• No results found

Dadertypologie van partnergeweld

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Dadertypologie van partnergeweld"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dadertypologie van partnergeweld

Jossra el Yaakoubi Universiteit van Amsterdam

(2)

2 Universiteit van Amsterdam

Master Gezondheidszorg psychologie: Klinische forensische psychologie Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen

Supervisor UvA: Bruno Verschuere Supervisor de Waag: Joan van Horn Datum: Juli 2015

(3)

3 Voorwoord

Voor u ligt mijn masterthese ter afsluiting van de masteropleiding Gezondheidszorg psychologie: Klinische forensische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam. Met dit onderzoek heb ik de dadertypologie van partnergeweld van Johnson (1995) onderzocht. Deze masterthese is tot stand gekomen door de hulp en steun van een aantal mensen. Graag zou ik van de gelegenheid gebruik willen maken om een aantal mensen te bedanken. In het bijzonder wil ik Bruno Verschuere bedanken voor zijn hulp, snelle reacties en enthousiasme. Gedurende het proces van het onderzoek heb ik veel van Bruno mogen leren. Nannet Buitelaar heeft een andere, doch belangrijke, rol gespeeld bij deze masterthese. Zij heeft haar data beschikbaar gesteld voor mij. Hier ben ik haar zeer dankbaar voor. Daarnaast wil ik mijn waardering uiten naar Joan van Horn. Haar begeleiding zorgde voor een prettig beloop en goede afronding van deze masterthese. Als laatste wil ik mijn familie en vrienden bedanken voor hun ondersteuning en motivering. Zij hebben er door middel van begrip, een luisterend oor, gedeelde smart, afleiding en hulp voor gezorgd dat ik heb doorgezet op de momenten waar dat nodig was.

(4)

4 Abstract

Johnson (1995) maakte onderscheid tussen twee profielen daders van partnergeweld: intieme terreur (intimate terrorism) en situationeel partnergeweld (common couple violence). Bij intieme terreur gaat het volgens Johnson (1995) voornamelijk om mannelijke daders, is er geen sprake van wederkerigheid, komt het geweld frequent voor en speelt controle een grote rol in de relatiedynamiek. Bij situationeel partnergeweld zijn er daarentegen evenveel mannelijke als vrouwelijke daders, is het geweld wederkerig, is de frequentie laag en speelt controle geen rol in de relatiedynamiek. Huidig onderzoek had als doelstelling het onderzoeken van de geldigheid en toepasbaarheid van de dadertypologie van Johnson (1995). Aan huidig onderzoek namen 83 relationeel geweldplegers deel, die waren geaccepteerd voor behandeling bij de Waag, centrum voor ambulante forensische GGZ. Er werd aan de hand van clusteranalyse bewijs gevonden voor de aanwezigheid van de dadertypologie van Johnson (1995). Het beschrijvende beeld per type werd in huidig onderzoek echter niet eenduidig teruggevonden. Daarnaast toonde huidig onderzoek zich inzichtelijk in het koppelen van de theoretische typologie aan de praktijk door te tonen dat behandelaren de typologie niet herkenden. De implicaties en beperkingen van huidig onderzoek zijn besproken.

Keywords: Partnergeweld, dadertypologie, intieme terreur, situationeel partnergeweld.

(5)

5 Huiselijk geweld en partnergeweld

Huiselijk geweld is fysiek, seksueel of psychisch geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer wordt gepleegd. Hieronder vallen (ex)partners, gezinsleden en familieleden (Van Dijk, Flight, Oppenhuis & Duesmann, 1997). Huiselijk geweld kan zowel intentioneel als impulsief zijn (Trimbos-instituut, 2010). Er zijn verschillende vormen van huiselijk geweld, zoals kindermishandeling, ouderenmishandeling, eergerelateerd geweld en (ex)partnergeweld. Onderzoek van Van der Veen en Bogaerts (2010) naar de prevalentie van huiselijk geweld in Nederland laat zien dat 45 procent van de Nederlandse bevolking in een bepaalde periode in zijn of haar leven slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en 9 procent van de Nederlandse bevolking in de afgelopen 5 jaar. Bij 60 procent hiervan ging het om (ex)partnergeweld. Partnergeweld is de meest voorkomende vorm van geweld in Nederland.

Behandeling partnergeweld

Het frequent voorkomen van partnergeweld en de daarbij horende schade aan slachtoffers maakt behandeling van partnergeweld noodzakelijk. Uit de Multidisciplinaire Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld (Trimbos-instituut, 2010) blijkt echter dat behandeling voor partnergeweld niet effectief is. De gemiddelde effectgroottes (Cohen’s d) van de studies varieerden van 0,00 tot 0,26 afhankelijk van het soort onderzoek (RCT of quasi-experimenteel onderzoek). Dat behandeling van partnergeweld niet erg effectief is, zou het gevolg zijn van de grote heterogeniteit in plegers, slachtoffers en relatiedynamieken. De Multidisciplinaire Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld (Trimbos-instituut, 2010) adviseert daarom een behandelplan op maat te ontwikkelen. Dit kan met behulp van de What Works principes (Andrews et al., 1990): behandeling is effectief in het verminderen van crimineel gedrag als het voldoet aan het risicoprincipe (intensiever behandelen bij een grotere kans op terugval), het behoefteprincipe (doel van behandeling moet zijn het veranderen van dynamische risicofactoren), het responsiviteitsprincipe (behandeling afstemmen op de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt) en het behandelintegriteitsprincipe (behandeling dient uitgevoerd te worden zoals het bedoeld is). Er zijn verschillende studies die laten zien dat behandelingen die voldoen aan de What Works principes effectief zijn in het verminderen van crimineel gedrag. Andrews en zijn collega’s (1990) voerden een meta-analyse met 374 gecontroleerde experimentele studies uit en vonden dat het recidiverisico voor de experimentele groep, die behandeling volgens de eerste drie principes kreeg, in vergelijking met de controlegroep, die geen behandeling kreeg, met 26 procent daalde. De onderzoeken naar de What Works principes laten zien dat het essentieel is om een behandelplan op maat te ontwikkelen.

(6)

6 Hiervoor kan de dadertypologie van Johnson (1995) gebruikt worden. Wanneer bepaald is om wat voor dader het gaat, is er meer bekend over het risico, de behoefte en de responsiviteit. Hierop kan vervolgens de behandeling gebaseerd worden (Kelly & Johnson, 2008). Het dadertype geeft een implicatie voor behandeling van partnergeweld.

Situationeel partnergeweld en intieme terreur

Johnson (1995) maakte door naar het gedrag van de dader te kijken, onderscheid tussen twee profielen: intieme terreur (intimate terrorism) en situationeel partnergeweld (common couple violence). Bij intieme terreur gaat het om een escalerend patroon van geweld om controle over de partner te krijgen en te behouden. Bij situationeel partnergeweld gaat het om geweld dat voortkomt uit conflicten die uit de hand lopen. Vaak betreft het hierbij relaties die gelijkwaardig zijn. Later bekeek Johnson (2006) naast de rol van de dader de rol van de partner van de dader en maakte hij onderscheid tussen vier relatieprofielen. Hierbij werd de relatiedynamiek in acht genomen. Naast intieme terreur en situationeel partnergeweld voegde Johnson (2006) de profielen gewelddadig verzet en wederzijds gewelddadige controle toe. Bij gewelddadig verzet wordt geweld gebruikt om zichzelf te beschermen tegen aanvallen van de partner. Bij wederzijds gewelddadige controle gaat het om twee partners in een gevecht om de controle in de relatie. Dit onderzoek zal zich focussen op de daders en richt zich daarmee op de profielen intieme terreur en situationeel partnergeweld. Er is hiervoor gekozen, omdat de partner niet altijd in beeld is. Zo kan er sprake zijn van een huisverbod. Wanneer de partner niet in beeld is, kunnen er geen uitspraken gedaan worden over de de partner van de dader en de relatiedynamiek.

Het verschil tussen de dadertypen is volgens Johnson (1995) te maken aan de hand van (1) geslachtsverdeling, (2) wederkerigheid, (3) frequentie en (4) escalatie van het geweld. De verschillen tussen intieme terreur en situationeel partnergeweld die Johnson beschrijft, worden hieronder toegelicht.

(1) Geslachtsverdeling: uit de National Family Violence Study (NFVS) van 1985 bleek dat mannen (11.3%) en vrouwen (12.1%) even vaak partnergeweld plegen (Straus & Gelles, 1986). Deze bevindingen contrasteren echter met de gegevens van ziekenhuizen, rechtbanken en opvangcentra waaruit blijkt dat mannen vaker daders zijn. Zo vond Kincaid (1982) bij het analyseren van dossiers dat er zeventien keer meer vrouwelijke dan mannelijke slachtoffers waren. Hierbij zou het volgens Johnson om intieme terreur gaan. Volgens Johnson (1995) zijn het even vaak mannen als vrouwen die partnergeweld plegen, wanneer het om situationeel partnergeweld gaat.

