• No results found

Fysieke beweging en cognitieve hersentraining : de ultieme combinatie voor gezond ouder worden?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Fysieke beweging en cognitieve hersentraining : de ultieme combinatie voor gezond ouder worden?"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Fysieke beweging en cognitieve hersentraining: de ultieme combinatie voor gezond ouder worden?

Carmen Lucia Kuitert

Universiteit van Amsterdam, Psychologie

Masterthese Klinische Neuropsychologie 2013/2014 Studentnummer: 10475087

(2)

Begeleider: R. M. van de Ven

Tweede beoordelaar: S. van der Werf

Abstract

In dit onderzoek is het effect van cognitieve hersentraining op de mentale flexibiliteit van gezonde senioren onderzocht. Fysieke beweging werd verondersteld een positieve invloed te hebben op executieve functies. Senioren die relatief meer fysiek bewegen zouden

dientengevolge meer van de hersentraining profiteren dan senioren die minder bewegen. Een actieve controlegroep en een interventiegroep speelden beide zes weken lang, vijf dagen in de week een halfuur spellen op de computer. Het programma van de interventiegroep werd geacht uitdagender dan de controlegroep. Daarnaast zijn de senioren in twee andere groepen verdeeld op basis van fysieke activiteit: een fysiek actieve groep en groep met relatief minder actieve senioren. De resultaten bleken insignificant. Cognitieve hersentraining heeft geen invloed op de mentale flexibiliteit van de senioren en fysieke beweging heeft geen effect op de resultaten van de training.

(3)

Inhoud Inleiding 4 Methode 9 Deelnemers 9 Materialen 10 Procedure en design 12 Uitvoerend onderzoeker 15 Analysemethoden 17 Resultaten 19 Conclusie 27 Discussie 29 Referenties 33 Bijlage I 39 3

(4)

Inleiding

De gemiddelde leeftijd van Nederlanders is aanzienlijk gestegen. Deze verandering in het demografische landschap is gedeeltelijk te verklaren door het feit dat mensen op latere

leeftijd sterven; er zijn steeds meer mensen in Nederland die de leeftijd van 85 hebben bereikt (Derkx, 2006). Daarbij komt dat de ‘baby boom generatie’ van de naoorlogse jaren 1945 – 1955 tegenwoordig een ‘grootouder boom’ geworden is; het percentage 65-plussers is momenteel 14% en zal naar verwachting in 20 jaar tijd oplopen tot 21% (Fokkema & Dijkstra, 2007). Deze twee fenomenen worden samen ook wel ‘dubbele vergrijzing’ genoemd. Het aantal ouderen neemt toe bij een dalende beroepsbevolking, met het kleiner worden van het economisch draagvlak als gevolg (Jonger, 2002).

Vanaf 75 jarige leeftijd neemt over het algemeen de subjectieve gezondheid en fysieke kwaliteit van leven af en de kans op ziekten en beperkingen toe (Zantinge, van der Wilk, van Wieren & Schoemaker, 2011). Ouder worden gaat vaak gepaard met achteruitgang van cognitief functioneren, zelfredzaamheid, bewegingsvaardigheden en een verhoogde kans op valincidenten, depressiviteit en vasculaire aandoeningen en bijkomende risicofactoren (bijvoorbeeld een hoge bloeddruk, diabetes, obesitas) (Binnenkade, Eggermont & Scherder, 2012; Dechamps et al., 2010; Faber, Bosscher, Chin A Paw & van Wieringen, 2006). Dit leidt tot hogere kosten voor de gezondheidszorg. (Zantinge et al., 2011). Albert Wong (2012) analyseerde de verschillen in zorguitgaven tussen jongeren en ouderen en kwam tot de conclusie dat de kosten voor ouderen steeds groter worden. De ziektekosten worden neergelegd bij de overheid, werkgevers en werknemers (Slobbe et al., 2006). Er wordt

(5)

dientengevolge veel onderzoek gedaan naar manieren om de zorgkosten te verminderen en cognitieve functies van senioren te optimaliseren (Angevaren et al., 2008; Binnenkade, Eggermont & Scherder, 2012; Fokkema & Dijkstra, 2007; Kramer, Erickson & Colcombe, 2006).

Verscheidene onderzoeken hebben uitgewezen dat de cognitieve vaardigheden van gezonde senioren kunnen verbeteren door cognitieve trainingen (Hopman-Rock & van Mechelen, 2008; Kramer et al., 2006; Uffelen, Chin A Paw, Nouchi et al., 2012; Willis et al., 2006). Willis en collega’s (2006) onderzochten uitgebreid de effecten van verschillende cognitieve trainingen in de Advances Cognitive Training for Independent and Vital Elderly (ACTIVE) studie. Een groep kreeg geheugentraining, een andere groep kreeg training in redeneren, bij een derde groep lag de focus op verwerkingssnelheid en tot slot was er een controlegroep. De interventie bestond uit tien sessies. De training had op elke

interventiegroep een positief effect; iedere groep toonde vooruitgang in de cognitieve

vaardigheden die de training beoogde te meten. Deze vooruitgang was tot vijf jaar na initiatie van de training merkbaar. Ander onderzoek wees echter het tegenovergestelde uit. In de studie kreeg een interventiegroep training in specifieke cognitieve vaardigheden (redeneren, plannen en problemen oplossen), een tweede interventiegroep kreeg training in algemene cognitieve vaardigheden (geheugen, aandacht, visuospatiële verwerking en wiskunde) en er was een actieve controlegroep (Owen et al., 2010). De deelnemers trainden zes weken online in hun eigen omgeving. Bij alle drie de groepen werd enkel een leereffect gevonden; er was geen sprake van generalisatie van de getrainde vaardigheden naar andere taken die cognitieve vaardigheden meten. Dit gebrek aan generalisatie wordt vaker gevonden in onderzoek naar effectieve manieren om de cognitie te trainen (Ackerman, Kanfer & Calderwood, 2010; Ball et al., 2002; Lee et al., 2012).

(6)

Ook Nouchi en collega’s (2012) onderzochten de overdraagbaarheid van de effecten van hersentraining op verschillende cognitieve functies. Dit onderzoek was specifiek gericht op het cognitief functioneren van ouderen. In hun onderzoek speelde een groep ouderen 20 dagen lang, minstens 15 minuten per dag het spel ‘Brain Age’. Van het spel Brain Age werd verondersteld dat het de hersenen traint. De controlegroep speelde in dezelfde tijdsperiode het spel Tetris. Het bleek niet alleen dat het spelen van Brain Age kan leiden tot verbeterde cognitieve functies, maar het wees ook uit op welke cognitieve functies het voornamelijk effect had: de executieve functies en verwerkingssnelheid.

Onderzoek heeft uitgewezen dat hersentraining een bevorderende werking kan hebben op de executieve functies van senioren, maar fysieke activiteit wordt ook verondersteld hier een positieve uitwerking op te hebben (Colcome et al., 2004; Dustman et al., 1984; Kramer et al., 2006; Sun et al., 2010; Warburton, Nicol & Bredin, 2006; Yaffe, Barnes, Nevitt, Lui & Covinsky, 2001). Romeins politicus en filosoof Marcus Tullius Cicero deed 65 jaar voor Christus reeds de uitspraak “It is exercise alone that supports the spirits, and keeps the mind in vigor” (zoals geciteerd in McCrory, 2007). In de afgelopen eeuw is er veel onderzoek gedaan die deze uitspraak ondersteunen.

Larson en collega’s (2006) vonden een negatief verband tussen het aantal dagen in de week dat meer dan 15 minuten wordt gesport en de prevalentie van dementie en ondersteunt hiermee het citaat van Cicero. In dit onderzoek werd onderscheid gemaakt tussen ouderen die minder dan drie dagen per week een kwartier per dag sporten en ouderen die meer dan twee dagen in de week een kwartier of langer een sport beoefenen.

Naast Larson en collega’s (2006) hebben ook Etgen en collega’s (2010) de relatie tussen lichaamsbeweging en cognitieve functies onderzocht. Fysieke activiteit werd hier aangegeven met drie maten: geen activiteit, gemiddelde hoeveelheid activiteit (< 3 keer per week) en een

(7)

hoge hoeveelheid activiteit (≥ 3 keer per week). De conclusie van het onderzoek was dat een gemiddelde en hoge mate van fysieke activiteit bij ouderen geassocieerd wordt met minder cognitieve achteruitgang na twee jaar.

Uit verschillende studies van de afgelopen jaren is gebleken dat fysieke beweging positieve effecten kunnen hebben op executieve functies (Colcombe & Kramer, 2003;

Tomporowski, Lambourne & Okumara, 2011). Executief functioneren is een breed begrip dat onder hogere cognitieve processen valt: het is het vermogen gedachten en handelingen

zodanig te reguleren dat ze doelgericht en efficiënt kunnen zijn (Miller & Cohen, 2001). Het is van belang bij planning, volgehouden aandacht, selectieve aandacht, weerstand bieden tegen afleiding, inhibitie, werkgeheugen en mentale flexibiliteit (Chan, Shum, Toulopoulou & Chen, 2008).

