• No results found

Onvoorwaardelijke hulpgelden : ontkieming van een eigen democratie : literatuuronderzoek naar het universeel basisinkomen als katalysator voor bottom-up democratisering in Afrikaanse ontwikkelingslanden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onvoorwaardelijke hulpgelden : ontkieming van een eigen democratie : literatuuronderzoek naar het universeel basisinkomen als katalysator voor bottom-up democratisering in Afrikaanse ontwikkelingslanden"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

BACHELORSCRIPTIE POLITICOLOGIE

___________________________________________________________

Onvoorwaardelijke hulpgelden: ontkieming van een eigen democratie

Scriptiebegeleider I: Michiel van Schagen Scriptiebegeleider II: Michael Onyebuchi Eze

Juni 2019

Jana van Dam

Literatuuronderzoek naar het universeel basisinkomen als katalysator voor bottom-up democratisering in Afrikaanse ontwikkelingslanden

(2)

2 Samenvatting

Het ontwikkelingsbeleid van het IMF en de Wereldbank is er tot nog toe amper in geslaagd Afrikaanse landen te democratiseren. De afgelopen jaren legden de Bretton Woods-instituties zich toe op het aanbieden van structurele aanpassingsprogramma’s waarbij ontwikkelingslanden financiële steun ontvangen in ruil voor politieke hervormingen. De hervormingen zijn geënt op een westers-liberale kijk op de democratie en strookt vaak niet met Afrikaanse democratische opvattingen. Deze discrepantie tussen de westerse en niet-westerse notie van de democratie is één van de redenen voor het mislukken van democratiseringspogingen. In deze scriptie zal daarom een nieuwe vorm van ontwikkelingshulp worden overdacht: het universeel basisinkomen. Ik draag vier redenen aan die het democratiseringspotentieel van het basisinkomen ondersteunen en welke betrekking hebben op inclusiviteit, menselijk agentschap, micro-economische ontwikkeling en staatssoevereiniteit. In tegenstelling tot de top down-benadering van de Wereldbank en het IMF stimuleert het basisinkomen democratisering van onderop. Het universeel basisinkomen geeft ontwikkelingslanden op deze manier de ruimte hun gewoontes, geschiedenissen en (politieke) waarden mee te nemen in het democratiseringsproces.

(3)
(4)

4 -

(5)

5

Inhoudsopgave

Inleiding ... 8

Literatuurlijst ... 12

Theoretisch kader: democratie, ontwikkelingshulp en het basisinkomen ... 13

1. Democratie ... 14

1.1 Definitie ... 14

1.2 Democratie als universele waarde ... 15

1.2.1 Democratie en intrinsieke morele en politieke gelijkwaardigheid ... 15

1.2.2 Democratie en het volksbelang ... 16

1.2.3 Democratie en economisch welzijn ... 17

2. Afrika en de democratie ... 18

2.1 Afrikaanse democratische traditie ... 18

2.2 Europees imperialisme en kolonialisme ... 19

2.3 Ontwikkelingshulp en democratisering in Afrika ... 20

2.4 Discrepantie tussen de westerse en niet-westerse notie van democratie ... 21

2.5 Uganda ... 22

2.5.1 Mislukking van de opgelegde democratie ... 23

2.5.2 Eddembe ery’obuntu en de liberale democratie ... 23

2.5.3 Succes van de Ugandese democratisering ... 25

2.6 Een Afrikaans pad naar democratie ... 25

Literatuurlijst ... 27

(6)

6

3.1 Definitie ... 29

3.2 Academische literatuur over het basisinkomen in Afrika ... 30

Literatuurlijst ... 31

Analyse: waarom het basisinkomen democratisering van onderop bevordert ... 32

1. Versterking van de civiele maatschappij ... 33

1.1 Inclusiviteit ... 33

1.2 Micro-economische ontwikkeling ... 34

1.2.1 Menselijk agentschap ... 35

1.2.2 Verminderd conflict ... 36

2. Staat ontvankelijker voor democratisering ... 37

2.1 Corruptie ... 37

2.2 Staatsoevereiniteit ... 38

3. Senegal ... 40

3.1 Politiek ... 40

3.1.1 Democratisch gebrek: ondermaatse rechtsstaat en het cliëntelisme ... 40

3.1.2 Demokaraasi ... 41

3.1.3 Civiele organisaties ... 42

3.2 Economie ... 43

3.2.1 Wereldbank en het IMF ... 43

3.3 Cultuur ... 44

3.4 Wat kan het UBI voor de Senegalese democratie betekenen? ... 45

3.4.1 Inclusiviteit ... 46

3.4.2 Menselijk agentschap ... 46

3.4.3 Corruptie ... 47

(7)

7

3.5 Literatuurlijst ... 49

Discussie ... 52

1. Eindigheid ... 52

2. Kennisoverdracht ... 53

3. Bezwaren van het IMF ... 54

Literatuurlijst ... 55

Conclusie ... 56

Inleiding

De geïnteresseerde lezer struikelt over de hoeveelheid wetenschappelijke studies naar ontwikkelingshulp in Afrika. De laatste jaren zijn kritieken op de structurele aanpassingsprogramma’s (SAPs) van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) dominant (Moyo 2010;

(8)

8 Schaffer 1998; Ould-Mey 1995; Ambrose 1995; Ake 1991). Sinds de jaren tachtig bieden de Bretton Woods-instituties arme landen deze leningen aan in ruil voor politieke en economische hervormingen (Moyo 2010: 38). Gewenste gevolgen blijven daarentegen uit. Cijfers wijzen zelfs op verslechterde omstandigheden in Afrika. Zo steeg de armoede van 11 naar 66 procent in de periode 1970-1998 waarin ontwikkelingshulp het omvangrijkste was (idem: 47; Ambrose 1995: 15). Bovendien krimpen de economieën van hulpafhankelijke landen jaarlijks met gemiddeld 0,2 procent, terwijl de afgelopen decennia zo’n driehonderd miljard euro Afrika is binnengestroomd (Ake 1991: 35; Moyo 2010: x). De wetenschap heeft deze opmerkelijke realiteit vanuit verschillende perspectieven bekritiseerd. Zo constateert Dambisia Moyo (2010: ix-x) in haar boek Dead Aid dat westerse inmenging Afrikaanse landen hulpafhankelijk heeft gemaakt en de oorzaak is geworden van hun onderontwikkeling. Jeffrey Sachs (2005: 226) erkent de problematiek en stelt alternatieve grote plannen op om de armoede in Afrika te bestrijden. Zoals de titel van zijn boek reeds verklapt1 ligt de oplossing voor Sachs hoofdzakelijk bij westerse interventie. Ontwikkelingseconoom William Easterly (2006: 1-6) bekritiseert Sachs ‘planmentaliteit’. Volgens Easterly zouden direct betrokken partijen namelijk moeten worden geprikkeld om zelf oplossingen te zoeken voor binnenlandse problemen. Dit homegrown-perspectief wordt beaamd door Claude Ake (1991: 39) en Brendalyn Ambrose (1995: 16) die stellen dat de economische, politieke en sociale behoeften van Afrikaanse burgers pas kunnen worden vervuld als de macht wordt overgeheveld naar het volk. Welvarende landen en instituties zouden daarbij slechts een faciliterende rol moeten aannemen.

Ondanks de veelzijdige discussie over de juiste vorm van ontwikkelingshulp, zijn meeste instituties, ontwikkelingsorganisaties en academici het op één punt met elkaar eens: ontwikkeling van Afrika vergt niet alleen economische welvaart maar ook een stabiele, rechtvaardige en slagvaardige (democratische) overheid (Moyo 2010; Ould-Mey 1995; Ambrose 1995). De Wereldbank en het IMF deden een poging dit te bereiken met behulp van de SAPs. De daarin opgenomen politieke hervormingen verplichten landen tot het organiseren van verkiezingen en het institutionaliseren van een meerpartijenstelsel (Ould-Mey 1995: 135). De democratiseringspogingen brachten daarentegen niet de

(9)

9 gehoopte politieke gelijkheid en popular empowerment met zich mee; hoewel overheden voortaan de stempel van legitimiteit dragen, blijven oude machtsstructuren veelal intact (idem: 147).

De vraag die opdoemt is waarom de van bovenaf opgelegde democratisering zo vruchteloos verliep. Waarom krijgt de westerse liberale democratie zo moeizaam vaste voet aan Afrikaanse grond? Een schare academici dicht de mislukte democratisering toe aan de discrepantie tussen de westerse en niet-westerse notie van democratie (Karlström 1996; Schaffer 1998; Ould-Mey 1995). Westerse liberaal-democratische instituties en waarden conflicteren volgens hen met Afrikaanse politieke culturen waardoor de hervormingen niet leiden tot machtsverschuivingen. Deze benadering van de ontwikkelingsproblematiek fungeert als uitgangspunt van mijn onderzoek. Wanneer de Wereldbank en het IMF een nieuwe poging tot democratiseren willen doen is het noodzakelijk na te denken over een nieuwe aanpak die geen onterecht geüniversaliseerde notie van de westerse democratie centraal stelt.

In deze scriptie wordt zo’n nieuwe benadering overdacht, namelijk het idee van een universeel basisinkomen (UBI). De bijbehorende onderzoeksvraag luidt: In hoeverre vormt het universeel basisinkomen als vorm van ontwikkelingshulp een alternatief voor democratisering in Afrika? In tegenstelling tot de SAPs is het basisinkomen niet verbonden aan voorwaarden en stelt het iedereen in staat hun basisbehoeften te dekken (Marais 2018: 79; Allegre 2014). Het UBI maakt het zodoende mogelijk om van onderop te democratiseren waarbij nationale gebruiken, geschiedenis, omstandigheden en (democratische) waarden in ogenschouw worden genomen. Onderzoeken naar het universeel basisinkomen in ontwikkelingslanden beperken zich tot nog toe tot de economische en sociale effecten (Eskelinen en Perkiö 2017; Marais 2018; Lacey 2017). Hier zal het politiek potentieel van het basisinkomen onder de loep worden genomen om zo een bijdrage te kunnen leveren aan het wetenschappelijk debat.