(7)

7 (2) Wederkerigheid: naast het onderscheid in typen aan de hand van geslachtsverdeling kan dit volgens Johnson (1995) ook aan de hand van wederkerigheid van geweld. Met wederkerigheid wordt bedoeld dat beide personen in de relatie geweld plegen. Uit resultaten van de NFVS van 1985 blijkt dat in 2/3 van de families waar de man geweld gebruikt ook de vrouw geweld gebruikt (Stets & Straus, 1990). Naast replicatie van deze bevindingen in ander onderzoek (Johnson, 2006) zijn er ook onderzoeken die hier lijnrecht tegenover staan. Zo vindt Pagelow (1981) dat slechts 26 procent van de slachtoffers terugslaat. Volgens Johnson (1995) zou er bij situationeel partnergeweld sprake zijn van wederkerigheid van geweld. Bij intieme terreur is er geen sprake van wederkerigheid. Er is één dader die geweld gebruikt om controle over de partner te krijgen en te behouden.

(3) Frequentie: verder is er een verschil tussen de dadertypen wat betreft de frequentie van het geweld. Stets en Straus (1990) vonden een groot verschil in frequentie van het geweld tussen de gegevens van de NFVS van 1985 en de gegevens van opvanghuizen. Voor de eerste groep was het gemiddeld aantal mishandelingen zes. Voor de laatste groep was het gemiddeld aantal mishandelingen vijftien. Dit toont volgens Johnson (1995; 2006) aan dat de verschillende dadertypen verschillende frequenties van geweld kennen. Volgens hem gaat het om intieme terreur wanneer er sprake is van frequent gebruik van geweld. Bij situationeel partnergeweld zou het geweld minder frequent voorkomen.

(4) Escalatie: tevens maakt Johnson (1995; 2006) op basis van escalatie van het geweld onderscheid tussen de dadertypen. Johnson (1995) analyseerde de data van Feld en Straus (1989), die een follow up studie hebben gedaan van de NFVS van 1985, opnieuw waarbij hij vond dat het geweld niet escaleert en dat in de meeste gevallen het geweld zelfs in mate van ernst afnam. Hij vond dat van de groep waarbij er geen sprake was van partnergeweld 2.6 procent escaleerde naar ernstig geweld. Van de groep waarbij er sprake was van licht partnergeweld escaleerde 5.8 procent naar ernstig geweld. Van de mensen die ernstig gewelddadig waren, was 30.4 procent tevens het jaar daarop ernstig gewelddadig. Het onderscheid tussen licht en ernstig geweld werd gemaakt aan de hand van de kans op verwonding. Ernstig geweld werd gedefinieerd als geweld waarbij er een hoge kans is op verwonding, zoals schoppen. Voorbeelden van licht geweld zijn een klap geven of duwen. Onderzoek in opvanghuizen laat echter een ander escalatiepatroon zien. Hier wordt een patroon gevonden waarbij in de tijd juist steeds meer en ernstiger geweld gepleegd wordt (Pagelow, 1981). Volgens Johnson (1995) escaleert het geweld wanneer het om het type intieme terreur gaat. Bij situationeel partnergeweld escaleert het geweld niet.

(8)

8 Controle als verklarende factor

Een andere factor waarop er onderscheid tussen intieme terreur en situationeel partnergweld gemaakt zou kunnen worden is de mate van controle die de dader uitoefent op het slachtoffer. Controle is cruciaal bij intieme terreur. De dader heeft het idee dat het slachtoffer zijn/haar bezit is, waardoor de dader er alles aan zal doen om de controle over hem/haar te behouden. Bij intieme terreur past het geweld binnen een algemene strategie om controle uit te oefenen. Het geweld is hier onderdeel van controlestrategieën (Johnson, 1995; 2006). Bij situationeel partnergeweld is er niet sprake van geweld om de controle te hebben in de relatie, maar om de controle te hebben over een specifieke situatie. Het is een reactie op een conflict (Dobash & Dobash, 1979).

De verschillen in de factoren geslachtsverdeling, wederkerigheid, frequentie en escalatie van het geweld zouden verklaard kunnen worden vanuit dit verschil in drijfveer. Zo kan escalatie plaatsvinden vanwege het willen behouden van de controle. De dader gebruikt geweld net zo lang tot het slachtoffer zich overgeeft. Het kan zelfs verder gaan doordat de meegaandheid van het slachtoffer voor de dader niet meer genoeg is, waardoor geweld toeneemt. Er zijn echter ook mogelijkheden om controle uit te oefenen zonder fysiek geweld te gebruiken, zoals door economische ondergeschiktheid, dreigingen en isolatie.

In tabel 1 is een overzicht weergegeven van de verschillen tussen intieme terreur en situationeel partnergeweld. Bij intieme terreur gaat het voornamelijk om mannelijke daders en is er geen sprake van wederkerigheid. Daarnaast komt het geweld frequent voor en is er sprake van een escalerend patroon. Verder is er een hoge mate van controle. Bij situationeel partnergeweld zijn er daarentegen evenveel mannelijke als vrouwelijke daders en is het geweld wederkerig. Verder komt het geweld niet frequent voor en is er geen sprake van een escalerend patroon. Daarnaast is er geen sprake van controle.

Tabel 1. Dadertypologie Johnson (1995)

Situationeel partnergeweld Intieme terreur Even vaak mannen als vrouwen Vaker mannen

Wederkerig Niet wederkerig

Lage frequentie Hoge frequentie

Geen escalatie Escalatie

(9)

9 Eerder onderzoek

Er zijn meerdere studies die de dadertypologie van Johnson bevestigen (Kelly & Johnson, 2008). Johnson (1999) vond zelf bevestiging voor de typen intieme terreur en situationeel partnergeweld. Zo vond hij bij situationeel partnergeweld dat 55 procent van de daders mannelijk en 45 procent vrouwelijk was. Bij intieme terreur was 97 procent van de daders mannelijk en 3 procent vrouwelijk. Onafhankelijke onderzoekers deden tevens onderzoek naar de typologie van Johnson. Zo vonden Graham-Kevan en Archer (2003) eveneens een bevestiging van de twee dadertypen intieme terreur en situationeel partnergeweld.

De typologie in de praktijk: het klinisch oordeel

Het bepalen van het dadertype gebeurt in de praktijk aan de hand van het klinisch oordeel. De clinicus maakt een inschatting over de mate waarin psychologische concepten voorkomen, zoals mate van controle. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat het oordeel van clinici niet de beste methode is wat betreft betrouwbaarheid en validiteit. Zo kwam Meehl op basis van verschillende onderzoeken tot de conclusie dat de actuariële methode beter is dan de ongestructureerde klinische methode (Dawes, Faust & Meehl, 1989; Grove & Meehl, 1996). Bij de actuariële methode wordt een uitspraak gedaan aan de hand van rekenkundige verwerking van gevalideerde maten. De actuariële methode is succesvol, omdat een computer niet vermoeibaar is, geen slordigheidsfouten maakt en niet wordt beïnvloed door drogredenen. Het klinisch oordeel daarentegen is erg gevoelig voor interpretatiefouten met als gevolg een over het algemeen beperkte mate van validiteit en betrouwbaarheid (Dawes, Faust & Meehl, 1989).

Huidig onderzoek

De meeste studies naar de dadertypologie werden verricht door de ontwikkelaar zelf Johnson (1995; 2006). Er kunnen stevigere conclusies worden getrokken over de validiteit van de typologie indien deze wordt onderzocht door andere onafhankelijke onderzoekers. Daarnaast zijn de studies in extreme settings uitgevoerd. Zo zijn er nationale enquêtes gehouden en zijn er onderzoeken in opvanghuizen uitgevoerd. Wanneer de typologie wordt onderzocht in andere representatievere populaties kunnen er tevens stevigere conclusies worden getrokken over de validiteit van de typologie.

Dit onderzoek richt zich op het valideren van de dadertypologie in een Nederlandse huiselijk geweldgroep die behandeld werd in een forensische polikliniek. De onderzoeksvragen zijn:

(10)

10 1. In hoeverre is er met behulp van clusteranalyse en het klinische oordeel

onderscheid te maken in de dadertypen die Johnson (1995) onderscheidt?

Op basis van de theorie van Johnson (1995) wordt verwacht dat er een onderscheid te vinden is in situationeel partnergeweld en intieme terreur. De verwachting is dat, in vergelijking met situationeel partnergeweld, het bij intieme terreur vaker om mannelijke daders gaat, dat er geen sprake is van wederkerigheid, dat het geweld frequent voorkomt, en dat controle een grote rol speelt in de relatiedynamiek. Escalatie van het geweld is in huidig onderzoek niet meegenomen, omdat hier geen data van beschikbaar was. Bij deze onderzoeksvraag zijn drie hypothesen opgesteld. De eerste hypothese is dat deze indeling gevonden wordt met de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, wederkerigheid en frequentie. De tweede hypothese is dat deze indeling gevonden wordt met de clusteranalyse op basis van controle. De derde hypothese is dat deze indeling gevonden wordt aan de hand van het klinisch oordeel.

