• No results found

Voorbij de hype: een lokale case van de opkomst van een globale strijd naar creatief talent

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Voorbij de hype: een lokale case van de opkomst van een globale strijd naar creatief talent"

Copied!
153
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Voorbij de hype:

een lokale case van de opkomst van een

globale strijd naar creatief talent

Rick Thuijs

(2)

Voorbij de hype:

een lokale case van de opkomst van een

globale strijd naar creatief talent

‘Creatification’ in Klarendal

Rick Thuijs

(3)

Colofon

Master Thesis Economic Geography Faculteit der Managementwetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

Studentnummer: 0312665

Begeleider:

Prof. dr. Huib Ernste (namens Radboud Universiteit Nijmegen)

Rick Thuijs

Voor vragen/opmerkingen: rthuijs@student.ru.nl

Afbeelding titelpagina, Gadget Garden, Homepage (www.gadgetgarden.nl)

(4)

‘It’s the Economy, stupid!’

-Bill Clinton

1

-

‘Never Mind the Economy. Here’s Culture!’

-Trevor Barnes

2

-

‘It’s not the Economy, nor Culture!

It’s a mix of both’

3

1‘Catchphrase’ Bill Clinton’s presidentiële campagne.

2

Bijdrage van Trevor J. Barnes (2003, 89).

3

(5)

Inhoudsopgave

FIGUREN EN TABELLEN... VII 

VOORWOORD ... VIII  SAMENVATTING...X  HOOFDSTUK 1: INTRODUCTIE ... 1  1.1AANLEIDING... 1  1.2DOELSTELLING... 3  1.3PROBLEEMSTELLING... 4  1.4WETENSCHAPPELIJK BELANG... 6  1.5MAATSCHAPPELIJK BELANG... 8  1.6METHODE... 9  1.7OPBOUW (LEESWIJZER)... 13 

HOOFDSTUK 2: DE SAMENKOMST VAN TWEE WERELDEN: CULTUUR EN ECONOMIE ... 15 

2.1INLEIDING... 15 

2.2ECONOMISCHE GEOGRAFIE... 15 

2.3DE OORSPRONG VAN HET DISCOURS... 17 

2.4CULTUUR EN ECONOMIE... 20 

2.5‘CULTURAL TURN’ IN ECONOMISCHE GEOGRAFIE... 23 

2.6DE OPKOMST VAN EEN GLOBALE CULTURELE EN CREATIEVE ECONOMIE... 26 

2.7CONCLUSIE... 28 

HOOFDSTUK 3: DE OPKOMST VAN EEN GLOBALE STRIJD NAAR CREATIEF TALENT ... 30 

3.1INLEIDING... 30 

3.2CREATIVITEIT EN DE STAD VOOR DE HYPE... 30 

3.3HET GEDACHTEGOED VAN RICHARD FLORIDA... 32 

3.4CONTROVERSE: EEN ‘FUZZY’ CONCEPT? ... 35 

3.5CREATIEVE KLASSE IN NEDERLAND... 39 

3.6‘REAL-WORLD’ FENOMENEN VAN CREATIVITEIT... 43 

3.7NAAR EEN ONDERZOEKS- EN BELEIDSAGENDA... 46 

3.8CONCLUSIE... 47 

HOOFDSTUK 4: DE CREATIEVE POTENTIES VAN ARNHEM... 48 

4.1INLEIDING... 48 

4.2ZIEL VAN DE STAD IN EEN GLOBALISERENDE WERELD... 48 

4.3DE (CREATIEVE) ZIEL VAN EEN MIDDELGROTE STAD... 51 

4.4DE DONKERE KANTEN VAN DE ZIEL... 55 

4.5CREATIEVE STAD ARNHEM: MODEVERSCHIJNSEL OF TOEGEVOEGDE WAARDE?... 56 

4.6CONCLUSIE... 59 

HOOFDSTUK 5: NAAR EEN ANALYSEKADER VOOR DE WIJK ... 61 

5.1INLEIDING... 61 

5.2DE INTRODUCTIE VAN EEN ANALYSEKADER... 61 

5.3LOCATIE NABIJ DE STAD... 63 

5.4OPENHEID ALS ESSENTIËLE VOORWAARDE... 65 

5.5HET AANWEZIGE CREATIEVE MILIEU... 66 

5.6VERSTERKEN CREATIEF KAPITAAL VRAAGT OM CREATIEF BELEID... 68 

5.7WIJKECONOMIE: CAUSALITEIT MET CREATIEVE KLASSE? ... 69 

5.8LEEFOMGEVING: OPKOMST ‘CREATIVE CLASS CONFLICT’?... 72 

(6)

VI

HOOFDSTUK 6: ‘BOHEMIA’ ALS STIMULANS VOOR KLARENDAL? ... 80 

6.1INLEIDING... 80 

6.2‘QUICK SCAN’ VAN EEN AANDACHTSWIJK... 80 

6.3DE HARDE LOCATIEVOORKEUREN IN KLARENDAL... 85 

6.4EEN WARM WELKOM VOOR DE CREATIEVE KLASSE? ... 86 

6.5AANSLUITING BIJ CREATIEVE POTENTIES STAD EN WIJK... 88 

6.6EÉN DOEL VOOR MEERDERE ACTOREN? ... 90 

6.7DE BETEKENIS VOOR DE WIJKECONOMIE... 93 

6.8OPKOMST ‘CREATIVE CLASS CONFLICT’? ... 97 

6.9CONCLUSIE... 101 

HOOFDSTUK 7: CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ... 103 

7.1INLEIDING... 103 

7.2CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN... 103 

7.3DE LESSEN UIT DE PRAKTIJK... 106 

7.4VERVOLGONDERZOEK... 110 

BIJLAGEN ... 124 

BIJLAGE 1:BEGRIPPENLIJST... 124 

BIJLAGE 2:EEN IMPRESSIE VAN CREATIEF KLARENDAL... 128 

BIJLAGE 3:DEFINITIE CREATIEVE KLASSE... 129 

BIJLAGE 4:LIJST VAN INDICATOREN, BESCHRIJVINGEN EN BRONNEN (BIJ TABEL 2). ... 131 

BIJLAGE 5:BEWONERS EN HET PROJECT... 132 

BIJLAGE 6:VOORBEELD VAN ÉÉN VAN DE INTERVIEWGUIDES (CHARLY TOMASSEN) ... 133 

BIJLAGE 7:INTERVIEW MODEONDERNEMER... 139 

(7)

VII

Figuren en tabellen

Figuur 1: De opening van het modekwartier.

Figuur 2: Enkele nationale en internationale werken in het stedelijke discours gebaseerd op

creativiteit.

Figuur 3: Schematische weergave van het onderzoek.

