• No results found

De kans op seksuele victimisatie : in relatie tot communicatie, ouderlijk toezicht en gezinsklimaat : zijn jongens anders dan meisjes?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kans op seksuele victimisatie : in relatie tot communicatie, ouderlijk toezicht en gezinsklimaat : zijn jongens anders dan meisjes?"

Copied!
73
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De kans op seksuele victimisatie;

In relatie tot communicatie, ouderlijk toezicht en gezinsklimaat Zijn jongens anders dan meisjes?

Naam student: Charlotte Gabel

Studentnummer: 0145688

Naam begeleider: Channah Zwiep

(2)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2

Abstract ... 3

Inleiding ... 4

1.1 Invloed van ouders ... 4

1.2 Protectieve factoren...5 1.3 Communicatie...6 1.4 Gezinsklimaat...9 1.5 Ouderlijk toezicht...11 1.6 Huidig onderzoek ... 14 Methode ... 15 2.1 Werving...15 2.2 Responspercentage...16 2.3 Meetinstrument...16 2.4 Onderzoeksgroep...17 2.5 Materialen...18 2.6 Procedure...19 Resultaten ... 19 Discussie ... 22 4.1 Interpretatie resulaten...22 4.2 Tekortkomingen...25 4.3 Aanbevelingen...25 Literatuurlijst ... 26 2

(3)

Abstract

The purpose of this study is to examine in which way different factors in parenting behavior, namely communication, parental monitoring and family climate, influence the chance adolescents think of them selves to ever have a sexual experience against their will. In this sample n=102 students from a secondary school in Amstelveen have anonimously filled out written questionaires with different questions regarding their relationships with their parents, their friends and their sexual behavior and attitudes. From this research it can be concluded that there is a positive relation between parenting behavior, namely communication, parental monitoring and family climate. Adolescents who report to have higher levels of

communication with their parents, also report to receive higher levels of parental monitoring and a more supportive family climate. In this study there hasn’t been a significant relation between between parent- child communication or parental monitoring and the chance adolescent think of themselves to ever have a sexual experience against their will. The study did find a relationship between family climate and the chance boys think of themselves to ever have a sexual experience against their will. Boys who reported a lower chance of ever having a sexual experience against their will, reported to receive more support from their parents and had parents who said ‘I love you’ more than boys who reported a higher level of chance to ever have a sexual experience against their will. The same relation couldn’t be found in girls. From this study it can be derrived that altough adolescents tend to focus more on their peers in puberty than their parents, adolescents still benefit from having supportive parents in developing a healthy sexlife, especially for boys.

(4)

Inleiding

Een van de belangrijkste transities tijdens de adolescentie is het seksueel actief worden (Brooks- Gunn & Paikoff, 1997). Hoewel bij het grootste gedeelte van de adolescenten deze transitie zonder noemenswaardige problemen verloopt (De Graaf, Hoing, Zaagsma & Vanweesenbeeck, 2005), is er ook een relatief kleine groep jongeren waarbij aanwijzingen zijn dat de seksuele gezondheid van deze groep de laatste jaren achteruit gaat (De Graaf, et al., 2005). Zo vertonen deze adolescenten steeds vaker risicovol seksueel gedrag. Ze hebben een groter aantal sekspartners en vertonen een meer permissieve houding jegens seksueel gedrag (De Graaf et al., 2005) dan adolescenten in 1995 (Brugman, Goedhart, Vogels, & Van Zessen, 1995). Daarnaast blijkt uit het onderzoek van De Graaf, et al. (2005) dat ongeveer 18% van de meisjes en 4% van de jongens weleens gedwongen is op seksueel gebied iets te doen wat zij of hij eigenlijk niet wilde. Deze cijfers komen overeen met onderzoek van Timmerman (2005) waaruit blijkt dat 18% van de 14-15 jarigen op school weleens te maken heeft gehad met seksueel grensoverschrijdende ervaringen. Uit onderzoek van Kuyper et al. (2010) onder een groep jongeren in de leeftijd van 15 t/m 24 jaar, blijkt dat ongeveer 84% van de vrouwen en 75% van de mannen ervaring heeft met seksueel grensoverschrijdend gedrag.

1.1 Invloed van ouders

Bovenstaande ontwikkelingen en mogelijke gevolgen hebben er toe geleid dat er vanuit de overheid veel tijd en geld wordt besteed om de seksuele gezondheid van jongeren te

verbeteren (GGD Amsterdam, 2008). Preventief besteedt de overheid veel aandacht aan het ontwikkelen van programma’s voor seksuele voorlichting die jongeren bewust moeten maken van de gevaren van onveilige seks, seksueel overdraagbare aandoeningen en ongewenste zwangerschappen. Deze preventieprogramma’s richten zich op ouders, omdat uit onderzoek (Calhoun Davis & Friel, 2001) naar voren komt dat een groot deel van de socialisatie van adolescenten, waaronder ook de seksuele socialisatie, plaatsvindt binnen de context van het gezin. In deze programma’s leren ouders met hun kinderen te praten over seks en

voorbehoedsmiddelen. Voor ouders is het prettig om te leren op welke manier zij het beste seksuele voorlichting aan hun kinderen kunnen geven, omdat zij vinden dat zij hierin een belangrijke taak hebben, zo blijkt uit onderzoek van Alexander (1984, zoals beschreven in Rosenthal & Feldman, 1999).

(5)

Ouders spelen dus een grote rol in het leven van hun adolescente kinderen (Youniss & Smolar, 1985), en zijn van invloed op hun gedrag (Nielsen, 1996). Gezinskenmerken en -processen zijn, net als attituden van ouders, ouderlijk toezicht en de voorbeeldfunctie die ouders vervullen, belangrijke factoren die invloed hebben op het seksuele gedrag van adolescenten (Miller, McCoy, Olson, & Wallace, 1986; Thornton & Camburn, 1987).

Het is van belang om meer inzicht te krijgen in de relatie tussen de invloed van ouders en het seksueel gedrag van hun kinderen, omdat dit belangrijke implicaties kan leveren voor het verbeteren van het huidige beleid ten aanzien van de preventie van risicovol seksueel gedrag. Op deze manier kunnen preventieprogramma’s zo effectief mogelijk gebruik maken van de invloed van ouders en kunnen ouders op hun beurt een zo goed mogelijke bijdrage leveren in de preventie van seksueel risicogedrag van hun kinderen.

1.2 Protectieve factoren

Er is een aantal protectieve factoren te onderscheiden voor jongeren die het risico om

slachtoffer van een grensoverschrijdende seksuele ervaring te worden verminderen. Zo wordt er in veel onderzoek naar seksueel gedrag gesproken over een zogenaamde seksuele

interactiecompetentie. Dit is een ingewikkeld concept dat bestaat uit kennis, vaardigheden en attitudes die nodig zijn om een seksueel contact veilig, prettig en gelijkwaardig te maken (De Graaf, 2005). Hierbij moet gedacht worden aan het kennen van de eigen seksuele grenzen en wensen en de vaardigheid om deze kenbaar te maken aan de seksuele partner, maar ook uit het kunnen aanvoelen van de seksuele wensen en grenzen van de partner (Graaf, Hoing, Zaagsma & Vanwesenbeeck, 2007). Wanneer adolescenten een positief zelfbeeld hebben zullen zij ook beter in staat zijn om hun seksuele wensen en grenzen kenbaar te maken (Liefhebber-Koolstra, 2008). Ouderlijke steun en acceptatie leiden ertoe dat kinderen hun grenzen leren herkennen; wanneer ouders hun kinderen voorzien van positieve feedback, kritiek en met hen onderhandelen over wensen en grenzen, zullen kinderen deze

vaardigheden ontwikkelen en gebruiken in hun interactie met hun seksuele partner (Dekovic & Meeus, 1997). Jongeren die het moeilijk vinden om ‘nee’ te zeggen tegen ongewenst seksueel gedrag zijn vaak meisjes, hebben weinig steun aan hun ouders en communiceren weinig met hun ouders (Sionean et al., 2002).

(6)

Daarnaast blijkt uit verschillende onderzoeken dat jongeren die veel met hun ouders communiceren over seksualiteit, een betere interactiecompetentie hebben (de Graaf et al., 2005), dat wil zeggen dat zij vaardiger zijn in het aangeven van hun grenzen aan hun sekspartner, en daardoor kleinere kans hebben om slachtoffer te worden dan jongeren die weinig met hun ouders communiceren (Kramer, Janssens, Cinubulak & Cense, 2007). Vervolgens blijkt dat ouderlijk toezicht een belangrijke protectieve factor is. Ouders met een autoritatieve opvoedingsstijl 'doen' het gemiddeld goed: zij bieden kinderen een grote mate van ondersteuning en leren het kind zelf keuzes te maken en een mening te vormen. Dit draagt bij aan het kunnen stellen van 'wensen en grenzen' op latere leeftijd (Zwiep, 2008). Zo blijkt uit literatuuronderzoek van De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman en Meeus (2011) dat ouderlijk toezicht en de controle op activiteiten die adolescenten ondernemen gerelateerd zijn aan het seksueel gedrag van jongeren. Zo hebben jongeren op latere leeftijd hun eerste

seksuele ervaring (Borawski, Ievers-Landis,Lovegreen & Trapl, 2003) gebruiken ze vaker anticonceptie, zijn ze meer geneigd om met hun sekspartner te communiceren (Huebner & Howell, 2003) en voelen ze zich zekerder in seksuele interactie (De Graaf et al., 2005, in De Graaf, et al, 2010) dan jongeren waarvan de ouders weinig toezicht houden. Uit onderzoek van Brugman et al. (1995) blijkt dat jongeren die opgroeiden in gezinnen met duidelijke regels later beter in staat waren om met hun partner te praten over seks. Daarnaast blijkt uit onderzoek van Timmerman (2005) dat adolescenten die van zichzelf aangaven het moeilijk te vinden om grenzen te stellen, een hoger risico lopen om slachtoffer te worden van een

grensoverschrijdende seksuele ervaring.