Naast de wringende politiek-economische realiteit in veel Afrikaanse staten, bestaat er ook een andere maatschappelijke relevantie voor het overdenken van nieuwe ontwikkelings- en democratiseringsstrategieën. De afgelopen jaren legt de Chinese overheid zich namelijk explosief toe op het uitvoeren van grootschalige infrastructuurprojecten en op investeringsmogelijkheden in Afrika (Moyo 2010: 107-109). In tegenstelling tot de Bretton Woods-instituties stelt China geen voorwaarden op voor financiële bijstand. Hierdoor hebben Afrikaanse staatshoofden met bedenkelijke ideeën en daden alsnog de kans om onder de armen van China voort te blijven bestaan. Dit is problematisch voor

(10)

10 het opkomen (of prille voortbestaan) van democratische instituties in Afrika. Het is voor corrupte en repressieve overheden immers aantrekkelijker om economische hulp te ontvangen, waarbij hun eigen positie ongeschonden blijft (ibid.; Ambrose 1995: 174).

Om de gestelde onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden is het allereerst noodzakelijk het concept ‘democratie’ te verkennen en haar universele waarde te bewijzen. Het is immers niet vanzelfsprekend dat de democratie een doel op zich vormt en welke gestalte zij aan zou moeten nemen. Daarnaast zal in het theoretisch kader de democratische geschiedenis van Afrika worden ontbloot en de mislukte top down-democratisering in Afrika uitgewerkt. Uganda zal als casus dienen om de discrepantie tussen de westerse en niet-westerse notie van de democratie te illustreren. Uiteindelijk loodsen de problematische uitwerkingen van de SAPs u naar de analyse, waarin het democratisch potentieel van het UBI wordt onderzocht. Met behulp van een viertal argumenten wordt bevestigd dat het basisinkomen de democratische cultuur van een ontwikkelingsland kan versterken. Ditmaal fungeert Senegal als illustratie. Tenslotte wordt in de discussie een blik geworpen op de voorwaarden van en bezwaren tegen het basisinkomen als vorm van ontwikkelingshulp.

(11)

11

Literatuurlijst

Ake, C. (1991). “ Rethinking African Democracy” , Journal of Democracy, 2(1): 32-44.

Allegre, G. (2014). “ How can a basic income be defended?” , https://ideas.repec.org/p/spo/wpmain/infohdl2441-25qafebie49csbsal9hbmifkr5.html. Geraadpleegd op 7 juni 2019.

Ambrose, B.P. (1995). Democratization and the Protection of Human Rights in Africa. Problems and Prospects. Praeger: Westport, Connecticut en Londen.

Eskelinen, T. en Perkiö, J. (2017). “ Micro-investment perspective and the potential of the universal basic income” , Development Policy Review, 36(52): 696-709.

Easterly, W. (2006). The White Man’s Burden: Why the West’s Efforts to Aid the Rest Have Done So Much Ill and So Little Good. New York: The Penguin Press.

Karlström, M. (1996). “ Imagining democracy: political culture and democratisation in Buganda” , Africa, 66(4): 485-505.

Lacey, A. (2017). “ Universal basic income as development solution?” , Global Social Policy, 17(1): 93-97.

Marais, H. (2018). “ The Employment Crisis, Just Transition and the Universal Basic Income Grant” . In: The Climate Crisis. South African and Global Democratic Eco-Socialist Alternatives, Satgar, V. (red.). Johannesburg: Wits University press.

Moyo, D. (2010). Dead Aid. Why Aid Makes Things Worse and How There is Another Way for Africa. Londen: Penguin Books.

Ould-Mey, M. (1995). “ Democratization in Africa: The Political Face of SAPs” , Journal of Third World Studies, 12(2): 122-158

Sachs, J. (2005). The End of Poverty. How We Can Make It Happen in Our Lifetime. Londen: Penguin Books.

Schaffer, F. (1998). Democracy in Translation. Understanding Politics in an Unfamiliar Culture. Ithaca en Londen: Cornell University Press.

(12)

12

Theoretisch kader

Democratie, ontwikkelingshulp en het basisinkomen

Het theoretisch kader besteedt aandacht aan de academische literatuur over de (Afrikaanse) democratie, ontwikkelingswerk en democratisering en het universeel basisinkomen als vorm van ontwikkelingswerk. Het kader vormt het fundament voor de later geïntroduceerde argumenten. Deze argumenten ondersteunen het democratiseringspotentieel van het universeel basisinkomen.

Het theoretisch raamwerk begint met het onderzoeken van het begrip ‘democratie’ en met het uitpluizen van haar universele waarde. In deze scriptie wordt de democratisering van Afrikaanse landen immers voorop gesteld. Het is daarom noodzakelijk zich af te vragen wat ‘democratisering’ betekent en waarom het dient te worden nagestreefd. Het werk van onder andere Robert Dahl (1998), Claude Ake (1991, 1992, 1993) en Brendalyn Ambrose (1995) helpt met het beantwoorden van deze vragen. Vervolgens zal de democratiseringszucht van de internationaal opererende instituties, het IMF en de Wereldbank, worden besproken. Waar komt hun visie op ontwikkelingshulp vandaan? En welke gevolgen hebben de structurele aanpassingsprogramma’s gehad op de Afrikaanse politiek? De casus Uganda dient tenslotte als illustratie; het toont ons hoe van bovenaf opgelegde westerse democratisering in conflict kan geraken met lokale democratische opvattingen en gebruiken. Het theoretisch kader legt bloot hoe de politieke, economische, culturele en sociale geschiedenis van een land bepalend is voor de

“ [While democracy] has a moral language which is universal [it nevertheless] reflects the history, the culture, and the values of each country.”

(13)

13 plaatselijke (receptie van) democratie. De heterogeniteit van de democratie keert daarom terug in de door mij gehanteerde definitie van het begrip.

1. Democratie

1.1 Definitie

Een brede en open definiëring komt overeen met de pluriformiteit van de democratie. Ake (1992: 34) beaamt het belang van verscheidenheid en waarschuwt voor een ‘vervreemding van de democratie’ wanneer een electorale of liberale definitie wordt gehanteerd. Hij schrijft: “ Democracy is better conceived as a complex range of possibilities of form and content.” (ibid.) Waar een electorale focus slechts aandacht besteedt aan het bestaan van eerlijke, vrije en competitieve verkiezingsprocedures binnen een staat, staat bij de liberale notie bovendien de rechtsbescherming van burgers, onafhankelijke rechtsspraak, politieke verantwoordelijkheid2 van bestuurders en de vrijheid van meningsuiting en organisatie centraal (Diamond 2003: 5-8; Ambrose 1995: 16). Hoewel verschillend, staan beide definities in elkaars verlengde en sluiten alternatieve democratische vormen uit. Zowel de liberale als electorale democratie zijn namelijk gefocust op institutionele aspecten en hangen specifieke democratische waarden aan.

Robert Dahl (1998: 36-37) erkent de verschillen die bestaan tussen democratieën en stelt geen definitie maar een aantal voorwaarden op waaraan een (ideële) democratische staat dient te voldoen. Hoewel deze criteria3 reeds neigen naar een westerse vorm van democratie waarbij rationaliteit (enlightened understanding) en verkiezingen (voting equality at the decisive state) voorop staan, zijn de principes gefundeerd op één hoofdprincipe: het idee dat alle leden van de constitutie zo worden

2 Het Engelse woord ‘accountability’ laat zich moeilijk vertalen naar het Nederlands. Ik heb er daarom voor gekozen om het te vertalen als politieke verantwoordelijkheid

3 Hieronder vallen de effectieve deelname van burgers aan het democratisch debat en democratische procedures; het even zwaar wegen van stemmen bij besluitvorming; het verlichte begrip waarover burgers beschikken waardoor zij rationele en gesubstantieerde keuzes kunnen maken; controle van burgers over de politieke agenda; en inclusiviteit.

(14)

14 behandeld alsof zij in even grote mate gekwalificeerd zijn om deel te nemen aan de besluitvorming en beleidsvorming (idem: 36-37). Dit hoofdprincipe is een veel bredere en meer fundamentele benadering van de democratie. Het is gericht op de politieke gelijkheid tussen de leden van de gemeenschap en hun vermogen om invloed uit te oefenen op het beleid. Het staat een land, regio of stad verder vrij hoe dit op democratische wijze wordt ingericht. Het hoofdprincipe van Dahl zal zodoende worden gebruikt als uitgangspunt. ‘Democratisch’ is een land, aldus, wanneer burgers in staat zijn effectief en gelijkwaardig deel kunnen nemen aan de collectieve besluitvorming. De politieke realiteit van de staat (gewoontes, tradities, historie, enzovoorts) kan slechts de uiteindelijke (institutionele) verschijning van de democratie bepalen (idem: 42-43).

1.2 Democratie als universele waarde

De democratie in al haar verschijningsvormen is een nastrevenswaardig goed. In onderstaande passages passeren de argumenten die de universele waarde van de democratie onderschrijven. Door burgers zeggenschap te geven en de politieke gelijkheid te hanteren wordt de menselijke intrinsieke morele gelijkwaardigheid namelijk gewaarborgd; staat good governance voorop; en wordt economische groei gestimuleerd. Let wel, de democratie is geen hemels goed en kent haar keerzijden en gevaren. Deze problemen zijn in een democratie daarentegen minder waarschijnlijk dan in een autocratie of dictatuur.