Op basis van literatuur verwacht ik dat zowel hersentraining als lichaamsbeweging een positieve invloed hebben op executieve functies. In het huidige onderzoek wordt het effect van zes weken hersentraining op executieve functies onderzocht. De deelnemers trainen vijf dagen in de week een halfuur. Ik verwacht dat deelnemers uit de interventie groep significant beter scoren op de voormeting dan op de nameting en dat dit effect bij de controle groep uitblijft.

Na de training geven de deelnemers aan of ze hebben gesport of andere

hartslagverhogende activiteiten hebben gedaan in de tijd tussen de training en de training van de dag ervoor. Indien dit het geval is, kunnen ze aangeven hoelang ze hebben bewogen: minder dan 15 minuten achtereen, 15-30 minuten achtereen, 30 minuten of meer achtereen. Op basis van deze informatie zal er onderscheid gemaakt worden tussen een groep met weinig lichaamsbeweging en een groep met veel lichaamsbeweging. Bij de onderzoeken van Larson en collega’s (2006) en Etgen en collega’s (2010) ligt de grens van de groep die veel

(8)

beweegt bij meer dan twee keer sporten in de week. Larson is hierin nog iets specifieker dan Etgen: de sport moet langer dan een kwartier beoefend worden. In dit onderzoek zullen deze normen worden aangehouden. Ik verwacht dat fysieke beweging het mogelijke effect van hersentraining zal versterken en dat actieve ouderen dan ook meer progressie zullen laten zien op de nameting dan ouderen die minder bewegen.

De vraag is of fysieke beweging en cognitieve training samen de ultieme combinatie voor het verbeteren van het cognitief functioneren bij ouderen zijn. Indien dit het geval is, kunnen gezonde ouderen profiteren van een relatief goedkope, non-invasieve en non-farmacologische interventie. Op deze wijze kan de levenskwaliteit van senioren worden verhoogd en de kosten voor de gezondheidszorgen worden gedrukt.

(9)

Methode

Deelnemers

Het onderzoek werd uitgevoerd onder 47 senioren (M = 68 jaar, SD = 4,8). Hiervan waren twaalf mannelijk en elf vrouwelijk. De deelnemers werden willekeurig ingedeeld in drie verschillende condities: de ‘low switch’ conditie, de ‘high switch’ conditie of de actieve controle conditie.

Een deel van de senioren groep heeft zichzelf aangemeld voor het onderzoek via

SeniorLab: een onderzoeksinitiatief van de Universiteit van Amsterdam (UvA) dat senioren de mogelijkheid geeft deel te nemen aan onderzoeken. Tevens is er een deel van de

participanten gerekruteerd door het uitdelen van flyers bij verpleegcentra en

bejaardentehuizen. Tot slot hebben de stagiair(e)s senioren in eigen omgeving deelnemers geworven. Het onderzoek is goedgekeurd door de ethische commissie.

Er zijn verschillende criteria waar deelnemers aan moesten voldoen om mee te mogen doen aan de studie. Ze moesten 60 jaar of ouder zijn en enigszins ervaring hebben met computers: ze werden geacht zelf mails te openen en links te openen vanuit hun

e-mailaccount. Hiervoor is een computer nodig met internetverbinding. Daarnaast moesten er boxen aanwezig zijn om geluid mee af te spelen en dienden de deelnemers in staat zijn de muis vloeiend te bewegen.

Deelnemers werden uitgesloten van deelname indien er sprake was van: een

(10)

neurodegeneratieve ziekte, epilepsie, een serieuze psychiatrische stoornis (bijvoorbeeld een verleden van verschillende psychotische episodes, acute psychose of acute depressie), een ziekte die resulteert in ernstige cognitieve stoornissen, drugs of alcohol verslaving, geplande verandering in behandeling met psychotische medicatie, kleurenblindheid, ernstige afasie, neglect, parese of paralyse van de voorkeurshand, invaliderende zicht- of hoorproblemen, ernstige computerangst waardoor de neuropsychologische testen en training niet kon worden gedaan en een gediagnosticeerde leerstoornis (m.a.w. mentale handicap). Tevens werden deelnemers die mentaal niet fit genoeg waren (bij een Telephone Interview Cognitive Status (TICS) score <26) en fysiek niet fit genoeg waren (medisch instabiel) om zes weken lang te trainen uitgesloten. Tot slot werden deelnemers die aangeven dat ze de instructies niet konden onthouden of de training wegens onverwachte redenen niet konden voortzetten geëxcludeerd.

Materialen

Voor het screenen van de deelnemers werd de TICS (Telefonisch Interview Cognitieve Status) gebruikt. Dit is een telefonisch screeningsdocument voor dementie bij ouderen waarmee in ongeveer tien minuten een globale indicatie voor het cognitief functioneren kan worden verkregen (Kempen et al., 2007).

Bij het afnemen van het neuropsychologisch onderzoek zijn verschillende testen via de computer afgenomen. Een van de testen die werd afgenomen is het onderdeel ‘Trial Making Test (TMT)’ van de testbatterij Delis-Kaplan Executive Function System (D-KEFS) (Delis, Kaplan & Kramer, 2001). Deze testbatterij meet executieve functies. In dit onderzoek werd deze test als maat gebruikt om te bepalen of de cognitieve hersentraining het verwachte positieve effect heeft gehad of niet. De TMT meet mentale flexibiliteit en bestaat uit twee onderdelen. Bij het eerste onderdeel (TMT A) moet de deelnemer zo snel mogelijk cijfers in oplopende volgorde

(11)

met elkaar verbinden en bij het tweede onderdeel (TMT B) moet de deelnemer zo snel mogelijk cijfers en letters om en om in oplopende volgorde met elkaar verbinden (Miller, 2013). De invultijden en het aantal fouten werden geregistreerd en vervolgens werden verschilscores van de TMT B per deelnemer berekend door de score van de nameting af te trekken van de score van de voormeting. Deze verschilscore werd als maat gebruikt om de mentale flexibiliteit weer te geven. Een negatieve score is hierbij een teken van vooruitgang: de deelnemer heeft in dat geval bij de nameting de taak sneller afgerond dan bij de voormeting.

Een andere computertaak die in dit onderzoek werd gebruikt om de mentale flexibiliteit te meten is de ‘Tower of London Test’ (TOL). Ook de TOL is een onderdeel van de D-KEFS testbatterij die executieve functies meet. De TOL meet het vermogen om een plan te bedenken en deze uit te voeren. Er zijn drie staafjes en drie gekleurde ballen. Aan het begin van de test staan de ballen in de startpositie en krijgt de deelnemer een plaatje te zien van de doelpositie. Er moet mentaal een volgorde van acties worden bedacht en deze moeten vervolgens stap voor stap worden uitgevoerd om de uiteindelijke doelsituatie te bereiken( Delis, Kaplan & Kramer, 2001). In het huidige onderzoek is het aantal stappen die nodig zijn om de doelsituatie te bereiken gebruikt als maat voor mentale flexibiliteit.

De aanwezigheid van dysexecutieve syndromen behoort tot de exclusiecriteria. De

deelnemers werden hierop gescreend door middel van de Dysexecutive Questionnaire (DEX). Deze test meet gedragsmoeilijkheden die geassocieerd worden met het executief functioneren. Voorbeelden hiervan zijn: impulsiviteit, het controleren van inhibitie, monitoren en planning (Mooney, Walmsley & McFarland, 2006). De intake vragenlijst vraagt naar activiteiten in het leven van de deelnemer, diens gezondheid en computergebruik.

De Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) informeert hoe de deelnemer zich gedurdende afgelopen weken heeft gevoeld. Het bevat zeven vragen die angst meten en zeven

(12)

vragen die depressie meten (Zigmond & Snaith, 1983). De aanwezigheid van een depressie behoort namelijk tot de exclusiecriteria van het onderzoek.

Om de relatie tussen de snelheid van de verwachte cognitieve vooruitgang en beweging te onderzoeken werd na elke online trainingssessie de volgende vraag gesteld: ‘Heeft u gesport (activiteit die uw hartslag verhoogt) sinds uw laatste trainingssessie, en zo ja, hoeveel (gemiddeld per dag)? Hierbij kunnen ze kiezen uit de antwoorden ‘Nee’, ‘Ja, minder dan 1 minuten achtereen’, ‘Ja, 15-30 minuten achtereen’ en ‘Ja, meer dan 30 minuten’. Deze

vragenlijst maakt deel uit van de ‘dagelijkse log’, waarin deelnemers naast het geschatte aantal minuten beweging ook hun motivatie en mate van vermoeidheid aangeven op een schaal van 1 tot 7.

