• No results found

Zijn psychopaten leugenaars? : de relatie tussen psychopathie en de frequentie van liegen, de attitude ten aanzien van liegen, het gemak van liegen en compulsief liegen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zijn psychopaten leugenaars? : de relatie tussen psychopathie en de frequentie van liegen, de attitude ten aanzien van liegen, het gemak van liegen en compulsief liegen"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zijn psychopaten leugenaars?

De relatie tussen psychopathie en de frequentie van liegen, de attitude ten aanzien van liegen, het gemak van liegen en compulsief liegen.

Masterthese Klinisch-forensische psychologie Universiteit van Amsterdam

Naam: Jeva Heesterbeek Studentnummer: 5960142 Begeleider: Bruno Verschuere Datum: 11-12-2015

(2)

Abstract

Liegen wordt beschreven als een belangrijk kenmerk van

psychopathie. Tot nu toe is onderzoek naar dit onderwerp gering en zijn de resultaten inconsistent. In deze studie werd, bij 54 mannen, de relatie

onderzocht tussen psychopathie en de frequentie van liegen (gemeten met de Die Under Cup-test en Serota Questionnaire), de attitude ten aanzien van liegen (gemeten met de Gevoelsthermometer en impliciete associatie test), het gemak van liegen en compulsief liegen (gemeten met een aangepaste Sheffield Lie Test). De mate van psychopathie werd gemeten met de Psychopathic Personality Inventory–Revised.Mannen met een hoge mate van psychopathie rapporteerden vaker te liegen dan mannen met een lage mate van psychopathie. Er werd geen significante relatie gevonden tussen psychopathie en de andere aspecten van liegen. Deze resultaten zijn

grotendeels in strijd met de bestaande theorieën over liegen en psychopathie en met eerdere studies. Dit wijst erop dat de aanname, dat psychopaten grote leugenaars zijn, mogelijk niet klopt. De relatie tussen psychopathie en liegen blijkt lang niet zo zeker te zijn als tot op heden werd aangenomen.

(3)

Introductie

Alledaagse en frequente leugenaars

Vroeger ging men ervan uit dat liegen normaal was (Nijberg, 1933, aangehaald in Gozna, Vrij & Bull, 2001). Uit onderzoek van DePaulo et al. (1996) bleken er gemiddeld 1.96 leugens per dag te worden verteld. Aan de hand hiervan werd geconcludeerd dat iedereen gemiddeld één tot twee leugens per dag vertelt (Doskoch, 1996). Dit onderzoeksresultaat werd vaak geciteerd en werd lange tijd voor waar aangenomen (Serota, Levine & Bobster, 2010).

Het gemiddelde van 1.96 leugens per dag klopt. Serota et al. (2010) toonden echter aan dat er sprake is van een scheve normaalverdeling; het gros van de mensen liegt (bijna) niet en een kleine groep frequente

leugenaars liegt veel, hierdoor wordt het gemiddelde aantal leugens sterk omhoog gehaald. Dit staat ook bekend als het “few prolific liar effect” (Levine, Serota, Carey & Messer, 2013) en is gerepliceerd in verschillende studies (Debey , Schryver, Logan, Suchotzki & Verschuere, 2015; Halevy, Shalvi & Verschuere, 2014; Serota & Levine, 2014). Serota et al. (2010) ondervroegen 1000 mensen over hun lieggedrag. Hierbij gaf 60% aan de afgelopen

vierentwintig uur niet te hebben gelogen en bleek slechts 5% van de mensen verantwoordelijk te zijn voor bijna de helft van alle leugens.

In de studie van Halevy et al. (2014) werd onderzoek gedaan naar de frequentie van liegen en de kenmerken van frequente leugenaars. Hieruit bleek dat mensen die vaak liegen een hoge mate van psychopathie hebben.

(4)

De relatie tussen psychopathie en liegen

Mensen met een hoge mate van psychopathie worden in de literatuur beschreven als vaardig in het liegen, bedriegen en manipuleren (Hare, 2003). Liegen wordt als belangrijk kenmerk van psychopathie gezien; er zou sprake zijn van pathologisch of compulsief liegen (Cleckley, 1941-1976 aangehaald in Hare & Neumann, 2008). Dit betekent dat de betreffende mensen

herhaaldelijk misleiden en geen externe motivatie nodig hebben voor het vertellen van leugens. Dit lieggedrag is buiten proportie en manifesteert zich gedurende een periode van jaren of zelfs levenslang (Dike Baronsky & Griffith, 2005).

Mensen met een hoge mate van psychopathie liegen vaak en uitgebreid. Zij zijn niet alleen goed in liegen, maar ook trots op deze

vaardigheid. Zij lijken plezier te ondervinden in liegen en zouden niet bang zijn om betrapt te worden op leugens. Wanneer zij betrapt worden, lijkt hen dit koud te laten (Cooke & Michie, 2001; Hare, 2003). Omdat het frequent liegen zo kenmerkend is voor mensen met psychopathie, is dit gedrag ook

meegenomen in instrumenten voor het meten van psychopathie. Zo is ‘pathologisch liegen’ opgenomen als criterium in het meest gebruikte instrument om psychopathie te meten, de Psychopathy Checklist-Revised (PCL-R, Hare & Neumann, 2008). Ook is liegen opgenomen in de

Psychopathic Personality Inventory–Revised (PPI-R; Lilienfeld & Widows, 2005). Liegen wordt hier gemeten met de schaal ‘Machiavellistisch

egocentrisme’, welke omschreven wordt als een maat voor:

De bereidheid anderen te manipuleren ten behoeve van egoïstische doelen, een cynische, hardvochtige en instrumentele blik op de

(5)

mens. De items gaan over de neiging om regels te buigen, van anderen te profiteren, te liegen voor eigen gewin en zichzelf als superieur te zien. (p. 25)

Onderzoek naar de relatie tussen lieggedrag en psychopathie is schaars en de resultaten zijn inconsistent (McLeod & Genereux, 2008). Daarom zal in deze studie worden onderzocht hoe de mate van psychopathie samenhangt met verschillende kenmerken van liegen, namelijk frequentie, gemak, compulsief liegen en attitude ten aanzien van liegen. Hieronder zullen de studies naar liegen en (kenmerken van) psychopathie besproken worden.

Psychopathie en frequentie van liegen

Zoals hierboven beschreven, staan psychopaten erom bekend vaak te liegen. Kashy en DePaulo (1996) lieten 77 studenten een week lang alle leugens die zij vertelden bijhouden en maten verschillende

persoonlijkheidstrekken. Hieruit bleek dat studenten met een hoge mate van machiavellisme (een belangrijk kenmerk van psychopathie) meer lieggedrag vertoonden dan studenten met een lagere mate hiervan. Williams, Nathanson en Paulhus (2010) onderzochten een groep studenten naar bedrog in het onderwijs. Hieruit bleek dat een hoge mate van psychopathie een goede voorspeller was voor zelfrapportage van bedrog en daadwerkelijk plagiaat.

Gielstra (2013) onderzocht de samenhang tussen mate van psychopathie en lieggedrag bij 80 studenten. Hierbij werd geen positieve relatie gevonden tussen psychopathie en het aantal gerapporteerde leugens op de Serota Questionnaire (Serota et al., 2010), een vragenlijst waarop proefpersonen moeten aangeven hoe vaak zij de afgelopen vierentwintig uur

(6)

gelogen hebben. Wel werd er een relatie gevonden tussen psychopathie en het daadwerkelijk liegen bij een dobbelspel (de Die Under Cup test of DUC; Shalvi, Dana, Handgraaf & De Drue, 2011), waarbij de proefpersoon

uitbetaald werd naar het aantal ogen dat deze rapporteerde na het dobbelen. De samenhang tussen de frequentie van liegen en de mate van psychopathie bleek gedeeltelijk gemedieerd te worden door de impliciete attitude ten

aanzien van liegen. Dit houdt in dat er eveneens een significant verband gevonden werd tussen de frequentie van liegen en de attitude tegenover liegen. Door deze mediator werd het verband tussen psychopathie en de frequentie van liegen minder sterk, maar bleef deze wel significant.

Psychopathie en attitude ten aanzien van liegen

Hare (2003) beschrijft dat psychopaten trots zijn op hun vaardigheid in liegen, daarnaast zouden zij plezier en weinig schuldgevoel ervaren in liegen. Op basis hiervan kan verwacht worden dat personen met een hoge mate van psychopathie een positievere attitude hebben ten aanzien van liegen dan personen met een lage mate van psychopathie.

Gielstra (2013) onderzocht de attitude ten aanzien van liegen in relatie tot psychopathie. Expliciete attitude werd gemeten met de

gevoelsthermometer, waarbij proefpersonen woorden gerelateerd aan liegen en waarheid moesten beoordelen. De impliciete attitude werd gemeten met een impliciete associatie test (Deception IAT; Greenwald, Banaji & Nosek, 2003); hierbij werd voorkeur voor leugen en waarheid gemeten aan hand van reactietijden. Er werd gevonden dat, hoe hoger de mate van psychopathie is, hoe positiever de impliciete en expliciete attitude ten aanzien van liegen is.