2. Hoe verschilt het klinisch oordeel van de clusteranalyse wat betreft de indeling in de dadertypen die Johnson (1995) onderscheidt?

Er wordt verwacht dat de indeling volgens Johnson beter terug te vinden is met de statische methode. De hypothese hierbij is dat de indeling met de clusteranalyse beter is dan de indeling aan de hand van het klinisch oordeel. De interne analyses zullen met elkaar vergeleken worden.

(11)

11 Methode

Onderzoeksdesign

Dit cross-sectionele onderzoek richtte zich op het valideren van de dadertypologie in een Nederlandse huiselijk geweldgroep die behandeld werd in een forensische polikliniek. Er werd gekeken naar het verband tussen het dadertype zoals bepaald met de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, wederkerigheid en frequentie (onafhankelijke variabele) en de criterium variabelen (afhankelijke variabele): geslachtsverdeling, wederkerigheid, frequentie en mate van controle. Tevens werd gekeken naar het verband tussen het dadertype zoals bepaald met de clusteranalyse op basis van controle (onafhankelijke variabele) en de criterium variabelen (afhankelijke variabele): geslachtsverdeling, wederkerigheid, frequentie en mate van controle. Daarnaast werd gekeken naar het verband tussen het dadertype zoals bepaald aan de hand van het klinisch oordeel (onafhankelijke variabele) en de criterium variabelen (afhankelijke variabele): geslachtsverdeling, wederkerigheid, frequentie en mate van controle in de relatie.

Vervolgens werd gekeken naar de overeenkomsten tussen de indeling aan de hand van het klinisch oordeel en aan de hand van de clusteranalyse. Er werd gekeken naar de verbanden tussen de indeling met de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, wederkerigheid en frequentie en de indeling aan de hand van het klinisch oordeel. Tot slot werd gekeken naar de verbanden tussen de indeling met de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, wederkerigheid en frequentie en de indeling met de clusteranalyse op basis van controle.

Onderzoeksgroep

De onderzoeksgroep bestond uit volwassen cliënten die zijn geaccepteerd voor ambulante forensische behandeling bij de Waag, vestigingen Utrecht en Amersfoort. De Waag is een centrum voor ambulante forensische geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Cliënten van de Waag worden verwezen door de eerste- of tweedelijns gezondheidszorg of door justitie. Huidig onderzoek betrof een deelonderzoek onder een groter onderzoek naar relationeel geweld en ADHD (Buitelaar, Posthumus, Scholing, & Buitelaar, 2014). De cliënten kwamen in aanmerking voor het onderzoek wanneer zij ouder dan 18 jaar waren, de Nederlandse taal spraken, wilsbekwaam waren en wanneer er in de acht weken voorafgaand aan de intake sprake was van partnergeweld. Cliënten konden niet deelnemen aan het onderzoek als crisisinterventie en eventueel een opname nodig was. Het aantal geïncludeerde cliënten in huidig onderzoek was 83. De leeftijd van de cliënten had een range van 20 tot 58 jaar (M = 35.64, SD = 9.68). De onderzoeksgroep bestond voor 20.5 procent uit vrouwen en voor 79.5

(12)

12 procent uit mannen. Het grootste deel van de participantengroep is van westerse afkomst (79.5%) en heeft zich vrijwillig aangemeld voor behandeling (90.4%). Van de deelnemers is verder bekend dat 47 procent geen geregelde dagbesteding had.

Tabel 2. Demografische gegevens

Demografische gegevens Frequentie Percentage

Geslacht Man 66 79.5 Vrouw 17 20.5 Nationaliteit Westers 66 79.5 Niet westers 17 20.5 Dagbesteding Werk/studie 44 53 Geen 39 47 Behandelkader Verplicht 8 9.6 Vrijwillig 75 90.4

Tabel 3. Verdeling opleidingsniveau

Opleidingsniveau Frequentie Percentage

Basisonderwijs 17 20.5 Vmbo 35 42.2 Mbo 19 22.9 Havo/vwo 3 3.6 Hbo/wo 9 10.8 Instrumenten

In het grotere onderzoek naar relationeel geweld en ADHD werd gebruik gemaakt van verschillende vragenlijsten en semigestructureerde interviews. De vragenlijsten en semigestructureerde interviews die werden afgenomen in het overkoepelende onderzoek zijn de Ultrakorte Vragenlijst voor ADHD bij Volwassenen (UKV), Adult Self Reported Scale

(13)

13 (ASRS), Personality Diagnostic Questionnaire Revised (PDQ-R), Conflict Tactics Scale 2 (CTS 2), Modified Overt Agression Scale (MOAS), Intimate Partner Violence Control Scale (IPVCS), ADHD Rating Scale Nederlands (ADHD RS NL), Diagnostisch Interview voor ADHD bij Volwassenen (DIVA), MINI International Neuropsychiatric Interview Plus (MINI plus) en Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis II Personality Disorders (SCID-II). Verder was er een beoordelingsformulier voor de dader- en relatietypologie. Voor huidig onderzoek zijn de gegevens gebruikt van de MOAS, CTS 2, IPVCS en de relatietypologie. Naast deze vragenlijsten werden de volgende gegevens uitgevraagd: geslacht, leeftijd, opleidingsniveau, nationaliteit, dagbesteding en behandelkader.

Modified Overt Agression Scale (MOAS)

De MOAS (Kay, Wolkenfeld & Murrill, 1988) is een zelfrapportage vragenlijst voor cliënten en meet de mate van agressief gedrag in de afgelopen twee weken, waaronder verbale agressie, agressief gedrag tegen voorwerpen, agressief gedrag tegen zichzelf en agressief gedrag tegen anderen. In het onderzoek werd een aangepaste versie van de MOAS gebruikt. Het item agressief gedrag tegen zichzelf is uit de vragenlijst gehaald. De resterende zes items waren verdeeld in deel A: agressief gedrag binnenshuis (3 items) en in deel B: agressief gedrag buitenshuis (3 items). In dit onderzoek werd deel A van de MOAS gebruikt als maat voor de aanwezigheid van partnergeweld. De items worden gescoord op een vierpuntsschaal variërend van 0 = geen agressief gedrag tot 4 = zeer ernstig agressief gedrag. Een voorbeelditem is: ‘agressief gedrag naar goederen en voorwerpen binnenshuis’. Totaalscores van deel A lopen van 0 tot 12. Een hoge score op deze vragenlijst wijst op ernstig agressief gedrag. De MOAS bleek in onderzoek onder schizofrene patiënten met herhaaldelijk agressief gedrag betrouwbaar en valide te zijn. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid varieerde van r = .85 tot r = .94 (Kay et al., 1988). In huidig onderzoek was de betrouwbaarheid α = .69. Voor deel A was de betrouwbaarheid α = .54.

Conflict Tactics Scale 2 (CTS 2)

De CTS 2 (Straus, 1979) is een zelfrapportage vragenlijst, die psychisch en fysiek geweld tussen partners over de afgelopen acht weken meet. Daarnaast biedt de CTS 2 informatie over onderhandelingsstrategieën. Er wordt gevraagd naar gedrag van zowel cliënt als diens partner. De CTS 2 bestaat uit 78 items, die over vijf subschalen zijn verdeeld: fysieke agressie met een range van 0 tot 300, psychologische agressie met een range van 0 tot 200, verwonding met een range van 0 tot 175, seksuele agressie met een range van 0 tot 175 en onderhandeling met

(14)

14 een range van 0 tot 150. De laatste subschaal is een positieve schaal. Een hoge score op deze subschaal wijst op goede onderhandelingsvaardigheden. Alle subschalen zijn opgesplitst in een deel over het gedrag van de cliënt en een deel over het gedrag van de partner. De subschalen fysieke agressie en verwonding werden gebruikt als maat voor frequentie en wederkerigheid van het geweld. Een voorbeeldvraag uit de subschaal fysieke agressie is: ‘ik gebruikte een mes of vuurwapen tegen mijn partner’. De antwoordopties variëren van nooit tot meer dan 20 keer. Straus, Hamby, Boney-McCoy en Sugarman (1996) concludeerden dat de CTS 2 betrouwbaar en valide is. De betrouwbaarheid varieerde van α = .79 tot α = .95. In huidig onderzoek was de betrouwbaarheid α = .90.

Intimate Partner Violence Control Scale (IPVCS)

De IPVCS (Bledsoe & Sar, 2011) is een zelfrapportage vragenlijst die meet in hoeverre controle een rol speelt in de relatiedynamiek. De vragenlijst bestaat uit 16 vragen met antwoordopties die variëren van 1 = nooit tot 5 = zeer vaak. Totaalscores hebben een range van 16 tot 80. Een hoge score wijst op een hoge mate van controle binnen de relatie. Huidig onderzoek gebruikt de IPVCS als maat voor controle in de relatie. Een voorbeeldvraag is: ‘ik zou willen dat ik altijd wist waar mijn partner is en wat hij of zij doet’. Bledsoe en Sar (2011) concludeerden dat de IPVCS betrouwbaar en valide is. De interne consistentie van de IPVCS was α = .86. In huidig onderzoek was de interne consistentie α = .77.