Ten slotte is gezinsklimaat een belangrijke protectieve factor. Jongeren met een goede band met hun ouders of verzorgers maken minder vaak seksueel grensoverschrijdende

seksuele ervaringen mee (Kuyper et al., 2010). Voor zowel communicatie als gezinsklimaat geldt dat ouders wel al vanaf een vroege leeftijd gezorgd moeten hebben voor een positief gezinsklimaat en een open communicatie over seksualiteit (Zwiep, 2008).

1.3 Communicatie tussen ouders en kinderen

In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op de invloed van communicatie tussen ouders en kinderen op het seksuele gedrag van adolescenten.Met communicatie wordt de mate waarin ouders en hun kinderen praten over seksualiteit en aanverwante onderwerpen bedoeld. Voorbeelden hiervan zijn: het gebruik van anticonceptie, hoe je je zou moeten gedragen

(7)

wanneer je samen bent met je vriend of vriendin en wanneer het gepast is om voor het eerst met iemand naar bed te gaan (Parkes, et al., 2011). De resultaten van verschillende

onderzoeken met betrekking tot de relatie tussen communicatie tussen ouders en hun kinderen en het seksuele gedrag van adolescenten zullen behandeld worden. Aan het einde van de paragraaf zal een korte conclusie van de resultaten van deze onderzoeken

gepresenteerd worden.

Seksuele socialisatie is een belangrijk ontwikkelingsproces waarbij ouders een grote rol vervullen. Deze vorm van socialisatie kan gezien worden als een dyadisch proces waarbij een ouder probeert informatie over te brengen op een kind (Jaccard, Dittus & Dodge, 2002). Een belangrijk aspect van seksuele socialisatie is communicatie (Jerman & Constantine, 2011), op deze manier geven ouders seksuele informatie, ook wel seksuele voorlichting, aan hun kinderen.

Uit onderzoek van het Amerikaans Ministerie van Volksgezondheid en Sociale Zaken, ook wel het Department of Health and Human Services (1996) blijkt dat ouders vaak de primaire bron te zijn voor seksuele voorlichting van kinderen. Dit doen zij door met hun kinderen te praten over de beleving van seksualiteit en de eventuele gezondheidsrisico’s die gepaard gaan met het hebben van seksualiteit zoals soa’s en zwangerschap. Door met hun kinderen te praten over seksualiteit kunnen zij mogelijk het seksuele gedrag van hun kinderen beïnvloeden (Parkes, et al., 2011).

Wanneer ouders voor hun kinderen de primaire bron voor seksuele voorlichting zijn, zullen hun kinderen minder kans hebben om op vroege leeftijd voor het eerst

geslachtgemeenschap te hebben (Resnick, et al., 1997). Als ouders met hun kinderen

communiceren over seksualiteit en de noodzaak van het gebruik van anticonceptie, gebruiken hun kinderen deze anticonceptie consequenter en effectiever (Jorgensen, 1993).

Uit onderzoek van Miller, Kotchick, Dorsey, Forehand en Ham (1998) blijkt dat adolescenten en hun moeders vaak praten over hiv/aids, andere soa’s, het gebruik van condooms, voortplanting, wanneer aan seks te beginnen en het uitzoeken van geschikte sekspartners. Adolescenten bespreken dezelfde onderwerpen met hun vader. Alleen communiceren adolescenten vaker met hun moeder over seksualiteit, dan met hun vader (Miller, 1998). Uit hetzelfde onderzoek komt naar voren dat zonen vaker met hun vader over seksualiteit spreken en meisjes met hun moeder. Dezelfde conclusie kan getrokken worden uit meer recent onderzoek van Jerman en Constantine (2011), ook daaruit blijkt dat dochters

(8)

vaker met hun moeder en zonen vaker met hun vader over seksualiteit praten dan andersom. Uit onderzoek van Lou, Chen, Li en Yu (2010) blijkt dat dochters meer met hun ouders over seks praten dan zonen. Communicatie over seksualiteit vindt het minst plaats tussen vader en dochters (Jerman & Constantine, 2011). Dit is jammer, want uit onderzoek blijkt dat veel dochters aangaven dat zij in hun jeugd liever meer met hun vader hadden gepraat over

seksualiteit (Hutchinson & Cederbaum, 2011) en dat hij een actievere rol had gespeeld in hun seksuele socialisatie. Ook uit onderzoek van Miller, et al (1998) blijkt dat het belangrijk is dat ook vaders met hun kinderen, zowel zonen als dochters, praten over seksualiteit, omdat zij namelijk over andere onderwerpen dan moeders praten. Moeders praten vaak over de beleving van seksualiteit en vaders over het gebruik van anticonceptie en soa’s.

Uit onderzoek van Crosby, Hanson en Rager (2009) blijkt dat meisjes die seksuele voorlichting van hun ouders krijgen en verschillende onderwerpen zoals soa’s, zwangerschap en anticonceptie met hun ouders bespreken, minder sekspartners hebben, beter zijn in het bespreken van anticonceptie met hun partners en minder vaak alcohol en drugs gebruiken voordat ze seks hebben. Wanneer meisjes met hun moeders over seksualiteit

communiceerden, blijkt dat zij vaker een negatieve houding hebben tegenover seks voor het huwelijk en zij makkelijker over seks en anticonceptie praten met hun sekspartners dan meisjes die niet zijn voorgelicht door hun moeder (Hutchinson & Montgomery, 2007). Dochters die seksuele voorlichting krijgen van hun moeders zijn minder seksueel actief dan meisjes die thuis geen seksuele voorlichting krijgen (Karofsky, Zeng & Kosorok, 2000). Ze zijn ouder tijdens hun eerste geslachtsgemeenschap en hebben minder verschillende

sekspartners en krijgen minder kinderen (DiIorio, et al. 2003; Markham et al. 2010; Miller et al. 2001). Wanneer meisjes seksueel voorgelicht worden door hun ouders lopen zij een kleinere kans op een ongewenste zwangerschap (Hutchinson & Montgomery, 2007). Ook raken zij minder vaak besmet met een soa (Crosby, Wingood, DiClemente & Rose, 2002). Dit hangt samen met het feit dat dochters die door hun moeder zijn voorgelicht, vaker anticonceptie gebruiken (Newcomer & Udry, 1985). Maar ook voor jongens geldt hoe vaker moeders met hun zonen spraken over het gebruik van anticonceptie, hoe consequenter zij deze ook gebruiken (Jaccard, Dittus & Gordon, 1996).

Van communicatie over seksualiteit is bekend dat meisjes vaker met hun ouders over seksualiteit praten dan jongens (de Graaf, et al., 2005). Meisjes die vaak met hun ouders praten over seksualiteit vertonen minder risicovol gedrag, zo hebben zij vaak op latere leeftijd hun eerste seksuele ervaring, hebben zij een kleiner aantal sekspartners en gebruiken zij vaker 8

(9)

anticonceptie. Uit onderzoek van Miller, et al (1998) blijkt dat het belangrijk is dat ook vaders met hun kinderen, zowel zonen als dochters, praten over seksualiteit, omdat zij namelijk over andere onderwerpen dan moeders praten. Moeders praten vaak over de beleving van seksualiteit en vaders over het gebruik van anticonceptie en soa’s.

Uit de resultaten van de behandelde onderzoeken kan geconcludeerd worden dat communicatie tussen ouders en kinderen invloed heeft op het seksuele gedrag van

adolescenten. Wanneer ouders communiceren met hun kinderen, vertonen kinderen minder risicovol seksueel gedrag dan kinderen die niet met hun ouders communiceren over

seksualiteit.

1.4 Gezinsklimaat

De band die ouders hebben met hun kinderen lijkt een belangrijke component van

communicatie aangaande seksualiteit. Kinderen die seksueel voorgelicht zijn door hun ouders maar die minder steun ervaren van hun ouders vertonen vaker seksueel risicovol gedrag dan kinderen die over seks praatten met hun ouders en hun ouders als steunend ervaren (Rodgers, 1999). Maar ook de mate waarin ouders zich op hun gemak voelen en zeker over de juistheid van de informatie tijdens het praten over seksualiteit, is belangrijk (Jerman & Constantine, 2011). Wanneer dat namelijk het geval is, zullen ouders frequenter en over meer

verschillende onderwerpen praten met hun kinderen dan wanneer zij zich niet op hun gemak voelen of twijfelen over de juistheid van de informatie.

Verschillende factoren zijn van invloed op de mate waarin communicatie aangaande seksualiteit een positief effect heeft op het reduceren van risicovol seksueel gedrag.

Daarnaast zeggen deze factoren iets over de waarschijnlijkheid van communicatie over seksualiteit tussen ouders en adolescenten. Een daarvan is gezinsklimaat. Gezinsklimaat bestaat uit de mate waarin jongeren zich gesteund voelen door hun ouders (responsiviteit) en de mate waarin ouders zeggen van hun kinderen te houden (affectie- expressie). Wanneer kinderen zich gesteund voelen door hun ouders zijn zij ook meer geneigd om te

communiceren over seksualiteit (Rodgers, 1999). Adolescenten die over seks praatten met hun ouders en hun ouders als steunend ervaren, vertonen minder risicovol seksueel gedrag dan adolescenten die wel over seks praatten met hun ouders maar zich niet gesteund voelden (Rodgers, 1999).

(10)

Wanneer adolescenten een goede band hebben met hun ouders en hen als steunend ervaren betreffende het gebruik van anticonceptiva, zijn zij eerder geneigd deze op een effectieve manier te gebruiken (Parkes, et al., 2011). Ook De Graaf, et al. (2005) vindt een correlatie tussen gezinsklimaat en seksueel gedrag van kinderen: naarmate jongeren veel affectie en hulp en steun van hun ouders ervaren, hebben ze minder vaak ervaring met geslachtsgemeenschap en anale seks.