(7)

Gozna et al. (2001) deden onderzoek naar het lieggedrag van

studenten in een hoog-risico situatie (het wel/niet toegeven plagiaat te hebben gepleegd). Hieruit bleek dat mensen met een hoge mate van manipulativiteit (een belangrijk kenmerk van psychopathie) in deze situatie minder schuld en meer plezier ervoeren in liegen. Ook ervoeren zij dat de situatie beter

afgehandeld werd met een leugen en voelden zij zich comfortabeler tijdens het liegen dan mensen met hoog-angstige persoonlijkheidstrekken.

Psychopathie en het gemak van liegen

Over liegen is bekend dat het cognitief belastender is dan het vertellen van de waarheid en dat het gemakkelijker (minder cognitief belastend) wordt naarmate men het vaker doet (Van Bockstaele et al., 2012; Verschuere, Spruyt, Meijer & Otgaar, 2011). Aangezien mensen met een hoge mate van psychopathie vaker lijken te liegen, kan verwacht worden dat zij gemakkelijker liegen dan mensen met een lage mate van psychopathie.

Gozna et al. (2001) deden onderzoek naar de samenhang tussen persoonlijkheidsconstructen (waaronder manipulativiteit) en lieggedrag bij 265 studenten. Hoog-manipulatieve studenten rapporteerden meer gemak in liegen dan laag-manipulatieve studenten. Hiermee is nog niet duidelijk of liegen voor hen ook minder cognitief belastend is.

Dit werd bevestigd in de studie van Gielstra (2013), waarin studenten de Sheffield Lie Test (SLT; Spence & Kaylor-Hughes, 2008) deden. Bij deze test werd het gemak van liegen (cognitieve belasting) onderzocht door het meten van reactietijden en het tellen van fouten bij het beantwoorden van vragen naar waarheid of met een leugen. Uit deze studie bleek liegen minder

(8)

cognitief belastend te zijn voor studenten met een hoge mate van psychopathie dan voor studenten met een lage mate hiervan.

Psychopathie en compulsief liegen

Compulsief (ofwel pathologisch) liegen zou een kenmerk zijn van psychopathie (Hare & Neumann, 2008). Spidel, Hervé, Greaves, & Yuille, (2011) deden hier onderzoek naar door middel van een dossierstudie,

informatie van derden en een interview. In deze studie werd dit verband niet gevonden. Het is echter mogelijk dat zij met deze methode niet alle leugens hebben kunnen achterhalen.

Gielstra (2013) onderzocht het verband tussen de mate van

psychopathie en compulsief liegen door middel van een toevoeging op de Sheffield Lie Test (SLT; Spence & Kaylor-Hughes, 2008). Hierbij konden proefpersonen kiezen om te liegen of de waarheid te spreken en wordt

bijgehouden hoe vaak er gekozen wordt voor liegen. Hieruit bleek dat mensen met een hoge mate van psychopathie compulsiever liegen dan mensen met een lage mate hiervan. Deze relatie bleek gedeeltelijk gemedieerd te worden door het gemak van liegen. Dit houdt in dat er eveneens een significant verband gevonden werd tussen het gemak van liegen en compulsief liegen. Door deze mediator werd het verband tussen psychopathie en compulsief liegen minder sterk, maar deze bleef wel significant.

Vraagstelling en hypothesen

In deze studie zal onderzoek worden gedaan naar de samenhang tussen psychopathie en verschillende aspecten van liegen; de frequentie, het

(9)

gemak, de attitude ten aanzien van liegen en compulsief liegen. Hierbij wordt onderzocht of de resultaten van Gielstra (2013) repliceerbaar zijn. Replicatie is van belang gezien de schaarse en inconsistente data. Gielstra (2013) haar steekproef bestond voornamelijk uit vrouwen (73.3%) en hoogopgeleiden (96.30% volgde wetenschappelijk onderwijs). Om de generaliseerbaarheid van de resultaten van Gielstra (2013) te vergroten, zal in deze studie een groep van n=50 mannen met verschillende opleidingsniveaus en leeftijden worden getest.

Aan hand van de hierboven beschreven studies wordt verwacht dat: Mensen met een hoge mate van psychopathie vaker liegen dan mensen met een lage mate van psychopathie en dat zij ook aangeven dat zij vaak liegen. Mensen met een hoge mate van psychopathie een positievere attitude

hebben ten aanzien van liegen (zowel impliciet als expliciet) dan mensen met een lage mate van psychopathie. Dat liegen minder cognitief belastend

(gemakkelijker) is voor mensen met een hoge mate van psychopathie en dat zij compulsiever liegen dan mensen met een lage mate van psychopathie.

Ten slotte zal gekeken worden hoe psychopathie samenhangt met het ervaren van plezier en/of opwinding door het liegen, het liegen voor de

afwisseling en het liegen voor het verdienen/niet verliezen van geld. Op basis van de hierboven genoemde literatuur wordt verwacht dat mensen met een hoge mate van psychopathie meer plezier en opwinding ervaren en eerder liegen voor de afwisseling en/of geld.

(10)

Methode

Proefpersonen

Door middel van een two-tailed poweranalyse wordt voor elke test de minimaal benodigde steekproefgrootte berekend met α = .05 en een power van .80. Hiervoor worden de resultaten uit een eerdere studie naar

psychopathie en liegen gebruikt (Gielstra, 2013). Het benodigde aantal

deelnemers blijkt te variëren tussen 20 en 270, afhankelijk van de leugenmaat waarbij de analyse wordt gedaan (zie tabel 1). Mede gebaseerd op wat er realistisch is binnen het kader van een masterthese-onderzoek, beoogden wij een minimale steekproef van N = 50 waarbij er rekening gehouden moet worden met de geringe power voor het toetsen van de voorspellingen met betrekking tot de SQ en de IAT.

Tabel 1. Poweranalyse gebaseerd op de Pearson correlatie tussen de PPI-R en de leugenmaten in de studie van Gielstra (2013)

Pearson Correlation Benodigd aantal deelnemers Expliciete attitude (GT) r = -.49 N = 22 Daadwerkelijk liegen (DUC) r = .34 N = 49 Zelfgerapporteerde frequentie (SQ) r = .15 N = 270 Impliciete attitude (IAT) r = -.16 N = 237

Gemak van liegen (SLT)

r = .35 N = 46

Compulsief liegen (SLT)

(11)

Deze studie zal worden gedaan in het kader van een

onderzoeksproject naar psychopathie, waaraan zowel studenten als niet-studenten deelnemen. De deelnemers kunnen zichzelf aanmelden voor het onderzoek. Met deelname aan dit onderzoeksproject kunnen zij geld of

proefpersoonpunten verdienen. Daarnaast kunnen zij extra geld verdienen op verschillende taken (SLT en de DUC).

Materiaal

In deze studie zullen de PPI-R, de GT, de DUC, de IAT en de SLT via de computer van de UvA worden afgenomen. Hiervoor wordt het programma Inquisit 3 gebruikt. De SQ en de vragenlijsten met betrekking tot de reacties op de test worden op papier afgenomen.

Psychopathic Personality Inventory–Revised (PPI-R)

De Nederlandse bewerking van de Psychopathic Personality

Inventory–Revised (Uzieblo et al., 2006) is een zelfrapportage-vragenlijst om psychopathische persoonlijkheidstrekken in kaart te brengen. De vragenlijst bestaat uit 154 uitspraken. De deelnemers moeten scoren hoe ‘waar’ of ‘onwaar’ deze uitspraken voor hen zijn op een 4-punts Likert schaal. De PPI-R geeft een totaalscore, drie factorscores en acht schaalscores, welke betrekking hebben op psychopathie. De factor ‘egocentrische impulsiviteit’ bestaat uit de schalen: ‘machiavellistisch egocentrisme’, ‘opstandig non-conformisme’, ‘externalisatie van schuld’, ‘onverschillig’ en ‘gebrek aan doelgerichtheid’. De factor ‘onbevreesde dominantie’ bestaat uit de schalen:

(12)

‘sociale invloed’, ‘onbevreesdheid’, ongevoeligheid voor stress’. De factor ‘ongevoeligheid’ bestaat uit de schaal ‘ongevoeligheid’.

Daarnaast bevat de PPI-R nog vier validiteitsschalen, namelijk ‘positieve zelfpresentatie’, ‘afwijkende beantwoording’, ‘inconsistente

beantwoording 15’ (IR15) en ‘inconsistente beantwoording 40’ (IR40). Door middel van deze schalen kan worden nagegaan of de deelnemers de

vragenlijst betrouwbaar en valide hebben ingevuld. Op basis van de IR15 en de IR40 worden deelnemers met een invalide antwoordprofiel uitgesloten van de analyses. Hierbij wordt een cut-off score aangehouden van respectievelijk ≥ 15 en ≥ 39 (Lilienfeld & Widows, 2005).