Beoordelingsformulier relatietypologie

Het partnergeweld werd door de behandelaar van de cliënt ingedeeld volgens de typering van Johnson (1995; 2006): intieme terreur, situationeel partnergeweld, gewelddadig verzet en wederzijds gewelddadige controle. De typologie was reeds bekend bij de behandelaren, maar werd als richtlijn nogmaals kort beschreven met aandacht voor de belangrijkste kenmerken per type en de wijze van scoring van deze typologie. De betrouwbaarheid en validiteit zijn tot op heden niet bekend.

Demografische gegevens

De demografische gegevens leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding, en behandelkader zijn uit het intakeverslag gehaald. Bij nationaliteit werd er onderscheid gemaakt tussen westers en niet westers. Opleidingsniveau werd onderverdeeld in de categorieën basisonderwijs, vmbo, havo/vwo, mbo en hbo/wo. Dagbesteding viel uiteen in de categorieën werk en/of studie en geen werk of studie. Verder hield behandelkader in dat

(15)

15 cliënten in een verplicht kader bij de Waag in behandeling waren of dat zij vrijwillig in behandeling waren.

Procedure

Alle volwassen cliënten die destijds bij de Waag Utrecht of Amersfoort voor een intake kwamen, ontvingen thuis informatie over het onderzoek met onder andere informatie over de procedure en eventuele consequenties. Wanneer cliënten voldeden aan de eerder genoemde inclusiecriteria werd hen aan het einde van de intake gevraagd om deel te nemen aan het onderzoek. Wanneer cliënten akkoord gingen met deelname tekenden zij vervolgens het informed consent formulier en vulden zij een aantal vragenlijsten in. Onder het kopje instrumenten zijn alle afgenomen vragenlijsten genoemd en is een beschrijving te vinden van de vragenlijsten die in dit onderzoek zijn meegenomen. De Modified Overt Agression Scale (MOAS), de Conflict Tactics Scale 2 (CTS 2) en de Intimate Partner Violence Control Scale (IPVCS) zijn voorbeelden van vragenlijsten die door de cliënt werden ingevuld. De MOAS werd tevens door de intaker ingevuld. Wanneer mogelijk werd de CTS 2 ook door de partner van de cliënt ingevuld. De cliënt kon verder deelnemen aan het onderzoek wanneer het geweld wat betreft ernst minimaal matig was. Dit is op de CTS 2 geoperationaliseerd in een score van minimaal één op de subschaal fysieke agressie, een score van minimaal één op de subschaal verwonding of een score van minimaal drie op de subschaal psychologische agressie. Op de MOAS is dit geoperationaliseerd met een score van minimaal twee op deel A. De cliënt werd vervolgens telefonisch uitgenodigd voor onderzoek naar ADHD met behulp van het Diagnostisch Interview voor ADHD bij Volwassenen (DIVA), as 1 stoornissen met behulp van de MINI International Neuropsychiatric Interview Plus (MINI plus) en as 2 stoornissen met behulp van de Structured Clinical Interview for DSM-IV Axis II Personality Disorders (SCID-II). Aan de behandelaren werd gevraagd om de beoordelingsformulieren dader- en relatietypologie in te vullen.

Data-analyse

Om de resultaten van het onderzoek te kunnen verwerken werd gebruik gemaakt van het statistisch computerprogramma SPSS (IBM SPSS Statistics 22). Er werden drie analyses uitgevoerd: een hiërarchische clusteranalyse, een One-Way Analysis of Variance (ANOVA) en een Chi-kwadraattoets.

Allereerst werden de cliënten op drie verschillende methoden verdeeld in de dadertypen volgens Johnson (1995). De eerste methode was het klinische oordeel. De tweede

(16)

16 methode was de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, wederkerigheid en frequentie. De derde methode was de clusteranalyse op basis van controle. Om te bepalen in hoeverre er onderscheid te maken was in de typen die Johnson (1995) onderscheidt is een hiërarchische clusteranalyse uitgevoerd. De hiërarchische clusteranalyse Ward’s method werd uitgevoerd. De Ward’s method genereert op statistische wijze het optimale aantal clusters. De typen werden voor de tweede methode getypeerd met behulp van de subschalen fysieke agressie en verwonding van de CTS 2 (frequentie en wederkerigheid) en geslacht (geslachtsverdeling). Voor de derde methode werden de dadertypen getypeerd met behulp van de IPVCS (controle).

Vervolgens is aan de hand van One-way ANOVA en Chi-kwadraattoets bekeken of de groepen zoals gegeneerd door de clusteranalyses en het klinisch oordeel op factoren leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding en behandelkader verschilden. Dit is gedaan om storende factoren uit te sluiten. De verwachting was dat de twee typen op deze factoren niet verschillen.

De drie methoden werden vervolgens onderzocht op interne validiteit aan de hand van One-way ANOVA’s. De onafhankelijke variabele was het dadertype, zoals gegenereerd door de clusteranalyses of zoals beoordeeld door de behandelaar. De afhankelijke variabelen waren de factoren geslachtsverdeling, wederkerigheid, frequentie en mate van controle. Dit oogt als een circulaire redenering. Het ging echter om de richting van deze factoren die nog niet bekend was. Zo moest er onder andere bepaald worden dat frequentie van geweld bij intieme terreur werkelijk hoger is dan bij situationeel partnergeweld en niet andersom. De verwachting was dat het bij intieme terreur voornamelijk om mannelijke daders gaat, er geen sprake is van wederkerigheid, het geweld frequent voorkomt en controle een grote rol speelt in de relatiedynamiek. Bij situationeel partnergeweld werd verwacht dat er evenveel mannelijke als vrouwelijke daders zijn, er sprake is van wederkerigheid, het geweld niet frequent voorkomt en controle geen rol speelt in de relatie.

Vervolgens werd een Chi-kwadraattoets uitgevoerd om te bepalen of de verdeling in typologieën op basis van de clusteranalyse en het klinisch oordeel overeenkwamen. De verwachting was dat de statistische en de klinische methoden van elkaar verschillen.

Tot slot werd een aanvullende analyse uitgevoerd. Er werd een Chi-kwadraattoets uitgevoerd om te bepalen of de verdeling in typologieën op basis van de twee clusteranalyses overeenkomen om te bepalen of de mate van controle een verklarende factor is.

(17)

17 Resultaten

Clusteranalyse op basis van frequentie, wederkerigheid en geslachtsverdeling.

De hiërarchische clusteranalyse voegde de paren cliënten die het meest op elkaar leken tot één cluster samen. Bij de volgende stap werden deze clusters opnieuw in paren samengevoegd. Dit ging zo verder tot er niets meer viel samen te voegen, totdat er nog één cluster over was. Hierop zijn de dendogram en clustercoëfficiënten geïnspecteerd om te bekijken hoeveel variantie er werd verklaard door het toevoegen of weglaten van een cluster en hoe groot de afstand was tussen twee clusters die werden samengevoegd. Wanneer er van de ene stap naar de andere een groot verschil optrad in deze verklaarde variantie of wanneer de afstand tussen twee samengevoegde clusters veel groter was dan de afstand bij de vorige stap, betekende dit dat twee groepen werden samengevoegd die toch wel aanzienlijk van elkaar verschilden. Op basis daarvan werd het aantal clusters bepaald die de optimale oplossing vormden. Uit de hiërarchische clusteranalyse aan de hand van geslachtsverdeling, frequentie en wederkerigheid van het geweld vormden, volgens verwachting, twee clusters de optimale oplossing. De clusters kregen vervolgens de naam intieme terreur en situationeel partnergeweld. Qua verdeling behoorden 77 cliënten tot het dadertype situationeel partnergeweld (92.8%) en 6 tot het type intieme terreur (7.2%).

De twee dadertypen zijn vergeleken op leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding en behandelkader. De ANOVA toonde geen significant hoofdeffect van leeftijd op dadertype, F(1, 82) = .607, p = .438. De Chi-kwadraattoets gaf aan dat er geen significante relatie is tussen nationaliteit en dadertype, χ2 (1, N = 83) = 1.666, p = .197. Verder gaf de Chi-kwadraattoets aan dat er geen significante relatie is tussen opleidingsniveau en dadertype, χ2 (1, N = 83) = 1.773, p = .880. De Chi-kwadraattoets gaf tevens aan dat er geen significante relatie is tussen dagbesteding en dadertype, χ2 (1, N = 83) = 1.336, p = .513. Tot slot gaf de Chi-kwadraattoets aan dat er geen significante relatie is tussen behandelkader en dadertype, χ2(1, N = 83) = .690, p = .406 (tabel 4). In de hoofdanalyse werd niet gecontroleerd voor leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding en behandelkader, omdat de groepen op deze variabelen niet verschilden.