Uit de resultaten van de studie van Kim, et al. (2011) blijkt dat er wel een verband is tussen de relatie die kinderen hebben met hun vader en hun seksuele gedrag. Wanneer

kinderen rapporteren een goede relatie te hebben met hun vader, blijkt dat zij minder ervaring hebben met geslachtsgemeenschap en dat wanneer ze wel ervaring hebben met

geslachtsgemeenschap, ze hierbij vaker anticonceptie gebruiken dan kinderen die een slechte relatie met hun vader rapporteren. Wanneer kinderen een slechte relatie met hun vader rapporteren, blijkt dat zij vaker ervaring hebben met geslachtsgemeenschap en dat ze hierbij minder vaak anticonceptie gebruiken dan kinderen die een goede relatie met hun vader rapporteren. Gesteld kan worden dat de kwaliteit van de relatie met de vader als een

protectieve factor gezien kan worden. Opvallend is dat deze effecten niet werden gevonden bij de relatie tot de moeder. Er blijkt geen verschil te zitten in het seksuele gedrag van jongeren die een positieve relatie rapporteren met hun moeder, en het seksuele gedrag van jongeren die een negatieve relatie met hun moeder rapporteren.

De onderzoekers geven twee mogelijke verklaring voor dit fenomeen. Gezien er uit onderzoek van Sieving, Eisenberg, Pettingell & Skay (2006, zoals beschreven in Kim, et al., 2011) is gebleken dat kinderen die opgroeien in een gezin met beide biologische ouders, minder vaak seksueel actief zijn, dan kinderen die met maar één biologische ouder opgroeien. Een mogelijke verklaring voor dit fenomeen zou kunnen zijn, dat wanneer jongeren een positieve relatie met hun vader melden, dit zou kunnen komen doordat de vader dan

waarschijnlijk nog bij de jongere in huis woont of in ieder geval betrokken is bij de jongere. De aanwezigheid van de vader zou het gedrag van de jongere ook op andere manieren kunnen beïnvloeden, zoals het bieden van een bepaalde sociaal economische status of het toezicht houden op de jongere. Deze verklaring wordt gesteund door onderzoek van Aspy, et al. (2007), waaruit blijkt dat adolescenten uit gezinnen met een hoger inkomen, en uit twee-oudergezinnen, minder seksuele ervaring hebben dan adolescenten die opgroeien in

eenoudergezinnen.

(11)

1.5 Ouderlijk toezicht

In deze paragraaf zal nader worden ingegaan op de invloed van ouderlijk toezicht op het seksuele gedrad van adolescenten. Het toezicht houden van ouders bestaat uit communicatie over, en kennis van, waar en met wie hun kind is (Metzler, Noell & Biglan, 1994). De resultaten van verschillende onderzoeken met betrekking tot de relatie tussen ouderlijk

toezicht en het seksuele gedrag van adolescenten zullen behandeld worden. Aan het einde van de paragraaf zal een korte conclusie van de resultaten van deze onderzoeken gepresenteerd worden.

Ouders bepalen voor een belangrijk deel de grenzen waarbinnen hun kinderen leven. Zij stellen regels voor vrijetijdsbesteding, vriendschappen en het aangaan van seksuele relaties. Deze vorm van ouderlijk toezicht is een van de meest directe vormen van invloed op het seksueel gedrag van jongeren. Ouderlijk toezicht is een belangrijke factor in het reduceren van risicovol gedrag, waaronder onveilige seks, drugsgebruik en drugshandel, onder

adolescenten (Li, Feigelman & Stanton, 2000). Wanneer ouders veel toezicht houden op hun kinderen zullen deze kinderen op latere leeftijd seksueel actief worden. Omgekeerd geldt dat wanneer er weinig regels zijn, adolescenten meer seksuele ervaring hebben (Meschke & Silbereisen, 1997).

Een van de meest recente onderzoek op dit gebied is het Amerikaanse onderzoek van Huang, Murphy en Hser (2011). In dit onderzoek onder 6748 respondenten is onder meer onderzocht wat de langetermijneffecten van ouderlijk toezicht zijn op het seksuele gedrag van adolescenten. De respondenten zijn persoonlijk door interviewers ondervraagd. De interviews werden jaarlijks afgenomen tijdens een periode van negen jaar. Het eerste interview was in 1997 en het laatste interview was in 2005. Voorbeelden van vragen die gebruikt zijn om ouderlijk toezicht te meten zijn: Weten je ouders wie je beste vriend is? Weten je ouders waar en met wie je bent als je niet thuis bent? Uit dit onderzoek komt naar voren dat wanneer ouders continu toezicht houden op hun kinderen, dit ervoor zorgt dat zij op latere leeftijd hun eerste seksuele ervaring opdoen, dan wanneer ouders geen toezicht houden op hun kinderen, of stopten met toezicht houden wanneer hun kinderen ouder werden. Deze bevinding komt overeen met de resultaten van eerder onderzoek. Ook uit deze studies blijkt dat wanneer er meer toezicht wordt gehouden, kinderen op een latere leeftijd voor het eerst

geslachtsgemeenschap hebben (Ku, Sonenstein & Pleck, 1993; Danzinger, 1995).

(12)

Een volgende bevinding uit het onderzoek van Huang, et al. (2011) is dat de mate waarin ouders toezicht houden gerelateerd is aan de mate van het risico dat jongeren lopen met hun seksuele gedrag. Wanneer ouders veel toezicht houden, lopen hun kinderen met hun seksuele gedrag minder risico, in vergelijk tot jongeren waarvan de ouders minder toezicht houden. Een derde bevinding uit het onderzoek is dat wanneer ouders veel toezicht houden op hun kinderen, deze kinderen gemiddeld 18 maanden later hun eerste seksuele ervaring opdoen, dan de jongeren waarvan de ouders weinig toezicht houden op hun gedrag. Wat de langetermijneffecten van ouderlijk toezicht betreft, blijkt uit deze studie dat een stijging van ouderlijk toezicht leidt tot een latere leeftijd waarop kinderen voor het eerst hun seksuele ervaring opdoen. Omgekeerd geldt dat wanneer ouders minder toezicht zijn gaan houden, dit leidt tot een vroegere leeftijd waarop de eerste seksuele ervaringen worden opgedaan. Deze bevinding suggereert dat ook wanneer ouders op jongere leeftijd weinig toezicht hebben gehouden op hun kinderen, en dit op latere leeftijd wel gaan doen, dit een positief effect heeft op het reduceren van probleemgedrag.

Een vergelijkbaar Europees onderzoek, is het onderzoek van Lenciauskiene en Zaborkis (2008). In dit onderzoek hebben 14287 respondenten van 15 jaar oud, uit tien Europese landen een vragenlijst over hun seksuele gedrag ingevuld. De vragen waarmee ouderlijk toezicht werd gemeten zijn vergelijkbaar met de beschreven voorbeelden uit het Amerikaanse onderzoek. Uit dit onderzoek komt naar voren dat jongeren die weinig ouderlijk toezicht ervaren, op jongere leeftijd seksueel actief zijn dan jongeren die meer ouderlijk toezicht ervaren. In het bijzonder blijkt dat jongens die weinig toezicht ervaren van hun moeder, meer risico lopen om op jonge leeftijd seksuele ervaringen op te doen dan meisjes waarvan de moeders weinig toezicht houden, terwijl de mate van toezicht houden van vaders sterker gerelateerd is aan het seksuele gedrag van meisjes dan van jongens. Uit het onderzoek komt ook naar voren dat het hebben van een goede band met ouders een beschermende factor is in het reduceren van seksueel gedrag op jonge leeftijd.

Uit literatuuronderzoek van De Graaf, Vanwesenbeeck, Woertman en Meeus (2009) blijkt dat ouderlijk toezicht en de controle op activiteiten die adolescenten ondernemen gerelateerd zijn aan het seksueel gedrag van jongeren. Zo hebben jongeren op latere leeftijd hun eerste seksuele ervaring (Borawski, Ievers-Landis, Lovegreen & Trapl, 2003, in De Graaf, et al. 2009) gebruiken ze vaker anticonceptie (Huebner & Howell, 2003, in de Graaf, et al. 2009) en voelen ze zich zekerder in seksuele interactie (De Graaf, Meijer, Poelman &

(13)

Vanwesenbeeck, 2005, in De Graaf, et al, 2009) dan jongeren waarvan de ouders weinig toezicht houden.

Uit onderzoek van Miller (1986) komt naar voren dat adolescenten die veel regels en ouderlijk toezicht ervaren een permissievere houding jegens seksualiteit hebben, dan

adolescenten die dit niet ervaren. Maar de hoogste mate van seksuele permissiviteit werd gemeten in de groep adolescenten die geen regels opgelegd kregen. Deze bevindingen kunnen op twee manieren verklaard worden. Adolescenten die weinig regels opgelegd krijgen, hebben alle ruimte om zelf te bepalen wat ze doen. Zij kunnen zelf bepalen op welk tijdstip zij thuiskomen en met wie zij omgaan. De groep adolescenten die veel regels

opgelegd krijgen en een permissieve houding hebben jegens seksualiteit, kunnen deze pas opgelegd hebben gekregen nadat zij seksueel permissief werden. Hun ouders hebben mogelijk getracht hun losbandige gedrag aan banden te leggen middels het opleggen van regels.

Uit het onderzoek van Miller (1986) komt ook naar voren dat er een congruentie is tussen de rapportage van ouders en van adolescenten. Het gedrag dat ouders hebben gerapporteerd komt niet overeen met de perceptie van dit gedrag door hun kinderen. Dit verschil tussen werkelijk gedrag en perceptie moet in aanmerking worden genomen bij het interpreteren van onderzoeksresultaten.