De PPI-R heeft een goede tot zeer goede interne consistentie voor de PPI-R factoren. Uzieblo et al. (2010) vonden een zeer goede betrouwbaarheid voor de PPI-R totaalscore (α = .92), voor de factorscore egocentrische

impulsiviteit (α = .90) en voor de factorscore onbevreesde dominantie (α = .92). De betrouwbaarheid voor de factor ongevoeligheid blijkt in dit onderzoek goed te zijn (α = .81). De interne consistentie voor de afzonderlijke PPI-R schalen is voldoende tot goed. Daarnaast is er evidentie gevonden voor de convergente validiteit van de PPI-R: De PPI-R totaalscore en de factoren vertonen de verwachte samenhang met totaalscores en factorscores van overige psychopathie-maten (Uzieblo et al., 2006).

Serota Questionnaire (SQ)

Met de Nederlandse versie van de Serota Questionnaire (SQ; Serota et al. 2010) wordt door middel van zelfrapportage de frequentie van liegen

(13)

gemeten. Hiertoe lezen de proefpersonen eerst de definitie van liegen (Serota et al. 2010):

Een veel gehanteerde definitie van liegen is het opzettelijk misleiden van iemand anders. Sommige leugens zijn groot, andere klein. Sommige zijn totaal verkeerde beweringen; andere zijn gedeeltelijke waarheden waarbij bepaalde belangrijke details verzonnen of

verzwegen zijn. Sommige leugens zijn duidelijk, andere heel subtiel. Sommige leugens worden verteld om een goede reden. Sommige leugens zijn egoïstisch; andere leugens beschermen anderen. We zijn geïnteresseerd in al deze verschillende soorten leugens. Om liegen beter te begrijpen, vragen we een groot aantal mensen hoe vaak ze liegen.

Vervolgens wordt hen gevraagd hoe vaak zij in de afgelopen 24 uur hebben gelogen. Zij geven hierbij aan tegen wie er gelogen is (familieleden, vrienden, collega’s of mensen die men als professionele contacten kent, mensen die je niet kent en soms tegenkomt of vreemden). Daarnaast geven zij aan hoe de communicatie plaatsvond (face-to-face, schriftelijk, telefonisch of via internet).

Die Under Cup-test (DUC)

De Die Under Cup-test (DUC, Shalvi et al., 2011) wordt gebruikt voor het meten van het aantal leugens, wanneer men ervan uitgaat niet betrapt te kunnen worden. Bij de DUC krijgen de proefpersonen de opdracht 30 keer met vier dobbelstenen te rollen (3 zwarte dobbelstenen en 1 witte

(14)

witte dobbelsteen, zij krijgen geld voor het aantal gerapporteerde ogen (2 eurocent per oog). Bij deze test kunnen de proefpersonen maximaal 3 euro en 60 eurocent verdienen (30*6*0,02=3,60). Door het vergelijken van het gerapporteerde aantal ogen met het verwachte aantal ogen op basis van kansniveau wordt bepaald of de proefpersoon gelogen heeft. Met behulp van Anydice (Flick, 2012) wordt het verwachte aantal ogen voor dit experiment berekend.Wanneer men 30 keer met een dobbelsteen rolt kan verwacht worden dat er gemiddeld 105 ogen gegooid worden.

Shalvi et al. (2011) toonden aan dat personen eerder liegen wanneer ze dit voor zichzelf kunnen rechtvaardigen. Dat probeerden we in de huidige taak te bewerkstelligen door de toevoeging van de zwarte dobbelstenen. Wanneer de proefpersonen een hoger aantal ogen met de zwarte

dobbelsteen werpen dan met de witte, zullen zij het eerder als gerechtvaardigd zien om te liegen over het aantal ogen op de witte dobbelsteen.

De DUC is een goede benadering van liegen in het dagelijks leven, daar proefpersonen de keuze maken om te liegen en omdat hieraan een financiële beloning gekoppeld is (Halevy et al., 2014). Uit onderzoek van Halevy et al. (2014) is tevens gebleken dat hoogscoorders op de DUC rapporteren vaker te liegen in het dagelijks leven dan laagscoorders.

DUC vragenlijst

Na afname van de DUC wordt er een vragenlijst met betrekking tot deze taak afgenomen. Deze vragenlijst bestaat uit verschillende vragen:Ten eerste wordt er gevraagd hoe vaak iemand een hoger aantal ogen

(15)

rapporteerde dan daadwerkelijk gegooid op de DUC. Vervolgens wordt er gevraagd naar de reden voor deze over-rapportage. Ten slotte volgen er vier vragen welke beantwoord kunnen worden met een rapportcijfer van 0 tot 10. Het gaat hierbij om de volgende vragen: ‘Hoe opwindend vond je het om te liegen?’, ‘Hoe sterk ervoer je plezier tijdens het liegen?’, ‘Hoe vaak vertelde je, gewoon voor de afwisseling, een leugen?’ en ‘In welke mate beïnvloedde het feit dat je geld kon winnen het liegen?’.

Gevoelsthermometer (GT)

De Gevoelsthermometer (GT, Jung & Lee, 2009) wordt gebruikt om de expliciete attitude ten aanzien van liegen te meten. Dit meetinstrument

bestaat uit zes woorden met betrekking tot liegen (‘vals’, ‘valsheid’,

‘bedriegen’, ‘vervalsen’, ‘onecht’ en ‘liegen’) en met betrekking tot waarheid (‘waarheid’, ‘rechtschapen’, ‘rechtuit’, ‘openhartig’, ‘fair’ en ‘waar’). Deze woorden worden door de proefpersoon gescoord als ‘aangenaam’, ‘neutraal’ of ‘onaangenaam’ op een 11-punts Likert schaal.

Vervolgens kan per proefpersoon de expliciete attitude ten aanzien van liegen berekend worden. Dit wordt gedaan door de gemiddelde score op waarheid-woorden af te trekken van de gemiddelde score op leugen-woorden. Hierbij geldt, hoe hoger de verschilscore, hoe positiever de expliciete attitude ten aanzien van liegen is voor de proefpersoon. Hoe lager de verschilscore, hoe negatiever deze expliciete attitude is.

(16)

Deception-Implicit Association Test (Deception IAT)

Door middel van de Deception-Implicit Association Test (Deception IAT; Jung & Lee, 2009) wordt de impliciete attitude ten aanzien van liegen gemeten. De deception IAT is een variant van de Implicit Association Test (IAT; Greenwald et al., 2003). Dit instrument meet de sterkte van

automatische associaties. Hiertoe wordt de proefpersoon gevraagd stimuli te classificeren, waarbij de reactietijd gemeten wordt. Een kleine reactietijd wijst hierbij op een sterke associatie en een grote reactietijd op een zwakkere associatie. Hoe sterker deze associatie is, hoe meer deze past bij de impliciete attitude van de persoon.

In deze studie worden stimuli gebruikt met betrekking tot eerlijkheid (“waarheid”, “rechtuit”, “openhartig”, “fair”, “waar” en “rechtschapen”) of bedrog (“vals”, “bedriegen”, “vervalsen”, “onecht”, “liegen” en “valsheid”) en met betrekking tot positief (“schoonheid”, “vreugde”, “liefde”, “blijdschap”, “plezier” en “prima”) of negatief (“angst”, “pijn”, “verschrikkelijk”, “vuil”, “ramp” en “vreselijk”). De stimuli kunnen geclassificeerd worden in vier categorieën, namelijk ‘prettig’ of ‘onprettig’ en ‘liegen’ of ‘waarheid’. Deze woorden worden gecombineerd en onderverdeeld in blokken, waaronder het compatibele blok (waarheid-prettig/liegen-onprettig blok) en het incompatibele blok (liegen-prettig/waarheid-onprettig blok). De proefpersoon krijgt de stimuli in beeld en moet deze vervolgens classificeren met “waarheid”, “bedrog”, “positief” of “negatief” door op de rechter- of linker toets te klikken. Zie Tabel 2 voor een uitgebreid overzicht van de blokken gebruikt in de Deception IAT.

(17)

Tabel 2. Verdeling van blokken in de Deception IAT Blok

Aantal trials

Functie

blok Linker toets Rechter toets

1 32 Oefening Positief Negatief

2 32 Oefening Eerlijkheid Bedrog

3 32 Oefening Eerlijkheid + Positief Bedrog + Negatief 4 64 Test Eerlijkheid + Positief Bedrog + Negatief

5 32 Oefening Bedrog Eerlijkheid

6 32 Oefening Bedrog + Positief Eerlijkheid + Negatief 7 64 Test Bedrog + Positief Eerlijkheid + Negatief

Om de impliciete attitude te meten wordt voor iedere deelnemer de reactietijd omgerekend tot een D-score, zoals omschreven in het artikel van Greenwald et al. (2003). Hiertoe wordt de gemiddelde score van de liegen-prettig/waarheid-onprettig blokken afgetrokken van de waarheid-prettig/liegen-onprettig blokken. Dit gebeurt zowel voor de oefen- als voor de test-trials van de deelnemer. Deze verschilscores worden gedeeld door de

standaarddeviatie van de reactietijden op de oefen- en de test-trials. Van deze twee scores wordt vervolgens een gemiddelde gemaakt. Hierbij geldt; hoe hoger de D-score is, hoe negatiever de impliciete attitude ten opzichte van liegen is en hoe lager de D-score is, hoe positiever deze attitude is. De interne consistentie van de IAT, met de D-score als maat voor impliciete attitude, is als voldoende beoordeeld α = .80 (Jung & Lee, 2009).