Procedure en design

Nadat de geïnteresseerde zich telefonisch of via de website www.tapass.nl had aangemeld werd eerst de toestemmingsverklaring ondertekend. Hierin gaf hij onder andere toestemming voor het gebruik van de gegevens die tijdens het onderzoek verzameld worden. Per post of per e-mail werd een informatie brochure verzonden waarin het doel van het onderzoek werd uitgelegd en hoe de procedure zou verlopen.

Na het invullen van de toestemmingsverklaring werd de online screening ingevuld. Op basis van deze screening werd bepaald of de potentiële deelnemer kan meedoen aan het onderzoek. Er werd naar verschillende basis onderwerpen geïnformeerd die relevant zijn voor het onderzoek, bijvoorbeeld naar de hoogst afgeronde opleiding en het computergebruik. Tevens werden er een aantal exclusie criteria uitgevraagd.

Bij mensen die voldeden aan criteria van de screening wordt de TICS (Telefonisch Interview Cognitieve Status) afgenomen. Er kunnen bij deze test in totaal 41 punten gehaald

(13)

worden en het afkappunt ligt bij 26/27. Indien een deelnemer niet helemaal voldeed aan de voorwaarden van de screening, werd dit alvorens de TICS wordt afgenomen telefonisch uitgevraagd.

Indien de deelnemer genoeg punten had gehaald op de TICS was hij geïncludeerd voor het onderzoek en willekeurig ingedeeld in een conditie: de experimentele conditie (opgedeeld in een high switch conditie en een low switch conditie) of de controle conditie. Het onderzoek werd dubbelblind uitgevoerd: de deelnemers wisten niet in welke conditie ze zitten en ook de onderzoeker die de testen af nam was hier niet van op de hoogte. Wel wisten de deelnemers dat er twee verschillende soorten trainingen zijn die met elkaar vergeleken worden.

De includering en randomnisatie werden opgevolgd door een bezoek aan de Universiteit van Amsterdam. Hier werden verschillende neuropsychologische taken afgenomen. De dag na het bezoek aan de UvA werd thuis via de computer de intake vragenlijst en de

Dysexecutive Questionnaire (DEX) ingevuld. Naast vragenlijsten werden er ook een aantal neuropsychologische taken afgenomen via de computer, waaronder de TOL.

De dag na afronding van de laatste vragenlijsten vond de eerste training plaats. Alle trainingen konden thuis op de computer worden gemaakt en duurden 30 minuten. Elke

trainingsdag werd er alvorens de training begon en na afloop van de training de dagelijkse log ingevuld.

De training bestond uit het spelen van een aantal spellen die samen ook wel ‘Braingymmer’ werden genoemd. Deze spellen waren te vinden op de site

http://www.uva.braingymmer.com/. Voor iedere deelnemer gold - ongeacht de toebedeelde conditie - dat er na ieder spel een scorebalk in beeld kwam. Op deze scorebalk kon een, twee of drie sterren staan. De hoeveelheid sterren gaven weer hoe goed de score is die de

deelnemer had behaald op het level. Hoe hoger het level is waarop gespeeld werd, hoe 13

(14)

moeilijker het spel en des te sneller de score omhoog ging. In Bijlage 1 staat een overzicht van de spellen beschreven zoals deze ook werden uitgelegd aan de deelnemers. Nadat de deelnemer was ingelogd waren de hoeveelheid spellen en de hoogte van levels die moesten worden gespeeld afhankelijk van de conditie waarin de deelnemer is ingedeeld.

Tabel 1

De opbouw van de levels van de spellen voor de actieve controlegroep gespeeld op http://www.uva.braingymmer.com/. Weeknummer Level 1 1 2 2 3 3 4 4 5 5 6 6

Deelnemers in de Low Switch conditie speelden drie spellen. Ieder spel duurde tien minuten. In het begin kon van elk spel enkel niveau 1 worden gespeeld, maar indien de deelnemer voldoende punten had gehaald, mag mocht steeds een niveau hoger spelen zodat hij zichzelf uit bleef dagen.

Voor de deelnemers in de High Switch conditie waren de eerste vijf trainingen hetzelfde als die van deelnemers in de Low Switch conditie: ze trainden drie spellen en elk spel werd tien minuten lang gespeeld. Vanaf de zesde training werden er tien spellen gespeeld, elk drie

(15)

minuten lang. Indien ze genoeg punten haalden om door te mogen naar het volgende level mochten ze op hogere niveaus spelen met mentale uitdaging als doel.

De opzet van de actieve controle conditie was dat deelnemers in deze groep mentaal niet werden uitgedaagd. Ze speelden drie spellen, ieder spel tien minuten lang. In tegenstelling tot de experimentele condities hadden deelnemers uit de actieve controle conditie een

levelschema waar ze zich aan moeten houden. Ook al haalden ze meerdere sterren op een level, ze werden geacht op hetzelfde level te blijven trainen als aangegeven in het schema. Tabel 1 geeft weer hoe het levelschema was opgebouwd.

De deelnemers ontvingen na zes weken een link. In plaats van de normale training konden de deelnemers via deze link een aantal computertaken (waaronder de TOL en de TMT) maken en vragenlijsten invullen. Enkele voorbeelden van vragenlijsten die dan werden afgenomen zijn de DEX en de HADS. De deelnemer kreeg als dank de optie om voor de rest van zijn leven te trainen met Braingymmer via http://www.uva.braingymmer.com/.

Vier weken na het laatste testmoment volgde er een evaluatie moment. Per e-mail ontving de deelnemer een vragenlijst die verschillende aspecten van de training uitvroeg. Er werd onder andere gevraagd naar hoe de deelnemer de training heeft ervaren, hoe gemotiveerd de deelnemer was en of hij denkt dat de training een positieve werking heeft gehad op zijn denkvermogen. Het invullen van deze vragenlijst duurde ongeveer een uur. In Figuur 1 is het onderzoeksdesign weergegeven. Het is tevens een overzicht van de procedure die de

deelnemers doorlopen.

Uitvoerend onderzoeker

Iedere deelnemer krijgt een uitvoerend onderzoeker aangewezen. Deze onderzoeker zorgt ervoor dat de taken klaarstaan in Braingymmer, controleert of alle mails goed zijn verstuurd

(16)

en is de contactpersoon van de deelnemer in het geval van onduidelijkheden. Tevens belt de uitvoerend onderzoeker eens per week à twee weken met de deelnemer om te vragen hoe het is gegaan en om te vragen of er nog dingen zijn veranderd in het leven van de deelnemer die mogelijk invloed kunnen hebben op het trainen en de mogelijke uitkomsten van de training. Er wordt naar feedback van de trainingen gevraagd en enkele vragen gesteld over het aantal werkdagen en werkuren.

Figuur 1. Onderzoeksdesign voor de interventiegroep en de actieve controlegroep

(17)

Analysemethode

De volgende hypotheses werden getoetst:

1. Cognitieve hersentraining heeft een positief effect op de cognitieve flexibiliteit van gezonde senioren.

2. De actieve controle training heeft geen effect op de cognitieve flexibiliteit van gezonde senioren.

3. Fysiek actieve senioren profiteren meer van cognitieve hersentraining dan minder actieve senioren.

Hypothese 1 en 2 werden in SPSS worden getoetst door middel van een MANOVA, waarbij de verschilscores van de TOL en TMT werden meegenomen als afhankelijke variabelen en ‘Conditie’ (controle versus interventie) werd meegenomen als onafhankelijke variabele. De verschilscores werden berekend door de resultaten van de nameting af te trekken van de behaalde resultaten op de voormeting. Bij de interventiegroep werden negatieve

verschilscores verwacht bij zowel de TOL als de TMT die wijzen op een significant verschil tussen de voor- en de nameting. Negatieve verschilscores wijzen op vooruitgang. Bij de TOL zijn er in dat geval bij de nameting minder stappen gebruikt om de doelsituatie te bereiken dan bij de voormeting. Bij de TMT is er in het geval van een negatieve verschilscore bij de

(18)

nameting minder tijd nodig geweest om de taak af te ronden dan bij de voormeting. Bij de actieve controle groep werd er geen significant verschil verwacht tussen de voor- en de nameting. Bij alle analyses werden resultaten met een p-waarde van 0.05 of kleiner als significant beschouwd. Er werd tweezijdig worden getoetst. Indien er sprake was van lichte vooruitgang op de TMT en de TOL bij de nameting moest er rekening worden gehouden met een mogelijk leereffect.