Figuur 4: De creatieve economie in kaart gebracht.

Figuur 5: Tolerantie, creativiteit en economische groei.

Figuur 6: ‘Euro-Creativity’ Trend Matrix 1995-2004.

Figuur 7: Portobello Road.

Figuur 8: De Jordaan.

Figuur 9: Creativiteit als productiefactor.

Figuur 10: Groei in de totale werkgelegenheid in de creatieve industrie in de periode 1996-2002

onderscheiden naar kernactiviteiten en overige activiteiten.

Figuur 11: Eén van de posters van de marketingcampagne.

Figuur 12: Top tien van Nederlandse steden met het hoogste aandeel ‘bohemiens’ (% van de

bevolking).

Figuur 13: De top tien van modesteden in Nederland.

Figuur 14: Creativiteit en ondernemerschap.

Figuur 15: Vier typen van creatieve milieus.

Figuur 16: Model creatieve industrie.

Figuur 17: Geforceerde ontwikkeling.

Figuur 18: Autonome ontwikkeling.

Figuur 19: De wijk Klarendal in Arnhem.

Figuur 20: Een straatbeeld in Klarendal.

Figuur 21: Het modekwartier in Klarendal, situatie in 2008.

Figuur 22: Winkelcentrum Klarendal.

Figuur 23 Een straatbeeld in Klarendal.

Figuur 24: Wijken voor kunst.

Figuur 25: Klarenmarkt.

Figuur 26: Grandcafé Goed in Klarendal van binnen.

Figuur 27: Grandcafé Goed in Klarendal van buiten.

Figuur 28: Strip over het modekwartier.

Figuur 29: Subwalk aan de Hommelseweg.

Tabel 1: Interviews voor het empirische gedeelte van het onderzoek.

Tabel 2: De ‘Euro-Creativity Index’ van de Europese landen vergeleken met de Verenigde

Staten.

Tabel 3: Aantal inwoners Nederlandse steden.

Tabel 4: Analysekader evaluatie stedelijke vernieuwing binnen creatieve economie.

Tabel 5: Verdeling ‘cultural industries’ naar centrum-periferieindeling in 2002.

Tabel 6: Ideaaltypisch verschil tussen een ‘yup’ en de creatieve klasse.

Tabel 7: Demografie in 2007 van de wijk Klarendal vergeleken met de gemeente Arnhem.

Tabel 8: Woningprijzen van de wijk Klarendal vergeleken met de gemeente Arnhem.

(8)

X

Samenvatting

Lange tijd werden ‘cultuur’ en ‘economie’ als twee afzonderlijke disciplines gezien (zie onder meer James, Martin & Sunley, 2006), elk met zijn eigen instituties, wijsheden en condities, bepaald door wat de ander niet is. Cultuur als niet-instrumenteel, intrinsiek, esthetisch, normatief en ontastbaar. Economie als instrumenteel, materialistisch, vulgair, tastbaar en zonder moraliteit. Nationaal en internationaal is er steeds meer aandacht ontstaan voor de wisselwerking tussen cultuur en economie. In de economische geografie, die de laatste jaren sterk in opkomst is, zo bewijst onder andere de Nobelprijs voor de economie voor Paul Krugman, voltrok deze accentverschuiving zich onder de noemer ‘cultural turn’. Tegen de achtergrond van het ‘postmodernisme’ werden heersende opvattingen over het denken over steden betwijfeld en begon men, meer dan voorheen, open te staan voor meerdere opvattingen.

In een periode waarin er sprake is van de toename van welvaart en mobiliteit, de ontwikkeling van informatietechnologie en de mondiale netwerkvorming van leefstijlen en flexibele organisaties ontstond een nieuw stedelijk discours. ‘Creativiteit’ is sinds een aantal jaren het sleutelbegrip geworden in de moderne kennissamenleving om de economie een stimulans te geven. Jane Jacobs gaf decennia geleden aan dat steden over creatieve potenties beschikken waaruit innovaties tot stand kunnen komen. Charles Landry introduceerde de ‘creatieve stad’ en leidde daarmee de komst van creatieve steden als ‘marketingtool’ in. Sinds de publicatie uit 2002 van Richard Florida getiteld: ‘The Rise of The Creative Class’, die hierin de opkomst van de ‘creatieve klasse’ koppelt aan economische vooruitgang, is het onderwerp zeer hoog op de agenda komen te staan. Waar Karl Marx sprak over de transformatie van een agrarische naar een industriële samenleving, maken we nu een ommekeer mee van een industriële samenleving naar een creatieve samenleving. Deze verschuiving heeft vooral na 2002 veel aandacht gekregen: gaat het om een ‘hype’ of is het meer dan dat?

Het werk van Florida stuitte in de jaren na zijn publicatie, vooral in de wetenschap, op de nodige weerstand. In een bijdrage van wetenschapster Ann Markusen werd het concept omschreven als ‘fuzzy’. Ze geeft hiermee aan dat de empirische onderbouwing van de veronderstelde causale relatie met stedelijke ontwikkeling te wensen overlaat. Daarnaast krijgt de Amerikaanse professor kritiek vanwege zijn populaire taalgebruik en meerdere wetenschappers geven aan dat creativiteit als onderdeel van het economisch proces niet door deze wetenschapper is uitgevonden. Nederland is één van die landen in Europa waar het debat over de creatieve klasse op hoog niveau gevoerd is en waar het discours op veel belangstelling kon rekenen. Uit analyses van de bevlogen denker blijkt dat Nederland in vergelijking met andere Europese landen bij de top behoort op het gebied van de creatieve klasse. Utrechtse wetenschappers kwamen op basis van statistische analyses tot de conclusie dat het gedachtegoed van de Amerikaan niet volledig opgaat voor de Nederlandse situatie en deze situatie anders is dan in de Verenigde Staten. Nu de hype rond de creatieve klasse aan het

(9)

XI

voorbijtrekken is en de effecten van het beleid, inspelend op het aantrekken van de creatieve klasse, steeds zichtbaarder worden, is het moment van de waarheid voor dit gedachtegoed aangebroken.

Wat betekenen deze publicaties voor ontwikkelingen in de stad? Niet elke stad kan een creatieve winnaar zijn en het concept van de creatieve stad zal over een aantal jaren voor enkele steden beperkt blijven tot een ‘marketingtool’. Dit gaat echter niet op voor Arnhem, hoewel deze stad nationaal qua inwoneraantal een bescheiden rol vervult, heeft zij onmiskenbaar veel creatieve potenties. De middelgrote stad heeft vele ateliers en de hogeschool voor de kunsten brengt jaarlijks veel talent voort, maar veel van dit talent wordt aangetrokken door grote steden als Amsterdam en trekt weg. Naast de creatieve potenties kent de ziel van Arnhem duistere kanten: de gootstedelijke problematiek. Arnhem kan haar creatieve sterkte inzetten voor het bestrijden van haar zwakte: creatieve ondernemers kansen bieden in gebieden met grootstedelijke problematiek. Het is echter niet zo dat het aantrekken van de creatieve klasse voor elke wijk in Arnhem op kan gaan.