(18)

Sheffield Lie Test (SLT)

De Sheffield Lie Test (SLT; Spence et al., 2001, Spence & Kaylor-Hughes, 2008) wordt gebruikt om het gemak van liegen te meten. Een aanvulling op deze taak zal gebruikt worden om compulsief liegen te meten. Om de proefpersonen te motiveren deze taak goed uit te voeren, kunnen zij geld verdienen. Zij starten met een bedrag van 5 euro. Wanneer zij te traag reageren verliezen zij 20 eurocent, wanneer zij een fout maken verliezen zij 5 eurocent.

Bij de SLT krijgen de proefpersonen de opdracht om een vraag naar waarheid of met een leugen te beantwoorden. Om fouten te voorkomen moeten zij vervolgens bevestigen wat zij zullen gaan doen (liegen of naar waarheid antwoorden). Hierna komt er een vraag in beeld, welke zij met ja of nee kunnen beantwoorden. De antwoorden op deze vragen zullen voor alle proefpersonen gelijk zijn, namelijk waar (bijvoorbeeld “Kun je lezen?” of “Zit je voor een computer?”) of onwaar (bijvoorbeeld “Zit je voor de oven?” of “Heb je vier voeten?”).1 De proefpersoon beantwoordt de vraag met “ja” of “nee” door de bijbehorende toets op het toetsenbord in te drukken. Hierbij worden de fouten geteld en wordt de reactietijd gemeten. Wanneer mensen traag reageren of veel fouten maken duidt dit op meer cognitieve belasting en een minder automatische respons, ofwel het meer moeite hebben bij het liegen of waarheid spreken. Een snelle reactietijd en weinig fouten duidt op minder cognitieve belasting en een automatische respons, ofwel meer gemak.

1 Tijdens het onderzoek bleken niet alle antwoorden gelijk te zijn voor alle deelnemers. Wanneer de

antwoorden niet klopten voor bepaalde deelnemers werden deze omgescoord naar missing. Het ging hierbij om de vraag “Is het mei?” voor de proefpersonen die aan het onderzoek deelnamen in juni en de

(19)

De aanvulling op de SLT wordt gebruikt om compulsief liegen te meten. Hierbij krijgen de proefpersonen niet de opdracht om te liegen, maar zullen zij een vraagteken aangeboden krijgen. Vervolgens moeten zij

aangeven ofzij zullen gaan liegen of naar waarheid zullen antwoorden. Hierna zal de SLT taak hetzelfde zijn als hierboven beschreven. Het aantal keer dat de proefpersoon kiest voor liegen danwel naar waarheid antwoorden is hierbij van belang.

Het gemak van liegen wordt berekend naar voorbeeld van Van

Bockstaele et al. (2012) en Verschuere et al. (2011). Eerst wordt voor iedere deelnemer het percentage fouten berekend voor zowel de leugen- en de waarheid-trials. Vervolgens wordt de leugen-effect score berekend door het percentage fouten op de leugen-trials af te trekken van het percentage fouten op de waarheid-trials. Voor het berekenen van de reactietijd zullen eerst de foute antwoorden verwijderd worden uit de analyses. Tevens zullen scores kleiner dan 300 ms en scores groter dan 3000 ms omgescoord worden naar respectievelijk 300 en 3000 ms, zodat deze extreme scores minder invloed hebben op het gemiddelde. Voor zowel de leugen- als de waarheid-trials wordt een gemiddelde reactietijd berekend. Vervolgens wordt de leugeneffect score berekend door de gemiddelde reactietijd op de leugentrials af te trekken van het gemiddelde op de waarheid-trials. Bij zowel het aantal fouten als de reactietijd duidt een positieve leugen-effect score op meer moeite bij het liegen en duidt een negatieve leugen-effect score op gemak van liegen (Van Bockstaele et al., 2012).

(20)

Na afname van de SLT wordt er een vragenlijst afgenomen met betrekking tot deze taak. De vragenlijst bestaat uit verschillende vragen: Ten eerste wordt gevraagd hoe vaak de proefpersoon gekozen heeft voor liegen wanneer hij een vraagteken aangeboden kreeg. Vervolgens wordt er

gevraagd of de proefpersoon in detail kan uitleggen waarom hij dat deed. Ten slotte volgen er vier vragen welke beantwoord kunnen worden met een

rapportcijfer van 0 tot 10. Het gaat hierbij om de volgende vragen: ‘Hoe opwindend vond je het om te liegen?’, ‘Hoe sterk ervoer je plezier tijdens het liegen?’, ‘Hoe vaak vertelde je, gewoon voor de afwisseling, een leugen?’ en ‘In welke mate beïnvloedde het feit dat je geld kon verliezen het liegen?’.

Procedure

In de huidige studie zal dezelfde procedure worden aangehouden als in de studie van Gielstra (2013). Het enige verschil is dat in de studie van Gielstra verschillende psychopathie maten gebruikt worden, namelijk de Psychopathic Personality Inventory-Revised (PPI-R), de Youth Psychopathy Inventory (YPI) en de Levenson Self-Report Psychopathy Scale (LSRP). Hiervan is de Psychopathic Personality Inventory–Revised (PPI-R; Lilienfeld & Widows, 2005) het meest omvattende meetinstrument. In het onderzoek van Gielstra wordt alleen de PPI-R meegenomen in de analyses. Om deze

redenen is ervoor gekozen om alleen de PPI-R af te nemen in dit onderzoek. De taken en vragenlijsten voor deze studie zullen onderdeel zijn van verschillende testen van een psychopathie-onderzoeksproject. Afname van alle testen duurt circa 2.5 uur, proefpersonen krijgen hiervoor 2.5

(21)

verdienen. Het onderzoek zal worden afgenomen door vier verschillende testleiders, zij nemen de testen af volgens vooraf besproken protocol.

Nadat de proefpersoon het informed consent heeft ondertekend, vult hij een vragenlijst in met betrekking tot demografische gegevens. Vervolgens zullen er verschillende tests worden afgenomen in een computerruimte van het UvA-Lab. Eerst worden tests voor andere studies van dit

onderzoeksproject afgenomen. Vervolgens wordt er een blok tests voor deze studie afgenomen. Hierna volgen nog enkele tests voor een andere studie naar psychopathie.

De tests voor deze studie worden afgenomen in de hieronder

beschreven volgorde. Eerst wordt de mate van psychopathie gemeten met de Psychopathic Personality Inventory–Revised (PPI-R; Lilienfeld & Widows, 2005). Hierna wordt de expliciete attitude ten opzichte van liegen gemeten door middel van de Gevoelsthermometer (GT, Jung & Lee, 2009). Vervolgens zullen de proefpersonen de Die under cup-test (DUC, Shalvi et al., 2011) doen, waarbij zij dertig keer met vier dobbelstenen rollen met de opdracht de uitkomst van de witte dobbelsteen te rapporteren. Aan de hand van de

uitkomst krijgen zij uitbetaald (twee eurocent per oog). De DUC wordt

gevolgd door een korte vragenlijst met betrekking tot de reactie op deze taak. Hierna vullen de proefpersonen de Nederlandse versie van de Serota

Questionnaire in (SQ; Serota et al. 2010), waarin gevraagd wordt naar het aantal leugens dat iemand heeft verteld in de afgelopen vierentwintig uur. Hierna zullen zij de Deception-Implicit Association Test doen (Deception IAT; Greenwald et al., 2003), waarmee de impliciete attitude ten aanzien van liegen gemeten wordt. Ten slotte wordt de Sheffield Lie Test afgenomen

(22)

(SLT; Spence et al., 2001; Spence & Kaylor-Hughes, 2008) om het gemak van liegen te meten en om compulsief liegen te meten. Bij deze taak kunnen de proefpersonen een bedrag tot 5 euro verdienen. Op de SLT volgt een korte vragenlijst met betrekking tot de reactie op deze taak.

Resultaten

Demografische gegevens

Aan het onderzoek namen 56 mannen deel. Twee deelnemers bleken een inconsistent antwoordprofiel te hebben op de PPI-R en worden

uitgesloten van de analyses. In de analyses voor dit onderzoek zullen de testgegevens van 54 proefpersonen meegenomen worden.

De gemiddelde leeftijd van de proefpersonen is 24.9 jaar (SD = 7.87), met een minimum van 18 en een maximum van 57 jaar. Bij 7.5 % van de deelnemers is MBO of lager de hoogst voltooide opleiding, bij 79.7 % van de deelnemers was dit VWO, HBO of WO. Daarnaast heeft 85.2 % van de

deelnemers een Nederlandse nationaliteit en heeft 94.4 % Nederlands als moedertaal.

