeteelt en vanaf 1959 is de tarweteelt de belangrijkste graanteelt g e -worden. De rogge lijkt de laatste jaren (ook gezien de oppervlakte in 1962) dezelfde kant uit te gaan als de paardebonen van weleer. De paardebonen hebben echter nooit meer dan 5% bijgedragen in de totale produktiewaarde van akkerbouwprodukten. Bij suikerbieten lag dit percentage vóór 1940 even-eens op ongeveer 5 en na de oorlog tussen 5 en 10.

Hoewel het aandeel van de afzonderlijke akkerbouwgewassen in de totale (bruto) produktiewaarde van alle akkerbouwgewassen eenbelangrijke m a a t -staf is voor hun economische betekenis is hun belangrijkheid voor het inko-men van de producenten tevens afhankelijk van de bij deze produkten beho-rende kosten, die hier buiten beschouwing zijn gelaten.

3. V e r g e l i j k i n g m e t e l d e r s

In tabel 12 zijn tenslotte de gemiddelde brutoontvang sten per netto b e -teeibare ha van 1958 tot en met 1962 weergegeven van de Groninger en Drent-se veenkoloniën, de zeekleigebieden en de zandgronden. Deze ontvangsten zijn tevens in verhouding sei jfers uitgedrukt, waarbij haver als basis is genomen.

(31)

29

Tabel 12. Gemiddelde bruto-ontvang sten p e r netto b e t e e l b a r e ha van 1958 tot en m e t 1962

Groninger D r e n t s e Zeeklei Zand-veenkol. Zand-veenkol. gebieden gronden

i n g u l d e n s p e r h a Tarwe Rogge Haver Aardappelen Suikerbieten 1534 1305 1345 2061 1«74 n ve rh 114 97 100 153 139 1393 1260 1278 1987 1901 oudi n g , 109 99 100 155 149 1738 -1223 3121 2394 h a v e r = 100 142 -100 255 196 -1056 1052 2125 1877 -100 100 202 178 Tarwe Rogge Haver Aardappelen Suikerbieten

De v e r s c h i l l e n i n geldelijke ontvangsten t u s s e n de akkerbouwprodukten onderling blijken in de Veenkoloniën veel k l e i n e r dan e l d e r s .

Als v o o r n a a m s t e o o r z a k e n v a n dit v e r s c h i l i n verhouding kunnen v o o r d e Veenkoloniën, in vergelijking m e t de zeekleigebieden, de volgende f a c t o r e n w o r d e n genoemd:

g r a n e n - h o g e r e p r i j z e n voor h e t g r a a n s t r o en het v e r l e n e n van o v e r h e i d s t o e s l a g e n op v o e d e r g r a n e n

a a r d a p p e l e n - f a b r i e k s a a r d a p p e l e n in Veenkoloniën l a g e r e prijzen dan c o n s u m p t i e - a a r d a p p e l e n i n zeekleigebieden

s u i k e r b i e t e n - l a g e r e fysieke o p b r e n g s t e n .

Dit g e r i n g e v e r s c h i l wil zeggen dat v o o r de landbouwers in de Veenkolo-niën s l e c h t s b e p e r k t e mogelijkheden openstaan o m d o o r wijzigingen i n h e t bouwplan te komen tot verhoging van de totale b r u t o geldelijke ontvangsten.

Anderzijds wil dit zeggen dat b i j een overgang op produkten m e t een l a -g e r e b r u t o -geldelijke o p b r e n -g s t p e r ha, de totale b r u t o - o n t v a n -g s ten m i n d e r zullen dalen dan e l d e r s .

(32)

- 30

V. SLOTOPMERKINGEN

1. Nadere beschouwing over het produkt t a r w e en v e r a n d e r i n g e n van het bouwplan in het algemeen

Zoals bij de behandeling van het bouwplan (i) r e e d s is v e r m e l d , heeft de oppervlakte t a r w e in de Groninger veenkoloniën van 1870 tot 4929 nooit m e e r dan 1% van de oppervlakte cultuurgrond in b e s l a g genomen. Ook in de D r e n t s e veenkoloniën is dit produkt tot 1929 van geen betekenis g e w e e s t .

Vanaf 1930 i s de t a r w e , uitsluitend a l s gevolg van relatief z e e r g u n s t i -ge p r i j z e n , in de Veenkoloniën in-gevoerd. In die j a r e n w e r d de verbouw van t a r w e , die aanvankelijk m e t v r i j veel moeilijkheden g e p a a r d ging, als een n o o d m a a t r e g e l beschouwd.

Zo schreef KEUNING in 1932, naar aanleiding van vele m i s l u k t e p e r c e -len t a r w e in de Veenkoloniën, het volgende:

'Toch mogen de v e r a n d e r i n g e n , welke s e d e r t de i n t r e d e van de c r i s i s in 1929 in het veenkoloniale p r o d u k t i e s y s t e e m zijn a a n g e b r a c h t , s l e c h t s worden beschouwd als noodsprongen o m de gevolgen van deze c r i s i s zoo min mogelijk v o e l b a a r t e maken. Het i s t e hoopen, d a t ook de veenkoloniale landbouwer deze v e r a n d e r i n g e n als zodanig b e s c h o u w t . Als 'nieuwe wegen' mogen ze in geen geval gelden. Zoo spoedig m o g e -lijk m o e t worden t e r u g g e k e e r d tot het oude s y s t e e m ! .

Na een pleidooi voor internationale a r b e i d s v e r d e l i n g t e hebben gehou-den, w a a r b i j de Veenkoloniën door de s p e c i a l i s a t i e w e l i s w a a r k w e t s b a a r worden genoemd, doch dat h i e r i n tevens de k r a c h t van de Veenkoloniën i s gelegen, v e r v o l g t h i j :

' V e r d e r e vooruitgang m o e t worden gezocht in de p e r f e c t i o n e r i n g van h e t gekozen p r o d u k t i e p r o c e s ' .