1.2.1. Democratie en intrinsieke morele en politieke gelijkwaardigheid

Ten eerste respecteert de democratie de intrinsieke morele en politieke gelijkwaardigheid tussen mensen (idem: 55-56). Mensen zijn moreel gelijkwaardig wanneer ieder in staat wordt gesteld zijn of haar eigen belangen te formuleren. De mens is dan dus autonoom. De politieke gelijkwaardigheid komt tot stand wanneer de overheid naast het erkennen van de menselijke autonomie, de belangen van iedere burger even zwaar laat meewegen in de politieke besluitvorming (ibid.). De intrinsieke morele gelijkwaardigheid tussen mensen ligt volgens Dahl dicht tegen de waarde van de mens aan. Hoewel er wel een aantal redelijke redenen te geven zijn voor het morele principe, kan het niet volledig rationeel

(15)

15 worden beargumenteerd4 (idem:66-68). Het morele gelijkwaardigheidsprincipe kan dus worden gezien als een redelijk axioma.

Waarom is de democratie dan de beste staatsvorm om de intrinsieke morele en politieke gelijkwaardigheid te waarborgen? Kunnen experts met meer kennis van zaken de belangen van het volk niet beter behartigen? Nee. Het besturen van een land vereist namelijk veel meer dan kunde en wetenschappelijke kennis (idem: 69-74); de politiek is doordrongen van ethische vraagstukken, die geen rationele oplossing kennen maar een debat vormen tussen gelijke waarden. Geen expert kan daarom eenvoudig uitmaken of de overheid nu eens gezondheid, welvaart, gelijkheid of veiligheid voorop dient te stellen. En zelfs als er overeenstemming bestaat over de doeleinden van het beleid, kan er alsnog conflict bestaan over de wijze waarop deze kunnen worden behaald. Experts kunnen burgers en bestuurders helpen met het maken van juiste overwegingen, maar zijn niet beter gekwalificeerd voor het besturen van een staat (idem: 78-79). De autonomie tot het articuleren van het eigen belang dient dus niet te worden afgestaan, maar dient toe te komen aan de burgers zelf. De morele en politieke gelijkwaardigheid tussen mensen komt daarom het beste tot haar recht in een democratie.

1.2.2. Democratie en het volksbelang

Voortbordurend op de intrinsieke morele gelijkwaardigheid tussen mensen, kan de democratie als de meest geschikte staatsvorm worden beschouwd voor het behartigen van ieders eigen belang (idem: 52-53). John Stuart Mill (2001: 38) schreef: “ The rights and interests of every or any person are secure from being disregarded when the person is himself able, and habitually disposed, to stand up for them. [...] Human beings are only secure from evil at the hands of others in proportion as they have the power of being, and are, self-protecting.” Een soevereine staat waarin iedereen toegang heeft tot politieke macht is volgens Mill het best bestand tegen (statelijk) machtsmisbruik. Aangezien een democratie macht decentraliseert en politieke gelijkwaardigheid waarborgt is de kans kleiner dat enkelen de belangen van bepaalde personen structureel veronachtzamen. In een autoritaire of

4 Een voorbeeld: het niet erkennen van de intrinsieke morele en politieke gelijkwaardigheid tussen mensen kan leiden tot ernstige gevolgen. De staat kan dan met behulp van haar geweldsmonopolie gemarginaliseerde groepen grote schade berokkenen zoals dat gebeurde in Nazi-Duitsland.

(16)

16 dictatoriale samenleving ligt de macht daarentegen in de handen van één of enkele personen en zijn controle en protest beperkt, waardoor er gemakkelijker misbruik van kan worden gemaakt (idem: 46-48). Hoewel studies het causale verband tussen de democratie en good governance ontkennen, tonen ze wel aan dat er meer repressie plaatsvindt onder autoritair bewind (Mulligan et al. 2004; Lindert 1994; Jackman 1975). Democratische controle is dus geen noodzakelijke voorwaarde voor good government, maar maakt het wel waarschijnlijker. Eenmaal uitgesloten kan de mens er immers zeker van zijn dat eigen wensen kunnen worden genegeerd. Betrokkenheid verkleint de kans daarop (Dahl 1998: 52-53). Inclusiviteit verkrijgt zodoende de voorkeur boven exclusiviteit.

1.2.3. Democratie en economisch welzijn

Tenslotte is de democratie gunstig voor het economisch welzijn van burgers. Let wel, het gaat hierbij om het economisch welzijn en niet om economische groei. Studies naar het verband tussen de democratie en economische groei zijn namelijk niet eenduidig (Sirowy en Inkeles 1990; Przeworski et al. 1993). Studies naar het verband tussen de democratie en economisch welzijn - waar onder andere inkomensgelijkheid, de welvaartsstaat en publieke voorzieningen vallen - zijn het grotendeels met elkaar eens en openbaren een positieve correlatie (Muller 1988; Lake en Baum 2001).

De claim gaat in tegen het werk van Moyo (2010 xi; idem: 24). Zij stelt dat Afrikaanse arme landen geen behoefte hebben aan een meerpartijendemocratie, maar aan een ‘benevolente dictator’ die structurele economische hervorming kan doorvoeren. Deze hervormingen stuiten namelijk vaak tegen de borst van economische en bestuurlijke elites. Een sterke macht is volgens Moyo noodzakelijk om het regressieve protest de kop in te drukken (idem: 42). Het overhandigen van de macht aan een autoritair bewind is daarentegen risicovol; de benevolente dictator kan vervallen in corruptiepatronen zonder daarvoor te kunnen worden gecorrigeerd of daar verantwoording voor af te hoeven afleggen. In aansluiting op het tweede argument kan daarom worden gesteld dat juist de democratie bevorderlijk is voor het economisch welzijn van het volk. Het recht op politieke participatie en protest stelt burgers in staat hun belangen en noden kenbaar te maken aan de overheid (Sen 1999: 6-9; Mill 2001: 32-46). En aangezien een democratische regering haar macht en positie te danken heeft aan electorale steun, wordt zij gestimuleerd naar het electoraat te luisteren en zijn economisch welzijn te vergroten.

(17)

17 Eén concreet voorbeeld waarbij het verband tussen de vergroting van het volkswelzijn en democratie wordt aangetoond, is de organisatie van publieke goederen. Democratieën zijn namelijk beter in staat deze te produceren, dan niet-democratische landen (Olson 1993: 570-571). Doordat de macht in een democratie wordt gedeeld, is het immers minder aanzienlijk dat de overheid alleen handelt in het belang van enkelen. In plaats daarvan zullen democratieën geneigd zijn goederen te produceren die voor de meerderheid nuttig zijn omdat daar meer steun voor kan worden vergaard (ibid.). Publieke voorzieningen zoals infrastructuur maken op hun beurt het land aantrekkelijk voor buitenlandse investeerders. De democratie is zodoende direct bevorderlijk voor het directe publieke welzijn, maar kunnen op indirecte wijze investeerders aantrekken en daarmee de werkgelegenheid vergroten (ibid.).

2. Afrika en de democratie

Nu is besproken waarom de democratie een nastrevenswaardige regeringsvorm betreft, zal de aandacht worden verschoven naar het continent Afrika. Veel Afrikaanse culturen koesteren van oudsher democratische waarden. Westers liberaal-democratische waarden werden pas met het Europees imperialisme in Afrika geïntroduceerd. In onderstaande alinea’s zal de Afrikaanse democratische traditie en de Europese inmenging in Afrika verder worden uitgewerkt. Later zal met het werk van Brendalyn Ambrose (1995), Claude Ake (1991; 1992; 1993) en bovenstaande argumenten worden beargumenteerd dat de democratie ook voor Afrikaanse landen waardevol is. Het is daarbij belangrijk de in 1.1 Definitie geïntroduceerde definiëring van de democratie in het achterhoofd te houden.

2.1 Afrikaanse democratische traditie

Veel Afrikaanse politieke systemen kennen van oorsprong democratische waarden (Ake 1991: 34). Eén van de manieren waarop zich dat voor het kolonialisme uitte was het belang dat werd gehecht aan collectieve besluitvorming en consensus (Ambrose 1995: 2-3). Daarnaast werden bestuurders door Afrikaanse gemeenschappen vaak niet alleen verantwoordelijk gehouden voor het eigen handelen en besluiten, maar ook voor natuurrampen, epidemieën en hongersnoden (ibid.). De verantwoordelijkheid van bestuurders reikte dus veel verder dan de verantwoordelijkheid van veel Europese bestuurders.

(18)

18 Tenslotte behoort het sterke gemeenschapsleven tot een derde democratische tendens in de (vroegere) Afrikaanse culturen (Mboya 1963: 603). Goederen waren daardoor vaak in collectief bezit, droeg ieder de verantwoordelijkheid voor het onderhouden van de gemeenschap en stonden gelijkheid en wederzijdse erkenning hoog in het vaandel (Ekeh 1975: 106-108).

Het is desalniettemin cruciaal om de democratische tendensen van prekoloniale Afrikaanse maatschappijen niet te romantiseren (Ambrose 1995: 3). Naast het sterke gemeenschapsleven, de nadruk op participatie en de vergaande verantwoordelijkheid van bestuurders werden veel Afrikaanse gemeenschappen namelijk gekenmerkt door klassenhiërarchieën en ongelijke participatie. Het was koningen en dorpshoofden niet ongewoon om lagere klassen te onderdrukken en enkel samen te werken met de hogere klassen (ibid.). Bovendien waren (mensen)rechten non-existent, waardoor inwoners waren overgeleverd aan de goede bedoelingen én grillen van bestuurders.