Ook hypothese 3 werd getest met een MANOVA. De verschilscores van de TOL en de TMT werden wederom meegenomen als afhankelijke variabelen en ‘Conditie’ en ‘Activiteit’ (actief versus minder actief) als afhankelijke variabelen. De hypothese werd bevestigt als bleek dat fysiek actieve senioren in de interventiegroep significant meer vooruitgang boekten op de TOL en de TMT dan minder actieve senioren in deze groep. Er werd hierbij een

interactie-effect verwacht: wanneer een deelnemer uit de interventiegroep relatief veel bewoog werd er een grotere vooruitgang op de TOL en de TMT verwacht dan wanneer een deelnemer uit de interventiegroep relatief weinig bewoog.

(19)

Resultaten

Van de 47 deelnemers zijn er twaalf deelnemers voortijdig gestopt met het onderzoek. De data van deze deelnemers zijn verwijderd uit de analyse. Er is uiteindelijk besloten om de Low Switch interventiegroep niet mee te nemen in de analyse omdat deze groep slechts een zeer klein aantal deelnemers bevatte (N=4). Van acht deelnemers mistte de data van de voormeting, waardoor er geen verschilscores konden worden berekend. Daarnaast mist er van een deelnemer uit de interventiegroep de data van de TOL test. Deze data kon dientengevolge niet worden geïmplementeerd in de analyses. De MANOVA waarmee het effect van

‘Conditie’ op de TOL en de TMT is gemeten, is uiteindelijk uitgevoerd met 23 deelnemers. Van twee deelnemers uit de interventiegroep missen gegevens over de fysieke activiteit. Deze data zijn niet meegenomen in de MANOVA die het effect van cognitieve training en fysieke activiteit op mentale flexibiliteit meet. Deze analyse bevat uiteindelijk de data van 21

deelnemers.

De gemiddelde leeftijd van de senioren die deelnamen aan het onderzoek is 68 jaar (SD = 4,8) en het gemiddelde opleidingsniveau is HAVO/HBO. De demografische gegevens van de

(20)

deelnemers staan weergegeven in Tabel 2. Een t-toets laat zien dat er geen leeftijdsverschillen tussen de groepen bestaan (t(21) = -0.13, p = .90). Chi-square toetsen tonen aan dat er geen significante verschillen tussen de groepen bestaan wat geslacht (χ2(1, N=23) = 0.38, p = .54) en opleidingsniveau (χ2(3, N=23) = 1.70, p = .64) betreft.

Tabel 2

Gemiddelde scores en Standaarddeviaties van de Beschrijvende Statistieken voor de Interventiegroep (n = 20) en Actieve Controlegroep (n = 19).

Totaal (N=23) Interventie Groep (N=12) Actieve Controle Groep (N=11) Groepsverschill en M (SD) / N (%) M (SD) / N (%) M (SD) / N (%) p-value Leeftijd 68.0 (4.80) 68.1 (5.4) 67.8 (4.3) t(21)=-0.13, p = 0.90 Geslacht (man) 11 (47.8%) 7 (58.3%) 5 (45.5%) χ 2(1, N=23) = 0.38, p = .54 Opleidingsniveau (Verhage) χ 2 (3, N=23) = 1.70, p = .64 (3) < LBO 1 (3,7%) 1 (8.3%) 0 (0.0%) (4) LBO 0 (0.0%) 0 (0.0%) 0 (0.0%) (5) MAVO/MBO 5 (21.7%) 3 (25.0%) 2 (18.2%) (6) HAVO/HBO 10 (43.5%) 4 (33.3%) 6 (54.5%) (7) Universiteit 8 (30.4%) 4 (33.3%) 20

(21)

In deze studie zijn er geen resultaten gevonden die de verwachtte positieve invloed van cognitieve hersentraining op mentale flexibiliteit ondersteunen. Met een MANOVA is er geen significant verband gevonden tussen mentale flexibiliteit en de training condities (V = 0.20, F(2, 19) = 2.41, p = .12). Er zijn dus geen aanwijzingen dat deze vorm van cognitieve hersentraining de mentale flexibiliteit in zes weken tijd kan bevorderen. In Tabel 3 zijn de gemiddelde ruwe scores en standaarddeviaties van de actieve controlegroep en de

interventiegroep te zien voor de TOL en de TMT. Deze tabel laat zien dat deze ruwe gemiddelden vrij dicht bij elkaar liggen. Zoals eerder aangegeven is voor iedere deelnemer voor de TOL en de TMT een verschilscore berekend door de score behaald op de voormeting af te trekken van de score behaald op de nameting. Tabel 3 geeft de gemiddelden en

standaarddeviaties van deze verschilscores weer. Zoals eerder vermeld heeft de MANOVA uitgewezen dat deze scores van de actieve controlegroep en de interventiegroep niet

significant van elkaar verschillen. De scores uit Tabel 3 zijn in 2 en Figuur 3 gevisualiseerd.

Tabel 2

Gemiddelde Ruwe Scores en Standaarddeviaties op de Tower of London test (TOL) en de Trail Making Test (TMT) bij de Voormeting (T0) en de Nameting (T1).

Score TOL T0 M (SD) Score TOL T1 M (SD) Score TMT T0 M (SD) Score TMT T1 M (SD) Actieve Controlegroep 26.1 (21.5) 17.8 (15.4) 60.3 (14.5) 65.7 (18.7) Interventiegroep 25 (18.1) 39.6 (19.1) 70.1 (29.4) 65.4 (14.2) 21

(22)

Tabel 3

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de verschilscores behaald door de Actieve

Controlegroep en de Interventiegroep op de Tower of London Test (TOL) en de Trail Making Test (TMT). Verschilscore TOL M (SD) Verschilscore TMT M (SD) Actieve controlegroep -6.5 (21.7) 6.3 (17.6) Interventiegroep 14.6 (22.1) -4.8 (20.9)

Noot. Het verschil tussen de scores van de actieve controlegroep als de interventiegroep is niet significant.

Hoewel de resultaten niet significant zijn, lijken er voor de controlegroep bij de TOL aanwijzingen te zijn dat de actieve controletraining een bevorderlijke invloed heeft op de mentale flexibiliteit. Bij de nameting had de controlegroep namelijk gemiddeld minder stappen nodig om de doelsituatie te bereiken dan bij de voormeting. Figuur 2 laat

dientengevolge een negatieve verschilscore (-6.5) zien voor de actieve controlegroep op de TOL. Voor de interventiegroep was het tegenovergestelde het geval: bij de nameting waren er gemiddeld meer stappen nodig om de doelsituatie te bereiken. De verschilscore voor de interventiegroep in Figuur 2 laat dan ook een positief getal (14.6) zien. Dit kan worden gezien als een aanwijzing voor een negatief effect van cognitieve hersentraining op mentale flexibiliteit.

(23)

Figuur 2. MANOVA van ‘Conditie’ op de Tower of London test voor de verschilscores van de actieve controlegroep en de interventiegroep weergegeven in het aantal stappen.

Net als de TOL zijn er ook bij de TMT geen significante testresultaten gevonden, maar de resultaten van de controlegroep duiden op een achteruitgang van mentale flexibiliteit na het volgen van de actieve controletraining. Bij de nameting hadden de deelnemers gemiddeld meer tijd nodig om hun aandacht te switchen tussen verschillende stimuli dan bij de voormeting, wat zich uit in de positieve verschilscore (6.5) weergegeven in Figuur 3. De negatieve verschilscore voor de interventiegroep (-4.5) duidt op een vooruitgang op de TMT en dus mentale flexibiliteit: de taak is bij de nameting sneller afgerond dan bij de voormeting.

-20 -10 0 10 20 30 1 2 St ap pen Controle Interventie

Tower of London test

(24)

Figuur 3. MANOVA van ‘Conditie’ op de Trail Making Test voor de verschilscores van de actieve controlegroep en de interventiegroep weergegeven in seconden.

Hoewel er geen significant effect is gevonden van ‘Conditie’ op mentale flexibiliteit, is er ter exploratie met een MANOVA het effect van ‘Conditie’ en ‘Activiteit’ op mentale

flexibiliteit onderzocht. Ook hier wordt er geen significant effect gevonden (V = 0.28, F (2, 15) .21, p = .81). In Tabel 4 zijn de gemiddelden en de standaarddeviaties van de

verschilscores behaald door de actieve controlegroep en de interventiegroep op de TOL en de TMT weergegeven. Deze scores zijn in Figuur 4 en Figuur 5 gevisualiseerd.

(25)

Tabel 4

Gemiddelden en Standaarddeviaties van de verschilscores behaald door de Actieve

Controlegroep en de Interventiegroep op de Tower of London Test (TOL) en de Trail Making Test (TMT) gegeven voor actieve senioren en minder actieve senioren.