De ANOVA’s werden uitgevoerd om te onderzoeken of de twee dadertypen verschilden op frequentie, wederkerigheid, geslachtsverdeling en mate van controle. De ANOVA toonde een significant hoofdeffect van frequentie van het geweld op dadertypen, F(1, 82) = 213.007, p < .001. De groep met het dadertype situationeel partnergeweld scoorde significant lager op frequentie (M = 8.08, SD = 11.33) dan de groep met het type intieme terreur (M = 88.67, SD = 28.25). De ANOVA toonde tevens een significant hoofdeffect van

(18)

18 wederkerigheid op dadertype, F(1, 82) = 9.692, p < .005. De groep met het dadertype situationeel partnergeweld scoorde significant lager op wederkerigheid (M = .38, SD = .49) dan de groep met het type intieme terreur (M = 1.00, SD = .00). Verder liet de ANOVA een significant hoofdeffect van geslacht op dadertypen zien, F(1, 82) = 9.206, p < .005. De groep met het dadertype situationeel partnergeweld scoorde significant hoger op geslacht (M = .83, SD = .38) dan de groep met het type intieme terreur (M = .33, SD = .52). De ANOVA liet daarentegen geen significant hoofdeffect van controle op dadertype zien, F(1, 82) = 3.115, p = .081 (tabel 4).

Tabel 4. Indeling op basis van frequentie, wederkerigheid en geslachtsverdeling (N=83) Situationeel Intiem terreur

partnergeweld (N = 77) (N = 6) M (SD) M (SD) F p d Criteriummaten Frequentie 8.08 (11.33) 88.67 (28.25) 213.007 <.001**** 3.745 Wederkerigheid .38 (.49) 1.00 (.00) 9.692 <.005*** 1.789 Geslacht: man (%) 83 33 9.206 <.005*** 1.098 Controle 26.19 (8.20) 32.33 (8.36) 3.115 = .081 Controlevariabelen Leeftijd 35.87 (9.61) 32.67 (11.04) .607 =.438 Nationaliteit 1.666 =.197 Opleidingsniveau 1.773 =.880 Dagbesteding 1.336 =.513 Behandelkader .690 =.406 Noot: * p <.05; ** p <.01; ***p <.005; **** p <.001

Clusteranalyse op basis van controle

De dendogram en clustercoëfficiënten van de hiërarchische clusteranalyse op basis van controle toonden dat twee clusters, volgens verwachting, de optimale oplossing vormden. De clusters kregen vervolgens de naam intieme terreur en situationeel partnergeweld. Qua verdeling behoorden 57 cliënten tot het type situationeel partnergeweld (68.7%) en 26 tot het type intieme terreur (31.3%).

(19)

19 De twee dadertypen zijn vergeleken op leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding en behandelkader. De ANOVA toonde geen significant hoofdeffect van leeftijd op dadertype, F(1,82) = 2.009, p = .160. De Chi-kwadraattoets gaf aan dat er geen significante relatie is tussen nationaliteit en dadertype, χ2 (1, N = 83) = .604, p = .437. Verder gaf de Chi-kwadraattoets aan dat er geen significante relatie is tussen opleidingsniveau en dadertype, χ2 (1, N = 83) = 1.814, p = .874. De Chi-kwadraattoets gaf tevens aan dat er geen significante relatie is tussen dagbesteding en dadertype, χ2 (1, N = 83) = .798, p = .671. Tot slot gaf de Chi-kwadraattoets aan dat er geen significante relatie is tussen behandelkader en dadertype, χ2 (1, N = 83) = 1.435, p = .231 (tabel 5). In de hoofdanalyse werd niet gecontroleerd voor leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding en behandelkader, omdat de groepen op deze variabelen niet verschilden.

De ANOVA’s werden uitgevoerd om te onderzoeken of de twee groepen verschilden op frequentie, wederkerigheid, geslachtsverdeling en mate van controle. De ANOVA toonde een significant hoofdeffect van frequentie op dadertype, F(1,82) = 4.235, p < .05. De groep met het dadertype situationeel partnergeweld scoorde significant lager op frequentie (M = 10.18, SD = 18.83) dan de groep met het type intieme terreur (M = 22.08, SD = 33.17). De ANOVA toonde daarentegen geen significant hoofdeffect van wederkerigheid op dadertype, F(1,82) = 3.823, p = .054. Verder toonde de ANOVA tevens geen significant hoofdeffect van geslacht op dadertype, F(1,82) = .153 , p = .697. De ANOVA toonde echter een significant hoofdeffect van controle op dadertype, F(1,82) = 236.168, p < .001. De groep met het dadertype situationeel partnergeweld scoorde significant lager op controle (M = 21.82, SD = 4.00) dan de groep met het type intieme terreur (M = 37.19, SD = 4.69) (tabel 5).

(20)

20 Tabel 5. Indeling op basis van controle (N=83)

Situationeel Intiem terreur

partnergeweld (N = 57) (N = 26) M (SD) M (SD) F p d Criteriummaten Frequentie 10.18 (18.83) 22.08 (33.17) 4.325 <.05** .441 Wederkerigheid .35 (.48) .58 (.50) 3.823 =.054 Geslacht: man (%) 81 77 .153 =.697 Controle 21.82 (4.00) 37.19 (4.69) 236.168 <.001**** 3.526 Controlevariabelen Leeftijd 36.65 (9.94) 33.42 (8.86) 2.009 =.160 Nationaliteit .604 =.437 Opleidingsniveau 1.814 =.874 Dagbesteding .798 =.671 Behandelkader 1.435 =.231 Noot: * p <.05; ** p <.01; ***p <.005; **** p <.001

Indeling op basis van het klinisch oordeel

De verdeling van dadertypen volgens het klinisch oordeel was als volgt: 61 cliënten behoorden tot het type situationeel partnergeweld (73.5%) en 22 cliënten behoorden tot het type intieme terreur (26.5%).

De twee dadertypen zijn vergeleken op leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding en behandelkader. De ANOVA toonde geen significant hoofdeffect van leeftijd op dadertype, F(1,82) = .016, p = .900. De Chi-kwadraattoets gaf aan dat er geen significante relatie is tussen nationaliteit en dadertype, χ2 (1, N = 83) = .093, p = .761. Verder gaf de Chi-kwadraattoets aan dat er geen significante relatie is tussen opleidingsniveau en dadertype, χ2 (1, N = 83) = 7.743, p = .171. De Chi-kwadraattoets gaf aan dat er tevens geen significante relatie is tussen dagbesteding en dadertype, χ2 (1, N = 83) = 1.182, p = .404. Tot slot gaf de Chi-kwadraattoets aan dat er geen significante relatie is tussen behandelkader en dadertype, χ2 (1, N = 83) = .2.590, p = .113 (tabel 6). In de hoofdanalyse werd niet gecontroleerd voor leeftijd, nationaliteit, opleidingsniveau, dagbesteding en behandelkader, omdat de groepen op deze variabelen niet verschilden.

(21)

21 De ANOVA’s werden uitgevoerd om te onderzoeken of de twee dadertypen verschilden op frequentie, wederkerigheid, geslachtsverdeling en mate van controle. De ANOVA toonde geen significant hoofdeffect van frequentie op dadertype, F(1,82) = .555, p = .458. Verder liet de ANOVA geen significant hoofdeffect zien van wederkerigheid op dadertype, F(1,82) = 1.878, p = .174. De ANOVA toonde tevens geen significant hoofdeffect van geslacht op dadertype, F(1,82) = .095, p =.759. Tot slot toonde de ANOVA geen significant hoofdeffect van controle op dadertype, F(1,82) = 3.787, p = .055 (tabel 6).

Tabel 6. Indeling op basis van klinisch oordeel (N=83) Situationeel Intiem terreur

Partnergeweld (N = 61) (N = 22) M (SD) M (SD) F p Criteriumvariabelen Frequentie 12.69 (25.52) 17.27 (22.33) .555 =.458 Wederkerigheid .38 (.49) .55 (.51) 1.878 =.174 Geslacht: man (%) 79 82 .095 =.759 Controle 25.59 (8.14) 29.55 (8.27) 3.787 =.055 Controlevariablen Leeftijd 35.56 (9.43) 35.86 (10.57) .016 =.900 Nationaliteit .093 =.761 Opleidingsniveau 7.743 =.171 Dagbesteding 1.812 =.404 Behandelkader 2.509 =.113 Noot: * p <.05; ** p <.01; ***p <.005; **** p <.001

Vergelijking verschillende methoden

Huidig onderzoek specificeerde tot de vergelijking van verschillende methoden voor de indeling van de dadertypologie van Johnson (1995). Tabel 7 geeft een overzicht van de directe vergelijking tussen de clusteranalyse aan de hand geslachtsverdeling, frequentie en wederkerigheid met de clusteranalyse op basis van de mate van controle in de relatiedynamiek. De Chi-kwadraattoets gaf aan dat er geen significante relatie is tussen de twee methoden, χ2 (1, N = 83) = 1.048, p = .306.