Hoe weten we voor welke wijken een ‘creatieve upgrading’ een succes kan zijn en wat het voor de wijk betekent? Om een antwoord te kunnen geven op deze vragen is een analysekader ontwikkeld. Met de ontwikkeling van een kader wordt rekening gehouden met de kritiek op de conceptualisering van het werk van Florida. Dergelijke conceptualiseringen creëren zowel een onderzoeks- en beleidsagenda voor de nabije toekomst. Het blijkt dat een creatieve impuls vooral kans van slagen heeft in een open, divers en tolerant klimaat in levendige, authentieke en historische wijken aan de stadsrand. In deze wijken dienen oude bedrijfspanden beschikbaar te zijn voor nieuwe ideeën en, gezien de financiële huishouding van de creatieve ondernemer, niet te prijzig. Het onderzoek heeft tot het inzicht geleid dat de theorie van ‘gentrification’ een actualisatie behoeft voor de creatieve klasse in Nederland. Vandaar de introductie van de term ‘creatification’. De creatieve ondernemer wordt in menig publicatie onterecht omschreven als een ‘yup’. Een creatieve ondernemer heeft niet net als een ‘yup’ veel te besteden en de creatieve klasse kenmerkt zich door een hogere mate van tolerantie. De creatieve clusters hebben over het algemeen als doel om samen met de oorspronkelijke bewoners een levendige gemeenschap te vormen en hen niet op grote schaal te laten verdringen naar andere wijken. Natuurlijk zal een ‘creatieve upgrading’ gevolgen hebben voor het vastgoed in de wijk. Gemeenten en woningcorporaties zijn zich bewust van de schaduwzijden van ‘gentrification’ en kunnen deze ontwikkeling sturen. In tegenstelling tot de grote private vastgoedontwikkelaars in de Verenigde Staten hebben de woningcorporaties in Nederland een veel socialer gezicht.

In publicaties komt naar voren dat globale ontwikkelingen zichtbaar worden op het lokale schaalniveau. De ‘global’ is de ‘local’, en andersom: de ‘interconnected locals’ vormen samen de ‘global’. Bij stedelijke vernieuwingsprojecten op lokale schaal speelt het debat op globale

(10)

XII

schaal een aanzienlijke rol. Dit betekent daarnaast dat lokale cases bij kunnen dragen aan het in beeld brengen van de opkomst van een globale strijd naar creatief talent. Het project ‘100% mode’ is een dergelijk project in één van de veertig Vogelaarwijken: Klarendal. Na het wegtrekken van kleine ondernemers, zoals de bakker en de slager, door de komst van de grote supermarkten, ontstond de behoefte om de levendigheid in de assen te vergoten. Door de betrokken beleidsbepalers is het recept van mode aangedragen.

Bij de bewoners stuitte de keuze voor mode op scepsis. Zo vroegen sommigen zich af: “wat heb ik er nu aan?” In dit verslag is aangetoond dat het voor de bewoners in Klarendal een positieve ontwikkeling is. Niet alle problemen in de wijk worden met het project opgelost en de problemen in de wijk zijn gebaat bij specifieke maatregelen. Er is aangetoond dat het modekwartier ‘zachte’ gevolgen voor de wijk zal hebben. Het imago van de wijk verandert van een ‘no-go area’ naar een ‘place to be’. Klarendal haalt positief het nieuws, de wijk wordt bezocht door hoogwaardigheidsbekleders en trekt toeristen aan. De grootste controverse rond de aanname -meer creatieve klasse leidt tot meer economische groei- blijkt in de praktijk van Klarendal duidelijk te worden. Het modekwartier helpt enkele jongeren in de wijk aan een baan, maar het is zeker niet zo dat iedere werkloze Klarendaller nu werk heeft. Verder wordt de wijkeconomie versterkt door een toename in het aantal bestedingen in de wijk, maar het is arbitrair om deze ontwikkeling volledig te koppelen aan de komst van het modekwartier. Deze lokale case heeft laten zien dat de economische effecten vooralsnog marginaal zijn en dat er ‘soft evidence’ aanwezig is voor grote gevolgen voor de wijk.

Wat heeft dit voor gevolgen voor de samenstelling van de wijk? De betrokken actoren, de woningcorporaties en de gemeente hebben hier invloed op. Aangezien de bestuurders hebben laten weten dat Klarendal een wijk voor de Klarendaller moet blijven, is het niet de verwachting dat de samenstelling van de authentieke volkswijk binnen een aantal jaren aanzienlijk zal veranderen. Hiermee wordt een bepaalde problematiek niet naar elders verplaatst, maar leven verschillende mensen in één wijk samen. De positieve veranderingen in het aanzien van de wijk en de waarde van het vastgoed zorgen voor meer (creatieve) mensen in de beschikbare koopwoningen. Er ontstaat een levendige en inclusieve creatieve wijk: een plek waar men wil zijn, of iemand nu modeondernemer, Klarendaller, beleidsbepaler, toerist of onderzoeker is. Eén ding hebben deze mensen in ieder geval gemeen: ze maken allen onderdeel uit van een creatieve en open economie. Het concept van de creatieve stad zal voor sommige stedelijke gebieden een modeverschijnsel zijn. Vanwege de authentieke kwaliteiten is het voor Klarendal meer dan dat. Dit vraagt veel meer dan een eenzijdige benadering van creativiteit, maar om beleid dat op deze potentie is afgestemd en creatieve clusters en andere sectoren met elkaar verbindt, waarbij de publicaties enige houvast bieden. Het zijn van een creatieve en 100% levendige wijk vraagt om de nodige creativiteit bij de bestuurders.

(11)

1

Hoofdstuk 1: Introductie

1.1 Aanleiding

“Everybody be glad. Because the sun is shining just for us. Everybody wake up. Into the morning into happiness. Hello world. It's like a different way of living now. And thank you world. We always knew that we'd be free somehow. In harmony. And show the world that we've got liberty.”