Verschilscore TOL M (SD) Verschilscore TMT M (SD) Actieve controlegroep - Actieve senioren 2.7 (7.6) 7.1 (21.3) - Minder actieve senioren 8.1 (26.1) 6.0 (17.7) Interventiegroep

- Actieve senioren 10.3 (24.1) 4.9 (10.1) - Minder actieve senioren 16.4 (26.0) -10.2 (28.7)

Noot. Het verschil tussen de scores van de actieve senioren en de minder actieve senioren is niet significant. Dit geldt zowel voor de actieve controlegroep als de interventiegroep.

Wanneer er gekeken wordt naar de verschilscores van de controlegroep in Figuur 4 is er bij zowel de actieve senioren als de minder actieve senioren een insignificante vooruitgang te zien. Dit houdt in dat de actieve en de minder actieve senioren beide minder stappen nodig hadden om de doelsituatie te bereiken bij de nameting dan bij de voormeting. Dit verklaart dat negatieve verschilscores (-8 voor actieve senioren en -2.5 voor minder actieve senioren) in dit geval worden opgevat als een aanwijzing voor vooruitgang. De vooruitgang bij de actieve senioren is zeer licht in verhouding tot de minder actieve senioren. Bij de

(26)

interventiegroep is er een insignificante achteruitgang te zien, waarbij de actieve senioren minder hard achteruit zijn gegaan dan de minder actieve senioren (verschilscores van 10 voor actieve senioren en 16 voor minder actieve senioren).

Wanneer er naar de verschilscores van de TMT worden gekeken lijken er aanwijzingen te zijn dat de mentale flexibiliteit van actieve deelnemers uit de controlegroep net iets meer achteruit zijn gegaan dan de minder actieve deelnemers uit de controlegroep. Wat de interventiegroep betreft is er een relatief groot verschil met betrekking tot activiteit: actieve deelnemers ronden bij de nameting de TMT minder snel af dan bij de voormeting en zijn dus achteruitgegaan, terwijl de minder actieve deelnemers bij de nameting juist sneller waren dan bij de voormeting en dus vooruit zijn gegaan. De verschilscores van de minder actieve

deelnemers zijn dan ook negatief, zoals te zien is in Figuur 5. Dit duidt op vooruitgang van de mentale flexibiliteit voor deze groep.

Figuur 4. Exploratieve MANOVA van ‘Conditie’ en ‘Activiteit’ op de Tower of London test -30 -20 -10 0 10 20 30 40 1 2 St ap pen

Tower of London Test

Minder actief Actief

(27)

voor de actieve controlegroep en de interventiegroep weergegeven in het aantal stappen.

Figuur 5. Exploratieve MANOVA van ‘Conditie’ en ‘Activiteit’ op de Trail Making Test voor de actieve controlegroep en de interventiegroep weergegeven in seconden.

Conclusie

De resultaten van het huidige onderzoek bieden geen ondersteuning aan de hypothese dat cognitieve hersentraining de cognitieve flexibiliteit van gezonde senioren zou bevorderen. Hoewel de testresultaten zowel bij de TOL als de TMT niet significant zijn, lijken er voor de TOL aanwijzingen te zijn dat de actieve controletraining de mentale flexibiliteit zou

bevorderen en dat de verwachte positieve effecten van de interventie uitbleven. Sterker nog: de gezonde senioren uit de interventiegroep scoren bij de nameting minder goed dan bij de voormeting. Dit kan worden gezien als een aanwijzing voor een negatief effect van

-20 -15 -10 -5 0 5 10 15 20 1 2 Sec on den

Trail Making Test

Minder actief Actief

(28)

cognitieve hersentraining op mentale flexibiliteit. Bij de TMT zijn er echter aanwijzingen gevonden voor achteruitgang van mentale flexibiliteit na het volgen van de controletraining en een vooruitgang na het volgen van de interventietraining. Doordat deze tegenstrijdige resultaten van de actieve controlegroep voor zowel de TOL als de TMT insignificant bleken, kan de hypothese waarin wordt gesteld dat de actieve controletraining geen effect heeft op de cognitieve flexibiliteit van gezonde senioren worden aangenomen. Er is geen sprake van een leereffect bij de nameting.

Wanneer er ter exploratie werd gekeken naar het effect van ‘Conditie’ en ‘Activiteit’ op de mentale flexibiliteit wordt ook hier geen significant effect gevonden. Bij de TOL duiden de resultaten van de controlegroep op een vooruitgang voor zowel de actieve senioren als de minder actieve senioren. Bij de actieve senioren is deze vooruitgang kleiner dan bij de minder actieve senioren. Wat de interventiegroep betreft is er in tegenstelling tot de controlegroep een insignificante achteruitgang gevonden op de TOL bij beide groepen. De actieve senioren zijn hierbij minder achteruit gegaan dan de minder actieve senioren. De controlegroep lijkt bij de TOL dus een bevorderlijk effect te hebben op de prestaties, terwijl de interventiegroep een negatief effect lijkt te veroorzaken. Bij beide trainingen liggen de scores van de actieve senioren en de minder actieve senioren dicht bij elkaar. Bij de TMT duiden de resultaten van de actieve controlegroep in op een insignificante achteruitgang van mentale flexibiliteit voor zowel de actieve senioren als de minder actieve senioren. Dit in tegenstelling tot de prestaties op de TOL, waar beide groepen uit de controle conditie een achteruitgang lieten zien. De actieve senioren zijn hierbij net iets meer achteruit gegaan dan de minder actieve senioren. Ten aanzien van de interventiegroep is er een relatief groot verschil in prestatie gevonden wanneer er gekeken wordt naar activiteit. De mentale flexibiliteit van de actieve deelnemers is namelijk licht verbeterd na de interventie terwijl de mentale flexibiliteit van de deelnemers

(29)

die relatief minder bewegen achteruit zijn gegaan. Bij de TMT is er niet veel verschil tussen de scores van de actieve deelnemers uit de controlegroep en de interventiegroep. De

deelnemers uit de minder actieve groep profiteren licht in de controle conditie en worden negatief beïnvloed door de interventie conditie. Concluderend kan de hypothese die stelt dat fysiek actieve senioren meer profiteren van cognitieve hersentraining dan minder actieve senioren worden verworpen.

Discussie

In dit onderzoek is het effect van cognitieve hersentraining op de mentale flexibiliteit van gezonde senioren onderzocht. Ondanks het feit dat eerder onderzoek heeft uitgewezen dat cognitieve hersentraining de mentale flexibiliteit kan bevorderen (Willis et al., 2006; Kramer et al., 2006; Uffelen, Chin A Paw, Hopman-Rock & van Mechelen, 2008; Nouchi et al., 2012), is dit niet teruggevonden in het huidige onderzoek. Er zijn verschillende factoren die hier mogelijk (deels) verantwoordelijk voor zijn geweest. Ten eerste zijn er weinig

(30)

deelnemers meegenomen in het onderzoek. Een grotere steekproef zal wellicht wel een effect laten zien en de betrouwbaarheid van het onderzoek vergroten. Ten tweede zijn de

deelnemers van het onderzoek voornamelijk hoger opgeleiden: het gemiddelde

opleidingsniveau is HAVO/HBO. Hoger opgeleide mensen zijn mogelijk van zichzelf mentaal flexibeler waardoor de training minder effect heeft op deze groep senioren. Er zijn echter geen plafondeffecten gevonden op de taken.

Daarnaast is het mogelijk dat de spellen van Braingymmer niet de verwachte positieve uitwerking op de mentale flexibiliteit bewerkstelligen. In de dagelijkse log geven de deelnemers na elke training aan in welke mate ze de training als moeilijk hebben ervaren. Hieruit is gebleken dat zowel de deelnemers uit de actieve controlegroep als de deelnemers uit de interventiegroep van mening waren dat de spellen een gematigde moeilijkheidsgraad hadden. Dit kan erop wijzen dat de spellen op zichzelf niet uitdagend genoeg zijn. Het kan ook zo zijn dat de spellen niet regelmatig genoeg afgewisseld worden in de

interventieconditie of dat er langer moet worden getraind per dag voordat de training het gewenste resultaat laat zien. In de toekomst kan geëxperimenteerd worden met deze aspecten van de training.

In het huidige onderzoek vond de nameting plaats na zes weken. Het kan zijn dat dit termijn te kort is om het werkelijke effect van de training te meten. Het huidige onderzoek is slechts een deel van een groter onderzoek: het Trainings Project Amsterdamse Senioren en Stroke (TAPASS). Dit onderzoek loopt op het moment nog en zal een groter aantal

deelnemers bevatten. Daarnaast zijn de zes weken training zoals gebruikt in het huidige onderzoek in deze studie slechts een tussenmeting. De officiële nameting vindt plaats na twaalf weken training. Wellicht wordt er in dit onderzoek door deze aspecten wel een effect gevonden van hersentraining op mentale flexibiliteit.