(22)

22 Tabel 7. Indeling dadertypen door clusteranalyse (N=83)

Controle Situationeel

partnergeweld Intieme terreur Totaal (N) Frequentie, wederkerigheid geslachtsverdeling Situationeel 54 23 77 partnergeweld Intiem terreur 3 3 6 Totaal (N) 57 26 83

Tabel 8 geeft een overzicht van de directe vergelijking tussen de clusteranalyse aan de hand van geslachtsverdeling, frequentie en wederkerigheid en het klinisch oordeel. De Chi-kwadraattoets gaf aan dat er geen significante relatie is tussen de twee methoden, χ2 (1, N=83)= .155, p = .694.

Tabel 8. Indeling dadertypen door clusteranalyse en klinisch oordeel (N=83) Klinisch oordeel

Situationeel

Partnergeweld Intieme terreur Totaal (N) Frequentie, wederkerigheid, geslachtsverdeling Situationeel 57 20 77 partnergeweld Intiem terreur 4 2 6 Totaal (N) 61 22 83

(23)

23 Discussie

Huidig onderzoek had als doelstelling het onderzoeken van de geldigheid en toepasbaarheid van de dadertypologie van Johnson (1995).

De dadertypologie van Johnson (1995)

De eerste hypothese veronderstelde dat met de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, wederkerigheid en frequentie een onderscheid te vinden is in situationeel partnergeweld en intieme terreur. De verwachting was dat, in vergelijking met situationeel partnergeweld, het bij intieme terreur vaker om mannelijke daders gaat, dat er geen sprake is van wederkerigheid, dat het geweld frequent voorkomt, en dat controle een grote rol speelt in de relatiedynamiek. Huidig onderzoek wist zoals verwacht de twee dadertypen intieme terreur en situationeel partnergeweld te onderscheiden door de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, wederkerigheid en frequentie van geweld. Daarnaast vond huidige studie een gedeeltelijke overeenstemming met eerder onderzoek wat betreft de uitingsvorm van de twee dadertypen. Bij intieme terreur kwam het geweld frequenter voor. Dit resultaat is consistent met eerder onderzoek dat aantoonde dat de frequentie van geweld bij deze groep daders hoger was dan bij situationeel partnergeweld (Johnson 1999; Graham-Kevan en Archer, 2003; Stets en Straus, 1990). Het beschrijvende beeld per dadertype werd in huidig onderzoek niet eenduidig teruggevonden. Bij intieme terreur ging het om meer vrouwelijke dan mannelijke daders en bleek er sprake te zijn van wederkerigheid. Bij situationeel partnergeweld was zoals verwacht minder vaak sprake van geweld. Hierbij ging het echter voornamelijk om mannelijke daders en was er minder vaak sprake van wederkerigheid. Straus (2011) vond in een vergelijking van 91 empirische studies dat wederkerigheid van geweld typisch is wanneer er sprake is van ernstig geweld. Het verschil met de verwachtingen kan mogelijk verklaard worden vanuit de methode van meting. Wanneer het plegen van geweld als uitgangspunt genomen wordt, wordt gevonden dat er sprake is van wederkerigheid. Wanneer echter de gevolgen van het geweld als uitgangspunt worden genomen, wordt gevonden dat er geen sprake is van wederkerigheid. De gevolgen zijn bij vrouwen namelijk groter. Verder kon er op basis van controle geen onderscheid gemaakt worden tussen de dadertypen. Er is aangenomen dat er geen verschil is tussen de twee typen wat betreft de mate van controle. Het is echter mogelijk dat dit onterecht is aangenomen. De kans dat dit het geval is, hangt van de steekproefgrootte af. Hoe groter de steekproef, des te kleiner de kans op deze fout is en des te groter de statische kracht van de analyses is. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een kleine steekproef. Dit is ten nadele

(24)

24 van de statistische kracht. In werkelijkheid zou er een verschil tussen de twee dadertypen kunnen zijn wat betreft de mate van controle.

De tweede hypothese veronderstelde dat met de clusteranalyse op basis van controle een onderscheid te vinden is in situationeel partnergeweld en intieme terreur. Huidig onderzoek wist zoals verwacht de twee dadertypen intieme terreur en situationeel partnergeweld tevens te onderscheiden door de clusteranalyse op basis van controle in de relatiedynamiek. Daarnaast vond huidige studie tevens een gedeeltelijke overeenstemming met eerder onderzoek wat betreft de uitingsvorm van de twee dadertypen. In overeenstemming met eerder onderzoek, kwam bij intieme terreur het geweld frequenter voor dan bij situationeel partnergeweld. Het beschrijvende beeld per dadertype werd in huidig onderzoek niet eenduidig teruggevonden. Er werden geen verschillen tussen de dadertypen gevonden voor wederkerigheid en geslachtsverdeling. Voor controle was dit daarentegen wel het geval. Zoals verwacht was er bij intieme terreur meer sprake van controle dan bij situationeel partnergeweld. Bij intieme terreur past het geweld binnen een algemene strategie om controle uit te oefenen (Johnson, 1995).

De derde hypothese veronderstelde dat aan de hand van het klinisch oordeel een onderscheid te vinden is in situationeel partnergeweld en intieme terreur. Huidig onderzoek wist de dadertypen intieme terreur en situationeel partnergeweld niet te onderscheiden aan de hand van het klinisch oordeel. Dit is niet in overeenstemming met de verwachting. Het beschrijvende beeld per dadertype werd in huidig onderzoek niet teruggevonden. De twee dadertypen zoals bepaald door de behandelaar verschilden niet van elkaar op frequentie, wederkerigheid, geslachtsverdeling en controle. Een verklaring voor het niet eenduidig terugvinden van het beschrijvende beeld per dadertype in huidig onderzoek kan gevonden worden in de huidige onderzoekspopulatie. Deze verschilde namelijk van de deelnemersgroep van Johnson (1995). Johnson gebruikte data van zowel opvanghuizen als van nationale onderzoeken. De huidige groep daders waren allen aangemeld voor behandeling bij een ambulante forensische instelling voor GGZ. Mogelijk was dit een homogenere populatie dan die van Johnson, wat verklarend kan zijn voor de gedeeltelijke identificatie van de twee dadertypen. Het patroon van intieme terreur zal sneller gevonden worden in opvanghuizen of ziekenhuizen (Johnson, 1995).

Clusteranalyse versus het klinisch oordeel

De vierde hypothese veronderstelde dat de indeling aan de hand van het klinisch oordeel verschilt van de indeling aan de hand van clusteranalyse. Er werd verwacht dat de indeling

(25)

25 volgens Johnson beter terug te vinden is met de statische methode. De directe vergelijking van de statistische en klinische methode liet zien dat de clusteranalyse en het klinisch oordeel niet overeenkwamen in de toewijzing van het dadertype. De vergelijking van de interne analyses liet zien dat de clusteranalyse op basis van geslachtsverdeling, frequentie en wederkerigheid de dadertypen wist te onderscheiden aan de hand van frequentie, wederkerigheid en geslachtsverdeling. De clusteranalyse op basis van controle wist de dadertypen te onderscheiden aan de hand van frequentie en controle. Het klinisch oordeel wist de dadertypen door geen van de dimensies te onderscheiden. De statistische methode lijkt daarmee zoals verwacht de betere methode te zijn om het dadertype te bepalen. Een mogelijke verklaring voor het feit dat het klinisch oordeel de dadertypen door geen van de dimensies wist te onderscheiden is dat het formulier met de beschrijvingen van de dadertypen niet voldoende bruikbaar was voor de behandelaren. Mogelijk waren de omschrijvingen niet informatief genoeg. Een andere mogelijke verklaring is dat de behandelaren te weinig informatie hadden om het dadertype te bepalen. Na een intakegesprek werd namelijk direct bepaald om welk type het zou gaan.

Beperkingen van huidig onderzoek

Huidig onderzoek kent een aantal beperkingen. Een van de beperkingen kan worden gevonden in de onderzoeksopzet betreffende de gebruikte meetinstrumenten. In de literatuur worden er bezwaren aangedragen tegen het gebruik van zelfrapportage. Gerapporteerde informatie kan in strijd zijn met de werkelijkheid. De cliënt kan de waarheid niet kenbaar willen maken en de neiging hebben sociaal wenselijk te antwoorden. Daarnaast kan het voor cliënten moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om waarheidsgetrouw te rapporteren. Cliënten kunnen over sommige onderwerpen geen valide informatie verstrekken, omdat hun geheugen hen daartoe niet in staat stelt (Rassin, 2004). Daarnaast speelt bij zelfrapportage de motivatie van de cliënt een grote rol. Het is natuurlijk mogelijk dat een cliënt de vragen niet goed overdenkt. Dit zou met name bij de forensische populatie een rol van betekenis kunnen hebben gehad. Zelfrapportage vragenlijsten kunnen een waardevolle bijdrage leveren, mits in combinatie met andere instrumenten zoals gestructureerde interviews, observatieschalen en incidentenregistraties (Hornsveld, Muris, & Kraaimaat, 2009). Idealiter zal in vervolgonderzoek gebruik gemaakt worden van een gecombineerde testbatterij. Daarnaast kan de motivatie tevens een rol hebben gespeeld in het werven van cliënten voor huidig onderzoek, waardoor de onderzoekspopulatie geen goede afspiegeling is.