Beschrijvende statistieken

(23)

De totaalscores op de PPI-R varieerden tussen de 253 en 377 (M = 303.98, SD = 24.13). De Chronbach’s alpha van de PPI-R is hoog (α = .85). Dit wijst erop dat de PPI-R een betrouwbare maat is voor het meten van psychopathie. Tevens wordt Chronbach’s alpha berekend van de

factorscores. De alpha van egocentrische impulsiviteit is goed (α = .80). De betrouwbaarheid voor de factoren onbevreesde dominantie (α = .55)

ongevoeligheid (α = .67) zijn niet voldoende. In eerder onderzoek van Uzieblo et al. (2010) is echter wel een goede tot zeer goede interne consistentie van de PPI-R totaalscore en factorscores gebleken. Daarom zullen ook de factorscores van de PPI-R meegenomen worden in dit onderzoek. Hierbij zullen de resultaten met betrekking tot de factoren onbevreesde dominantie en ongevoeligheid met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden.

Serota Questionnaire (SQ)

De data van de Serota Questionnaire (SQ) is van één deelnemer verloren gegaan of deze vragenlijst is door de deelnemer niet ingevuld. Deze data werd als missing gerapporteerd. In de analyses van de SQ werd de data van 53 deelnemers meegenomen. De deelnemers rapporteerden gemiddeld 2.51 keer gelogen te hebben in de afgelopen 24 uur (SD = 2.94). De

scheefheid van de verdeling is SK = 1.85 (SD = .327), wat betekent dat de meeste deelnemers aangaven weinig of niet te liegen en een klein deel van de deelnemers verantwoordelijk was voor een groot deel van de leugens. 24.5% van de deelnemers gaf aan niet gelogen te hebben en 56.5% gaf aan 1 tot 4 leugens te hebben verteld in de afgelopen 24 uur. 19% van de

(24)

deelnemers gaf aan vijf of meer leugens te hebben verteld en zij kunnen worden gezien als frequente leugenaars (prolific liars) (Serota & Levine, 2014). Deze groep was verantwoordelijk voor 57.9% van het totaal gerapporteerde leugens op de Serota Questionnaire.

Die Under Cup test (DUC)

Op de DUC werd een gemiddelde totaalscore gevonden van 111.83 (SD = 15.06). Dit gemiddelde ligt significant hoger dan verwacht wordt op basis van kansniveau (M = 105), t(53) = 54.56, p<.001.

Wanneer op basis van kansniveau een betrouwbaarheidsinterval wordt gemaakt van 90%, scoren 12 deelnemers ( 22.5%) hoger op de DUC dan verwacht werd op basis van kansniveau (bovengrens

betrouwbaarheidsinterval 118). Wanneer een betrouwbaarheidsinterval wordt gemaakt van 95%, scoren 6 deelnemers ( 11.3%) hoger op de DUC dan

(25)

verwacht (bovengrens betrouwbaarheidsinterval 121) (Gielstra, 2013; Halevy et al., 2014).

Op de zelfrapportage vragenlijst wordt gevonden dat de deelnemers gemiddeld 2.09 keer een hoger aantal ogen rapporteerden dan zij

daadwerkelijk hadden geworpen (SD = 2.95). Dit hangt positief samen met het daadwerkelijk gerapporteerde aantal ogen op de DUC, r = .563, p < .001. Daarnaast is de ervaring bij het liegen en de beweegredenen voor het (al dan niet) liegen nagevraagd bij de deelnemers, deze zijn terug te vinden in tabel 5a en 5b in de bijlage.

Gevoelsthermometer (GT)

De expliciete attitude ten opzichte van liegen wordt bepaald door het berekenen van een gemiddelde score voor zowel de waarheid- als de leugenitems op de gevoelsthermometer. Vervolgens wordt de verschilscore van deze gemiddelden berekend. Voor beide categorieën in deze test is Chronbach’s alpha hoog, namelijk waarheid α = .80 en liegen α = .82. De waarheidswoorden op deze test werden gemiddeld positiever

(M = 8.78, SD = 1.09) beoordeeld, dan de woorden in de categorie liegen (M = 2.98, SD = 1.31), t (53) = -19.84, p < .01.

Deception-Implicit Association Test (Deception-IAT)

Om de betrouwbaarheid van de score op de Deception-IAT na te gaan werd de split half reliability berekend. Hiertoe werden de scores eerst

gecorrigeerd voor outliers, waarbij reactietijden groter dan 10 000 ms werden verwijderd (Greenwald et al., 2003). Vervolgens werd de gemiddelde score

(26)

berekend van de onprettig/waarheid-prettig blokken en van de liegen-prettig/waarheid-onprettig blokken. De betrouwbaarheid van de scores op de Deception-IAT is hoog rsb = .793. De deelnemers reageerden gemiddeld sneller in het liegen-onprettig/waarheid-prettig blok (M = 740 ms, SD = 151 ms) dan in het liegen-prettig/waarheid-onprettig blok (M =1572 ms, SD = 417 ms), t (53) = -18.85, p < .00, d = -2.68. De gemiddelde D-score is 1.39 (SD = .31).

Sheffield Lie Test (SLT)

Bij één deelnemer is de Sheffield Lie Test niet afgenomen. Hierdoor wordt in de analyse van de SLT de data van 53 deelnemers meegenomen. Er werden gemiddeld meer fouten gemaakt bij de leugentrials M = 23.8% (SD = 12.1) dan bij de waarheid-trials M = 9.6% (SD = 6.4), t (52) = -9.66, p < .00. Tevens was de reactietijd bij de leugentrials gemiddeld hoger M = 1235 ms (SD = 172) dan bij de waarheid-trials M = 1098 (SD = 170), t (52) = -9.64, p < .00.

De deelnemers kozen gemiddeld 10.25 keer voor liegen (SD = 10.12) wanneer zij een vraagteken aangeboden kregen. Dit is 27 % van de het totaal aantal keuzetrials (SD = 26.6%). Op een zelfrapportage vragenlijst werd de deelnemers gevraagd hoe vaak zij ervoor kozen te liegen bij deze choice cue, hier rapporteerden zij gemiddeld 10.44 keer (SD = 10.37). Er werd een

positief verband gevonden tussen het daadwerkelijke aantal leugens bij een choice cue en de zelfrapportage hiervan op de vragenlijst, r = .913, p < .001. Op de zelfrapportage vragenlijst werd de deelnemers ook gevraagd naar hun ervaring tijdens het liegen en de beweegredenen voor het (al dan niet) liegen,

(27)

deze zijn terug te vinden in tabel 6a en 6b in de bijlage.

Mogelijk storende variabelen

De Pearson correlatie werd berekend om na te gaan of er een verband is tussen leeftijd, opleiding, de onafhankelijke variabele (mate van

psychopathie) en de afhankelijke variabelen (expliciete- en impliciete attitude ten opzichte van liegen, het aantal vertelde leugens in de afgelopen 24 uur, het daadwerkelijk liegen op de DUC, het gemak van liegen en het compulsief liegen). Er werd een significant verband gevonden tussen leeftijd en de mate van psychopathie (PPI-R totaalscore), r = -.303, p = .026. Daarnaast bleek leeftijd negatief samen te hangen met de factorscore onbevreesde dominantie op de PPI-R, r = -.297, p = .029. Ten slotte werd er een positief verband gevonden tussen opleiding en de D-score op de deception IAT, r = .278, p = .044. Aangezien de factoren leeftijd en opleiding niet samenhingen met zowel de onafhankelijke variabele als ook een afhankelijke variabele, hoeft er voor deze verbanden niet te worden gecontroleerd in de hoofdanalyses.

Hoofdanalyse

Correlaties

Om te onderzoeken of er sprake is van een verband tussen de mate van psychopathie (PPI-R) en de afhankelijke variabelen werden Pearson

(28)

correlaties gebruikt, zie Tabel 8a en 8b in de bijlage. De afhankelijke variabelen die hierbij onderzocht werden zijn de attitude ten opzichte van liegen (GT, Deception-IAT), de frequentie van liegen (Serota questionnaire), het gemak van liegen (SLT) en compulsief liegen (SLT). Daarnaast werd er door middel van Pearson correlaties onderzocht of er een verband is tussen de mate van psychopathie en de antwoorden op de vragenlijst over de DUC en de SLT, zie Tabel 8a en 8b in de bijlage. Deze vragenlijst heeft betrekking op het ervaren plezier door liegen, de ervaren opwinding door liegen, liegen voor de afwisseling en liegen voor het verdienen of niet verliezen van geld.

Er werd een significant positief verband gevonden tussen de mate van psychopathie (totaalscore PPI-R) en de zelfgerapporteerde frequentie van liegen (Serota questionnaire). Zoals verwacht rapporteerden mannen met een hoge score op de PPI-R meer leugens te hebben verteld in de afgelopen 24 uur (Serota questionnaire) dan mannen met een lage PPI-R score, r = .339, p = .013. Er werd geen significant verband gevonden tussen de mate van psychopathie (totaalscore PPI-R) en de andere afhankelijke variabelen. Dit komt niet overeen met de verwachtingen van dit onderzoek. Daarnaast

rapporteerden mannen met een hoge PPI-R score in meerdere mate te liegen voor de afwisseling op de DUC-taak dan mannen met een lage PPI-R score, r = .377, p = .012.