(31)

Een andere verklaring voor het uitblijven van een effect is de mogelijkheid dat de deelnemers uit de controlegroep wel beter worden in het spelen van de spellen, maar dat dit effect niet gegeneraliseerd wordt naar algemene cognitieve flexibiliteit. Bij enkele eerder besproken onderzoeken (Ackerman, Kanfer & Calderwood, 2010; Lee et al., 2012; Ball et al., 2002) is dit gebrek aan generalisatie naar andere taken eveneens gevonden. De senioren uit de actieve controleconditie zouden indien hier sprake van is geen significante vooruitgang laten zien op de TOL en de TMT omdat er deze spellen net een ander soort flexibiliteit meten. Het feit dat er tien verschillende spellen zijn die elk op een andere manier cognitieve flexibiliteit vergen ondersteunt deze verklaring niet.

Naast de mogelijkheid dat de getrainde vaardigheden niet overdraagbaar zijn naar andere taken, kan het ook zijn dat de omgeving een negatieve invloed heeft gehad op de prestaties van de deelnemers bij de metingen. Bij zowel de voormeting als de nameting zijn de taken van de TMT en de TOL thuis gemaakt. Hierdoor is het niet mogelijk om te

controleren voor externe factoren. De mogelijkheid bestaat dat tijdens het testen de deelnemers afgeleid zijn door bijvoorbeeld het overgaan van de telefoon. Wellicht zijn de resultaten hierdoor negatief beïnvloed.

Doordat de cognitieve hersentraining geen effect heeft op de cognitieve flexibiliteit, was het lastiger om het effect van beweging op de cognitieve flexibiliteit te meten. De hypothese was namelijk dat actieve senioren meer zouden profiteren van de cognitieve hersentraining dan minder actieve senioren. Los van dit gegeven bestaat uiteraard ook de mogelijkheid dat de maat die werd gebruikt om de senioren in te delen in de fysiek actieve dan wel fysiek minder actieve groep niet geschikt is. In het onderzoek is er vanuit gegaan dat minimaal drie dagen in de week meer dan vijftien minuten fysieke beweging per dag een positief effect zou hebben op de cognitie, zoals wordt aangegeven in het onderzoek van Larson en collega’s

(32)

(2006). Deze maatstaf is gecombineerd met de resultaten van het onderzoek van Etgen en collega’s (2010) waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen geen activiteit, gemiddelde activiteit (<3 keer per week) en hoge activiteit (≥ 3 keer per week). Het is mogelijk dat senioren langer moeten bewegen of vaker moeten

bewegen per week voordat het een positief effect heeft op de mentale flexibiliteit. In het onderzoek van Dustman (1984) werd bijvoorbeeld drie uur sporten in de week aangehouden en Colcombe en collega’s hanteerden een norm van twee uur en een kwartier. Dit zijn voorbeelden van maatstaven die in vervolgonderzoek ook kunnen worden toegepast.

Een andere beperking van het onderzoek was het uitvalpercentage van bijna 26%. Er was geen verschil in uitval tussen de condities. Het is geprobeerd om uitval te voorkomen door iedere deelnemer een uitvoerend onderzoeker toe te wijzen waarbij de deelnemer terecht kon voor vragen. De uitvoerende onderzoekers hebben de deelnemers regelmatig kunnen helpen wanneer er bijvoorbeeld problemen waren met het inloggen. Deze werkwijze heeft wellicht verdere uitval kunnen voorkomen. Desondanks zijn er regelmatig technische problemen geweest (bv. niet goed kunnen inloggen op http://www.uva.braingymmer.com/ of online vragenlijsten die niet geopend konden worden) die niet konden worden opgelost door de uitvoerend onderzoeker en de deelnemer deed besluiten te stoppen met het onderzoek. Daarbij is het voorgekomen dat deelnemers de training als ‘te intensief’ ervoeren en daarom afzagen van verdere deelname. Deze problemen zijn tevens de oorzaak van de ontbrekende waarden zoals besproken bij de resultaten.

Naast de eerder besproken ideeën voor toekomstig onderzoek, kan het interessant zijn om de mentale flexibiliteit te testen met taken die dichter bij handelingen in het dagelijks leven van senioren liggen, zoals het koken of het voeren van een gesprek tijdens het autorijden. Het kan zijn dat de effecten van de training niet gegeneraliseerd worden naar andere taken, maar

(33)

wel naar het dagelijks leven. Wat beweging betreft is het interessant om te kijken naar de effecten van een bepaalde kwantiteit en kwaliteit van beweging. Welke vormen van

beweging hebben een bevorderend effect op de cognitie? Hoe lang moet een sport beoefend worden voordat een effect zichtbaar is? Hoelang houdt dit effect aan? Wanneer hier meer duidelijkheid over bestaat, kan er meer uitspraak worden gedaan over hoe cognitieve achteruitgang bij ouderen kan worden voorkomen of vertraagd.

Referenties

Ackerman P.L., Kanfer R., Calderwood C. (2010). Use it or lose it? Wii brain exercise practice and reading for domain knowledge. Psychology and Aging, 25, 753–766. Doi: 10.1037/a0019277.

Angevaren, M., Aufdemkampe, G., Verhaar, H. J. J., Aleman, A. & Vanhees, L. (2008). Physical activity and enhanced fitness to improve cognitive function in older people

(34)

without known cognitive impairment. Cochrane Database of Systematic Reviews, 2. Doi:10.1002/14651858.CD005381.pub2.

Ball, K., Berch, D.B., Helmers, K.F., Jobe, J.B., Leveck, M.D., Marsiske, M., et al. (2002). Effects of cognitive training interventions with older adults: a randomized controlled trial. Journal of the American Medical Association, 288, 2271–2281. Doi

10.1001/jama.288.18.2271.

Belleville, S., Gilbert, B., Fontaine, F., Gagnon, L., Ménard, E. & Gauthier, S. (2006). Improvement of episodic memory in persons with mild cognitive impairment and healthy older adults: evidence from a cognitive intervention program. Dementia and Geriatric Cognitive disorders, 22, 486-499. Doi:10.1159/000096316

Binnenkade,T. T. Eggermont, L. P. H. & Scherder, E. J. A. (2012). Onbewogen om bewegen: Lichamelijke (in)activiteit in zorginstellingen. Amsterdam: Vrije Universiteit, Afdeling Klinische Neuropsychologie.

Chan, R.C.K., Shum, D., Toulopoulou, T. & Chen, E. (2008). Assessment of executive functions: Review of instruments and identification of critical issues. Archives of Clinical Neuropsychology, 23(2), 201-216. Doi:10.1016/j.acn.2007.08.010.

Colcombe, S. J. & Kramer, A. F. (2003). Fitness effects on the cognitive function of older adults: A meta-analytic study. Psychological Science, 14(2), 125-130.

Doi:10.1111/1467-9280.t01-1-01430.

Colcombe S.J., Kramer, A.F., Erickson, K.I., Scalf, P., McAuley E., Cohen,

N.J., Webb, A., Jerome G.J., Marquez, D.X. & Elavsky, S. (2004). Cardiovascular fitness, cortical plasticity, and aging. Proceedings of the National Academy of Sciences, 101, 3316–3321.

Dechamps, A., Diolez, P., Thiaudière, E., Tulon, A., Onifade, C., Vuong, T., et al. (2010). 34

(35)

Effects of exercise programs to prevent decline in health-related Quality of life in highly deconditioned institutionalized elderly persons: A randomized controlled trial. Archieves of Internal Medicine, 170(2), 162-169.

Doi:10.1001/archinternmed.2009.489.

Derkx, P. (2006). Ouder worden: Te aanvaarden natuurlijk proces of te bestrijden ziekte? Tijdschrift voor humanistiek, 28, 82-90.

Delis, D. C., Kaplan, E. & Kramer, J. H. (2001). Delis-Kaplan Executive Function System (D-KEFS) examiner’s manual. San Antonio, TX: The Psychological Corporation.

Dustman, R. E., Ruhling, R. O., Russell, E. M., Shearer, D. E., Bonekat, H. W., Shigeoka, J. W., Wood, J. S. & Bradford., D. C. (1984). Aerobic exercise training and improved neuropsychological function of older individuals. Neurobiology of Aging, 5, 35-42. Doi:0197-4580/84.

Etgen, T., Sander, D., Huntgeburth, U., Poppert, H., Förstl, H. & Bickel, H. (2010). Physical activity and incident cognitive impairment in elderly persons: The INVADE study. Archives of Internal Medicine, 170(2), 186-193.

Doi:10.1001/archinternmed.2009.498.

Faber, M. J., Bosscher R. J., Chin A Paw, M. J. & van Wieringen, P. C. (2006). Effects of exercise programs on falls and mobility in frail and pre-frail older adults: A

multicenter randomized controlled trial. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 87(7), 885-96. Doi:10.1016/j.apmr.2006.04.005.