Het is één minuut voor vijf op zaterdag 24 mei als het massaal toegestroomde publiek op de kruising van de Klarendalseweg en de Sonsbeeksingel in de wijk Klarendal in Arnhem vol spanning staat te wachten op wat komen gaat. Dan is het moment aangebroken, het zorgvuldig uitgekozen en hierboven gedeeltelijk geciteerde nummer ‘Brand New Day’ van ‘The Wiz’ knalt uit de speakers en vrijwel tegelijkertijd daalt een bloemenregen op het publiek neer. Het station Klarendal vindt zijn officiële vuurdoop door burgemeester Pauline Krikke van Arnhem, Score-oprichter/eigenaar Jan Peters en couturier Paul Schulten en in de avonduren tonen diverse modeontwerpers, sinds kort wonend en werkend in de wijk, hun creaties op de ‘catwalk’. Een lang onderdrukte lach tekent zich op de gezichten van sommige bewoners van de wijk, andere bewoners aanschouwen het tafereel met argusogen. Er staat in ieder geval iets te gebeuren in ‘aandachtswijk’ Klarendal. Hebben de bewoners met de komst van het modekwartier terecht reden gekregen tot lachen of is de scepsis op zijn plaats?

Figuur 1: De opening van het modekwartier (Bron: Volkshuisvesting Arnhem, Homepage).

Dit onderzoek heeft de effecten van de wisselwerking tussen cultuur en economie in het stedelijk vernieuwingsbeleid in beeld gebracht aan de hand van een casus; het project ‘100% mode’ in de wijk Klarendal. ‘Creativiteit’ moet de structuur van de wijk en daarmee ook het imago een impuls geven. Vele publicaties zijn verschenen die creativiteit aan de stad en economische ontwikkelingen koppelen. Vooral de publicatie van Richard Florida leidde tot een opleving van dit gedachtegoed. Als motor voor stedelijke vernieuwing kan creativiteit tegenwoordig op de warme belangstelling rekenen van adviseurs, beleidsbepalers en wetenschappers. Op de volgende pagina zijn enkele van deze publicaties te vinden naar aanleiding van de opkomst van deze discours.

(12)

2

Figuur 2: Enkele nationale en internationale werken in het stedelijke discours gebaseerd op creativiteit (Bronnen: kaften van enkele boeken uit literatuurlijst).

Het project in Klarendal sluit aan bij een hele reeks van soortgelijke initiatieven om aandachtswijken een ‘creatieve impuls’ te geven. Controverse is echter ook, de vraag is of het bovengenoemde citaat uit het lied ‘Brand New Day’ voor al deze steden/wijken steden opgaat. De aandachtsgolf van de afgelopen jaren heeft bij wetenschappers tot de vraag geleidt of creativiteit bij stedelijke ontwikkeling meer dan een ‘hype’ is. Wat kan creativiteit nu werkelijk voor ontwikkelingen in de stad betekenen? ‘Cases’ op het schaalniveau van de wijk en de stad kunnen bijdragen aan het inzichtelijk maken van deze vraag en bieden de mogelijkheid om voorbij deze hype te gaan. In dit onderzoeksverslag worden beide schaalniveaus behandeld, maar de analyse heeft het schaalniveau van de wijk als uitgangspunt. Aangezien een wijk onderdeel uitmaakt van een stad en breder van een land en een wereld zijn het deze niveaus die een kracht uitoefenen op het schaalniveau van de wijk. De ontwikkelingen op een globale schaal dragen bij aan het vergoten van de kennis bij beleidsbepalers over de rol van creativiteit bij de stedelijke vernieuwing op wijkniveau. Andersom geldt hetzelfde: de wijken zijn als ‘interconnected locals’ bepalend voor deze hogere schaalniveaus. Vanuit deze argumentatie is er voor gekozen om niet voorbij te gaan aan deze hogere schaalniveaus met als doel creativiteit als stimulans voor het niveau van de wijk op waarde te kunnen schatten.

Bij sommige van de aandachtswijken is de creatieve impuls vooral als behoefte vanuit de wijk zelf ontstaan. Bij anderen is de impuls meer een door beleidsbepalers bedacht concept voor de ontwikkeling van de wijk. In het ‘postmoderne’ stedelijke ontwikkelingsparadigma wordt de ‘creatieve industrie’ gezien als een waardevolle opkomende pijler van onze ‘kenniseconomie’. Enkele voorbeelden van dergelijke projecten op lokaal niveau zijn: de Westergasfabriek, de Pijp en de Kinkerbuurt in Amsterdam, Lombok in Utrecht, Lloydkwartier in Rotterdam, Strijp-S in Eindhoven, de Puddingfabriek in Groningen en zo zijn er nog vele voorbeelden te noemen. Aangezien het hier gaat om een recente ontwikkeling zijn de effecten van een dergelijk beleid voor een wijk nog vrij onbekend. Dit onderzoek is uitgevoerd tegen de achtergrond van de hierboven geschetste ontwikkelingen. Kan de creatieve klasse, indachtig het lampje op de afbeelding op de voorpagina, het licht in de duistere delen van de wijk

(13)

3

aanzetten en de ontwikkelingen in Klarendal in een stroomversnelling brengen? Met andere woorden: is de afbeelding een metafoor voor de toekomst van de wijk?

1.2 Doelstelling

Om de opkomst van de wisselwerking tussen cultuur en economie in het stedelijk vernieuwingsbeleid op waarde te kunnen schatten, dient naar de praktijk gekeken te worden. De theorie van de creatieve economie kan ons immers wel leren dat cultuur en economie elkaar versterken, alleen de praktijk laat zien of dit ook daadwerkelijk opgaat. Alleen de praktijk van het stedelijk vernieuwingsbeleid, veelal weerbarstiger en complexer dan de theorie doet vermoeden, leert wat er economisch gezien precies van creativiteit verwacht kan worden. Het project 100% mode in de Arnhemse aandachtswijk Klarendal, naar voren gekomen in de inleiding, is een dergelijk stedelijk vernieuwingsproject ingegeven door de aandacht voor de creatieve economie dat meer inzicht kan verschaffen in de wisselwerking tussen cultuur en economie op wijkniveau. De wijk met een etnisch gevarieerde samenstelling heeft te maken met een uitgebreide problematiek, zoals armoede, drugsoverlast enzovoorts. Het project 100% mode is gestart om de aanwezige creatieve industrie in de modesector in Arnhem naar de wijk te halen. Door verpauperde panden op te kopen en om te vormen tot modeateliers wordt getracht de economie van de wijk een stimulans te geven. Wat de effecten van dit stedelijk vernieuwingsbeleid in Klarendal zijn, was voor de start van dit onderzoek niet duidelijk. Verder is er bij beleidsbepalers de behoefte om de link met het academische veld te leggen om zo meer inzicht te hebben in verwachte toekomstige ontwikkelingen. Dit onderzoek heeft geprobeerd deze leemte op te vullen en heeft op die manier ook zelf een onderzoeks- en beleidsagenda gecreëerd.