Vervolgens werd ook de samenhang tussen de factorscores van psychopathie en het lieggedrag onderzocht. Hierbij werd er een significant positief verband gevonden tussen de factorscore egocentrische impulsiviteit (PPI-R) en de zelfgerapporteerde frequentie van liegen (Serota

(29)

(PPI-R) rapporteerden meer leugens te hebben verteld in de afgelopen 24 uur (Serota questionnaire) dan mannen met een lage score op deze factor, r = .475, p < .001. Ook werd er een significant positief verband gevonden tussen egocentrische impulsiviteit (PPI-R) en de expliciete attitude ten opzichte van liegen (GT). Mannen met een hoge score op egocentrische impulsiviteit rapporteerden een positievere attitude ten opzichte van liegen (GT) dan mannen met een lage score op deze factor, r = .300, p = .028. Andere afhankelijke variabelen bleken geen significant verband te hebben met deze factor.

De factorscores onbevreesde dominantie en ongevoeligheid hingen alleen samen met de antwoorden op de vragenlijsten over de DUC en de SLT. Mannen met een hoge score op de factor onbevreesde dominantie rapporteerden meer plezier tijdens het liegen op de DUC-taak dan mannen met een lage score op deze factor, r = .388, p = .016. Ook rapporteerden mannen met een hoge score op onbevreesde dominantie in meerdere mate te liegen voor de afwisseling op de DUC-taak dan mannen met een lagere score op deze factor, r = .313, p = .039. Ten slotte werd gevonden dat mannen met een hoge score op de factor ongevoeligheid rapporteren meer te liegen voor het geld op de DUC dan mannen met een lage score op deze factor, r = .344,

p = .022. De resultaten met betrekking tot onbevreesde dominantie en tot

ongevoeligheid zullen met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden, omdat in dit onderzoek de betrouwbaarheid van deze factoren niet voldoende is.

(30)

Mogelijk worden er meer verbanden gevonden wanneer er gekeken wordt naar de trekken van psychopathie en de afhankelijke variabelen.

Daarom zal er in de exploratieve analyse gekeken worden of de schaalscores van de PPI-R (welke de psychopathie-trekken meten) samenhangen met de afhankelijke variabelen en daarnaast de vragenlijsten. Hiervoor werd eerst de betrouwbaarheid van de schalen berekend met Chronbach’s alpha.

Vervolgens werden Pearson correlaties gebruikt om te onderzoeken of er sprake is van verbanden tussen de variabelen. Vanwege de geringe betrouwbaarheid (zie Tabel 7 in de bijlage) zullen veel resultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd moeten worden.

Wanneer er gekeken wordt naar de samenhang tussen afhankelijke variabelen en de schalen met een voldoende tot goede alpha werden de volgende significante resultaten gevonden. Machiavellistisch egocentrisme bleek positief samen te hangen met het aantal gerapporteerde leugens in de afgelopen 24 uur (Serota questionnaire), r = .358, p = .008. Opstandig non-conformisme bleek negatief samen te hangen met het gemak van liegen (reactietijd SLT) r = -.296, p = .031. Er werd een negatief verband gevonden tussen de schaal externalisatie van schuld en de impliciete attitude ten

aanzien van liegen (Deception IAT) r = -.471, p < .001 en een positief verband tussen deze schaal en de frequentie van liegen (Serota) r = .295, p = .032. Zie Tabel 9a en 9b in de bijlage voor een volledig overzicht van de resultaten en voor de samenhang tussen de schalen en de vragenlijsten met betrekking tot de SLT en de DUC.

(31)

Discussie

Psychopaten worden al decennia lang beschreven als frequente of compulsieve leugenaars, zij zouden bovendien erg goed zijn in liegen en lijken er plezier in te ondervinden (Cooke & Michie, 2001; Hare, 2003; Hare & Neumann; 2008). Er zijn enkele studies die bevestigen dat liegen een

belangrijk gedragskenmerk is van psychopathie (Gielstra, 2013; Gozna, 2001; Halevy et al., 2014; Kashy & DePaulo, 1996; Spidel, 2011; Williams et al., 2010). Bovendien wordt liegen als kenmerkend gedrag meegenomen in meetinstrumenten voor psychopathie (Hare & Neumann, 2008; Lilienfeld & Widows, 2005). Het onderzoek naar dit onderwerp is echter gering en de resultaten zijn inconsistent (McLeod & Genereux, 2008). Gielstra (2013) vond dat deelnemers met een hoge mate van psychopathie vaker liegen voor een beloning, een positievere attitude hebben ten opzichte van liegen en dat zij makkelijker en compulsiever liegen dan deelnemers met een lagere mate van psychopathie. In Gielstra’s studie werd een groep psychologiestudenten getest, die voornamelijk bestond uit vrouwen. In de huidige studie wordt het onderzoek van Gielstra (2013) gerepliceerd bij mannen (met een grotere diversiteit in leeftijden en opleidingsniveaus).

In deze studie werd gevonden dat mannen met een hoge mate van psychopathie rapporteren vaker te liegen dan mannen met een lage mate van psychopathie. De mate van psychopathie bleek niet samen te hangen met de daadwerkelijke frequentie van liegen, de attitude ten opzichte van liegen, het gemak van liegen en compulsief liegen. Er werd wel gevonden dat mannen met een hoge mate van psychopathie in meerdere mate liegen voor de afwisseling dan mannen met een lage mate van psychopathie wanneer zij

(32)

een klein bedrag extra konden verdienen met liegen.

Tevens bevestigt deze studie het ‘few prolific liar’ effect. De meeste deelnemers logen niet of weinig, een klein deel van de deelnemers vertelde vier of meer leugens en haalde hiermee het gemiddelde aantal leugens omhoog. Hierbij zijn mannen met een hoge mate van psychopathie

verantwoordelijk voor een groot gedeelte van de leugens en liegen mannen met een lage mate van psychopathie bijna niet.

Veel van de resultaten zijn echter niet in overeenstemming met de verwachtingen op basis van de bestaande theorieën en studies. Bovendien komen de resultaten niet overeen met het onderzoek van Gielstra (2013). Dit roept vragen op. Hoe kan het dat de huidige resultaten niet overeenkomen met voorgaande studies?

Dit lijkt niet verklaard te kunnen worden door de onderliggende

variabelen van psychopathie (de factorscores en de persoonlijkheidstrekken). Wanneer er gekeken wordt naar deze variabelen, is er geen sprake van een variabele die een relatie toonde met veel verschillende aspecten van liegen. De resultaten met betrekking tot de onderliggende variabelen wijken dus niet af van de resultaten die gevonden werden met de totaalscore op de PPI-R als maat voor psychopathie.

Ook lijkt dit niet verklaard te kunnen worden door de betrouwbaarheid van de meetinstrumenten. De betrouwbaarheid van de PPI-R staat bekend als goed tot zeer goed (Lilienfeld & Widows, 2005; Uzieblo et al., 2006). Ook in deze studie is de betrouwbaarheid van de totaalscore goed gebleken. Het gemiddelde en de spreiding van de huidige scores komt overeen met de normscores voor de Nederlandse bevolking (Uzieblo et al., 2006).

(33)

Wanneer er wordt gekeken naar de leugenmaten blijken ook deze betrouwbaar te zijn. Bovendien lijkt de manipulatie geslaagd. Zowel de impliciete- als de expliciete attitude was gemiddeld positiever voor waarheid dan voor liegen. De gemiddelde frequentie van liegen om extra geld te verdienen ligt hoger dan wat er verwacht wordt op basis van kansniveau. Liegen blijkt gemiddeld lastiger te zijn dan het vertellen van de waarheid en de zelfrapportage met betrekking tot compulsief liegen komt overeen met de daadwerkelijke frequentie van kiezen voor liegen. De zelfgerapporteerde frequentie van liegen in het dagelijks leven ligt wel hoger dan de gemiddelde één à twee leugens per dag (DePaulo et al., 1996). Dit komt waarschijnlijk doordat het onderzoek van DePaulo et al. (1996) is uitgevoerd bij

volwassenen. Andere studies (Debey et al, 2015; Serota et al., 2010) toonden aan dat dit gemiddelde hoger ligt bij studenten. Het hoge gemiddelde past bij de steekproef van deze studie.

De betrouwbaarheid van de meetinstrumenten en de manipulatie van liegen zijn niet de oorzaak van de afwijkende onderzoeksresultaten. Dit wijst erop dat mensen met een hoge en lage mate van psychopathie even frequent en gemakkelijk liegen. Bovendien zouden zij dezelfde attitude ten aanzien van liegen hebben en zouden mensen met een hoge mate van psychopathie niet compulsiever liegen. Mensen met een hoge mate van psychopathie zouden alleen eerder toegeven dat ze liegen dan mensen met een lage mate van psychopathie. Dit laatste is niet onwaarschijnlijk gezien de literatuur over psychopathie en liegen; psychopaten zijn trots op hun vaardigheid in liegen, zij ondervinden plezier in het vertellen van leugens, ze zijn niet bang om betrapt te worden op liegen en wanneer zij betrapt worden, lijkt hen dit koud

(34)

te laten (Cooke & Michie, 2001; Hare, 2003).