2.2 Europees imperialisme en kolonialisme

Vanaf de zestiende eeuw hebben westerlingen zich bemoeid met het continent Afrika (Martin 2012: 44-46). Via kolonialisme en imperialisme drongen Europese mogendheden Afrikaanse landen binnen en ontregelden hun lokale gemeenschappen en economieën. Hoewel de verovering van Afrika werd gepresenteerd als de plicht van de witte man om de ongeciviliseerde wereld te beschaven, was het in werkelijkheid ook een manier om Afrikaanse landen grenzeloos te kunnen exploiteren voor eigen economisch gewin (ibid.). Om de grip op de Afrikaanse politiek en economie te vergroten werden inheemse politieke instituties opgeheven en vervangen door westerse overheidsstructuren (Busia 1962: 68-69).

De Europese inmenging heeft en had grote gevolgen voor de politieke culturen van Afrika. Hoewel de meeste gemeenschappen oorspronkelijk waren gericht op het lokale belang en de interne cohesie groot was, gedroegen de nieuwe koloniale overheden zich autoritair en regeerden ze op nationaal niveau (ibid.). Er lag hierbij een grote nadruk op gehoorzaamheid terwijl er weinig oog was voor het belang van de inheemse bewoners. Nadat veel Afrikaanse landen onafhankelijk waren geworden en Europese overheersers waren afgezet, bleef de autoritaire politiek in Afrika bestaan (Martin 2012: 51). Als erfenis van het koloniaal verleden, kampen veel Afrikaanse landen tot op de dag

(19)

19 van vandaag met een eenpartijstaat die weinig of geen oppositie duldt. Verkiezingen plaatsen verkozen leiders in de stuurkamer, die vervolgens als autoritaire en verwesterde koloniale overheersers regeren (Ambrose 1995: 4). Bovendien identificeren veel Afrikanen de politiek met het oude koloniale regime (Ekeh 1975: 91). Het ontbreekt deze ‘civiele’ publieke sfeer aan elke moraal, terwijl de eigen ‘primordiale’ publieke sfeer5 wordt gekenmerkt door sterke sociale banden, morele waarden en sentimenten (idem: 106-108). Het wantrouwen tegenover de (nationale) politiek resulteert daarom in de normalisering van corruptie binnen publieke instituties vaak ten behoeve van het welzijn van de lokale gemeenschappen6.

2.3 Ontwikkelingshulp en democratisering in Afrika

In de jaren zestig ontstaat er bij de Bretton Woods-instituties aandacht voor ontwikkelingswerk in Afrika (Moyo 2010: 12-13). De Wereldbank en het IMF waren vlak na de Tweede Wereldoorlog opgericht om het economisch verzwakte Europa te herstellen (idem: 10-11). Terwijl de Wereldbank leningen versterkte en het IMF de stabiliteit van het mondiale financiële systeem overzag, bracht Amerikaanse hulp de opbloei van Europa in een stroomversnelling (idem: 12-13). Toen Europa langzaam opkrabbelde en Amerika de functie van het IMF en de Wereldbank op zich had genomen, verschoof de aandacht van beide instituties naar de ontwikkeling van onder andere Afrika (ibid.). Het continent was na het kolonialisme en imperialisme namelijk berooid en verstoord achtergebleven. In de beginjaren lag de nadruk op het opzetten van grote infrastructuurprojecten en het bestrijden van

5 Hiermee wordt de publieke sfeer bedoeld die dichter bij burgers staat dan de nationale of regionale politiek. Denk bijvoorbeeld aan dorpsgemeenschappen.

6 Peter Ekeh (idem: 108) omschrijft de wisselwerking tussen de publieke civiele en publieke primordiale sfeer als: “ Most educated Africans are citizens of two publics in the same society. On the one hand, they belong to a civic public from which they gain materially but to which they give only grudgingly. On the other hand they belong to a primordial public from which they drive little or no material benefits but to which they are expected to give generously and do give materially. Their relationship to the primordial public is moral, while that to the civic public is amoral.”

(20)

20 armoede. Pas in de jaren tachtig werden democratie en good governance gezien als noodzakelijke voorwaarden voor het slagen van ontwikkelingshulp (idem: 38-39; Ould-Mey 1995: 123; Ambrose 1995: 24). Ondanks de rijkelijk vloeiende hulpstromen bleken de omstandigheden in het Afrika van de jaren zeventig namelijk te verslechteren (Moyo 2010: 47; Ambrose 1995: 15). Zo steeg in de piekperiode van ontwikkelingshulp tussen 1970 en 1980 de armoede van 11 naar 66 procent en verslechterden de handelsbalansen door sterk dalende goederenprijzen van bijvoorbeeld suiker en olie (ibid.). In 1989 ontwikkelden de Wereldbank en het IMF daarom een nieuwe strategie onder de naam de ‘Washington Consensus’ (Moyo 2010: 21-22). Het gevolg was dat leningen voortaan alleen werden verstrekt in ruil voor politieke en economische hervormingen. (idem: 21-22). De neoliberale economische hervormingen betroffen met name het afromen van publieke voorzieningen en het verwijderen van handelsbarrières. De politieke hervormingen zijn vooral gericht op democratisering.

Studies en de praktijk tonen aan dat de politieke hervormingen slechts oppervlakkige resultaten hebben in Afrika (Ould-Mey 1995: 148). Mohameden Ould-Mey schrijft hier in treffende beeldspraak over: “ [...] the colonel took off his military fatigues and wore a business suit as a cosmetic constitutional reform designed more for appeasing Western pressure and disarming the internal opposition than genuinely empowering the people.” (idem: 148) Doordat de internationale financiële instituties zich vooral richten op het organiseren van verkiezingen en openstellen van de politiek voor oppositie, blijven diepgaande veranderingen in machtsverhoudingen uit (ibid.; Ambrose 1995: 25; Diamond 2003: 6).

2.4 Discrepantie tussen westerse en niet-westerse notie van democratie

Hoe kan de mislukte democratisering van Afrika nader worden verklaard? En wat zorgt ervoor dat het instellen van verkiezingen en toestaan van oppositiepartijen in veel Afrikaanse landen geen democratisering van de samenleving met zich meebrengt? Veel academici hebben zich gebogen over dit probleem en het gepoogd te verklaren. In deze scriptie wordt één van deze verklaringen onder de loep genomen die door onder andere Mikael Karlström (1996) en Frederic Schaffer (1998) is onderzocht. Zij beargumenteren dat de mislukking het gevolg is van een onterecht geüniversaliseerde notie van de westerse liberale democratie. Deze notie legt de nadruk op individuele rechten, verkiezingen en

(21)

21 politieke verantwoordelijkheid7. Doordat de Wereldbank en het IMF de liberale democratie als uitgangspunt nemen voor hun politieke en economische voorwaardelijkheden, overzien ze volgens Karlström en Schaffer de lokale politieke culturen en praktijken. Het leren kennen van deze culturen en praktijken zijn volgens Schaffer cruciaal, aangezien zij bepalend zijn voor de wijze waarop burgers de electorale instituties begrijpen en ‘gebruiken’. De consequenties van het invoeren van een meerpartijensysteem naar westers voorbeeld kunnen daarom niet eenvoudig worden voorondersteld, maar er moet met grote zorg rekening worden gehouden met nationale bijzonderheden (Schaffer 1998: x; Ambrose 1995: 34-35; Ould-Mey 1995: 126). Karlström toont de discrepantie tussen de westerse en niet-westerse notie van democratie aan door middel van een case study in Uganda. In de volgende passage zal de casus verder worden uitgewerkt.

2.5 Uganda

Uganda kent een eigen democratische cultuur die zich vanaf het begin van de jaren veertig sterk heeft ontwikkeld (Karlström 1996: 485). In dit decennium introduceerde Groot-Brittannië het begrip ‘democratie’ in zijn kolonie Uganda, dat in het Luganda wordt aangeduid met eddembe ery’obuntu. Net zoals ‘democratie’ een samentrekking is van de oud-Griekse woorden demos (het volk) en kratia (macht of bestuur), kan eddembe ery’obuntu ook worden opgedeeld. De delen hebben daarentegen een verschillende betekenis. Zo verwijst eddembe naar ‘vrijheid en vrede’ en niet naar ‘macht en bestuur’ (idem: 486). En hoewel obuntu ook wordt vertaald als ‘het volk’, draagt het een ethisch connotatie met zich mee; obuntu verwijst naar het morele burgerschap (ibid.). Als beide begrippen worden samengenomen duidt eddembe ery’obuntu een morele, vrije en politieke gemeenschap aan. In tegenstelling tot het westen begrijpen Ugandezen de democratische gemeenschap niet als een regering door het volk dat beschikt over gelijke politieke rechten, maar staan moreel burgerschap en vrijheid centraal. De betekenismutatie hangt nauw samen met het Ugandese perspectief op vrijheid en rechtvaardigheid. Vrijheid wordt in Uganda namelijk gezien als het product van een geordende samenleving met aan het hoofd een rechtvaardige overheerser (idem: 487). De vrijheid van meningsuiting is hierbij van groot belang. Doordat burgers in staat zijn vrijelijk hun meningen te

(22)

22 verkondigen, brengen zij hun overheerser op de hoogte van hun wensen en belangen (idem: 488). Vervolgens is het cruciaal dat de overheerser rechtvaardig optreedt, de tweede waarde die Ugandezen verbinden aan de democratie. Een legitieme autoriteit dient namelijk onpartijdig en eerlijk te kunnen oordelen en recht te kunnen spreken over zijn burgers (idem: 489). De betekenisverandering in Uganda toont aan dat de westerse regeringsvorm zich heeft aangepast aan de lokale politieke perspectieven op bijvoorbeeld de gemeenschap en autoriteit (ibid.). Eddembe ery’obuntu richt zich dus niet op individuele vrijheid zonder staatsbemoeienis, maar op vrijheid die juist wordt gegarandeerd door een monarch in een goed georganiseerde en morele samenleving (idem: 490).