De mate van ouderlijk toezicht neemt af wanneer kinderen ouder worden (Li, Feigelman & Stanton, 2000). Ze mogen dan vaker van huis en mogen sociale contacten hebben zonder supervisie van ouders (Chilcoat, Dishion & Anthony, 1995). Dit komt doordat kinderen naarmate ze ouder worden steeds meer onafhankelijk worden en zich losmaken van hun ouders (Irwin & Millstein, 1986). Wanneer ouders veel toezicht houden op hun kinderen zullen deze kinderen op latere leeftijd seksueel actief worden. Omgekeerd geldt dat wanneer er weinig regels zijn, adolescenten meer seksuele ervaring hebben (Meschke & Silbereisen, 1997).

Uit de resultaten van bovenstaande onderzoeken kan geconcludeerd worden dat de mate van ouderlijk toezicht invloed heeft op het seksuele gedrag van adolescenten. Wanneer ouders veel toezicht houden op hun kinderen vertonen zij minder risicovol seksueel gedrag dan kinderen waarvan ouders minder toezicht houden.

(14)

1.6 Huidig onderzoek

Er is zowel nationaal als internationaal veel onderzoek gedaan naar bovenstaande protectieve factoren op het verminderen van seksueel risicovol gedrag. Ook is er veel onderzoek gedaan naar de risicofactoren die kunnen leiden tot seksuele victimisatie. Er is echter nog weinig onderzoek gedaan naar de kans waarop jongeren van zichzelf inschatten ooit een keer slachtoffer te worden van een seksueel grensoverschrijdende ervaring. De mate van zelfinschatting zegt namelijk iets over het risico waarvan een adolescent zelf vindt dat hij loopt op het meemaken van een seksuele ervaring tegen zijn wil.

In dit onderzoek wordt de rol van ouders in relatie tot de zelfinschattingskans van seksuele victimisatie van jongeren nader onderzocht. De hoofdvraag luidt: Op welke manier kunnen ouders invloed uitoefenen op de zelfinschattingskans van seksuele victimisatie van

adolescenten? In de huidige studie is getracht de onderlinge relatie tussen de

zelfinschattingskans van seksuele victimisatie en de relatie met de protectieve factoren; communicatie, gezinsklimaat en ouderlijk toezicht nader te onderzoeken. Ook zal gekeken worden of hierin significante verschillen tussen jongens en meisjes te onderscheiden zijn. De volgende hypothesen zijn onderzocht:

1. In het huidige onderzoek wordt verwacht dat meisjes meer met hun ouders communiceren over seksualiteit dan jongens. Ook wordt verwacht dat zij over andere onderwerpen praten met hun ouders dan jongens.

2. In het huidige onderzoek wordt verwacht dat het overgrote deel van de jongeren geen behoefte heeft om meer met hun ouders te praten over seksualiteit.

3. In het huidige onderzoek wordt verwacht dat de redenen om niet meer te willen communiceren over seksualiteit samenhangen met het geslacht van de proefpersonen.

Jongens vinden dat ouders daar niets mee te maken hebben en meisjes durven niet vaker met hun ouders te praten over seksualiteit.

5. In het huidige onderzoek wordt verwacht dat jongeren die rapporteren het

onwaarschijnlijk te vinden ooit slachtoffer te worden van seksuele dwang hogere mate van communicatie met ouders rapporteren.

(15)

6. In het huidige onderzoek wordt verwacht dat jongeren die rapporteren het onwaarschijnlijk te vinden ooit slachtoffer te worden van seksuele dwang een positiever gezinsklimaat

rapporteren.

7. In het huidige onderzoek wordt verwacht dat jongeren die rapporteren het onwaarschijnlijk te vinden ooit slachtoffer te worden van seksuele dwang hogere mate van ouderlijk toezicht rapporteren.

Methode

Het onderzoek is een longitudinaal kwantitatief cross-sectioneel onderzoek naar de

onderlinge relatie tussen de zelfinschattingskans op seksuele victimisatie en opvoedgedrag van ouders, namelijk communicatie, gezinsklimaat en ouderlijk toezicht. Er is bewust gekozen voor een onderzoeksgroep waarvan de leeftijd varieerde van 12 tot en met 16 jaar, zodat de kans groot zou zijn dat de proefpersonen nog geen eerste seksuele ervaring hadden opgedaan.

2.1 Werving

In verband met de leeftijd van de proefpersonen is gekozen om de proefpersonen te werven op een middelbare school. Er zijn verschillende middelbare scholen benaderd in de regio Amsterdam. De scholen zijn zowel telefonisch als per email benaderd. Uiteindelijk is het gelukt om het onderzoek te doen op een middelbare school in Amstelveen, namelijk het Amstelveen College, locatie Tulpenburg. Op deze school volgen leerlingen de VMBO-T opleiding. Ook is er een zogeheten ‘havo kansklas’: leerlingen in deze klas hebben de kans om bij goede resultaten door te stromen naar de havo-opleiding op een andere afdeling van het Amstelveen College. Deze school ligt in een naoorlogse woonwijk, Elsrijk. Deze school kan gekwalificeerd worden als ‘blank’. Het aantal allochtonen ligt lager dan het

Amsterdamse gemiddelde. Leerlingen van deze school zijn vooral afkomstig uit Amstelveen, of de naastgelegen gemeenten Uithoorn en Aalsmeer. In alle drie de gemeente ligt het

inkomen iets boven het landelijk gemiddelde. Hoewel de school niet beschikt over de inkomensgegevens van de ouders van hun leerlingen, maakt dit het aannemelijk dat ook de ouders van de leerlingen een inkomen iets boven het landelijk gemiddelde hebben. De school

(16)

beschikt niet over alle opleidingsgegevens van de ouders van hun leerlingen. Uit de gegevens die ze wel beschikken kan gesteld worden dat de meerderheid van de ouders hoger opgeleid is cq. een beroepsopleiding heeft gevolgd na de basisschool. Het feit dat de proefpersonen uit overwegend blanke, hoger opgeleide gezinnen komen met een bovengemiddeld inkomen, zorgt ervoor dat de onderzoeksgroep niet representatief is voor de gemiddelde VMBO- leerling in de Randstad. Dit gegeven dient vooral bij het interpreteren van de resultaten meegenomen te worden. De onderzoeksresultaten zijn niet generaliseerbaar naar een grotere groep VMBO-leerlingen.

2.2 Responspercentage

Het responspercentage tijdens het onderzoek was vrij hoog te noemen. Van de 102 vragenlijsten die er zijn uitgedeeld zijn er twee niet ingevuld. Twee vragenlijsten zijn niet serieus ingevuld. Dit was te merken aan verschillende antwoorden op vragen zoals een onrealistisch aantal sekspartners, onrealistische aantallen leeftijden en het aankruisen van alle meerkeuze- antwoorden terwijl er maar een mogelijke keuze was. Om deze redenen is

besloten om deze twee vragenlijsten buiten de onderzoeksgroep te houden. Een oorzaak van het vrij hoge responspercentage is dat de leerlingen de vragenlijsten tijdens een biologieles klassikaal hebben ingevuld. Na afloop van het invullen leverden de leerlingen deze in bij de docent die op dat moment voor de klas stond. Na het inleveren van de vragenlijst kregen de leerlingen als dank een lolly. Hoewel ouders hun kinderen konden verbieden om mee te doen aan het onderzoek door een strookje in te vullen van een door de school vooraf aangeleverde brief met de bekendmaking en informatie over het onderzoek en de mogelijkheid om hun kind niet mee te laten doen, heeft geen van de ouders van deze mogelijkheid gebruik gemaakt.

2.3 Meetinstrument

Als meetinstrument is gekozen voor een verkorte versie van een reeds bestaande vragenlijst, namelijk de vragenlijst die is gebruikt in het onderzoek ‘Seks onder je 25ste’van de Rutgers WPF. In de verkorte versie van deze vragenlijst werden de volgende concepten

geoperationaliseerd:

(17)

- Persoonskenmerken: geslacht, leeftijd, opleiding, etniciteit;

- Kenmerken van seksuele gezondheid: seksuele ervaring (met verschillende vormen van seksueel gedrag, me verschillende sekspartners, met betaalde seks) ervaring met gedwongen seks;

- Cognitieve en gedragsmatige factoren: intenties, attituden, sociale normen, eigen-effectiviteit, risicoperceptie;

- Interactionele factoren: communicatie met de partner, communicatie met vrienden, communicatie met ouders

- Factoren in de sociale omgeving: gezinsstructuur, gezinsklimaat, seksuele opvoeding. 2.4 Onderzoeksgroep

In het onderzoek is een steekproef gehouden onder 102 leerlingen van een afdeling van een scholengemeenschap in Amstelveen; het Amstelveen College, locatie Tulpenburg. Deze afdeling van het Amstelveen College biedt de theoretische leerweg van het vmbo, en de eerste en tweede klas van het havo. De leeftijd van de leerlingen in de steekproef varieert van 12 tot en met 16 jaar. De gemiddelde leeftijd was 15, 2jaar. De jongste respondent was 12 jaar en de oudste respondent was 18 jaar. In de onderzoeksgroep zitten zowel jongens als meisjes. De groep bestaat uit 52 jongens en 46 meisjes. De respondenten hebben

verschillende etnische achtergronden. Waaronder behalve de Nederlandse, de Surinaamse (5%), de Marokkaanse (3%) en de Turkse (2%). Het aantal respondenten van niet-autochtone leerlingen ligt hiermee een stuk lager dan verwacht wordt van een gemiddelde klas op

vergelijkbaar onderwijsniveau. In de regio Amsterdam lag dit in peiljaar 2010 rond de 60% (Dienst onderzoek en Statistiek). De school waar het huidige onderzoek is gedaan wordt gezien als een zogenoemde ‘witte’ school. De ouders/verzorgers van de leerlingen zijn vooraf middels een brief op de hoogte gesteld van het onderzoek. Tevens konden ouders met de brief kenbaar maken wanneer zij niet wilden dat hun kind zou participeren aan het onderzoek. In verband met het tijdstip van het onderzoek, vlak voor de examenperiode, was het niet mogelijk om het onderzoek te doen in de beoogde vierde klas. In plaats van deze vierde klas, is na overleg besloten om het onderzoek in twee extra derde klassen te houden