Dit is echter in strijd met de studie Williams et al. (2010) waarin werd aangetoond dat psychopathie een voorspeller was van bedrog in het

onderwijs. Ook is het in strijd met de studie van Gielstra (2013) waarin wel werd gevonden dat mensen met een hoge mate van psychopathie meer liegen op de dobbeltaak (DUC) die ook in dit onderzoek werd gebruikt. Bovendien werd er in de studie van Gielstra geen relatie gevonden tussen zelfgerapporteerde frequentie van liegen en psychopathie.

Om uitspraken te doen over de relatie tussen psychopathie en liegen is het echter ook van belang dat het onderzoek representatief is. De huidige studie poogde een steekproef te hebben die representatiever is dan de steekproef in Gielstra’s studie (2013). De mannen die getest werden waren echter grotendeels hoogopgeleid. Ook de gemiddelde leeftijd lag een stuk lager dan de gemiddelde leeftijd van de Nederlandse bevolking. Dit is echter geen verklaring voor de afwijkende onderzoeksresultaten. In eerdere

onderzoeken werden namelijk ook vooral hoogopgeleide jongeren getest. Wanneer er alleen gekeken wordt naar de studie van Gielstra (2013), waar voornamelijk vrouwen werden getest, kan men zich afvragen of het testen van mannen zorgde voor de afwijkende resultaten. In Gielstra’s studie werd echter gecorrigeerd voor sekse. Aan de hand hiervan kan worden verondersteld dat dit niet de oorzaak is van de tegenstrijdige resultaten.

Ten slotte zou er nog gekeken kunnen worden naar de

generaliseerbaarheid naar het dagelijks leven. Afgezien van de Serota questionnaire zijn de meetinstrumenten in de huidige studie niet

(35)

cent meer of minder verdient door het wel of niet vertellen van een leugen (zoals bij de DUC). Ook vragen als ‘zit je voor de oven?’ of ‘heb je vier

voeten?’ zijn geen goede afspiegeling van de vragen die in het dagelijks leven gesteld worden. Dit was niet het geval in verschillende eerdere onderzoeken naar psychopathie en liegen. Kashy en DePaulo (1996) lieten deelnemers een week lang alle leugens bijhouden, Williams et al. (2010) onderzocht daadwerkelijk bedrog in het onderwijs, Halevy et al. (2014) onderzocht hoe vaak iemand de vorige dag had gelogen en Gozna et al. (2001) deed onderzoek naar plagiaat in het onderwijs. Mogelijk zorgt dit verschil voor afwijkende resultaten in de huidige studie. Op basis van de bestaande literatuur kan gezegd worden dat dit weinig verschil zal maken voor mensen met een hoge mate van psychopathie. Zij liegen immers compulsief (Hare & Neumann, 2008). Dit houdt in dat zij herhaaldelijk liegen en dat hiervoor geen externe motivatie nodig is (Dike et al., 2005). Het is wel mogelijk dat mensen met een lage mate van psychopathie meer gaan liegen op deze taken omdat het geen goede afspiegeling is van het dagelijks leven. Dit lijkt echter niet waarschijnlijk, aangezien Gielstra (2013) met dezelfde meetinstrumenten de verbanden tussen een hoge mate van psychopathie en daadwerkelijke frequentie en gemak van liegen wel heeft gevonden.

Samenvattend kan gezegd worden dat er geen samenhang is

gevonden tussen psychopathie en de daadwerkelijke frequentie van liegen, het gemak van liegen, de impulsiviteit van liegen en de attitude ten aanzien van liegen. Dit wijst erop dat de huidige theorieën niet kloppen. Voordat deze theorieën verworpen worden is het van belang dat er nog eens goed naar dit onderwerp gekeken wordt. De huidige resultaten zijn in strijd met het

(36)

onderzoek van Gielstra (2013) dat in deze studie gerepliceerd werd. Ook andere eerdere onderzoeken laten tegenstrijdige resultaten zien.

Tot nu toe is er nog geen oorzaak van deze verschillende resultaten gevonden. Een uitvoerige studie naar dit onderwerp is hard nodig. Hiermee kan mogelijk de inconsistentie van de bestaande studies worden verklaard. Daarnaast zou kunnen blijken dat de huidige aannames daadwerkelijk niet kloppen of kunnen er alternatieve verklaringen naar voren komen. Hiertoe zou men deze studie nogmaals kunnen uitvoeren met enkele aanpassingen, om obstakels uit de huidige studie te voorkomen. Zo kan de generaliseerbaarheid naar het dagelijks leven en van de steekproef verbeterd worden. Hiertoe is het nodig dat zowel mannen als vrouwen van verschillende leeftijden en opleidingsniveaus worden getest. Daarnaast is het nodig dat er tests worden toegevoegd die beter aansluiten bij het dagelijks leven van de deelnemers. Het manipuleren van liegen in het dagelijks leven is echter niet ethisch

verantwoord. Je kan een deelnemer niet laten liegen tegen partner, familie of vrienden voor een onderzoek. Dit kan de relatie schaden tussen de

betrokkenen. Het is wel mogelijk om, zoals in de studie van Kashy en

DePaulo (1996), de deelnemers een week alle leugens die zij die dag verteld hebben te laten rapporteren. Hieraan kan een vragenlijst worden toegevoegd met betrekking tot de ervaring van het liegen. Hierbij is er nog steeds sprake van zelfrapportage, maar deze is uitgebreider dan de Serota questionnairre, welke in het huidige onderzoek werd gebruikt. Bovendien is dit een goede aanvulling op de vragenlijsten met betrekking tot liegen in een experimentele situatie. Op deze manier wordt er een vollediger inzicht verkregen in het liegen van mensen met een hoge mate van psychopathie en kunnen er

(37)

eenduidige uitspraken gedaan worden.

Conclusie

In deze studie werd onderzocht of mensen met een hoge mate van psychopathie frequenter, gemakkelijker en compulsiever liegen dan mensen met een lage mate van psychopathie en of zij een positievere attitude hebben ten aanzien van liegen. Hierbij werd geen ondersteuning gevonden voor de bestaande theorieën en eerder onderzoek naar liegen en psychopathie. Dit wijst erop dat de aanname, dat psychopaten grote leugenaars zijn,

mogelijk niet klopt. De relatie tussen psychopathie en liegen blijkt lang niet zo zeker te zijn als tot op heden werd aangenomen. Als deze relatie onjuist is kan dit grote gevolgen hebben voor de bestaande literatuur over psychopathie en voor de instrumenten die psychopathie beogen te meten. Ook de aanname dat psychopaten veel liegen zal de manier waarop professionele

hulpverleners met mensen met psychopathie omgaan beïnvloeden. Als de relatie tussen psychopathie en liegen anders is dan altijd werd aangenomen, zijn mensen met psychopathie mogelijk lange tijd verkeerd behandeld.

Dat er weer tegenstrijdige resultaten zijn gevonden op dit

onderzoeksgebied, benadrukt des te meer de noodzaak voor een uitgebreide studie die representatief is voor de algehele bevolking en het dagelijks leven. Dit is ook nodig voor het ontwikkelen van een goede behandeling voor

mensen met psychopathie waarin ook het lieggedrag behandeld wordt. Een klein deel van hen kan misschien een succesvol leven leiden vol leugens. De kans is echter groter dat zij betrapt worden. Dit kan leiden tot problemen in de persoonlijke sfeer of met justitie (Dike et al., 2005).

(38)

Referenties

Becker. L. A. (2000). Effect size. Opgehaald 24 april, 2015, van http://www.uccs.edu/lbecker/effect-size.html

Becker. L. A. (2000). Effect size calculators. Opgehaald 24 april, 2015, van http://www.uccs.edu/~lbecker/

Cooke, D. J. & Michie, C. (2001). Refining the construct of Psychopathy: Towards a hierarchical model. Psychological Assessment, 2, 171-188. doi: 10.1037/1040-3590.13.2.171

Debey, E., de Schryver, M., Logan, G. D., Suchotzki, K. & Verschuere, B. (2015). From junior to senior Pinocchio: A cross-sectional lifespan investigation of deception. Acta Psychologica. 160, 58-68. doi: 10.1016/j.actpsy.2015.06.007

DePaulo, B. M., Kashy, D. A., Kirkendol, S. E., Wyer, M. M. & Epstein, J. A. (1996). Lying in Everyday Life. Journal of Personality and Social

Psychology. 70, 979-995. doi: 10.1037//0022-3514.70.5.1037

Dike, C. C., Baranoski, M. & Griffith, E. E. H. (2005). Pathological Lying Revisited. The Journal of the American Academy of Psychiatry and the

(39)

Doskoch, P. (1996). The real truth about lying. Psychology Today, 29, 16. Retrieved from http://www.psychologytoday.com/articles/199609/the- real-truth-about-lying.