Ferrucci, L., Del Lungo, I., Guralnik, J. M., Bandinelli, S., Benvenuti, E., Salani, B., Lamponi, M., Ubezio, C., Benvenuti, F. & Baroni, A. (1998). Is the Telephone Interview for Cognitive Status a valid alternative in persons who cannot be evaluated by the Mini Mental State Examination? Aging, 10(4), 332-338.

(36)

Fokkema, C. M. & Dykstra, P. A. (2007). Vergrijzing: Ramp of uitdaging. Oorzaken en sociale gevolgen. Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut, 23(3), 5-8. Jonger, C. (2002). Dementie: Ziekte of veroudering? Neuropraxis, 6, 140-145. Doi:10.1007/BF03071032.

Karbach, J. & Kray, J. (2009). How useful is executive control? Age difference in far and near transfer of task-switching training. Developmental Science, 12(6), 978-990. Doi:10.1111/j.1467-7687.2009.00846.x.

Kattenstroth, J. C., Kalisch, T., Holt, S., Tegenthoff, M. & Dinse, H. R. (2013). Six months of dance intervention enhances postural, sensorimotor and cognitive performance in elderly without affecting cardio-respiratory functions. Frontiers In Aging Neuroscience, 5:5. Doi:10.3389/fnagi.2013.00005.

Kempen, G. I. J. M., Meier, A. J. L., Bouwens, S. F. M., Deursen, J. & Verhey, F. R. J. (2007). Telefonisch Interview Cognitieve Status (TICS): Psychometrische aspecten. Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 38, 34-40. Doi:10.1007/BF03074823.

Kovács, F. (2009). Tower of London Test: Handleiding. Nederland: Pyramid Productions. Kramer, A. F., Erickson, K. I. & Colcombe, S. J. (2006). Exercise, cognition and the aging brain. Journal of Applied Physiology, 101, 1237-1242.

Doi:10.152/japplphysiol.00500.2006.

Larson, E. B., Wang, L., Bowen, J. D., McCormick, W. C., Teri, L., Crane, P. & Kukull, W. (2006). Exercise is associated with reduced risk for incident dementia among persons 65 years of age or older. Annals of Internal Medicine, 144, 73–81. Doi:10.7326/0003-4819-144-2-200601170-00004.

Lee H., Boot W.R., Basak C., Voss M.W., Prakash R.S., Neider M., et al. (2012). Performance gains from directed training do not transfer to untrained tasks. Acta

(37)

Psychologica, 139, 146–158. Doi: 10.1016/j.actpsy.2011.11.003.

McCrory, P. (2007). Warm up: Cheap solutions for big problems? British Journal of Sports Medicine, 41(9), 545.

Miller, D. C. (2013). Essentials of school neuropsychological assessment. New Jersey: John Wiley & Sons.

Miller, E. K. & Cohen, J. D. (2001). An integrative theory of prefrontal cortex function. Annual Review of Neuroscience, 24, 167-202. Doi:10.1146/annurev.neuro.24.1.167. Mok, V. C., Wong, A. & Lam, W. W. (2004). Cognitive impairment and functional outcome after stroke associated with small vessel disease. Journal of Neurology, Neurosurgery and Psychiatry, 75, 560-566. Doi:10.1136/jnnp.2003.015107. Mooney, B., Walmsley, C. & McFarland, K. (2006). Factor analysis of the Self-report Dysexecutive (DEX-S) Questionnaire. Applied Neuropsychology, 13, 12-18. Doi:10.1207/s15324826an1301_2.

Nouchi, R., Taki, Y., Takeuchi, H., Hashizume, H., Akitsuki, Y., Shigemune, Y. et

al. (2012). Brain training game improves executive functions and processing speed in the elderly: A randomized controlled trial. Plos One 7(1), e29676.

Doi:10.1371/journal.pone.0029676.

Owen, A.M., Hampshire, A., Grahn, J.A., Stenton, R., Dajani, S. et al. (2010). Putting brain training to the test. Nature, 465, 775-778. Doi:10.1038/nature09042.

Slobbe, L. C. J., Kommer, G. J., Smit, J. M., Groen, J., Meerding, W. J. & Polder, J. J. Kosten van ziekten in Nederland 2003: zorg voor euro’s. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) centrum Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTV) 2006. Report No: 270751010.

Sun, Q., Townsend, M. K., Okereke, O. I., Franco, O. H., Hu, F. B. & Grodstein, F. (2010). 37

(38)

Physical activity at midlife in relation to successful survival in women at age 70 years of older. Archives of Internal Medicine, 170(2), 194-201.

Doi:10.1001/archinternmed.2009.503.

Tomporowski, P.D., Lambourne, K. & Okumura, M.S. (2011). Physical activity interventions and children's mental function: An introduction and

overview. Preventive Medicine, 52(1), S3–S9. Doi:10.1016/j.ypmed.2011.01.028. Uffelen, J.G.Z. van, Chin A Paw, M.J.M., Hopman-Rock, M. & Mechelen, W. van. (2008). The effects of exercise on cognition in older adults with and without cognitive

decline: A systematic review. Clinical Journal of Sport Medicine, 6, 486-500. Doi:10.1097/JSM.0b013e3181845f0b.

Warburton, D. E. R., Nicol, C.W. & Bredin, S. S. D. (2006). Health benefits of physical activity: The evidence. Canadian Medical Association Journal, 172 (6), 801-809. Doi:10.1503/cmaj.051351.

Weuve, J. Kang, J. H., Manson, J. E., Breteler, M. M. B., Ware, J. H. & Grodstein, F. (2004). Physical activity, including walking and cognitive function in older women.

Journal of the American Medical Association, 292, 1454-1461. Doi:10.1001/jama.292.12.1454.

Willis, S. L., Tennstedt, S. L., Marsiske, M., Elias, J. Koepke, K. M., Morris, J. N. et al. (2006). Long-term effects of cognitive training on everyday functional outcomes in older adults. Journal of the American Medical Association, 23, 2805-1814.

Doi:10.1001/jama.296.23.2805.

Wong, A. (2012). Describing, explaining and predicting healthcare expenditures with statistical methods. Enschede: Gildeprint.

Yaffe, K., Barnes, D., Nevitt, M., Lui, L. Y. & Covinsky, K. (2001). A prospective study of 38

(39)

physical activity and cognitive decline in elderly women. Archives of Internal Medicine, 161(14), 1703–1708.

Zantinge, E. M., van der Wilk, E. A., van Wieren, S. & Schoemaker, C. G. (2006). Gezond ouder worden in Nederland. Onderzoeksrapport: Rijksinstituut voor

Volksgezondheid en Milieu (RIVM)

Zigmond A. S. & Snaith R. P. (1983). The Hospital Anxiety and Depression Scale. Acta Psychiatrica Scandinavica, 67(6), 361-70.

Zinn, S., Bosworth, H. B., Hoenig, H. M. & Swartzwelder, H. S. (2007). Executive function deficits in acute stroke. Archives of Physical Medicine and Rehabilitation, 88, 173-180.

Bijlage 1: Uitleg van de spellen in Braingymmer Birds of a Feather

(40)

Dit spel is tijdsafhankelijk, u moet dus zo snel mogelijk reageren. Een blok bestaat uit 5 rondes, of loopt af wanneer u te veel fouten maakt. U ziet een aantal vogels in verschillende kleuren. U moet het aantal lichtblauwe vogels met spitse snavels tellen binnen de tijd (zie het plaatje hierboven: binnen de groene cirkel staat het juiste vogeltje). De tijd gaat erg snel, dus let goed op! Als de tijd voorbij is kunt u op een nieuw scherm het aantal juiste vogels

aangeven door op de pijltjes te klikken (pijltje links één eraf, pijltje rechts één erbij). Uw score wordt berekend op basis van het aantal vogels dat u verwijderd bent van het juiste antwoord. Bijvoorbeeld: als u dacht dat er 7 vogels waren, en het juiste antwoord is 9, dan worden er twee punten van uw score verwijderd. Deze score ziet u als een rij kleine vogeltjes rechtsboven in het scherm. Let op: hoe hoger het niveau waarop u traint, hoe meer de vogels op elkaar gaan lijken.

Multi Memory

(41)

Dit spel werkt grotendeels zonder tijdslimiet. Een blok bestaat uit 5 rondes. U ziet eerst twee kaartjes met figuren in verschillende kleuren. Dit deel is tijdsafhankelijk. Neem de tijd om de kleur en de vorm van de figuren die u ziet te onthouden (klik dus niet op “Gereed”). De positie van de kaartjes telt ook mee! Wanneer de tijd stopt zullen er nieuwe kaartjes verschijnen, met figuren in een andere vorm en kleur. Probeer de originele vormen te re-produceren in dezelfde kleur en in dezelfde positie (rechts/links), door op de knoppen rechts in beeld te klikken en deze vorm of kleur naar de juiste figuur te slepen (klik op de kleur of vorm en beweeg met de muis ingedrukt). Voor de maximale score moet u zowel de kleur en de vorm als de positie goed hebben. Wanneer u klaar bent met het re-produceren van de figuren kunt u op “gereed” klikken.