2.5.1. Mislukking van de opgelegde democratie

Toen Groot-Brittannië zo’n vijftig jaar geleden westerse democratische instituties instelde in Uganda, kon dat op weinig succes rekenen (idem: 493); slechts vijf tot tien procent van de Ugandezen kwam stemmen voor de regionale en lokale verkiezingen. De reden was dat veel inwoners de bewindslieden en partijvorming wantrouwden en beiden zagen als een bedreiging voor de binnenlandse cohesie en stabiliteit (idem: 494). Een respondent vertelt Karlström dat: “ Political parties brought divisions among us, so that children differed with their fathers, and relatives parted ways over parties. Because if I am KY, that one is UPC, and you are DP, we cannot sit down together and talk things over.” (idem: 494) Het opgelegde meerpartijenstelsel spreekt het singuliere machtsbeeld van Ugandezen tegen. In tegenstelling tot de onpartijdige en eensgezinde monarch, zouden partijen compromissen, communicatie en rechtvaardigheid belemmeren.

2.5.2. Eddembe ery’obuntu en de liberale democratie

Wanneer de politieke cultuur van Uganda met de westerse liberale democratie wordt vergeleken, vindt men een aantal discrepanties. Om de vergelijking overzichtelijk te maken zal gebruik worden gemaakt

(23)

23 van Ambroses (1995: 19-23) driedeling: de civiele maatschappij8, het staatssysteem9 en democratische idealen10.

Ten eerste verschillen de ideeën over het staatssysteem. In tegenstelling tot het westen hebben de Ugandezen een singulier machtsideaal, waarbij rechtvaardigheid wordt gewaarborgd door een alleenstaand staatshoofd. Een scheiding der machten of competitie tussen partijen wordt daarentegen gezien als een bedreiging voor de binnenlandse vrede en vrijheid. Ten tweede bestaat er een verschil in de civiele maatschappij. De Ugandese civiele samenleving wordt beschouwd als één geheel die is ondergeschikt aan de monarch. Door het recht op de vrijheid van meningsuiting zijn burgers in staat hun monarch te informeren en sturen. Partij- en groepsvorming binnen de samenleving en politiek worden daarom gezien als een gevaar voor het compromis, de rechtvaardigheid, saamhorigheid en de vrede. Vanuit liberaal perspectief zorgt groepsvorming juist voor het succesvol uitoefenen van invloed op de politiek (‘samen sta je sterk’) en voorkomt het dat één groep de macht toe-eigent. De democratische waarden die de liberale democratie koestert - zoals vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkwaardigheid - zijn weliswaar onderdeel van de Ugandese politieke cultuur, maar worden op een andere manier ingevuld en vertaald naar de praktijk.

2.5.3. Succes van de Ugandese democratisering

8 De civiele maatschappij is noodzakelijk voor het ontstaan van een liberale democratie (ibid.). Door samenwerking en cohesie versterkt de positie van het volk ten overstaan van de overheid waardoor burgers beter in staat zijn eisen te stellen aan het bestuur.

9 Een scheiding der machten verkleint de kans dat bepaalde groepen de macht misbruiken en de overheid in dienst zullen stellen van hun eigen belangen (ibid.). De gescheiden wetgevende, rechtsprekende en uitvoerende macht vervullen ieder een andere taak en controleren elkaar.

10 De liberale democratie is gestoeld op een aantal democratische waarden, zoals gelijkwaardigheid en vrijheid (ibid.). Deze waarden zijn grotendeels vastgelegd in politieke rechten en vrijheden, die burgers in staat stellen effectief invloed uit te oefenen op de politiek en die hen beschermen tegen te grote overheidsinmenging. Door elkaars bestaan en waardigheid te erkennen zijn burgers en bestuurders in staat politieke besluiten te nemen terwijl er rekening wordt gehouden met andermans belangen en situaties (ibid.).

(24)

24 In 1986 deed de National Resistance Movement11 (NRM) een succesvolle poging om de politiek op Ugandese wijze te democratiseren (idem: 496-499). Het nieuwe Resistance Council system bepaalde dat burgers de laagste lokale bewindslieden konden verkiezen. Deze lokale bewindslieden verkozen op hun beurt hogere bestuurders, wie op hun beurt hogere ambtenaren verkozen. De indirecte wijze van verkiezen past bij Uganda’s monarchale traditie, waarbij de koning van oudsher zijn ambtenaren aanstelde op basis van hun capaciteiten. De hervorming sloeg zodoende bij veel Ugandezen aan en is tot op de dag van vandaag onderdeel van het politieke systeem (ibid.). Karlström toont hiermee aan dat democratisering niet altijd een westerse en liberale vorm aanneemt, maar zich voor succes moet aanpassen aan de lokale omstandigheden.

2.6. Een Afrikaans pad naar democratie

Veel Afrikaanse academici zijn het er over eens dat Afrikaanse autoritaire landen baat zullen hebben bij democratisering. Zo stelt Ambrose (1995: 16) dat grassroots empowerment noodzakelijk is om Afrikaanse burgers in staat te stellen eigen economische omstandigheden te verbeteren. Door zich te organiseren zouden volgens Ambrose individuele en gemeenschappelijke belangen van het volk voorop komen te staan in de politiek. Ake (1991: 39) beaamt dat: “ Democracy is not simply bestowed upon a nation from above. [...] There are no easy paths to democracy, and offering incentives to autocrats is not the way to democratize.” De SAPs vergroten enkel de macht van de autocraten wanneer zij financiële steun blijven ontvangen door oppervlakkige politieke hervormingen door te voeren (ibid.; Ould-Mey 1995: 148; Ambrose 1995: 24-25). Een grondige machtsverschuiving die effectieve en gelijkwaardige politieke participatie van burgers mogelijk maakt dient dus van onderop te worden bewerkstelligd (Ake 1991: 40-41; Ake 1993: 239-240). De bestuurlijke elite wordt daarbij omzeild.

Naast het idee dat mensen intrinsiek moreel gelijkwaardig zijn en ieder het best zijn of haar eigen belang kan vertolken in de politiek, is ook het welzijnsargument zeer relevant voor Afrikaanse landen12. Veel Afrikaanse staten kampen immers nog steeds met grote armoede (Moyo 2010: 5). Zo

11 De regerende politieke partij in Uganda. 12 Zie 1.2 Democratie als universele waarde.

(25)

25 bedraagt het gemiddelde inkomen per hoofd in de Sub-Sahara regio – zo’n 700 miljoen Afrikanen - nog steeds één dollar per dag (ibid.). Het (economisch) welzijn van Afrikaanse burgers verdient daarom de prioriteit in de (nationale) politiek. De democratie biedt mensen de mogelijkheid hun stem te laten horen, zodat het burgerbelang meer grip krijgt op de organisatie van publieke voorzieningen en het verkleinen van inkomensongelijkheden.

Deze nieuwe bottom up-benadering vraagt niet alleen om de erkenning van democratische pluriformiteit, maar ook om het tegenwerken van oude koloniale representaties die het westen (onbewust) voort blijven drijven (Ake 1991: 44). Dus: “ The West must guard against this [i.e. authoritarianism] by recognizing that Africa’s democrats know what they are doing, and that they should be helped to advance their own agenda.” (ibid.) Het idee van de ongeciviliseerde en incompetente Afrikaan gonst in veel ontwikkelingsinstituties en –projecten na, waardoor het vertrouwen in de lokale (democratische) culturen ontbreekt. Van bovenaf opgelegde condities zijn een voorbeeld van het westerse superioriteitsdenken en belemmeren de ontwikkeling van veel Afrikaanse democratieën. Erkennen dat Afrikaanse geschiedenissen, gebruiken, bewegingen, conflicten en culturen waardevol of leerzaam zijn, is het begin van een nieuwe democratiseringsaanpak. De vraag rest nu hoe de macht van de staat naar de burger kan worden overgeheveld.

(26)

26

Literatuurlijst

Ambrose, B.P. (1995). Democratization and the Protection of Human Rights in Africa. Problems and Prospects. Praeger: Westport, Connecticut en Londen.

Ake, C. (1991). “ Rethinking African Democracy” , Journal of Democracy, 2(1): 32-44. Ake, C. (1992). “ Devaluing democracy” , Journal of Democracy, 3(3): 32-36.

Ake, C. (1993). “ The Unique Case of African Democracy” , International Affairs, 69(2): 239-244. Busia, K.A. (1962). The Challenge of Africa. New York: Frederick A. Praeger.

Dahl, R.A. (1998). On Democracy. New Haven: Yale University.

Diamond, L. (2003). “ Universal Democracy?” , Policy Review, 119: 1-25.

Jackman, R.W. (1975). Politics and Social Equality: A Comparative Analysis. New York: John Wiley. Karlström, M. (1996). “ Imagining democracy: political culture and democratization in Buganda” , Africa, 66(4): 485-505.

Lake, D.A. en Baum, M.A. (2001). “ Invisible Hand of Democracy: Political Control and the Provision of Public Services” , Comparative Political Studies, 34(6): 587-621.