(18)

Leerjaar 1 2 3 4 totaal Onderwijssoort Vmbo-t/ havo Verwacht 25 25 25 25 100 Realisatie 22 26 23 - 102 15 16 N=102 2.5 Materialen

De respondenten hebben een verkorte versie ingevuld van de vragenlijst die is gebruikt in het onderzoek ‘Seks onder je 25e’ van de Rutgers WPF (De Graaf, et al., 2005). Er is een groot aantal vragen die niet relevant zijn voor het huidige onderzoek weggelaten. Dit waren met name vragen over alcohol-en drugsgebruik, vragen over het gebruik van

anticonceptiemiddelen, vragen over seksuele attituden en motieven en vragen over seksuele geaardheid. De gebruikte vragenlijst is gebaseerd op de vragenlijst die is gebruikt in het nationale scholierenonderzoek Jeugd en Seks 1995 ( Brugman, Goedhart, Vogel & Van Zessen, 1995). Bij de vragenlijst die in dit onderzoek is gebruikt is specifiek gekeken naar verschillende factoren waaruit bovenstaande literatuurstudie blijkt dat ze te maken hebben met de invloed van ouders op het seksuele gedrag van jongeren en hun onderlinge interactie. In dit onderzoek is specifiek gekeken naar communicatie tussen ouders en jongeren (hoe vaak jongeren met hun ouders over seks praatten), ouderlijk toezicht (of ouders wisten wat

jongeren in hun vrije tijd deden, wie hun vrienden waren en waar ze waren na schooltijd) en gezinsklimaat (of jongeren hun ouders als steunend ervaarden, responsiviteit, en of hun ouders zeiden dat ze van hen houden, affectie-expressie). De jongeren konden antwoorden in vier verschillende categorieën (nooit, soms, vaak en altijd). De keuze ‘nooit’ werd gescoord als 1, de keuze ‘soms’ werd gescoord als 2, de keuze ‘vaak’ werd gescoord als 3 en de keuze ‘altijd’ werd gescoord als 4. Om de resultaten te berekenen is gebruikt gemaakt van

somscores. Op de schaal communicatie bestond de somscore uit twee items, de laagst

mogelijk score was daardoor 2 en de hoogste score 8. Op de schaal gezinsklimaat bestond de somscore uit twee items, de laagst mogelijk score was twee en de hoogste score was 8. Op de schaal ouderlijk toezicht bestond de schaal uit drie items, de laagst mogelijke score was 3 en de hoogste 12. De vragen werden gesteld betreffende zowel vader als moeder. Daarnaast werden er vragen gesteld over sociaal-demografische kenmerken (geslacht, leeftijd, en etniciteit), aspecten van achtergrond en gedrag (eenoudergezin, het hebben van een vaste partner, leeftijd eerste seksuele ervaring, aantal seksuele partners, ervaring met ruilseks (het geven of ontvangen van goederen of geld in ruil voor seks) en of er weleens sprake is

(19)

geweest van seksuele dwang (dader of slachtoffer). Voor meer informatie en de gebruikte items verwijzen wij naar Bijlage I.

Om met de resultaten van het onderzoek de hypothesen te toetsten is gebruik gemaakt van verschillende statistische analysen technieken, waaronder; Levene’s Test for Equality of Variances,de t-toets voor onafhankelijke variabelen, de Pearson Chi-square-test en de Spearman’s Rho-test.

2.6 Procedure

De gegevens van het onderzoek zijn verzameld met behulp van een klassikaal ingevulde vragenlijst. De vragenlijsten zijn zo ontworpen dat leerlingen die nog nooit met iemand hebben gevreeën, geen vragen hoeven te beantwoorden die ingaan op seksuele ervaringen. Daarmee wordt voorkomen dat zij geconfronteerd worden met onderwerpen waar zij nog niet aan toe zijn.

Deze opzet brengt met zich mee dat onervaren scholieren eerder klaar zijn met het invullen van de vragenlijst. Om te voorkomen dat de rest van de klas dit door zou hebben, en daar zijn conclusies uit zou kunnen halen, is er aan het einde van de lijst een aantal vragen opgenomen die wel met seksualiteit te maken hebben, maar die niet relevant zijn voor het onderzoek. Op deze manier eindigden de leerlingen allemaal tegelijk na ongeveer 60 minuten.

Resultaten

In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het huidige onderzoek worden weergegeven.

Tabel 1. Overzicht resultaten naar variabelen

Jongens Meisjes

N Min Max M SD N Min Max M SD

Communicatie 54 4.00 20.00 6.67 2.98 45 4.00 20.00 7.07 2.90 Communicatie behoefte 53 1.00 5.00 4.17 1.14 45 1.00 5.00 3.89 1.13 Ouderlijk toezicht 54 6.00 18.00 9.96 2.52 43 6.00 18.00 10.16 2.52 Responsiviteit 54 2.00 8.00 2.74 1.12 44 2.00 8.00 3.34 1.52 Affectie- expressie 54 2.00 8.00 2.98 1.19 44 2.00 8.00 3.23 1.51 Zelfinschattings kans 50 1.00 4.00 1.94 1.11 38 1.00 4.00 2.21 1.04

Van de jongens heeft 25% (N= 13), het totaal aantal jongens is (N=52). Van de meisjes heeft 23,9% (N=11), het totaal aantal meisjes is (N=46) ervaring met geslachtsgemeenschap.

(20)

Uit de resultaten blijkt dat 42 % van de jongeren zichzelf absoluut niet in staat acht ooit iets te zullen doen op seksueel gebied wat ze niet willen, ongeveer een kwart zegt dat er een zeer kleine kans bestaat, een vijfde van de jongeren zegt dat ze een kleine kans lopen iets te doen wat ze eigenlijk niet willen en 13 % acht zichzelf redelijk in staat op seksueel gebied ooit iets zullen doen wat ze eigenlijk niet willen.

Communicatie over seksualiteit met ouders

In het huidige onderzoek werd verwacht dat meisjes een hogere score zouden rapporteren op de schaal communicatie over seksualiteit met ouders, dan jongens. Ook werd verwacht dat de scores per onderwerp zouden verschillen tussen jongens en meisjes.

Er is een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om de scores op de schaal communicatie met ouders te vergelijken van jongens en meisjes. Er is gekeken naar de Levene’s test. In dit geval is de gegeven waarde .371 en dat is groter dan .05, dus relevant. De varianties zijn gelijk. De gegeven significantie is .503. Er bestaat geen significant verschil tussen de scores van jongens (M=6.67, SD=2.98) en meisjes (M=7.07, SD=2.90).

Wat betreft onderwerpen waarover jongens en meisjes praten met hun ouders, is te zien dat de meeste communicatie over seksualiteit voor zowel jongens als meisjes gaat over

verliefdheid en relaties. Opvallend is dat jongens vaker dan meisjes praten met hun ouders over wat ze willen op seksueel gebied, meisjes daarentegen praten vaker met hun ouders over wat ze niet willen op seksueel gebied.

Tabel 2. Praten over seksualiteit met ouders (%) dat hier tenminste soms over praat Jongens Meisjes

over verliefdheid en relaties 48% 53%

over wat je wilt op seksueel gebied 37% 21% over wat je niet wilt op seksueel gebied 15% 26%

Communicatiebehoefte

In het huidige onderzoek werd verwacht dat het overgrote deel van de jongeren geen behoefte heeft om meer met hun ouders te praten over seksualiteit.

Ruim de helft van de leerlingen (58%) rapporteren niet meer met hun ouders te

communiceren over seksualiteit omdat zij vinden dat hun ouders daar niets mee te maken hebben. 35% is tevreden over de frequentie van communicatie, 6% geeft aan niet te durven praten over seks, en slechts 1% geeft aan dat hun ouders liever niet willen praten over seksualiteit.

Tabel 3. Communicatiebehoefte jongeren

Jongens Meisjes

(21)

Redenen voor meer of minder communicatiebehoefte

In het huidige onderzoek werd verwacht dat jongens en meisjes anders zouden scoren op de schaal communicatiebehoefte met ouders. Jongens vinden dat ouders daar niets mee te maken hebben en meisjes durven niet vaker met hun ouders te praten over seksualiteit.

Er is gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets om te kijken of er een significant verschil bestaat tussen jongens en meisjes in de redenen voor meer of minder communicatiebehoefte. Uit deze toets blijkt dat er in 2 antwoord categorieën te weinig proefpersonen zitten om deze test uit te voeren. Daarom zijn alleen de antwoorden in de categorieën ‘praten genoeg’ en ‘hebben ze niets mee te maken’ meegenomen in de statistische analyse. Uit de Chi-kwadraat toets blijkt dat er geen significant verschil bestaat tussen geslacht en de verschillen in

communicatiebehoefte, X2=.400

Kans op seksuele victimisatie in relatie tot communicatie

In het huidige onderzoek werd verwacht dat jongeren die een hoge score rapporteerden op de schaal kans op seksuele victimisatie, een lage score rapporteerden op de schaal communicatie met ouders.