(26)

26 Een andere beperking van huidig onderzoek is dat niet alle dimensies die Johnson (1995) beschrijft mee zijn genomen in het onderzoek. Escalatie van het geweld is niet meegenomen. Dit zou mogelijk voor een beter onderscheid tussen de dadertypen kunnen hebben gezorgd. Vervolgstudies dienen de dimensie escalatie mee te nemen in het onderzoek.

Tot slot is het niet duidelijk geworden op basis waarvan behandelaren de dadertypen hebben gekozen. Hen werd slechts gevraagd een kruisje te zetten bij het meest toepasselijke type. Interessant zou zijn om bij vervolgonderzoek een korte vragenlijst aan het formulier toe te voegen waarin de behandelaar wordt gevraagd naar de motivatie voor zijn of haar keuze.

Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat huidig onderzoek een bijdrage heeft geleverd aan de literatuur over de dadertypologie van Johnson (1995). Er werd aan de hand van clusteranalyse bewijs gevonden voor de aanwezigheid van de dadertypologie van Johnson (1995) in de huidige onderzoeksgroep. Huidig onderzoek laat zien dat er verschillende typen daders van partnergeweld bestaan. Dit onderzoek kon de dimensies op basis waarvan er onderscheid gemaakt kan worden tussen de dadertypen echter niet volledig bepalen. Daarnaast toonde huidig onderzoek zich inzichtelijk in het koppelen van de theoretische dadertypologie aan de praktijk door te tonen dat behandelaren de typologie niet herkenden. De statistische methode toonde zich in huidig onderzoek de betere analyse.

Eerder is uitgelegd dat het essentieel is om een behandelplan op maat te ontwikkelen. Hiervoor kan de dadertypologie van Johnson (1995) gebruikt worden. Wanneer bepaald is wat het dadertype is, is er meer bekend over risico, behoefte en responsiviteit. Hierop kan vervolgens de behandeling gebaseerd worden (Kelly & Johnson, 2008). De dadertypologie kan gebruikt worden om verschillende daders te matchen aan een bepaalde behandeling. De dadertypologie geeft een implicatie voor behandeling van partnergeweld. Dit kan vervolgens het recidiverisico en de effectiviteit van de interventie ten goede komen.

Naar aanleiding van huidig onderzoek kunnen nieuwe vragen gesteld worden. Zo kan vervolgonderzoek naast de rol van de dader de partner van de dader en de relatiedynamiek in acht nemen. Daarnaast dient er nog meer onderzoek te worden gedaan naar de bruikbaarheid van de typologie in de klinische praktijk: wanneer en op welke manier de dadertypologie kan worden gebruikt.

(27)

27 Referenties

Andrews, D. A., Zinger, I., Hoge, R. D., Bonta, J., Gendreau, P., & Cullen, F. T. (1990). Does correctional treatment work – a clinically relevant and psycholgically informed metaanalysis. Criminology, 28(3), 369-404. doi: 10.1111/j.1745-9125.1990.tb01330.x Bledsoe, L. K., & Sar, B. K. (2011). Intimate Partner Violence Control Scale: Development

and initial testing. Journal of Family Violence, 26(3), 171-184. doi:10.1007/s10896-0109351-3

Buitelaar, N. J. L., Posthumus, J. A., Scholing, A., & Buitelaar, J. K. (2014). Impact of treatment of ADHD on intimate partner violence (ITAP), a study protocol. BMC Psychiatry, 14(336). doi:10.1186/s12888-014-0336-2

Dawes, R. M., Faust, D., & Meehl, P. E. (1989). Clinical versus actuarial judgment. Science, 243, 1668-1673. doi:10.1126/science.2648573

Dobash, R. E., & Dobash, R. P. (1979). Violence against wives. New York, NY: Free Press. Feld, S. L., & Straus, M. A. (1989). Escalation and desistance from wife assault in marriage. Criminology, 27, 141-163.

Graham-Kevan, N., & Archer, J. (2003). Intimate terrorism and common couple violence: A test of johnson's predictions in four british samples. Journal of International Violence, 18(11). DOI: 10.1177/0886260503256656

Grove, W. M., & Meehl, P. E. (1996). Comparative Efficiency of Informal (Subjective, Impressionistic) and Formal (Mechanical, Alghorithmic) Prediction Procedures: The Clinical-Statistical Controversy. Psychology, Public Policy, and Law, 2, 293-323. doi:10.1037/1076-8971.2.2.293

Hornsveld, R. H. J., Muris, P., & Kraaimaat, F. W. (2009). Drie zelfrapportage vragenlijsten voor de forensische psychiatrie. Poortugaal: FPC de Kijvelanden.

Johnson, M. P. (2006). Conflict and control: gender symmetry and asymmetry in domestic violence. Violence Against Women, 12(11), 1003-1018. doi:10.1177/10778012062933

28

Johnson, M. P. (1999, November). Two types of violence against women in the American family: Identifying intimate terrorism and common couple violence. Paper presented at

the annual meeting of the National Council on Family Relations, Irvine, CA.

Johnson, M. P. (1995). Patriarchal terrorism and common couple Violence: two forms of violence against women. Journal of Marriage and the Family, 57, 283-294. doi:10.2307/353683

(28)

28 patients. I. nature and prevalence. The Journal of Nervous and Mental Disease, 176, 539-546. doi:10.1097/00005053-198809000-00007

Kelly, J. B., & Johnson, M. P., (2008). Differentiation among types of intimate partner violence: research update and implications for interventions. Family court review, 46(3), 476-499.

Kincaid, P. J. (1982). The omitted reality: Husband-wife violence in Ontario and policy implications for education. Maple, Ontario: Learners Press.

Pagelow, M. (1981). Woman-battering: Victims and their experience. Newbury Park, CA: Sage.

Rassin, E. (2004). De waarde van het woord; over het belang van zelfrapportages voor de psychologie. De Psycholoog, 39(1), 10-16.

Stets, J. E., & Straus, M. A. (1990). Gender differences in reporting marital violence and its medical and psychological consequences. In Straus, M. A., & Gelles, R. J. (Ed.). Physical violence in American families. New Brunswick, NJ: Transaction.

Straus, M. A. (2011). Gender symmetry and mutuality in perpetration of clinical-level partner violence: Empirical evidence and implications for prevention and treatment. Aggression and Violent Behavior, 16, 279–288. doi:10.1016/j.avb.2011.04.010

Straus, M. A. (1979). Measuring Intrafamily conflict and violence: The Conflict Tactics Scales. Journal of Marriage and the Family, 41, 75-88. doi:10.2307/351733

Straus, M. A., & Gelles, R. J. (1986). Societal change and change in family violence from 1975-1985 as revealed by two national surveys. Journal of Marriage and Family,

48(3), 465-479.

Straus, M. A., Hamby, S. L., Boney-McCoy, S., & Sugarman, D. B. (1996). The Revised Conflict Tactics Scales (CTS2): Development and preliminary psychometric data. Journal of Family Issues, 17, 283-316. doi:10.1177/019251396017003001

Trimbos-instituut. (2010). Multidisciplinaire Richtlijn Familiaal Huiselijk Geweld. Van der Veen, H. C. J., & Bogaerts, S. (2010). Huiselijk geweld in Nederland: overkoepelend

synthese rapport van het vangst-hervangst-, slachtoffer- en daderonderzoek 2007-2010. Den Haag: Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum.

Van Dijk, T., Flight, S., Oppenhuis, E., & Duesmann, B. (1997). Huiselijk geweld: aard, omvang en hulpverlening. Hilversum: Intomart.

(29)

29 Bijlage 1

Informatie over onderzoek op de Waag

Bij de Waag Utrecht doen we onderzoek naar het effect van behandeling van ADHD klachten op de ernst van huiselijk geweld. Dit doen we bij mensen die zich aanmelden voor huiselijk geweld bij wie ook ADHD problematiek speelt.

Voorafgaand aan het onderzoek

Om deelnemers te vinden voor dit onderzoek zullen we iedereen die zich bij de Waag aanmeldt en bij wie er huiselijk geweld (dit kan ook verbaal geweld zijn of regelmatige woede uitbarstingen in de thuissituaties) speelt vragen om een aantal vragenlijsten in te vullen na het intakegesprek en mee te doen aan een interview over psychische klachten. Als er bij u geen huiselijk geweld speelt dan wordt u niet gevraagd. Voor dit interview wordt apart een afspraak met u gemaakt. Dit interview wordt door een psycholoog gedaan die hierin is getraind. Dit is niet uw behandelaar. In het interview worden psychische klachten

uitgevraagd. Afhankelijk van hoeveel klachten u heeft kan dit gesprek éénmalig zijn of zijn er meerdere gesprekken nodig.