De doelstelling is op basis hiervan als volgt geformuleerd:

Het aan de hand van een analysekader in beeld brengen van de betekenis van het project 100% mode voor de Arnhemse aandachtswijk Klarendal teneinde bij te dragen aan de kennis over de betekenis van de wisselwerking tussen cultuur en economie in het stedelijk vernieuwingsbeleid.

(14)

4

1.3 Probleemstelling

De onderstaande hoofdvraag wordt in dit onderzoeksverslag beantwoord:

Op welke wijze komen cultuur en economie samen bij het project 100% mode en wat is op basis van theoretische inzichten de betekenis van deze creatieve opwaardering voor de Arnhemse aandachtswijk Klarendal?

Deze hoofdvraag is verder onderverdeeld in diverse deelvragen. De geformuleerde deelvragen zijn de basis voor de indeling in hoofdstukken en zijn verder onderverdeeld in vragen die in ieder hoofdstuk beantwoord zullen worden. De beantwoording van alle vragen leidt uiteindelijk tot de beantwoording van de hoofdvraag in de conclusie. Bij deze onderzoeksvragen hebben hoofdstuk 2, 3 en 5 vooral betrekking op de theoretische probleemstelling. Hoofdstuk 4 en 6 geven op basis van deze theoretische verhandelingen antwoord op de praktische probleemstelling. De antwoorden op deze vragen hebben niet alleen waarde voor de praktijk, maar nadrukkelijk ook voor verdere wetenschappelijke theorievorming.

Hoofdstuk 2: Op welke wijze komen cultuur en economie samen?

• Op basis waarvan is de gedachte ontstaan dat cultuur en economie samengaan?

• In hoeverre is er sprake van de opkomst van een globale creatieve en culturele economie?

• Wat betekent deze discoursverandering voor de economische geografie? • Wat houdt de ‘cultural turn’ in economische geografie in?

Hoofdstuk 3: Wat betekent het gedachtegoed van Richard Florida voor de stad?

• Wat houdt het gedachtegoed van de Amerikaanse professor Richard Florida in? • Wat is de inhoud van de controverse naar aanleiding van zijn publicatie? • In hoeverre gaat het gedachtegoed over de creatieve klasse voor Nederland op?

• Op welke wijze wordt deze creatieve klasse door beleidsmakers ingezet voor de ontwikkelingen in de stad?

• Welke onderzoeks- en beleidsagenda wordt door deze ontwikkelingen gecreëerd?

Hoofdstuk 4: Wat zijn de creatieve potenties van Arnhem?

• Welke invloed heeft globalisering gehad op het denken over steden?

• Wat is de ziel van Arnhem en welke duistere kanten kleven er aan deze ziel?

• In hoeverre gaat het concept ‘creatieve stad’ op voor een middelgrote stad als Arnhem?

(15)

5

• Op welke wijze zijn de stedelijke projecten in Arnhem gelieerd aan de aanwezige creatieve industrie in deze stad?

• Kan Arnhem over de lange termijn een ‘creatieve winnaar’ zijn?

• Op welke wijze kan Arnhem haar eigen sterkte (creatieve potentie) koppelen aan haar eigen zwakte (grootstedelijke problematiek)?

Hoofdstuk 5: Hoe kan op basis van de theorie een creatieve opwaardering van de wijk geanalyseerd worden?

• Welke harde en zachte locatiefactoren spelen een rol bij de creatieve klasse? • Welk milieu biedt de beste voedingsbodem voor de komst van de creatieve klasse? • Hoe kan het beleid inspelen op het aantrekken en accommoderen van de creatieve

klasse?

• Wat betekent de creatieve klasse voor de economie van een wijk? • Wat betekent de creatieve klasse voor de leefomgeving in een wijk?

• In hoeverre is een creatieve opwaardering van een wijk te koppelen aan de theorie van ‘gentrification’?

Hoofdstuk 6: Wat betekent het project 100% mode voor de Arnhemse aandachtswijk Klarendal?

• Wat is de problematiek van de Arnhemse wijk Klarendal?

• Op welke wijze komen cultuur en economie samen in de Arnhemse wijk Klarendal? • Is de Arnhemse wijk Klarendal een plek waar een voedingsbodem aanwezig is voor de

creatieve klasse?

• In hoeverre is het project 100% mode een stimulans voor de lokale economie van de Arnhemse wijk Klarendal?

• Wat betekent het project 100% mode voor de leefomgeving in de Arnhemse wijk Klarendal?

• In hoeverre en op welke wijze draagt het project, direct dan wel indirect, bij aan het verbeteren van de problematische situatie van de Arnhemse wijk Klarendal?

(16)

6

1.4 Wetenschappelijk belang

Het onderzoek maakt gebruik van inzichten uit de hermeneutische benaderingswijze. De hermeneutiek richt zich op de vraag wat de mens doet in het proces van begrijpen of interpreteren en wat de mens daartoe in staat stelt. Ze richt zich daarbij op de mens als kennend, interpreterend en betekenisgevend subject, niet op de mens als object van empirisch onderzoek (Leezenberg & De Vries, 2001, 133-135).

De in paragraaf 1.3 geformuleerde probleemstelling wordt in dit onderzoeksverslag behandeld aan de hand van zowel inhoudelijk theoretisch alsook wetenschappelijk theoretisch gefundeerde methodologie. De praktische probleemstelling wordt vertaald in een theoretische probleemstelling die grotendeels rust op de wetenschappelijke inzichten over het nieuwe stedelijk discours. Het onderzoek draagt bij aan een beleidsagenda, maar ook aan verdere theorievorming in de economische geografie met de introductie van een analysekader en een nieuwe term. Vooral de inzichten in de wetenschap over de relatie tussen cultuur en stedelijke economie worden nadrukkelijk behandeld. Dit verslag laat zien hoe deze relatie in de praktijk vorm gegeven wordt en aan de hand van een analysekader wordt ingegaan op de betekenis van dergelijke projecten voor de wijk. Het project in de Arnhemse wijk Klarendal dient als een ‘real-world’ fenomeen van deze tendens en deze case draagt in enige mate bij aan de theorie in dit veld van onderzoek.

Het onderzoek heeft een duidelijke economisch geografische relevantie en van daaruit een vrij behoorlijke theoretische achtergrond. Hoewel voor een toegankelijke schrijfstijl is gekozen, is het daarmee wellicht niet voor iedereen in de praktijk toegankelijk, maar duidelijk wel voor beleidsbepalers en wetenschappers die zich met creativiteit bij stedelijke ontwikkelingen bezighouden.