De relatie tussen kans op seksuele victimisatie en communicatie met ouders is getoetst aan de hand van een Pearson correlatie coëfficiënt. Voor zowel jongens, r=.105, n=50, als meisjes, r=-.131, n=36 is er geen significante correlatie gevonden tussen seksuele victimisatie en communicatie met ouders. Dit betekent dat de mate van communicatie tussen jongeren en ouders geen invloed heeft op de kans op seksuele victimisatie.

Kans op seksuele victimisatie in relatie tot gezinsklimaat

In het huidige onderzoek werd verwacht dat jongeren die een hoge score rapporteerden op de schaal seksuele victimisatie, een lage score rapporteerden op de schalen gezinsklimaat responsiviteit en gezinsklimaat affectie-expressie.

De relatie tussen de kans op seksuele victimisatie en gezinsklimaat responsiviteit is getoetst aan de hand van een Pearson correlatie coëfficiënt. Voor jongens is er een sterke positieve correlatie tussen de kans op seksuele victimisatie en gezinsklimaat responsiviteit, r=.319, n=50, p<0.05. Dit houdt in dat wanneer jongens zich gesteund voelen door hun ouders de kans op seksuele victimisatie afneemt. Wanneer jongens zich niet gesteund voelen door hun ouders, stijgt de kans op seksuele victimisatie.Voor meisjes, r=-.017, n=36 is er geen

significante correlatie gevonden tussen de kans op seksuele victimisatie en gezinsklimaat responsiviteit. Dit betekent dat de mate waarin meisjes zich gesteund voelen door hun ouders niet van invloed is op de kans op seksuele victimisatie.

Totaal nee 96.3% 91.1%

nee, hebben ze niets mee te

maken 62.3% 51.1 %

nee, praten genoeg 34.0 % 40.0 %

Totaal ja 3.8% 8.8%

ja, maar durf ik niet 3.8 % 4.4 % ja, maar doen zij liever niet 0 % 4.4%

(22)

De relatie tussen de kans op seksuele victimisatie en gezinsklimaat affectie-expressie is getoetst aan de hand van een Pearson correlatie coëfficiënt. Voor jongens is er een sterke positieve correlatie tussen de kans op seksuele victimisatie en gezinsklimaat

affectie-expressie, r=.333, n=50, p<0.05. Dit betekent dat wanneer ouders vaker tegen jongens zeggen van ze te houden, de kans op seksuele victimisatie afneemt. Wanneer ouders niet tegen jongens zeggen dat ze van hen houden, stijgt de kans op seksuele victimisatie.Voor meisjes, r=.135, n=36 is er geen significante correlatie gevonden tussen de kans op seksuele

victimisatie en gezinsklimaat affectie-expressie. Dit houdt in dat de frequente waarmee ouders tegen hun dochters zeggen van hen te houden niet van invloed is op de kans op seksuele victimisatie.

Kans op seksuele victimisatie in relatie tot ouderlijk toezicht

In het huidige onderzoek werd verwacht dat jongeren die een hoge score rapporteerden op de schaal kans op seksuele victimisatie, een lage score rapporteerden op de schaal ouderlijk toezicht.

De relatie tussen kans op seksuele victimisatie en ouderlijk toezicht is getoetst aan de hand van een Pearson correlatie coëfficiënt. Voor zowel jongens, r=.087, n=50, als meisjes, r=-.183, n=35, is er geen significante correlatie gevonden tussen seksuele victimisatie en ouderlijk toezicht.

Discussie

In dit hoofdstuk zullen allereerst de hypothesen aan de hand van de gevonden resultaten getoetst worden. Op deze manier zal per afzonderlijke hypothesen duidelijk worden of de hypothesen aangenomen dan wel verworpen moet worden. Vervolgens zullen de

tekortkomingen van dit onderzoek besproken worden. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met wat de gevonden resultaten betekenen voor de praktijk en zullen er aanbevelingen gedaan worden voor het verbeteren van de opvoedvaardigheden van ouders. Ten slotte worden er aanbevelingen gedaan betreft verder onderzoek.

Communicatie met ouders

Uit dit onderzoek blijkt dat meisjes niet vaker dan jongens praten over seksualiteit met hun ouders. Opvallend want uit verschillend eerder onderzoek blijkt dit wel. Zo blijkt uit

onderzoek van De Graaf et al., (2005) dat meisjes meer dan jongens over seksualiteit praten met hun ouders. Uit onderzoek van Schouten, van den Putte, Pasmans en Meeuwesen (2007) blijkt dat meisjes meercommuniceren over seksualiteit dan jongens. Ook communiceren ze over andere onderwerpen. Uit een Amerikaans onderzoek van Jerman en Constantine (2010) blijkt dat meisjes vaker met hun ouders praten over seks dan jongens. Ook uit ander

internationaal onderzoek zoals dat van Hutchinson en Montgomery (2007) en Lehr, Dilorio, 22

(23)

Dudley en Lipana (2000) kan een soortgelijke conclusie getrokken worden. Een mogelijke verklaring voor het ontbreken van een significante relatie tussen de mate van communicatie tussen jongens en meisjes zou kunnen zijn dat zowel de jongens als meisjes over het

algemeen uit gezinnen kwamen met een warm gezinsklimaat en een hoge mate van ouderlijk toezicht. We weten uit eerder onderzoek dat er in gezinnen met bovenstaande eigenschappen meer gecommuniceerd wordt met zowel jongens als meisjes over seksualiteit.

De meeste communicatie tussen jongens en meisjes en hun ouders over seksualiteit gaat over verliefdheid en relaties. Meisjes praten over andere onderwerpen dan jongens. Zo praten meisjes meer over verliefdheid en relaties en over wat ze niet willen op seksueel gebied met hun ouders. Jongens praten over verliefdheid en relaties en over wat hun wensen zijn op seksueel gebied met hun ouders.

Redenen voor meer of minder communicatiebehoefte

Jongens vinden vaker dan meisjes dat hun ouders niets met hun seksualiteit te maken hebben en willen daarom niet vaker met hun ouders praten over seksualiteit. Meisjes zijn iets vaker dan jongens tevreden over de frequentie waarmee ze over seksualiteit praten

met hun ouders. Van de jongeren die hebben aangegeven graag meer met hun ouders te willen praten maar dat niet doen omdat ze dat niet durven is iets meer dan de helft meisje en de rest jongen. Opvallend is dat 0% van de jongens aangeeft dat hun ouders niet vaker met hen wil praten over seksualiteit. Voor de meisjes is dit percentage 4,4.

Deze cijfers zijn vergelijkbaar met eerder onderzoek van De Graaf et al, (2005). Daar werd gevonden dat 50% van de jongens niet vaker met hun ouders wilden praatten over seksualiteit omdat hun ouders daar niets mee te maken hebben tegenover 40% van de meisjes. De Graaf et al. (2005) toonden ook aan dat jongens hierin significant verschilden van de meisjes. In de groep jongeren die tevreden waren over de frequentie waarmee ze met hun ouders praatten over seksualiteit zaten in het onderzoek van De Graaf et al. (2005) iets meer meisjes dan jongens. Opvallend is dat het percentage van de jongeren die aangeeft niet vaker met hun ouders te praatten over seksualiteit in het huidige onderzoek kleiner is dan in het onderzoek van De Graaf et al. (2005)3,8% tegenover 8% voor de jongens en 4,4% tegenover 13% voor de meisjes. Ook vond De Graaf et al.(2005) een significant verschil tussen jongens en meisjes.

De resultaten van de groep die aangaf niet vaker met hun ouders te praatten over seksualiteit omdat hun ouders dat liever niet deden waren voor de meisjes in het huidig onderzoek vergelijkbaar met het onderzoek van De Graaf et al. (2005) 3% tegenover 4%. Voor de jongens waren de resultaten in het huidig onderzoek beduidend lager dan in het onderzoek van De Graaf et al, (2005) namelijk 0% tegenover 3%. In het huidig onderzoek is geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes en de redenen waarom ze niet vaker of juist minder vaak met hun ouders willen praten over seksualiteit.

Zelfinschattingskans op seksuele victimisatie in relatie tot communicatie In het huidig onderzoek is er geen significante correlatie gevonden tussen de

zelfinschattingskans op seksuele victimisatie en de communicatie over seksualiteit tussen 23

(24)

jongeren en ouders. Dit betekent dat de mate waarin jongeren communiceren met hun ouders over seksualiteit geen invloed heeft op de de mate van de zelfinschattingskans op seksuele victimisatie die jongeren rapporteren. Hoewel er op zowel nationaal als internationaal gebied weinig onderzoek is gedaan naar deze relatie is er wel onderzoek gedaan naar de kans om slachtoffer te worden van ongewenst seksueel gedrag.

Uit onderzoek van De Bruijn, Burrie en Van Wel (2007) blijkt dat meisjes een grotere kans lopen om slachtoffer te worden van seksueel geweld dan jongens. Verassend genoeg blijkt uit dit onderzoek dat jongeren die goed geïnformeerd zijn over seksualiteit door hun ouders een grotere kans lopen om slachtoffer te worden. Ook is er veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen communicatie en de kans op risicovol seksueel gedrag. Uit onderzoek van Crosby, Hanson en Rager (2009) blijkt dat jongeren die communiceren met hun ouders over seksualiteit, minder sekspartners hebben, beter zijn in het bespreken van anticonceptie met hun partners en minder vaak alcohol en drugs gebruiken voordat ze seks hebben. Ook zijn ze minder seksueel actief (Karofsky, Zeng & Kosorok, 2000), hebben minder verschillende sekspartners (DiIorio, et al. 2003; Markham et al. 2010; Miller et al. 2001), lopen zij een kleinere kans op een ongewenste zwangerschap (Hutchinson & Montgomery, 2007)en raken zij minder vaak besmet met een soa (Crosby, Wingood, DiClemente & Rose, 2002).