Dit gekozen p r o d u k t i e p r o c e s houdt dus in de t e e l t van r o g g e , h a v e r en f a b r i e k s a a r d a p p e l e n m e t de op deze produkten opgebouwde v e r w e r k i n g s i n d u s -t r i e ë n , -te we-ten de s -t r o k a r -t o n - en a a r d a p p e l m e e l f a b r i e k e n . To-t die -tijd i s h e t produktiepatroon van de akkerbouw i n de Veenkoloniën ook nooit a n d e r s g e w e e s t , afgezien van het verdwijnen van de weinig belangrijke t e e l t van paardebonen en de invoering van het tot nu toe niet zo heel belangrijk g e w o r -den produkt s u i k e r b i e t e n , zodat deze gedachtengang toen begrijpelijk w a s .

(33)

31

Aanvankelijk i s de t a r w e dus onder de druk van v e r a n d e r d e p r i j s v e r h o u -dingen in de Veenkoloniën ingevoerd, doch het blijkt nu ook onder m i n of m e e r n o r m a l e p r i j s v e r h o u d i n g e n (dat wil zeggen dezelfde verhoudingen a l s gemiddeld v d d r het begin van de overheidsinmenging het geval w a s ) zich z e e r goed te handhaven, omdat de fysieke opbrengsten van t a r w e na 1953 gemiddeld h o g e r liggen dan van rogge en bijna die van h a v e r e v e n a r e n (fi-guur 5 en 6).

Voorts heeft t a r w e ten opzichte van h a v e r het voordeel van een h o g e r e s t r o - o p b r e n g s t , wat v o o r a l in de Veenkoloniën van belang i s .

De veenkoloniale g r o n d behoeft dus blijkbaar niet z o ' n s t e r k e m a t e van eenzijdigheid en s t a r h e i d in produktiepatroon m e t zich m e e te b r e n g e n als voor 1930 a l g e m e e n w e r d v e r o n d e r s t e l d (vergelijk ook figuur 1).

Anders i s het m e t het globale bouwplan in de zin van de verhouding g r a nen tot knol*, b o l en w o r t e l g e w a s s e n en van de akkerbouw als t o t a a l tot g r a s -land en tuinbouw. Wat h i e r in principe mogelijk i s valt niet te zeggen, m a a r het i s opvallend dat deze verhoudingen bij toch s t e r k w i s s e l e n d e o m s t a n d i g -heden - slechts weinig v e r a n d e r e n .

2. Nadere beschouwing over de betekenis van i n t e n s i v e r i n g en e x t e n s i v e r i n g in de Veenkoloniën

In de j a r e n 1958 tot en m e t 1962 bestond het bouwplan van de a k k e r b o u w g e w a s s e n in de Groninger veenkoloniën gemiddeld uit 60% g r a n e n en 40% a a r d -appelen + b i e t e n . Gesteld een t h e o r e t i s c h e v e r a n d e r i n g tot 100% a a r d a p p e l e n + bieten (die alleen van de s u i k e r b i e t e n afkomstig kan zijn wegens wettelijke beperking van a a r d a p p e l e n tot l / 3 ) , dan blijkt de m a x i m a l e verhoging van de b r u t o - p r o c u k t i e w a a r d e 18% te zijn; een v e r a n d e r i n g tot 100% g r a n e n geeft e e n daling van s l e c h t s 7%.

In de D r e n t s e veenkoloniën, w a a r i i n deze periocbe het bouwplan was s a -m e n g e s t e l d uit 53% g r a n e n en 47% aardappelen en s u i k e r b i e t e n , b e d r a g e n deze p e r c e n t a g e s 19 r e s p e c t i e v e l i j k 14.

De mogelijkheden voor intensivering en extensivering zijn dus in dit g e bied b e p e r k t . U i t e r a a r d geldt dit alleen voor de thans bekend zijnde a k k e r -bouwgewassen in de Veenkoloniën, te weten:

h a v e r , t a r w e , rogge (en eventueel g e r s t ) als g r a n e n en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op iets lemiger plaatsen zijn vaak ook soorten van heischrale graslanden present, maar door verzuring en vermesting zijn deze evenals veel andere soorten van heide

De beste resultaten zijn bereikt met een zaaimachine met 2 zaaibakken, waarbij tarwe en graszaad in één werkgang gezaaid worden en met de methode eerst tarwe breedwerpig zaaien

grondwaterstandsveranderingen van het nulobjekt vanaf 17-3 om 13.00 uur op een aantal tijdstippen weergegeven; met behulp van de zojuist genoemde regressie-coëfficiënten van de

6.3.3 Descriptive statistics and frequency analysis: Answers to Section C of the questionnaire – Perceptions regarding the case study and educational game as an educational tool

An ensemble of high-resolution downscalings, obtained using a single regional climate model forced with the sea-surface temperatures and sea-ice fields of an ensemble of

De gebeurtenissen op Banda, waar Verhoeff op 22 mei 1609 wordt vermoord,' en de verrichtingen van de schepen de Arend en de Valk, die onder commando van Jacob de Bitter naar de

De Raad neemt akte van het voorstel van de Minister, maar geeft gezien voorvermelde redenen het advies om met een concrete actie te wachten tot voldoende gegevens van de

klei afgedekt is, Gedeeltelijk zijn het goed veraarde veen- gronden, zoals hier en daar in de Langstraat, meestal zijn het door onregelmatige vervening, slechte ontginning,