De publicatie van Richard Florida uit 2002, waarvan zo vaak op de enorme impact wordt gewezen, en de daarmee gepaard gaande belangstelling zowel in de wetenschap en de beleidswereld, is het uitgangspunt voor dit onderzoek. Gezien de grote aandacht voor deze publicatie in de wetenschap en de praktische bruikbaarheid van zijn gedachtegoed wordt veelvuldig naar deze publicatie en deze goeroe verwezen. Net als veel theorieën in de economische geografie voert dit gedachtegoed over de opkomst van de creatieve klasse terug naar de klassenstrijd van de wereldberoemde Karl Marx. Destijds maakten we een verschuiving mee van een agrarische naar een industriële samenleving In de loop van de vorige eeuw heeft er na de publicaties van Jacobs, Landry en anderen een andere verschuiving plaats gevonden. Economie en cultuur werden niet langer als afzonderlijke disciplines behandeld, maar steeds meer belangstelling ontstond voor de wisselwerking tussen cultuur en economie. In de economische geografie leidde deze gedachtegang tot de opkomst van de ‘cultural turn’. Deze ‘cultural turn’ betekende een accentverschuiving in de ruimtelijke wetenschappen over de visies op de ontwikkeling van steden. Zoals Jane Jacobs al decennia geleden constateerde, hebben steden enorme creatieve potenties. Dit gedachtegoed is verder

(17)

7

verfijnd door de publicatie van Florida en gekoppeld aan economische vooruitgang in steden. In de wetenschap stuitte het werk van de professor in ‘Business and Creativity’ aan de ‘Rotman School of Management’ in de jaren na zijn publicatie op enige kritiek. Daarmee wordt een onderzoeksagenda gecreëerd naar de betekenis van dit gedachtegoed voor de stad.

Eén van kritiekpunten is de constatering dat creativiteit als onderdeel van het economisch proces niet door Florida is uitgevonden. De kritische discussies omtrent deze publicatie komen naar voren (onder meer Markusen, 2006; Scott; 2006; Peck, 2005) en er wordt een reactie op dit debat opgegeven. De belangrijkste argumenten in deze publicaties zijn het te wensen overlaten van statistische analyses, de gebrekkige conceptualisering door Florida en de constatering dat hij voorbouwt op het werk van anderen. De wetenschappelijke inzichten (Hall, 1998; Jacobs, 1961 enzovoorts) die de basis vormen voor de opkomst van dit veld van onderzoek worden daarom uitvoerig behandeld. In dit onderzoek komt naar voren wat het gedachtegoed van de Amerikaanse professor voor Nederland kan betekenen (Van Aalst e.a., 2005; Florida en Tinagli, 2004).

De enorme opleving van de werken van Charles Landry en Richard Florida heeft voor de opkomst van menig ‘creatieve stad’ gezorgd. Er wordt ingegaan op de vraag of een creatieve impuls voor elke stad en wijk op kan gaan. Zo zijn er diverse auteurs (onder meer Peck, 2005) die aangeven dat niet iedere stad een creatieve winnaar kan zijn. De citymarketing dient aan te sluiten bij de authentieke kwaliteiten. Op basis van de praktijk van Arnhem wordt in dit onderzoeksverslag ingehaakt op deze discussie. Gezien de relatief kleine grootte van deze Gelderse stad wordt een bijdrage geleverd aan de discussie in de wetenschap of het aantrekken van de creatieve klasse en het marketen van een creatieve stad iets is dat tot ‘global cities’ beperkt zou moeten blijven.

Op basis van bovenstaande inzichten (onder meer Smith 1996; Florida, 2002; Franke & Verhagen, 2005; Ernste & Boekema, 2005) is in dit onderzoeksverslag een analysekader ontwikkeld. Dit analysekader biedt een houvast voor beleidsbepalers om de ontwikkelingen ten aanzien van de creatieve klasse in wijken in kaart te brengen. Een dergelijk kader draagt niet alleen bij aan de conceptualisering van het gedachtegoed van de stedelijk denker Florida, maar kan de basis zijn voor de totstandkoming van soortgelijke analysekaders in de wetenschap. De recente ontwikkelingen ten aanzien van creativiteit in de stad vragen namelijk om meer conceptualiseringen.

Onderzoek op het niveau van de wijk kan bijdragen aan het bevestigen dan wel ontkrachten van de centrale aannames in de veel besproken publicatie uit 2002. Het niveau van de wijk leent zich uitstekend voor het concreet in beeld brengen van de gevolgen van dit beleid. De betekenis van de creatieve klasse voor het imago en de economie worden inzichtelijk op dit schaalniveau. De empirische onderbouwing van de aanname -meer creatieve klasse leidt tot meer economische groei- kan met onderzoek op het lokale niveau nader worden onderzocht. Lokale cases zoals het project 100% mode kunnen bijdragen aan het verruimen van de

(18)

8

inzichten over de betekenis van het gedachtegoed van Florida op een globale schaal. Naast deze geografische relevantie is het onderzoek concreet bruikbaar voor de wetenschappers die begaan zijn met Arnhem als creatieve stad en met de creatieve impuls voor Klarendal.

1.5 Maatschappelijk belang

Aandachtswijken staan volop in het nieuws; in kranten en op de televisie ontkomt eenieder hier niet aan. De regering heeft als verantwoordelijke voor de sociale stabiliteit een evidente taak in deze problematiek. Ella Vogelaar, de ex-minister bij deze wijken, kwam met het plan om deze wijken uit het slop te halen door er zogenoemde prachtwijken van te maken. Op deze lijst met veertig wijken staan vier Arnhemse wijken, namelijk Klarendal, Presikhaaf, Het Arnhemse Broek en Malburgen/Immerloo. Deze lijst van veertig heeft eraan bijgedragen dat het onderwerp ‘aandachtswijk’ is gaan leven in Arnhem. Uit diverse documenten en uit gevoerde gesprekken blijkt niet alleen dat dit financiële kansen biedt voor verbetering, maar komt ook schoorvoetend naar voren dat dit etiket als een stigma wordt ervaren. Deze stigmatisering, mede ingeven door verkeerde woordkeuze, zorgt voor een enorme uitdaging voor het stedelijk vernieuwingsbeleid om dit label middels een zorgvuldige aanpak binnen een aantal jaren te willen verliezen. Creativiteit is één van de sturinginstrumenten voor gebiedsontwikkeling om de grootstedelijke problematiek van Arnhem succesvol aan te pakken.