Lindert, P. (1994). “ The Rise of Social Spending, 1880-1930” , Explorations in Economic History, 31(1): 1-37.

Martin, G. (2012). African Political Thought. New York: Palgrave MacMillan Mboya, T. (1963). Freedom and After. Londen: André Deutsch Ltd.

Mill, J.S. (2001 [1861]). Representative Government. Kitchener: Batoche Books Limited.

Moyo, D. (2010). Dead Aid. Why aid is not working and how there is another way for Africa. Londen: Penguin Books.

Muller, E.N. (1988). “ Democracy, Economic Development, and Income Inequality” , American Sociological Review, 53(1): 50-68.

Mulligan, C., Gil, R. en Sala-i-Martin, X. (2004). “ Do Democracies Have Different Public Policies than Nondemocracies?” , The Journal of Economic Perspectives, 18(1): 51-74.

Olson, M. (1993). “ Dictatorship, Democracy and Development” , The American Political Science Review, 87(3): 567-576.

Ould-Mey, M. (1995). “ Democratization in Africa: The Political Face of SAPs” , Journal of Third World Studies, 12(2): 122-158

(27)

27 Przeworski, A., Limongi, F. en Giner, S. (1993). “ Political Regimes and Economic Growth” , The Journal of Economic Perspectives, 7(3): 51-69.

Schaffer, F. (1998). Democracy in Translation. Understanding Politics in an Unfamiliar Culture. Ithaca en Londen: Cornell University Press.

Sen, A. (1999). “ Democracy as a Universal Value” , Journal of Democracy, 10(3): 3-17.

Sirowy, L. en Inkeles, A. (1990). “ The Effects of Democracy on Economic Growth and Inequality: A review” , Studies In Comparative International Development, 25(1): 127-157.

(28)

28

3. Het universeel basisinkomen als ontwikkelingshulp

Gezien de moeizame democratiseringspogingen van het IMF en de Wereldbank en gezien de verslechterende economie van Afrika, is het van belang nieuwe ontwikkelingsstrategieën te overdenken. Het universeel basisinkomen is zo’n alternatief. In onderstaande alinea’s zal het UBI worden geconceptualiseerd en zal de reeds bestaande academische literatuur over het verschijnsel worden verkend. Hoewel veel studies zijn geschreven over de economische en sociale effecten van het basisinkomen, is er nog weinig bekend over het politieke effect. Deze scriptie besteedt hier wel aandacht aan en onderzoekt wat de economische gevolgen van het basisinkomen kunnen betekenen voor de democratische ontwikkeling van een land. De uitwerking hiervan vindt plaats in de analyse.

3.1 Definitie

Het universeel basisinkomen is een onvoorwaardelijk inkomen dat iedereen ontvangt ongeacht zijn of haar inkomen of vermogen (Marais 2018: 79; Allegre 2014). Het bedrag is voor elk individu gelijk en mag naar eigen inzichten en wensen worden besteed. Er zijn dus geen voorwaarden aan verbonden en er vindt geen uitsluiting plaats. De term basisinkomen impliceert bovendien dat het ieder in elk geval in staat stelt de basisbehoeften te dekken (ibid.). De uitvoering van het UBI kan op verschillende manieren worden ingevuld. Het kan bijvoorbeeld een maandelijks vast bedrag zijn dat burgers via de overheid of hulporganisaties krijgen uitgekeerd, maar het kan ook de vorm aannemen van een winstuitkering13. Het UBI moet daarentegen niet worden gezien als een vervanging voor de publieke voorzieningen (Marais 2018: 97). De overheid blijft immers een cruciale actor die in staat is de productie van collectieve goederen te organiseren, zoals infrastructuur of gezondheidszorg. Het UBI verschilt van andere grassroots initiatieven, zoals cash transfers en microkredieten, die ontvangers selecteren en voorwaarden opstellen (Marais 2018: 87; Lacey 2017: 93-94; Eskelinen en Perkiö 2017:

13 In Alaska bestaat zo’n winstuitkering waarbij inwoners jaarlijks meedelen in de belegde olieopbrengsten (Lacey 2017: 94).

(29)

29 696). Hierdoor draagt het UBI veel minder administratieve last en worden arbitraire grenzen vermeden.

3.2 Academische literatuur over het basisinkomen in Afrika

De academische wereld en ontwikkelingsorganisaties hebben veel oog voor proeven met het basisinkomen in ontwikkelingslanden. De aandacht voor de nieuwe strategie is mede te verklaren door het uitblijven van de gehoopte resultaten van het huidige ontwikkelingsbeleid van het IMF en de Wereldbank. Proeven met het basisinkomen in ontwikkelingslanden stimuleren de (lokale) economie van onderop. De meeste studies analyseren dan ook de economische effecten. Onderzoekers Anita Lacey (2017: 94), Hein Marais (2018: 79), Teppo Eskelinen en Johanna Perkiö (2017: 703) concluderen dat het basisinkomen een herverdeling van de welvaart veroorzaakt, armoede verlicht en lokaal ondernemerschap aanmoedigt. Zo blijkt uit proeven in India en Namibië dat het merendeel van het ontvangen basisinkomen wordt geïnvesteerd in inkomensgenererende activiteiten en middelen, zoals het uitbreiden van de veestapel of het aanschaffen van naaimachines (Eskelinen en Perkiö 2017: 703). In het Otjivero-Omitara gebied, Namibië, daalde het aantal inwoners dat leefde onder de armoedegrens één jaar na de start van de proef met 60 procent (Haarmann et al. 2009: 14-16). De economische verbeteringen hebben ook positieve gevolgen voor het sociaal welzijn (Marais 2018: 79-80). Zo is de medische zorg toegankelijker; zijn vrouwen minder afhankelijk van hun echtgenoot; stijgt het aantal school bezoekende kinderen; en zorgt het basisinkomen voor een sociaal vangnet wanneer duurzame maatregelen in gang worden gezet14. Het valt op dat er weinig is geschreven over de politieke consequenties van het UBI. Een enkele onderzoeker, zoals Marais (2018: 80), raakt het politieke facet lichtjes aan wanneer hij schrijft dat het UBI mensen beter in staat stelt om deel te nemen aan het gemeenschapsleven. Toch is politieke ontwikkeling een kernwaarde voor de Bretton Woods-instituties. Het is daarom waardevol ook het democratisch potentieel van het basisinkomen te overdenken.

14 Duurzame maatregelen zoals de energietransitie gaan vaak gepaard met creatieve destructie en (tijdelijke) werkloosheid in de oude sector. Dit kan zorgen voor financiële problemen en onrust in de samenleving

(30)

30

Literatuurlijst

Allegre, G. (2014). “ How can a basic income be defended?” ,

https://ideas.repec.org/p/spo/wpmain/infohdl2441-25qafebie49csbsal9hbmifkr5.html. Geraadpleegd op 7 juni 2019.

Banga, K. en Velde, D.W. te (2018). Digitalization and the future of manufacturing in Africa. Londen: Overseas Development Institute (ODI).

Eskelinen, T. en Perkiö, J. (2017). “ Micro-investment perspective and the potential of the universal basic income” , Development Policy Review, 36(52): 696-709.

Haarmann, C., Haarmann, D., Jauch, H., Shindondola-Mote, H., Nattrass, N., Nieker, I. van, Samson, M. (2009). “ Making the difference! The BIG in Namibia” . Windhoek: Basic Income Grant Coalition.

Haushofer, J. en Shapiro, J. (2013). “ Household Response to Income Changes: Evidence from an

Unconditional Cash Transfer Program in Kenya” ,

https://www.princeton.edu/~ joha/publications/Haushofer_Shapiro_UCT_2013.pdf. Geraadpleegd op 17 mei 2019.

Lacey, A. (2017). “ Universal basic income as development solution?” , Global Social Policy, 17(1): 93-97.

Marais, H. (2018). “ The Employment Crisis, Just Transition and the Universal Basic Income Grant” . In: The Climate Crisis. South African and Global Democratic Eco-Socialist Alternatives, Satgar, V. (red.). Johannesburg: Wits University press.

Yong Kim, J. (2016). “ The World Bank Group’s Session: To End Extreme Poverty” [speech],

http://www.worldbank.org/en/news/speech/2016/10/03/speech-by-world-bank-president-jim-yong-kim-the-world-bank-groups-mission-to-end-extreme-poverty. Geraadpleegd op 17 mei 2019.

(31)

31

Analyse

Waarom het basisinkomen democratisering van onderop bevordert

What it calls for is not liberal democracy, but self-determination. Government of the people, by the people. It calls for democracy in the sense of being a decision-maker, not in the Western sense of merely choosing among prospective decision makers.

Ake 1992: 7

Ter herinnering, de democratie werd gedefinieerd als een staatsvorm waarin burgers als gelijkwaardige personen effectief invloed kunnen uitoefenen op de collectieve besluitvorming. In de analyse zal nu worden uitdiept hoe het UBI de democratisering van Afrikaanse landen kan bevorderen. De invloed is tweeledig. Ten eerste versterkt het UBI de civiele samenleving die noodzakelijk is voor het vestigen van een goed functionerende democratie (Moyo 2010: 57-58; Ambrose 1995: 22-23; Diamond 1989: 25-26). Pas wanneer burgers zich succesvol kunnen en willen inzetten voor het behartigen van het eigen belang, kan de politiek van onderop worden aangestuurd15 (ibid.). Vereniging en samenwerking maken immers sterk16. Deze bottom up-benadering wordt door onder andere Ambrose (1995), Ake (1991; 1992; 1993), Ould-Mey (1995), Schaffer (1998) en Karlström (1996) toegejuicht. Zij zien het

15 Denk hierbij aan het opzetten van belangenverenigingen, discussiëren, protesteren enz. Andere vormen van politieke participatie dienen niet te worden uitgesloten.