Square Logic

(42)

Dit spel is ( na het 1e level ) tijdsafhankelijk. Een blok bestaat uit 3 rondes, of loopt af wanneer u een ronde te laat bent. U ziet een aantal blokjes met daarin de getallen 1, 2 en 3. Het is de bedoeling dat u uiteindelijk 1 blokje overhoudt. Dit kan door een vierkantje op een ander vierkantje te stapelen. Dit kan alleen wanneer de getallen elkaar opvolgen (bv 1 op 2; 2 op 1; 2 op 3, of 3 op 2) en de blokjes naast, boven, of schuin naast elkaar liggen. Sleep (klik op het vierkantje en beweeg met de muis ingedrukt) het vierkantje op een omliggend

vierkantje met een opeenvolgend nummer en het onderliggende nummer zal verdwijnen. Zorg ervoor dat u met één vierkantje eindigt. Wanneer u vastloopt (bijvoorbeeld omdat u 2 blokjes met hetzelfde nummer overhoudt, of 2 blokjes die niet naast elkaar liggen), kunt u op “opnieuw” drukken. Maar let op, want de tijd loopt wel door! In het eerste level kunt u het spel rustig uitproberen, hier loopt de tijd niet door.

(43)

Mind the Mole

U ziet een veld met wortels. Langzamerhand verschijnen in dit veld molshopen. Elke molshoop beweegt in een bepaalde richting (bijvoorbeeld op-en-neer, of knipperend).

Wanneer de molshoop van beweging verandert, moet u erop klikken om hem weg te halen. U moet echter ook goed letten op de volgorde waarin de molshopen verschijnen, zodat u op tijd op elke molshoop kan reageren. Klik niet te laat, want dan steelt de mol uw wortels. Klik ook niet te vroeg, want ook dan neemt de mol een aantal wortels mee.

(44)

Out of Order

Dit spel is ( na het 1e level ) tijdsafhankelijk. Een blok bestaat uit 3 rondes. U ziet een rij kaartjes met daarop figuren in verschillende kleuren en vormen. Het doel van dit spel is om de kaartjes in de juiste volgorde te zetten, zodat ieder aangrenzend kaartje ten minste 1 overeenkomst heeft. Zo kunnen kaartje 1 en 2 bijvoorbeeld allebei dezelfde kleur zijn, kaartje 2 en 3 een evenveel aantal figuurtjes hebben, en kaartjes 3 en 4 allebei vierkantjes tonen. Pas wanneer alle kaartjes die naast elkaar liggen, een overeenkomst hebben, heeft u de ronde voltooid. De mogelijke overeenkomsten zijn: aantal (1, 2 of 3 figuurtjes), vorm (ovaal, rechthoek, golfje, of schuine rechthoek), kleur (blauw, groen, grijs, rood of paars) of vulling (gestreept, leeg of ingekleurd).

Aantal Vorm Vulling Kleur

(45)

Bijvoorbeeld:

In de onderste rij ziet u een voorbeeld van een rij kaartjes in een goede volgorde. Hier hebben alle figuren iets gemeen met de figuur die daarop volgt. Hoe sneller u bent om de kaartjes in de juiste volgorde te leggen, hoe hoger uw score zal zijn. In het eerste level kunt u het spel rustig uitproberen, hier loopt de tijd niet door.

(46)

Patterned Logic

Dit spel is ( na het 1e level ) tijdsafhankelijk. Een blok bestaat uit 3 rondes. U ziet een rij gekleurde blokjes met figuren. Het is de bedoeling de gaten in deze rij af te maken met de blokjes in het midden.

De figuren liggen in een bepaalde volgorde die wordt bepaald door twee patronen: één van opeenvolgende kleuren (op het plaatje is dat rood, rood, oranje) en één van opeenvolgende vormen (op het plaatje is dat ster, vierkant, cirkel, cirkel, ster). Er zitten echter gaten in de rij blokjes waardoor de hele rij niet zichtbaar is. De kleur- en vorm-patronen zijn wel altijd op te maken uit de blokjes die er liggen. Ontdek de patronen en vul de gaten in het patroon in met de blokjes in het midden. Hoe minder pogingen u nodig heeft, hoe beter uw score. In het eerste level kunt u het spel rustig uitproberen, hier loopt de tijd niet door.

(47)

Moving Memory

Dit spel werkt zonder tijdslimiet. Een blok bestaat uit 3 rondes. Dit is net als het bekende spel Memory, maar als u een paar gevonden heeft verschuiven de andere kaartjes. U ziet een aantal kaartjes met cijfers erop. De kaartjes kunt u omdraaien door erop te klikken. Er verschijnt dan een plaatje. Zoek 2 dezelfde plaatjes bij elkaar. Wanneer u een paar gevonden heeft zullen deze kaartjes verdwijnen. Maar let op: de overgebleven kaartjes verschuiven na elke beurt. U kunt ze dus niet aan de positie herkennen, maar wel nog aan het cijfer. Hoe minder kaartjes u om hoeft te draaien om alle paren te vinden, hoe hoger de score.

(48)

Pattern Matrix

Dit spel is tijdsafhankelijk, u moet dus zo snel mogelijk reageren. Een blok bestaat uit 5 rondes, of loopt af wanneer u te veel fouten maakt. U ziet steeds een aantal blokjes met patronen. Hiervan zijn er steeds 2 gelijk. Vaak zijn de blokjes echter gedraaid. U moet dus in gedachten de blokjes vaak draaien om te zien welke blokjes aan elkaar gelijk zijn. Klik op de 2 blokjes met hetzelfde patroon. Als dit juist was, verdwijnen de blokjes. Ga door tot u alle paren heeft gehad en alle blokjes weg zijn. Het blok begint met zwart-witte patronen en gaat verder met kleurenpatronen.

(49)

ToyShop

Dit spel werkt grotendeels zonder tijdslimiet. Een blok bestaat uit 1 ronde. U krijgt gedurende een bepaalde tijd een verlanglijst (“Wish List”) te zien (zie plaatje boven). Dit deel is

tijdsafhankelijk. Neem de tijd om het speelgoed op uw verlanglijst te onthouden (klik dus niet op “Gereed”). Hierna komt er een kast in beeld met verschillende stuks speelgoed, waaronder ook het speelgoed op de verlanglijst. Het is de bedoeling dat u het speelgoed van de

verlanglijst in het winkelwagentje rechtsboven in het scherm legt. Dit doet u door het speelgoed naar de winkelwagen te slepen (beweeg met de muis ingedrukt). Wanneer u klaar bent met winkelen klikt u op de winkelwagen. Er komt nu een nieuw scherm waarin u een kassa ziet met het speelgoed dat u heeft uitgekozen. Klik op de kassa als u zeker weet dat dit het juiste speelgoed is. Als u een fout heeft gemaakt en speelgoed terug wilt zetten, sleept u het gewoon naar de achtergrond om het te laten vallen. Klik weer op de winkelwagen om

(50)

terug te gaan naar de speelgoedkast om ander speelgoed te kiezen. U krijgt punten voor de juiste artikelen. Punten zullen worden afgetrokken bij foute artikelen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op deze vraag worden verschillende antwoorden gehoord. Vooreerst klinkt daar nog het oude antwoord van het liberalisme en de daaraan verwante staats- en

En niet alleen het aantal is van tel, ook veel meer aandacht voor de kwaliteit en voor de doorstro- ming naar het normaal economisch circuit is ver- eist. Ondanks de zeer

De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) zei na Prins- jesdag 2018 dat er onvoldoende aandacht is voor de arbeidsmarktproblematiek in de gehandicaptenzorg en dat de

Alternatieven voor de echte wandelaar zijn er genoeg, onder meer naar Bomal (8km h/t). Je kan er natuurlijk ook pootjebaden in

Inentingen, mondmasker, afstand houden en vaccinatiepas tonen, zijn onze wapens tegen het virus.. Indien het overlegcomité en de regering op 15 december beslissen de Corona

Door onder meer de gemeente Maastricht wordt hierbij opgemerkt dat in het kader van de GSB afspraken de aantallen zeer actieve veelplegers (zowel het aantal dat is aangemeld

Niet alle eilanden in de oceanen zijn geschikt voor het bestuderen van een midoceanische rug...

Medewerkers hebben er belang bij dat zij, als zij met een vermoeden van een misstand te maken krijgen en daarvan melding willen doen, erop kunnen vertrouwen dat het doen van