Als er belangrijke informatie komt uit dit interview wordt dit doorgegeven aan uw behandelaar zodat het uw behandeling ten goede komt.

Het onderzoek zelf

Bij mensen bij wie huiselijk geweld en ADHD problematiek speelt willen we vooraf-gaand aan de behandeling en op een aantal momenten tijdens de behandeling drie korte vragenlijsten afnemen. De eerste vragenlijst betreft de ernst van ADHD klachten, de tweede en derde vragenlijst betreft de ernst van het geweld in de relatie. Wat betreft de tweede vragenlijst willen we ook graag dat uw partner deze invult als u nog contact heeft met uw partner. Het invullen van de lijsten kost u ongeveer 15 minuten tijd.

Wat zijn de nadelen voor u als u meedoet aan dit onderzoek?

Het kost u wat tijd om de vragenlijsten in te vullen en mee te doen aan de interviews om psychische klachten vast te stellen. Verder zijn er geen nadelen. U krijgt dezelfde behandeling als ieder ander.

Wat zijn de voordelen voor u als u meedoet aan dit onderzoek?

Meestal wordt er gedurende de behandeling ook onderzoek naar psychische klachten gedaan. Het voordeel is dat dit nu op een snelle en gestructureerde manier direkt aan het begin van uw behandeling gebeurt zodat uw behandeling sneller en hopelijk effectiever kan starten.

Gedurende de behandeling wordt het effect van de behandeling middels de vragenlijsten gemonitord.

Bent u verplicht om aan het onderzoek mee te doen?

Nee u bent niet verplicht om mee te doen. Als u niet mee wilt doen heeft dit geen

consequenties voor uw behandeling. U heeft het recht om op ieder moment niet meer mee te doen aan het onderzoek zonder dat dit consequenties heeft voor uw behandeling.

Met vriendelijke groet,

(30)

30 Bijlage 2

Onderzoeksnummer: ____________

Toestemmingsformulier voor deelname aan het onderzoek naar ADHD en partnergeweld

Hierbij verklaar ik de informatie over het onderzoek naar ADHD en partnergeweld te hebben gelezen en geef ik toestemming voor deelname aan dit onderzoek.

Naam patiënt:

Handtekening patiënt:

Datum:

Hierbij verklaar ik dat bovenstaande patiënt de informatie over het onderzoek naar ADHD en partnergeweld heeft begrepen en toestemming geeft voor deelname aan dit onderzoek.

Naam behandelaar:

Handtekening behandelaar:

(31)

31 Bijlage 3

Naam intaker: Intake datum:

Naam cliënt: Man / Vrouw

Geboortedatum cliënt: Cliëntnummer: Onderzoeksnummer: _______

Huisverbodcliënt ja - nee

Inclusiecriterium Voldoet cliënt

hier aan ja/ nee 1. Is ouder dan 18 jaar bij aanmelding.

2. Is wilsbekwaam.

3. Begrijpt voldoende de Nederlandse taal.

4. Er is sprake geweest van huiselijk geweld in de relatie of in het gezin gedurende 8 weken voor intake (dit kan ook zijn verbaal geweld of woede-uitbarstingen waar gezinsleden last van hebben).

VOLDOET CLIENT AAN ALLE INCLUSIE CRITERIA? Ja (ga dan door) – nee (dan stopt het hier)

Exclusiecriterium Voldoet cliënt hier

aan ja/nee Zodanige ernstige psychische symptomen dat crisisinterventie

en eventueel opname nodig is.

VOLDOET CLIENT AAN EXCLUSIE CRITERIUM?

Ja (dan stopt het hier) – Nee (vraag dan client om mee te doen met het onderzoek) JA / NEE / NVT

Cliënt heeft informatie over het onderzoek gehad.

Cliënt wil meedoen het onderzoek.

Cliënt heeft informed consent formulier getekend

Als cliënten willen meedoen ze dan het liefst ter plekke de lijstjes laten invullen. Ingevulde lijstjes inleveren in de retourbak op het secretariaat.

Eventueel mogen ze meegegeven worden aan cliënten met een retourenvelop erbij (op secretariaat) zodat ze de lijsten thuis kunnen invullen en opsturen.

MOAS B ingevuld ja – nee - nvt

Cliënt heeft lijstjes meegenomen en stuurt ze later op.

(32)

32 Bijlage 4

MOAS

Onderzoeksnummer: ____________________ Tijdstip van afname t0

In te vullen door cliënt

Schaal van observeerbaar agressief gedrag BINNEN EN BUITEN DE RELATIE

Datum van invullen:

Periode: Afgelopen twee weken

JA NEE NVT

Woont u nog samen met partner de afgelopen twee weken Is er nog contact geweest met partner de afgelopen twee weken? Is er nog contact geweest met ex-partner de afgelopen twee weken?

Is er nog contact geweest met kinderen de afgelopen twee weken? Is er contact met andere huisgenoten de afgelopen twee weken?

Wilt u svp voor de periode van de afgelopen twee weken nagaan wat de meest ernstige vorm van agressie is geweest die u heeft gebruikt?

We vragen u om daarbij steeds onderscheid te maken tussen: A) agressie naar uw (ex)partner of andere huisgenoten en B) agressie naar anderen dan uw huisgenoten.

Omcirkel svp in de 6 blokken hieronder steeds de hoogste score van het gedrag dat heeft plaatsgevonden deze afgelopen twee weken.

A. Mondelinge agressie TEGEN PARTNER of expartner of andere huisgenoten

0 Geen mondelinge agressie

1 Kwaad schreeuwen, mild vloeken, persoonlijk beledigen 2 Heftig vloeken, ernstig beledigen, heftige woedeaanvallen 3 Impulsief dreigen met lichamelijk geweld

4 Herhaalde bedreigingen met lichamelijk geweld

B. Mondelinge agressie TEGEN ANDEREN

0 Geen mondelinge agressie

1 Kwaad schreeuwen, mild vloeken, persoonlijk beledigen 2 Heftig vloeken, ernstig beledigen, heftige woedeaanvallen 3 Impulsief dreigen met lichamelijk geweld

(33)

33 A. Agressief gedrag naar goederen en voorwerpen BINNENSHUIS

0 Geen agressief gedrag naar goederen en voorwerpen 1 Smijten met deuren

2 Dingen omver gooien, tegen meubels schoppen 3 Dingen kapot maken, ruiten ingooien

4 Dingen in brand steken, gooien met gevaarlijke voorwerpen

B. Agressief gedrag naar goederen en voorwerpen BUITENSHUIS

0 Geen agressief gedrag naar goederen en voorwerpen 1 Smijten met deuren

2 Dingen omver gooien, tegen meubels schoppen 3 Dingen kapotmaken, ruiten ingooien

4 Dingen in brand steken, gooien met gevaarlijke voorwerpen

A. Lichamelijke agressie TEGEN PARTNER of expartner of andere huisgenoten

0 Geen lichamelijke agressie

1 Bedreigende gebaren maken tegen (ex) partner 2 Slaan, schoppen, duwen, krabben of haren trekken

3 (Ex) partner aanvallen en mild letsel veroorzaken (blauwe plek, bult, striem etc.) 4 Ex(partner) aanvallen en ernstig letsel toebrengen

B. Lichamelijke agressie TEGEN ANDEREN

0 Geen lichamelijke agressie 1 Bedreigende gebaren maken

2 Slaan, schoppen, duwen, krabben of haren trekken

3 Een ander aanvallen en mild letsel veroorzaken (blauwe plek, bult, striem etc.) 4 Een ander aanvallen en ernstig letsel toebrengen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Rekening houdend met die vaststellingen, gecombineerd met de conclusies van de rondetafelgesprekken in Vlaanderen, leidt de raadpleging van de professionals van de sector dus niet

In het huidige Nederlandse beleid van het ministerie van Justitie, dat als coördinerend ministerie inzake ‘huiselijk geweld’ bepalend is, wordt nauwelijks meer gerept

Doel van de doorontwikkeling van de Europese handleiding naar een Nederlandse variant was kennis te verbreden over huiselijk geweld en meer specifiek geweld in intieme relaties

■ Wij hebben een integrale aanpak om gender- ongelijkheid en partnergeweld tegen vrouwen in onze gemeente te voorkomen en te bestrijden...

Sekse : IOG sterker bij getuige zijn van geweld van vader of moeder; middelengebruik is risicofactor voor plegen geestelijk geweld, bij vrouwen is alcoholmisbruik een

Er zijn specifieke en gedeelde risicofactoren voor partnergeweld en kindermishandeling die mogelijk ook gelden voor overlapgeweld, zoals demografische factoren (lage

Het (geringe) onderzoek dat beschikbaar is onder geweld- dadige vaders lijkt er op te duiden dat zij veel minder dan moeders inzicht hebben in de risico’s voor kinderen die

Over de perceptie van moeders en hun kinderen op de periode tijdens het partnergeweld kunnen we concluderen dat er vooral verschillen in de verhalen tussen moeders en kinderen