16 In Uganda werd groepsvorming juist als een bedreiging voor de saamhorigheid en vrede gezien (Karlström 1994: 494). Een sterke civiele samenleving dient daarom niet enkel vanuit westers perspectief te worden bezien. Het betreft een toenemende mate van interactie tussen burgers, de mogelijkheden tot samenwerken en het articuleren van eigen belangen.

(32)

32 als een noodzakelijk element voor het opheffen van de armoede die veel Afrikaanse landen plaagt17. Bovendien erkennen zij het belang van de nationale politieke geschiedenis en cultuur, waardoor democratische ingrepen van bovenaf vaak ineffectief blijken18.

Ten tweede maakt het UBI de staat ontvankelijker voor democratisering door corruptie te verminderen en de staatssoevereiniteit te versterken. Hierdoor is de overheid beter in staat het volksbelang te vertalen naar beleid en toe te zien op de uitvoering van besluiten en het naleven van wetten. Dit vergroot het vertrouwen van veel burgers in de staat en stimuleert politieke participatie. De overkoepelende kracht van het UBI is de wijze waarop het een herverdeling van macht tot stand brengt (Marais 2018: 93; Lacey 2017: 94); het hevelt politieke zeggenschap over naar het volk en geeft overheden de ruimte daarop te reageren. Buitenstaanders, zoals de Bretton Woods-instituties, blijven aan de zijlijn staan. De casus Senegal zal worden gebruikt om de argumenten voor het basisinkomen te koppelen aan de praktijk.

1. Versterking van de civiele maatschappij

1.1 Inclusiviteit

Een kracht van het universeel basisinkomen is zijn inclusiviteit. Omdat het basisinkomen een universele en onconditionele overdracht betreft, geldt dat iedereen in een bepaald gebied recht heeft op financiële ondersteuning (Haarmann et al. 2009: 12-13; Coady en Prady 2018: 5-6). Zo hoeven er geen arbitraire grenzen te worden getrokken die bepalen wie er wel of niet kunnen profiteren van ontwikkelingshulp. Deze arbitraire gevallen komen vaak voor bij cash transfers en microkredieten waarbij ontvangers op basis van bepaalde vereisten worden geselecteerd (Eskelinen en Perkiö 2017: 698; Moyo 2010: 128). Hierdoor kunnen hulpbehoevende groepen net buiten de boot vallen zelfs als hun inkomen dicht tegen het ingestelde plafond aanschuurt (ibid.). Of hebben alleen mensen met betaald werk toegang tot het microkrediet, waardoor een grote groep arbeiders in de informele sector over het hoofd wordt gezien.

17 Zie 2.6 Een Afrikaans pad naar democratie.

(33)

33 Daarnaast zijn de meest arme mensen vaak niet in staat om toegang te krijgen tot de programma’s vanwege vervoerskosten, fysieke omstandigheden of onwetendheid (ibid.).

Het UBI is wel in staat om de twijfelgevallen, de meest hulpbehoevende en onbereikbare mensen financieel te ondersteunen. Het basisinkomen maakt namelijk geen onderscheid of selectie. Dit is bevorderlijk voor de democratisering van een land (Ambrose 1995: 174; Dahl 1998: 76-78). Door ieder de kans te bieden zich economisch te ontwikkelen, heeft elk namelijk ook de mogelijkheid om zijn of haar politieke zeggenschap te vergroten. Meer welvaart zorgt er immers voor dat mensen het zich beter kunnen veroorloven om tijd en geld te besteden aan politieke bezigheden (Marais 2018: 80; Ambrose 1995: xix-xx). Meer inclusiviteit betekent vervolgens dat de kans dat de overheid de belangen van bepaalde groepen systematisch veronachtzaamt verkleint (ibid.).

1.2 Micro-economische ontwikkeling

Daarnaast stimuleert het universeel basisinkomen micro-economische groei (Haarmann et al. 2009; Eskelin en Perkiö 2017; Asfaw et al. 2014: 18; Vermeulen 2018). Studies naar UBI- en cash transfer-proeven tonen aan dat het ontvangen geld vaak grotendeels wordt geïnvesteerd in inkomensgenererende activiteiten, zoals het kopen van vee of naaimachines. Daarnaast leidt het UBI tot meer arbeidsparticipatie en hogere spaartegoeden (ibid.). Doordat het basisinkomen zorgt voor meer vraag, kunnen zelfstandige ondernemers immers lucratieve bedrijfjes opzetten of uitbreiden. Het geld dat deze investeringen opleveren en het geld dat overblijft na de basisbehoeften te hebben vervuld, wordt opgespaard en beschikbaar gesteld aan investeerders (ibid.).

Economische welvaart verbetert de condities voor het voortbestaan van een democratie (Moyo 2010: 44). Een studie van Alvarez et al. (1996: 41-43) naar de ‘levensduur’ van democratieën over de gehele wereld toont dit aan en concludeert dat er een positief verband bestaat tussen het bruto nationaal product per hoofd (BNP per hoofd) en de duurzaamheid van de democratie. Naarmate het BNP per hoofd stijgt, is het dus waarschijnlijker dat de democratie stand houdt. Zo blijft een democratische land met een BNP per hoofd van 1000 dollar per jaar gemiddeld 8,5 jaar overeind, maar is dat voor een land met een BNP per hoofd tussen de 4000 en 6000 dollar per jaar honderd jaar (ibid.). Het

(34)

34 stimuleren van micro-economische ontwikkeling biedt landen dus een vruchtbare bodem voor democratisering. Het is nu de vraag wat het positieve verband tussen welvaart en democratie kan verklaart.

1.1.1 Menselijk agentschap

Ten eerste gaat de versterkte economische positie van het individu gepaard met een vergroting van zijn of haar politiek zeggenschap. Zonder economische onafhankelijkheid zijn burgers namelijk gemakkelijk door politici te manipuleren en te chanteren. (Ake 1991: 35; Ambrose 1995: xix; Moyo 2010: 57-59; Diamond 1989: 25-26). Ambrose (1995: xix) schrijft: “ Without food one cannot live, so there would be no need to discuss democracy and human rights since no such interaction can take place with those who have starved to death.” Wanneer mensen moeten vechten om te overleven, wordt politiek van ondergeschikt belang. Bestuurders kunnen deze situatie misbruiken door de stem van burgers op te kopen in ruil voor voedsel en water (ibid.). Armoede staat democratisering dus in de weg en mensen zullen hun leiders pas verantwoordelijk kunnen houden wanneer zij niet langer (volledig) afhankelijk van hen zijn (idem: xx). Anders gezegd: “ People must be empowered to hold their leaders accountable.” (ibid.)

Marais (2018: 80) geeft een concreet voorbeeld van de wisselwerking tussen menselijk agentschap19 en economische welvaart. Hij legt uit dat de mens in staat is nee te zeggen tegen onderbetaald of gevaarlijk werk, wanneer een universeel basisinkomen de primaire behoeften van het individu dekt. Werkgevers en overheden zijn daardoor genoodzaakt betere arbeidsomstandigheden en loonvoorwaarden te bieden. Het UBI versterkt dus direct de economische, maar indirect de politieke positie van burgers. Daarnaast zorgen meer inkomensbronnen - het UBI, loon, enz. - voor meer economische stabiliteit (Eskelinen en Perkiö 2017: 703). Kortom, burgers beschikken door het UBI over meer tijd, geld, en macht om deel te nemen aan politieke activiteiten. Het basisinkomen is dus een voor Afrika geschikte strategie om het volksbelang te laten doordringen in de politiek en het economisch welzijn te vergroten.

(35)

35 Het huidige ontwikkelingswerk is weliswaar gericht op het tegengaan van armoede, maar staat de responsabilisering van de overheid in de weg (Moyo 2010: 57-59). Doordat overheden geld ontvangen van hulporganisaties, hoeven ze alleen aan deze organisaties verantwoording af te leggen en niet aan burgers. Bovendien betalen de hulp ontvangende burgers vaak geen belasting, waardoor de overheid financieel onafhankelijk opereert (ibid.). Burgers hebben zo weinig in de melk te brokkelen - het principe: no representation without taxation. Wanneer overheden afhankelijk blijven van donoren, verzwakt dat dus de civiele samenleving en hun vermogen om de overheid te sturen (ibid.). Het UBI is daarentegen een bedrag dat direct toekomt aan de burgers zonder conditionaliteiten. Dat maakt dat burgers en overheden geen verantwoording hoeven af te leggen aan hulporganisaties. Doordat het volk financieel onafhankelijker is en meer politieke zeggenschap verwerft, kan het zijn wensen beter kenbaar maken aan de politiek.

1.1.2 Verminderd conflict

Ten tweede vermindert een stabiele en welvarende economie de kans op conflict (Moyo 2010: 59-60). Veel Afrikaanse landen worden gekenmerkt door etnische rivaliteiten. Dit is vaak een erfenis van het koloniale verleden, waarin Europese mogendheden het Afrikaanse continent naar eigen inzicht opdeelden zonder rekening te houden met de plaatselijke politieke en sociale structuren (Ambrose 1995: 4-5). De pas opgetekende ‘naties’ waren zodoende verzamelingen van verschillende lokale gemeenschappen die nauwelijks of geen contact met elkaar hadden. Deze heterogeniteit vormt in Afrika nog steeds een bron van conflict (Moyo 2010: 59-60). Aangezien het UBI burgers helpt hun basisbehoeften te bevredigen wordt één van de aanleidingen (i.e. armoede) voor het opvlammen van conflicten weggenomen. Het heeft tot gevolg dat er minder wantrouwen en vijandigheid bestaat tussen groepen en individuen en dus meer ruimte voor samenwerking. Vertrouwen stelt burgers beter in staat zich te verenigen en dus een sterke civiele maatschappij op te bouwen. Huidige selectieve ontwikkelingsprojecten kunnen juist een bron van civiele strijd vormen, wanneer buitengesloten of minder bevoordeelde groepen zich verzetten tegen de ongelijke verdeling of tegen het onevenredige profijt van hulpgoederen (Karell en Schutte 2018: 713-714). Doordat het inclusieve basisinkomen twee

(36)

36 oorzaken van conflict wegneemt – armoede en wantrouwen – brengt het een impuls voor democratische samenwerking voort.