Zelfinschattingskans op seksuele victimisatie in relatie tot gezinsklimaat

In het huidig onderzoek is er voor jongens een significante correlatie gevonden tussen de zelfinschattingskans op seksuele victimisatie en gezinsklimaat responsiviteit. Voor meisjes is er geen significante correlatie gemeten.

Ook is er in het huidig onderzoek voor jongens een significante correlatie tussen de zelfinschattingskans op seksuele victimisatie en gezinsklimaat affectie-expressie. Voor meisjes is er ook op dit punt geen significante correlatie aangetoond.

Dit verschil kan mogelijk verklaard worden doordat jongens gevoeliger zijn voor de invloed van gezinsklimaat en dat bij meisjes de zelfinschattingskans op seksuele victimisatie

grotendeels bepaald wordt door andere factoren die in dit onderzoek buiten beschouwingzijn gebleven.

In eerder onderzoek van De Bruijn et al., (2007) blijkt dat gezinsklimaat wel degelijk invloed heeft op de kans om slachtoffer te worden van ongewenst seksueel gedrag. Jongeren die weinig affectie ervaren lopen een grotere kans om slachtoffer te worden van ongewenst seksueel gedrag dan jongeren die thuis veel affectie ervaren. Uit onderzoek naar de relatie tussen gezinsklimaat en risicovol seksueel gedrag blijkt dat wanneer adolescenten een goede band hebben met hun ouders en hen als steunend ervaren betreffende het gebruik van

anticonceptiva, zij eerder geneigd zijn deze op een effectieve manier te gebruiken (Parkes, et al., 2011). Ook De Graaf et al (2005) vinden een correlatie tussen gezinsklimaat en seksueel gedrag van kinderen: naarmate jongeren veel affectie en hulp en steun van hun ouders ervaren, hebben ze minder vaak ervaring met geslachtsgemeenschap en anale seks. Zelfinschattingskans op seksuele victimisatie in relatie tot ouderlijk toezicht In het huidige onderzoek is er geen significante correlatie gevonden tussen de

zelfinschattingskans op seksuele victimisatie en ouderlijk toezicht. Dit in tegenstelling tot eerder onderzoek van De Bruijn et al., (2007) waaruit blijkt dat jongeren die ouders hebben

(25)

die veel toezicht houden meer kans hebben om slachtoffer te worden van ongewenst seksueel gedrag. Ook uit ander onderzoek blijkt dat ouderlijk toezicht een belangrijke factor is in het reduceren van risicovol gedrag, waaronder onveilige seks, drugs gebruik en drugshandel, onder adolescenten (Li, Feigelman & Stanton, 2000). Wanneer ouders veel toezicht houden op hun kinderen zullen deze kinderen op latere leeftijd seksueel actief worden. Omgekeerd geldt dat wanneer er weinig regels zijn, adolescenten meer seksuele ervaring hebben (Meschke & Silbereisen, 1997).

Tekortkomingen huidig onderzoek

Het beperkt aantal proefpersonen kan gezien worden als een tekortkoming van het huidig onderzoek. Hierdoor kon niet getoetst worden of er een significant verschil bestaat tussen jongens en meisjes en de redenen voor meer of minder communicatiebehoefte. Ook de relatief jonge leeftijd van de proefpersonen zorgt ervoor dat er nog weinig seksuele ervaring is opgedaan. Hierdoor is het niet toetsbaar een aantal mogelijke relaties tussen seksueel gedrag en de factoren: communicatie, gezinsklimaat en ouderlijk toezicht aan te tonen. Een andere tekortkoming is dat er slechts naar de relatie tussen de zelfinschattingskans om

slachtoffer te worden van ongewenst seksueel gedrag en een klein aantal factoren is gekeken, namelijk; communicatie, gezinsklimaat en ouderlijk toezicht. Hierdoor kan er onvoldoende antwoord worden gegeven op de vraag welke mogelijk andere factoren van invloed kunnen zijn. Ook is er in huidig onderzoek niet specifiek gekeken naar demografische kenmerken als opleidingsniveau van de ouders en etniciteit.

Aanbevelingen

Op grond van de resultaten van het huidige onderzoek kunnen we een aantal aanbevelingen formuleren. Deze aanbevelingen kunnen de opvoedvaardigheden van ouders betreffende de seksuele ontwikkeling van hun kinderen vergroten. Hierdoor kunnen ouders de

zelfinschattingskans van seksuele victimisatie van jongeren reduceren. Vooral voor jongens is het van belang om als ouder steunend te zijn en vaak te zeggen dat je van hem houdt. Hoewel in het huidige onderzoek geen relevant verband is gevonden tussen ouderlijk toezicht en communicatie en het reduceren van de zelfinschattingskans voor zowel jongens als

meisjes, is dit in diverse eerdere onderzoeken wel aangetoond. Het is ouders dus aan te bevelen te blijven investeren in zowel ouderlijk toezicht als communicatie. Van zowel

gezinsklimaat als communicatie weten we uit verschillende onderzoeken dat het voor de mate van invloed belangrijk is dat ouders dit met hun kinderen doen vanaf jonge leeftijd.

In dit onderzoek is geen significante relatie gevonden tussen het opvoedgedrag van ouders, namelijk communicatie, ouderlijk toezicht en gezinsklimaat, en de zelfinschattingskans op seksuele victimisatie van meisjes. Het is van belang om verder onderzoek te doen naar welke factoren precies van invloed zijn op het reduceren van de zelfinschattingskans voor meisjes. Literatuurlijst

Alexander, S. J. (1984). Improving sex education programs for young adolescents: parents’ views. Family Relations, 33, 251-257. In: Rosenthal, D. A., & Feldman, S. S.

(26)

(1999). The importance of importance: adolescents’ perceptions of parental communication about sexuality. Journal of Adolescence, 22, 835-851.

Aspy, C. B., Vesely, S. K., Oman, R. F., Rodine, S, Marshall, L., & McLeroy, K. (2007). Parental Communication and youth sexual behavior. Journal of Adolescence 30, 449-466.

Borawski, E. A., Ievers-Landis, C. E., Lovegreen, L. D., & Trapl, E. S. (2003). Parental monitoring, negotiated unsupervised time, and parental trust: The role of perceived parenting practices in adolescent health risk behaviors. Journal of Adolescent

Health, 33(2), 60-70.

Brooks-Gunn, J., & Paikoff, R. (1997). Sexuality and developmental transitions during adolescence. In J. Schulenberg, & J. L. Maggs (red.), Health Risks and Developmental Transitions During Adolescence (pp. 190- 219). New York: Cambridge University Press.

Brugman, E., Goedhart, H., Vogels, T., & Van Zessen, G. (1995). Jeugd en seks 95.

Resultaten van het nationale scholierenonderzoek. Utrecht: uitgeverij SWP

Bruijn, P. De, Burrie, I., & Wel, F. Van. (2006). A risky boundary: Unwanted sexsual behavior among youth. Journal of Sexual Agression, vol. 12, No. 2. pp. 81-96 Calhoun Davis, E., & Friel, L.V. (2001). Adolescent sexuality: Disentangling the effect of

family structure and family context. Journal of Marriage and the Family, 63, 669-681.

CBS, Centraal Bureau voor Statistiek (2007). Ter inzage: http://www.cbs.nl/nl- NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2008/2008-2488-wm.htmtiek (2007).

Chilcoat, H. D., Dishion, T. J. & Anthony, J. C. (1995). Parent Monitoring and the Incidence of Drug Sampling in Urban Elementary School Children. American Journal of Epidemiology, vol. 141, nr. 1. pp. 25-31.

Crosby, R. A., Hanson, A, & Rager, K. The Protective Value of Parental Sex Education: A Clinic-Based Exploratory Study of Adolescent Females. Journal of Pediatric

Adolescent Gynecology, 22, 189-192.

Crosby, R. A., Wingood, G. M., DiClemente, R. J., & Rose, E. S. (2002). Family- related correlates of sexually transmitted disease and barriers to care: A pilot study of pregnant African American adolescents. Family Community Health, 25(2), 16-27.

Danziger, S. K. (1995) Family life and teenage pregnancy in the inner city: Experiences of African- American youth. Children and Youth Services Review, 17, 183-202. In:

(27)

Meschke, L.L., & Silbereisen, R.K. (1997). The influence of puberty, family processes and leisure activities on the timing of first sexual experience. Journal of Adolescence, 20. 403-418.

Dekovic, M., & Meeus, W. (1997). Peer relations in adolescence: Effects of parenting and adolescents’ self-concept. Journal of adolescence, 20, 163-176.

DiIorio, C., Pluhar, E. & Belcher, L. (2003). Parent-child communication about sexuality: A review of the literature from 1980-2002. Journal of HIV/AIDS Prevention & Education for Adolescents & Children, 5(3/4), 7-32.

GGD Amsterdam (2008). Alle Amsterdammers Gezond. Signalen voor een gezonde stad. Kadernota Volksgezondheidsbeleid 2008-2011. Amsterdam: GGD Amsterdam. Ter inzage:

http://www.gezond.amsterdam.nl/pool/1/documents/alle%20amsterdammers%20ge zond%20signalen%20voor%20een%20vitale%20stad.pdf

De Graaf, H., Meijer, S., Poelman, J., & Vanwesenbeeck, I. (2005). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2005. Utrecht: Uitgeverij Eburon.

Graaf, H. De, Hoing, M., Zaagsma, M,. en Vanwesenbeeck, I. (2007). Tienerseks: Vormen van Instrumentele Seks onder Tieners. Utrecht: Rutgers Nisso Groep.

Graaf, H. De, Vanwesenbeeck, I., Woertman, L., & Meeus, W. (2011). Parenting and adolescents’ sexual development in western societies: A literature review. Huang, D. Y., Murphy, D. A., & Hser, Y. I. (2011). Parental monitoring during early adolescence deters adolescent sexual initiation: Discrete-time survival mixture analysis. Journal of child and family studies, 20(4), 511-520.