Het in beeld brengen van de betekenis van het project 100% mode voor de wijk is maatschappelijk gezien van waarde voor de wijk Klarendal. Hierbij dient opgemerkt te worden dat het project een duidelijk maatschappelijk belang dient, namelijk het stimuleren van het ondernemingsklimaat in een wijk met een uitgebreide problematiek. De gevarieerde problematiek maakt de wijk interessant voor wetenschappers; vandaar dat de problematiek van de wijk uitgebreid is onderzocht. Het in beeld brengen van de problematiek van deze complexe volkswijk is daardoor maatschappelijk gezien niet bijzonder vernieuwend meer. Relevanter wordt het wanneer de stedelijke vernieuwingsprojecten worden onderzocht die gericht zijn op het aanpakken van deze problematiek. Vanuit theoretische achtergronden kan meer inzicht worden verschaft in de vooralsnog onbekende gevolgen van dergelijke projecten. Wanneer de betekenis van het project helder en duidelijk in beeld wordt gebracht, kan toekomstig beleid hierop inspelen. Dit kan ertoe bijdragen dat de bevolking van Klarendal en breder die van Arnhem de potentiële bedreigingen niet zelf hoeft te gaan ondervinden in de toekomst.

Het maatschappelijk belang van dit onderzoek beperkt zich niet tot Klarendal of Arnhem. De theoretische verhandelingen over de wisselwerking tussen cultuur en economie zijn niet alleen wetenschappelijk, maar zeker ook maatschappelijk gezien van grote waarde. Zoals eerder in dit verslag aan bod kwam, werd het werk van Florida niet alleen wetenschappelijk, maar vooral maatschappelijk gezien (onder meer in Arnhem) breed gedragen. Niet voor niets hield de goeroe in 2005 een lezing over de creatieve samenleving in

(19)

9

de Eusebiuskerk in Arnhem waar veel betrokken actoren op af kwamen. Bij stedelijke vernieuwingsprojecten is door deze en andere werken cultuur een steeds grotere rol gaan spelen. Door in dit onderzoek de inzichten over de wisselwerking tussen cultuur en economie uiteen te zetten en me in het debat in dit veld te mengen, wordt een bijdrage geleverd waaruit betrokken actoren bij stedelijke vernieuwingsprojecten lessen zouden kunnen trekken. Zoals in Klarendal belangrijke lessen worden meegenomen uit andere soortgelijke stedelijke vernieuwingsprojecten, zoals de Jordaan in Amsterdam, zo kan het modekwartier wellicht eenzelfde functie vervullen voor toekomstige projecten.

1.6 Methode

In het prille begin is allereerst ingelezen in de literatuur over het opzetten van een onderzoeksproject: Aitken en Valentine (2006); Kitchin en Tate (2000); Verschuren en Dodewaard (2005). Vervolgens is voor een onderzoeksopzet gekozen aan de hand van een indeling in een drietal fasen. In de eerste fase is het theoretisch kader samengesteld op basis van de verzamelde wetenschappelijke literatuur. Dit kader wordt gevormd door theorieën over de ‘cultural turn’ in economische geografie. De wisselwerking tussen cultuur en economie krijgt veel aandacht en er wordt behandeld hoe deze wisselwerking het stedelijk vernieuwingsbeleid is gaan vormgeven. Inzichten uit de wetenschap komen naar voren waaraan de betekenis van creatieve vernieuwingsprojecten worden opgehangen (creatieve klasse, ‘gentrification’, wijkeconomie enzovoorts). In de tweede fase van het onderzoek wordt het verdere benodigde bronnenmateriaal verzameld. Het onderzoek is grotendeels gebaseerd op het gebruik van secundair bronnenmateriaal. Zo wordt er gebruik gemaakt van wetenschappelijke artikelen en boeken, krantenartikelen en internetsites. Aangezien relevante informatie over het project 100% mode ook te vinden is in brochures, wijkkranten, gemeenteverslagen en andere uitgaven is eveneens van dit bronnenmateriaal gebruik gemaakt. De theoretische verhandelingen zijn, in tegenstelling tot de informatie over het project, vooral gebaseerd op wetenschappelijke publicaties in nationale en vooral internationale tijdschriften en boeken. Slechts in zeer geringe mate is bij dit onderzoek gebruik gemaakt van relevante internetbronnen.

In dit onderzoeksproject worden theorieën over de creatieve economie in het stedelijk vernieuwingsbeleid getest en is eveneens een zekere bijdrage aan deze theorievorming geleverd aan de hand van een enkelvoudige casestudy. Triangulatie, een manier om informatie op geldigheid te toetsen, speelt bij dit onderzoek een evidente rol. Om de validiteit van het onderzoek te waarborgen is zowel datatriangulatie, het gebruik van meerdere methoden om data te verzamelen, als theorietriangulatie, het gebruik van meerdere theoretische invalshoeken, toegepast. Hierbij is het belang onderkend om niet voorbij te gaan aan de discrepanties tussen de verschillende bronnen. Voor het empirische gedeelte van dit onderzoek zijn een groot aantal interviews afgenomen en zijn meerdere wijkobservaties gedaan. Op de volgende pagina is het interviewgedeelte van het onderzoek nader uitgewerkt.

(20)

10

In de derde en laatste fase van het onderzoek is alle verzamelde informatie verwerkt en het onderzoeksrapport geschreven. In deze fase is de betekenis van het project voor de wijk Klarendal nauwgezet in beeld gebracht. Uiteindelijk zijn de hoofd- en deelvragen beantwoord, resulterend in een heldere conclusie.

Interviews

Er zijn diverse betrokkenen bij het project geïnterviewd. Bij de opening van station Klarendal in het weekend van 24 en 25 mei, waar de onderzoeker als vrijwilliger op één dag bij betrokken was, zijn informeel contacten gelegd voor het afnemen van deze interviews. De uiteindelijke interviews met de betrokkenen vanuit de projectorganisatie hadden een sterker formeler en ‘guided’ karakter dan de interviews met de ‘fashion designers’ en de betrokkenen in Klarendal. Hoewel het vaak lastig kan zijn om mensen te benaderen voor een interview, bleek dit in de praktijk van dit onderzoek anders te liggen, aangezien er mensen bij de onderzoeker aanklopten om hun visie over het project duidelijk te maken en de onderzoeker zelf werd geïnterviewd. Gezien het aantal en de verscheidenheid aan functies was het geen groot obstakel geweest voor het schrijven van het onderzoeksverslag als één van de personen niet benaderbaar bleek te zijn voor het afnemen van het interview. De betrokken beleidsbepalers werden geïnterviewd om te achterhalen wat de motieven waren om het project te starten, in hoeverre het project in de opstartfase aansluiting vond bij wetenschappelijke publicaties, de aansluiting bij creatieve stad Arnhem en wat hun visie is op de betekenis van het project voor de gehele wijk in de toekomst. De modeondernemers zijn gevraagd naar hun achtergrond en de motieven om voor Arnhem en voor Klarendal te kiezen, de samenwerking met andere modeondernemers, de mogelijkheden die zij de wijk bieden en andersom, het contact met de bewoners in de wijk en de verwachtingen voor de toekomst. De betrokkenen in de wijk Klarendal zijn gevraagd naar hoe zij tegen de start van project in wijk aankeken, of zij het gevoel hadden dat er naar hen geluisterd werd, hoe het contact met de modeondernemers is en hun gedachten over de toekomst van de wijk.