2. Staat ontvankelijker voor democratisering

2.1 Corruptie

Het basisinkomen heeft ook invloed op de staat en bereidt haar voor op bottom up-democratisering door corruptieopties te verminderen. Het huidige ontwikkelingswerk is geënt op de relatie tussen de staat en hulporganisaties (Moyo 2010: 48). Wanneer landen voldoen aan de politieke en economische voorwaarden, ontvangen overheden immers het te verdelen geld. Aangezien ontwikkelingshulp door veel bestuurders als oneindig wordt beschouwd, worden misbruik en corruptie vergemakkelijkt en aantrekkelijk (idem: 49-51). Het kan er zelfs toe leiden dat bestuurders zich meer bezighouden met het aantrekken van fondsen dan te zorgen voor hun burgers. Daarnaast tiert in een corrupt milieu het nepotisme en de vriendjespolitiek welig (ibid.). Publieke werken worden daardoor niet door de beste of meest efficiënte projectgroep uitgevoerd, maar toegekend aan familieleden, vrienden of bekenden. Buitenlandse investeerders worden bovendien door het corrupte ondernemersklimaat afgeschrikt (ibid.). De corrupte praktijken worden niet alleen gestimuleerd door het huidige ontwikkelingsbeleid, maar zijn ook het resultaat van het kolonialisme (Ekeh 1975: 91); de civiele publieke sfeer die wordt geïdentificeerd met het koloniale regime wordt door Afrikaanse bestuurders veelvuldig geëxploiteerd voor het welzijn van de (eigen) primordiale publieke sfeer20. De amorele civiele politiek staat dus in dienst van de morele waarden van de lokale gemeenschappen (ibid.). Corruptie is in Afrika dus een product van de geschiedenis, maar wordt levend gehouden door onder andere op de staat georiënteerd ontwikkelingswerk. Principiële beleidsmakers, knappe ingenieurs, innovatieve investeerders en capabele bestuurders kiezen in corrupte landen het hazenpad (ibid.). Hun talent en integriteit zijn in een corrupt klimaat immers onbruikbaar. Burgers die het land niet ontvluchten krijgen te maken met een gebrekkig functionerende overheid die hen niet of nauwelijks kan voorzien in hun behoeften. De

(37)

37 verslechterde relatie tussen de burger en de staat, het toegenomen wantrouwen, laat de staat verder wegzakken in zijn corrupte praktijken (idem: 59). Samenvattend, corruptie verslechtert het onderling vertrouwen, de levensomstandigheden en binnenlandse economie. Deze drie omstandigheden zijn, zoals reeds onder 1.1 Micro-economische ontwikkeling duidelijk werd, schadelijk voor de consolidatie van een democratie.

Het UBI vermindert daarentegen de kansen op overheidscorruptie. Doordat het basisinkomen direct toekomt aan burgers, vindt er geen redistributie plaats door de overheid. Dit verkleint de mogelijkheden tot zelfverrijking en machtsmisbruik en maakt landen aantrekkelijker voor buitenlandse investeerders (ibid.). Bovendien vermindert het UBI de perverse prikkel die overheden momenteel ervaren21. Wanneer grote sommen hulpgelden worden opgedeeld in basisinkomens voor burgers, valt er voor overheden immers niets meer te halen bij de ontwikkelingsorganisaties. Minder corruptie is dus bevorderlijk voor de economie, het publiek welzijn en de politieke slagkracht van individuen. Doordat lucratief nepotisme en grepen uit de kas minder voorhanden liggen, komt een onafhankelijke overheid die zich inzet voor het collectieve belang dichterbij22.

2.2. Staatssoevereiniteit

Een democratie waarin burgers kunnen participeren in de politiek, vereist eveneens een sterke staat (Stadler 1992: 29). Een sterke staat is immers noodzakelijk voor het toezien op beleidsuitvoering, op eerlijke onderhandelingsprocedures en (wets)regels. De huidige vormen van ontwikkelingshulp werken de opbouw van een sterke staat tegen. Structurele aanpassingsprogramma’s die overheden vaak uit financiële nood aannemen nemen statelijke soevereiniteit weg en zetten de markt aan het roer (idem: 134; Ould-Mey 1995: 124-125). De markt wordt op zijn beurt geleid door multilaterale instituties - zoals de Wereldbank en het IMF - en dominante economische mogendheden (ibid.). Afrikaanse landen die deelnemen aan politieke en economische hervormingen zijn daardoor niet alleen financieel maar ook politiek afhankelijk van de Bretton Woods-instituties (idem: 145). Wanneer het

21 Wanneer overheden zich meer richten op het binnenhalen van fondsen dan zich te bekommeren om het welzijn van burgers.

(38)

38 zelfbeschikkingsrecht van de landen dermate afneemt, kan de vraag worden gesteld of de SAPs-democratisering wel SAPs-democratisering is. Komt de macht na de politieke structurele aanpassingen daadwerkelijk te liggen bij het volk? Of worden ontwikkelingslanden de speelpop van de liberale markt en zijn hoofdrolspelers? Het is logischerwijs problematisch wanneer Washington-instituties de politieke en economische koers van een land bepalen, maar daar (door burgers) niet verantwoordelijk voor kunnen worden gehouden.

Een andere factor die de staatssoevereiniteit schaadt, komt vanuit het volk zelf. Doordat veel Afrikaanse overheden jarenlang zijn beheerst door corruptie en het volksbelang op de achtergrond werd geplaatst, zien veel Afrikaanse burgers de staat en ontwikkelingsorganisaties als hun vijand (Ake 1991: 36). En hoewel de autoritaire stijl van Afrikaanse overheden de impressie geeft dat ze de maatschappij in hun greep hebben, blijkt het in de praktijk vaak niet het geval (idem: 37-38); veel Afrikaanse staten staan zwak, hebben weinig controle en een gebrekkig functionerende bureaucratie. Als SAPs de gedemocratiseerde instituties vervolgens minder macht in handen geven, vermindert het vertrouwen verder. Overheden met weinig zeggenschap zijn immers minder slagvaardig en niet (of amper) in staat gehoor te geven aan burgerwensen.

Een democratische politiek vraagt daarentegen om een sterke staat, vrij van corruptie en partijdigheid. Ake (1991: 38) verwoordt het als: “ The state in Africa needs to become both leaner and stronger in order to carry out successfully its essential development tasks.” Het basisinkomen is een alternatief dat de staatssoevereiniteit ongeschonden laat. Ten eerste zijn overheden en burgers met een basisinkomen niet langer ondergeschikt aan Bretton Woods-instituties (Moyo 2010: 59). Ze opereren dus onafhankelijk. Deze afwezigheid van conditionaliteiten biedt overheden de vrijheid om naar eigen inzicht te kunnen reageren op volksbelangen en het biedt burgers de vrijheid het geld te besteden aan de dingen die zij denken nodig te hebben. Ten tweede zal het heffen van belastingen vaak noodzaak zijn, om publieke goederen te bekostigen die burgers eisen (ibid.). Daardoor ontstaat (of herstelt) een wederzijdse afhankelijkheid tussen de staat en het volk. Dit is uiteraard bevorderlijk voor de democratie en vergroot de accountability van overheden. Wanneer burgers meer grip hebben op de politiek, daarmee het vertrouwen toeneemt en overheden meer vrijheden hebben om te kunnen handelen naar het volksbelang, democratiseert een staat. Het leidt ertoe dat de primordiale en civiele sfeer minder tegenover elkaar staan, maar in elkaar kunnen overvloeien.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als het veldwerk veel tijd heeft gekost, kan het maken van de analyse en conclusie ook een langdurig werkje zijn.. Om de analyse te maken, gebruiken we computerprogramma’s

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Wij hebben voor vijf groepen nagegaan hoe zij zich tol het overheidsimago verhouden: vrouwen, jongeren, hoog opgeleiden, werknemers in de publieke sector ('ambtenaren') en mensen

Het meest duidelijke symptoom van de geleidelijke teruggang van de persoonlijke verhouding tussen werkgever en werknemer in het ambacht is naar onze mening het streven om de

De impasse in de politieke liberalise- ring in Afrika is duidelijk niet alleen de 'schuld' van de westerse politiek, hoe 'neo-imperialistisch' die zich vol- gens sommigen ook lijkt

– open (t)huis voor kinderen, hun gezin en de buurt – aandacht en respect voor diversiteit = een must.. – vanuit kinderopvang naadloze overgang naar integrale preventieve

Omdat artikel 13 lid 4 Zvw niet toestaat dat de vergoeding voor niet-gecontracteerde zorg wordt gedifferentieerd naar de financiële draagkracht van de individuele verzekerde, zal

Weliswaar is het wenselijk dat een jeugdige jeugdhulp zoveel mogelijk binnen de regio kan krijgen, echter verplicht de Jeugdwet gemeenten niet om alle vormen van