Huebner, A. J., & Howell, L. W. (2003). Examining the relationship between adolescent sexual risk-taking and perceptions of monitoring, communication, and parenting styles. Journal of Adolescent Health, 33(2), 71-78.

Hutchinson, M. K., & Cederbaum, J. A. (2011). Talking to Daddy’s Little Girl About Sex: Daughters’ Reports of Sexual Communication and Support From Fathers. Journal of Family Issues, 32(4), 550-572.

Hutchinson, M. K., & Montgomery, A. (2007). Parent communication and sexual risk among African Americans. Western Journal of Nursing Research, 29, 691-707.

Irwin, C.H. & Millstein, S.G. (1986). Biopsychosocial correlates of risktaking behaviors during adolescence: Can the physician intervene? Journal of Adolescent Health Care, 7, 82-96.

(28)

Jaccard, J., Dittus, P.J., & Gordon, V.V. (1996). Maternal correlates of adolescent sexual and contraceptive behaviour. Family Planning Perspectives,28,159-165.

Jaccard, J., Dittus, P.J., & Dodge, T. (2002). Parent- adolescent communication about sex and birth control: a conceptual framework. New Directions for Child and Adolescent Development, 97.9-40.

Jerman, P. & Constantine, N.A. (2010). Demographic and Psychological Predictors of Parent-Adolescent Communication About Sex: A Representative Statewide Analysis. Journal of Youth and Adolescence, 39, 1164-1174.

Jorgensen, S. R. (1993) Pregnancy and parenting. In: T.P. Gullota, G.R. Adams & R. Montemayer (Eds.), Advances in adolescent development (Vol. 5) pp 103-140. Newbury Park, CA: Sage

Karofsky, P.S., Zeng, L., & Kosorok, M.R. (2000). Relationship between adolescent-parental communication and initiation of first intercourse by adolescents. Journal of

Adolescent Health,28, 41-45.

Kim, C., Gebremariam, A., Iwashyna, T.J., Dalton, V.K. & Lee.J., M. (2011) Longitudinal Influences of Friends and Parents On Unprotected Vaginal Intercourse in

Adolescents. Contraception 83, 138-144.

Kramer, S., Janssens, K., Cinubulak, L., & Cense, M. (2007). Over de grens. Opvattingen van jongeren en beroepskrachten over grensoverschrijdend seksueel gedrag van

jongeren. Utrecht: Movisie 2007.

Ku, L., Sonenstein, F. L., & Pleck, J. H. (1993) Factors influencing first intercourse for teenage men. Public Health Reports, 108, 680-694. In: Meschke, L.L., & Silbereisen, R.K. (1997). The influence of puberty, family processes and leisure activities on the timing of first sexual experience. Journal of Adolescence, 20. 403-418.

Kuyper, L., de Wit, J., Adam, P., Woertman, L., & van Berlo, W. (2010).

Grensoverschrijdende seksuele ervaringen en gedragingen onder jongeren. De belangrijkste resultaten uit het onderzoek ‘Laat je nu horen!’Tijdschrift voor Seksuologie 34, 90-103.

Lenciauskiene, I & Zaborskis, A. (2008). The effects of family structure, parent–child

relationship and parental monitoring on early sexual behavior among adolescents in nine European countries. Scandinavian Journal of Public Health, 36, 607-618.

(29)

Lehr, S. T., DiIorio, C., Dudley, W. N., & Lipana, J. A. (2000). The relationship between parent-adolescent communication and safer sex behaviors in college students.

Journal of Family Nursing, 6(2), 180-196.

Li, X., Feigelman, S. & Stanton, B. (2000). Perceived parental monitoring and health risk behaviors among urban low-income African- American children and adolescents. Journal of Adolescent Health, 27, 43-48.

Liefhebber-Koolstra, H. (2008). Ouderlijke steun en kennis en de seksuele

interactiecompetentie: een onderzoek naar de interactie-effecten met het seksuele zelfbeeld bij adolescenten en jongvolwassenen. Masterscriptie Universiteit van Utrecht. http://dspace.library.uu.nl/handle/1874/30805

Lou, J., Chen, S., Li, R. & Yu, H. (2010). Relationships among sexual self-concept, sexual risk cognition and sexual communication in adolescents: a structural equation model. Journal of Clinical Nursing, 20, 1696-1704.

Markham, C.M., Lorman, D., Gloppen, K. M., Peskin, M. F., Flores, B., Low, B., et al. (2010). Connectedness as a predictor of sexual and reproductive health outcomes for youth. Journal of Adolescent Health, 46(3, Suppl.), 23-41.

Meschke, L.L., & Silbereisen, R.K. (1997). The influence of puberty, family processes and leisure activities on the timing of first sexual experience. Journal of Adolescence, 20. 403-418.

Meschke, L. L., Zweig, J. M., Barber, B. L., & Eccles, J. S. (2000). Demographic, biological, psychological, and social predictors of the timing of first intercourse. Journal of Research on Adolescence, 10, 315-338.

Meschke, L.L., Bartholomae, S., & Zentall, S.R. (2000). Adolescent sexuality and parent-adolescent processes promoting healthy teen choices. Family Relations, 49,143-154.

Metzler, C.W., Noell, J., Biglan, A., et al. (1994). The social context for risky sexual

behavior among adolescents. Journal of Behavioral Medicine, 17(4) 19-38. In: Li et al. (2000). Perceived parental monitoring and health risk behaviors among urban low-income African- American children and adolescents. Journal of Adolescent Health, 27, 43-48.

Miller, B.C., McCoy, J.K., Olson, T.D., & Wallace, C.M. (1986). Parental discipline and control attempts in relation to adolescent sexual attitudes and behavior. Journal of Marriage and the Family,48, 503-512.

(30)

Miller, B.C & Jorgensen, S.R. (1988). Adolescent fertility-related behavior and its family linkages. In: T.P. Gullota, G.R. Adams & R. Montemayer (Eds.), Advances in adolescent development (Vol. 5) pp 57-76. Newbury Park, CA: Sage

Miller, K. S., Kotchik, B. A., Dorsey, S., Forehand, R., & Ham, A. Y. (1998). Family communication about sex: what are parents saying and are their adolescents listening? Family Planning Perspectives, 30 (5), 218-222 & 235.

Miller, K. S., Forehand, R., & Kotchik, B. A. (1999). Adolescent sexual behavior in two ethnic minority samples: The role of family variables. Journal of Marriage and the Family, 61, 85. In: Meschke, L.L., & Silbereisen, R.K. (1997). The influence of puberty, family processes and leisure activities on the timing of first sexual experience. Journal of Adolescence, 20. 403-418.

Miller, B. C., Benson, B., & Galbraith, K. A. (2001). Family relationships and adolescent pregnancy risk: A research synthesis. Developmental Review, 21, 1-38.

Mirande, A. M. (1968). Reference group theory and adolescent sexual behaviour. Journal of marriage and the family, 30, 572-577.

Moore, J. N., Raymond, M. A., Mittelstaedt, J. D., Tanner Jr. J. F. (2002). Age and consumer socialization agent influences on adolescents’sexual knowledge, attitudes and behavior: implications for social marketing initiatives and public policy. J. Public Policy Mark 2002; 21 (1): 37-52.

Moore, K. A., Peterson, J. L. & Furstenberg Jr. F. F. (1984). Starting early: The Antecedents of Premarital Intercourse. In: A. Thornton & D. Camburn. The Influence of the Family on Premarital Sexual Attitudes and Behavior. Demography, 24, 3. (1987). Moscher, W.D., & Horn, M.C. (1988). First family planning visits by young women. Family

Planning Perspectives, 20, 33-40. In: T.P. Gullota, G.R. Adams & R. Montemayer (Eds.), Advances in adolescent development (Vol. 5) pp 57-76. Newbury Park, CA: Sage

Newcomer, S., & Udry R. (1985) Parent-child communication and adolescent sexual behavior. Family Planning Perspectives, 17, 169-174.

Nielsen, L. Adolescence: A Contemporary View. (3rd ed.) New York: Harcourt 1996. Parkes, A., Henderson, M., Wight, D & Nixon, C. (2011). Is Parenting Associated with

Teenagers’ Early Sexual Risk-Taking, Autonomy And Relationship with Sexual Partners? Perspectives on Sexual and Reproductive Healt, 43(1), 30-40.

Resnick, M. D., Bearman, P. S., Blum, R. W., Baurman, K. E., Harris, K. M., Jones, J., Tabor, J., Beuhring, T., Sieving, R. E., Shew, M., Ireland, M., Bearinger, L. H., &

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this qualitative study is, therefore, to explore the patient perspective of perceived symptoms, causes, consequences and coping strategies to deal with fatigue in a

Hoe ouders denken over de relationele en seksuele opvoeding van hun kinderen, hoe de communicatie over seksualiteit tussen ouders en kinderen verloopt en welke opvoedingsdoelen

In de ontmoetingsplaatsen vinden ze mogelijkheden voor hun kinderen om er te spelen met anderen en een ander speelgoedaanbod, eerste contacten met het

9.4 What impact will natural gas infrastructure development have on Indonesian energy security and economy; and what are the viable policy options for financing

As we have just seen, proponents of the naturalistic approach like Olshausen and Field (2005) claim that experiments with synthetic and impoverished stimuli fail to reveal

In this section, we present solid-state devices for thermal regulation. The thermal properties of thermal regulators are modified with temperature. [172] In these devices,

De leerlingen beschikten in totaal acht keer over vijf niet-identieke tijden bij identieke replicaties en dienden dus acht keer antwoord te geven op de vraag: “Als je

Zowel jonge als oudere kinderen praten het vaakst met hun moeder (van wie één verslaafde) over de problemen. Een verschil is dat oudere kinderen in tegenstelling tot