Gielstra (2013). Psychopathie. De relatie tussen de mate van psychopathie en verschillende aspecten van liegen: het gemak van liegen, de

frequentie, attitude ten opzichte van liegen en compulsief liegen.

Ongepubliceerde masterthese, Universiteit van Amsterdam.

Gozna, L. F., Vrij, A. & Bull, R. (2001). The impact of individual differences on perceptions of lying in everyday life and in a high stake situation.

Personality and individual differences, 31, 1203-1216. doi:

10.1016/S0191-8869(00)00219-1

Greenwald, A. G., Nosek, B. A., & Banaji, M. R. (2003). Understanding and using the implicit association test: I. An improved scoring algorithm.

Journal of Personality and Social Psychology, 85, 197–216. doi:

10.1037/0022-3514.85.2.197

Halevy, R., Shalvi, S. & Verschuere, B. (2014). Being honest about dishonesty: Correlating self reports and actual lying. Human

communication research, 40, 54-72. doi: 10.1111/hcre.12019

Hare, R. D. (2003). Gewetenloos. De onrustbare wereld van de psychopaten onder ons (eerste editie). Delft: Elmar.

(40)

Jung, K. H., Lee, J. (2009). Implicit and explicit attitude dissociation in

spontaneous deceptive behavior. Acta Psychologica, 132, 62-67. doi:

10.1016/j.actpsy.2009.06.004

Kashy, D. A. & DePaulo, B. M. (1996). Who lies? Journal of personality and

social psychology, 70, 1037-1051. doi: 10.1037/0022 3514.70.5.1037

Levine, T. R., Serota, K. B., Carey, F. & Messer, D. (2013). Teenagers lie a lot: A further investigation into the prevalence of lying. Communication

research reports, 30, 211-220. doi: 10.1080/08824096.2013.806254

Lilienfeld, S. O., & Widows, M. R. (2005). Psychopathic Personality Inventory—Revised: Professional manual. Lutz, FL: Psychological

Assessment Resources.

McLeod, B. A. & Genereux, R. L. (2008). Predicting the acceptability and likelihood of lying: The interaction of personality with type of lie.

Personality and individual differences, 45, 591-596. Doi:

10.1016/j.paid.2008.06.015

Ribeiro da Silva, D., Rijo, D. & Salekin, R. T. (2013). Child and adolescent psychopathy: Assessment issues and treatment needs. Aggression

(41)

Serota, K. B. & Levine, T. R. (2014). A Few Prolific Liars: Variation in the prevalence of lying. Journal of Language and Social Psychology, I-20. doi: 10.1177/02611927X14528804.

Serota, K. B., Levine, T. R. & Boster, F. J. (2010). The prevalence of lying in America: Three studies of self-reported lies. Human communication

research, 36, 2-25. doi: 10.1111/j.1468-2958.2009.01366.x

Spence, S. A., Farrow, T. F. D., Herford, A. E., Wilkinson, I. D., Zheng, Y. & Woodruff, P. W. R. (2001). Behavioural and functional anatomical correlates of deception in humans. NeuroReport, 12, 2849-2853.

Spence, S. A. & Kaylor-Hughes, C. J. (2008). Looking for truth and finding lies: The prospects for a nascent neuroimaging of deception.

Neurocase, 14, 68-81. doi: 10.1080/13554790801992776

Spidel, A., Hervé, H., Greaves, C. & Yuille, J. C. (2011). 'Wasn't me!' A field study of the relatioship between deceptive motivations and

psychopathic traits in young offenders. Legal and criminological

psychology, 16, 335-347. doi: 10.1348/135532510X518722

Shalvi, S., Dana, J., Handgraaf, M. J. J., De Dreu, C. K. W. (2011). Justified ethicality: Observing desired counterfactuals modifies ethical

(42)

Decision Processes, 115, 181-190. doi:10.1016/j.obhdp.2011.02.001

Uzieblo, K., Verschuere, B., Jelicic, M., Rossi, G., Maesschalck, C. & Crombez, G. (2006) PPI-R vragenlijst voor psychopathische persoonlijkheidstrekken. Nederlandstalige bewerking van de Psychopathic Persolality Inventory – Revised (2005). Lutz, FL: Psychological Assessment Resources

Van Bockstaele, B., Verschuere, B., Moens, T., Suchotzki, K., Debey, E. & Spruyt, A. (2012). Learning to lie: Effects of practice on the cognitive cost of lying. Frontiers in psychology, 3, 526, 1-8. doi:

10.3389/fpsyg.2012.00526

Verschuere, B., Spruyt, A., Meijer, E. H. & Otgaar, H. (2011). The ease of lying. Consciousness and cognition, 20, 908-911. doi:

10.1016/j.concog.2010.10.023

Williams, K. M., Nathanson, C. & Paulhus, D. L. (2010). Identifying and profiling scholastic cheaters: Their personality, cognitive ability, and motivation. Journal of experimental psychology, 3, 293-307. doi:

(43)

Bijlage

Tabel 5b. Antwoorden op de zelf-rapportage vraag waarom deelnemers (al dan niet) liegen op de DUC-taak

Percentage

Redenen om wel te liegen (cumulatief) 27.2

o Geld verdienen 15.9

o Er was geen controle / het experiment lokte het uit 6.8 o Zomaar / omdat het kan / waarom niet 4.5

Redenen om niet te liegen (cumulatief) 54.5

o Eerlijk willen zijn / niet houden van liegen /

schuldgevoel / karma 38.6

o Geld niet waard om te liegen 9.1

o Het onderzoek niet (negatief) willen beïnvloeden 6.8

Overig 18.2

Tabel 5a. De mate, op een schaal van 1 tot 10, waarin de onderstaande factoren van invloed waren op het lieggedrag op de DUC-taak

M SD

Mate waarin opwinding ervaren werd tijdens het liegen 2.23 2.95 Mate waarin plezier ervaren werd tijdens het liegen 2 2.46 Mate waarin een leugen werd verteld voor de afwisseling 0.98 1.95 Mate waarin het winnen van geld van invloed was op liegen 2.82 2.95

Tabel 6a. De mate, op een schaal van 1 tot 10, waarin de onderstaande factoren van invloed waren op het lieggedrag op de SLT-taak

M SD

Mate waarin opwinding ervaren werd tijdens het liegen 2.4 2.87 Mate waarin plezier ervaren werd tijdens het liegen 2.08 2.31 Mate waarin een leugen werd verteld voor de afwisseling 2.84 2.98 Mate waarin het mogelijk verliezen van geld van invloed

(44)

Tabel 7. Chronbach’s alpha voor de PPI-R schalen in de huidige studie

Schaal α

Sociale invloed -.08

Onbevreesdheid .59

Ongevoeligheid voor stress .45

Machiavellistisch egocentrisme .73*

Opstandig non-conformisme .81*

Externalisatie van schuld .77*

Onverschillig en gebrek aan doelgerichtheid .34

Ongevoeligheid .67

* alpha is voldoende - goed

Tabel 6b. Antwoorden op de zelf-rapportage vraag waarom deelnemers (al dan niet) kozen voor liegen op de SLT-taak

Percentage Redenen om wel te liegen (cumulatief)

o Leuk / spanning / grappig / opwinding / uitdaging 11.3

o Afwisseling 11.3

o Liegen makkelijker 9.4

o Gemakkelijker in verloop van taak /

overeenkomstig handelen met voorgaande trials 13.2 Redenen om niet te liegen (cumulatief)

o Waarheid makkelijker 32.1

o Eerlijkheid belangrijk / niet houden van liegen /

religieuze redenen 9.4

(45)
(46)
(47)
(48)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar, zo benadrukken experts, voor elke leraar die valselijk wordt beschuldigd zijn er wel honderd kinderen die effectief worden misbruikt, zonder daar erkenning voor te

All the most important properties of the composite (i.e. thermal, mechanical and physical properties) can be controlled by the appropriate design of substrate

A fourth public value failure can be identified where universities are faced with strategic conflicts between their internal and external stakeholders, and resolve those in ways that

Uit het huidige onderzoek is gebleken dat met kleine verschillen, de neiging om te liegen tegen de baas groter is dan liegen tegen een collega, echter zijn

Er is echter wel verschil tussen de verschillende verhaaltypen in mate waarin het schrijven van het verhaal als moeilijk werd beoordeeld: mensen die een verhaal

Bovendien zijn mensen met een hoge mate van collectivisme gevoeliger voor signalen die in de sociale context worden gegeven (Oyserman, Coon, &amp; Kemmelmeier, 2002). Hier

transparantie leugenaars een grotere intentie hebben om een zelfdienende leugen te vertellen tegen iemand die als lid van de outgroup wordt gezien, dan iemand van de ingroup.. Het

De intentie om te liegen werd gemeten door een intentieconditie in het experiment waarbij de proefpersoon in een serie van 6 vragen alleen moest te liegen op