(21)

11

Tabel 1: Interviews voor het empirische gedeelte van het onderzoek. Projectorganisatie

Persoon Betrokkenheid vanuit functie Bedrijf/instelling

Pieter Jongelie Voormalig projectleider 100% mode Arnhem Fashion Factory

Berry Kessels Manager Wonen Volkshuisvesting Arnhem

Mathieu Vaessen Senior-adviseur lokale economie Seinpost adviesbureau

Charly Tomassen Programmamanager Sociale

Bouwstenen

Gemeente Arnhem

Yvonne Ponsen Manager Sociale Ontwikkeling Volkshuisvesting Arnhem

Vincent van Breukelen NVM-Makelaar/ Kantoormanager Actief Makelaars

Robin Atema Projectleider 100% mode Gemeente Arnhem &

Volkshuisvesting Arnhem Mode in Klarendal

Persoon Betrokkenheid vanuit functie Bedrijf/instelling

Heleen van der Meer Tassenontwerpster Heleen van der Meer

Roos Giethoorn Grafisch ontwerpster Subwalk

Tineke Spoor Sieradenontwerpster Atelier PraGtig

Wiebe Gerritsma Bedrijfsadviseur Monsteratelier

Betrokkenen in Klarendal

Persoon Betrokkenheid vanuit functie Bedrijf/instelling

Toon Lubbers Inwoner wijk en bekend als

‘Burgemeester van Klarendal’

Brengt wijkkrant rond

Rob Klingen Buurtopbouwwerker Rijn IJssel

Chris Zeevenhooven Wijkmanager Gemeente Arnhem

Marco Rodemond Inwoner wijk Bloemenzaak

Informele gesprekken met enkele bewoners en modeondernemers bij wijkobservaties

Een actor-netwerk benadering

De ‘actor-netwerk theorie’ (ANT) is vooral bekend geworden door de grondleggers Callon, Latour en Law. De theorie opent de ‘black boxes’ van handeling door te onderzoeken op welke manier heterogene materialen worden samengesteld zodat handelingen in staat worden gesteld om op te treden en te worden wat ze zijn. Sinds de oorspronkelijke focus op de constructie van wetenschappelijke kennis, heeft de actor-netwerk theorie zich veel verder ontwikkeld en disciplinaire velden overstegen (Bosco, 2006, 338). Hoewel de actor-netwerk benadering als theorie te boek staat, geeft Latour aan dat het eigenlijk meer een methode is. Het is een bepaalde manier van denken: de actor-netwerk theorie wordt hier daarom als een methode gepresenteerd. Het is geen theorie wiens beginselen bij voorhand gepresenteerd worden, maar eerder een methode om op een bepaalde manier te werk te gaan (het vertrekpunt voor het volgen van ‘traces’ en ‘oligopticons’). Actor-netwerk theorie wordt in

(22)

12

het werk van Latour (2005) aangehaald met als doel het opnieuw situeren van ‘the social’. De benadering dient als een raamwerk voor de rest van het onderzoeksverslag en deze stoelt grotendeels op deze benadering. Er wordt echter niet expliciet naar deze theorie verwezen en deze is ook niet volledig volgens deze benadering ingevuld, maar vormt de achtergrond om een bepaalde manier te werk te gaan. Vooral de Franse socioloog Bruno Latour wordt in de wetenschap veel geciteerd als grondlegger van zijn relationele benadering. De actor-netwerk theorie is onderdeel van deze relationele benadering die de laatste jaren sterk in opkomst is en aan invloed wint in de geografie. In de theorie wordt getracht de sociale relaties tussen menselijke, materiële en conceptuele elementen die constant in beweging zijn en daardoor tot nieuwe inzichten (innovaties) komen, in beeld te brengen. Relaties zijn gelijkwaardig aan elkaar, maar niet iedere actor oefent evenveel invloed uit en er ontstaan daardoor spanningen in het netwerk. Murdoch (2006, 21) geeft aan dat Massey (1998, 27, 28) een relationele benadering voorstelt en zij komt tot drie basisstellingen:

• Ruimte is een product van interrelaties. Deze interrelaties lopen door de verschillende schalen, van het lokale tot het globale en alle punten daartussen in.

• Ruimte is de sfeer van mogelijkheden en veelzijdigheid. Ze zijn aan verandering onderhevig.

• Ruimte is nooit gesloten, nooit bepaald. Ruimte is altijd in wording als relaties ontwikkelen: er zijn altijd, op elk moment relaties die nog gemaakt moeten worden.

Het relationele perspectief moedigt ons volgens Murdoch (2006, 21) aan om opnieuw na te denken over de betekenis van ruimtelijke schaal en de manier waarop relaties onveranderlijk geconsolideerd worden tussen schalen. Murdoch (2006) verwijst naar Amin (2002, 391) die stelt dat de schaal wellicht het beste te conceptualiseren is op een non-territoriale manier. Dit betekent dat verschillende ruimtes en plaatsen niet gezien moeten worden als hiërarchisch (globaal, nationaal en lokaal), maar als ‘nodes in relational settings’: plaatsen zijn relationeel met elkaar verbonden. De significantie en de samenstelling van de relaties definieert de significantie van de schaalniveaus; de schaal wordt de lengte van de relatie. Relaties hebben twee kanten: ze kunnen circulatie bevorderen, maar ze kunnen ook voor uitsluiting zorgen. In die zin zijn ruimtelijke relaties eveneens machtsrelaties. De actor-netwerk theorie gaat in op de relatie tussen de netwerken. Een centrale plaats wordt hierbij ingenomen door het begrip ‘actant’ (menselijk en niet-menselijk). Hoewel men hier wellicht eerder het begrip actoren zou verwachten, spreekt Latour liever over ‘actants’. ‘Actants’ oefenen in tegenstelling tot actoren wel altijd kracht uit en ze zijn niet per definitie humaan, aangezien we bijvoorbeeld eveneens gemobiliseerd worden door statistieken. Door de actor-netwerk theorie worden we in staat gesteld om anders over ‘actors’ en ‘agency’ te denken. De theorie geeft een fundamentele kritiek op het ‘structure-agency’ debat in de wetenschap. Latour constateert dat de actor niet verondersteld wordt de rol van ‘agency’ te spelen en het netwerk wordt niet verondersteld de

(23)

13

structuur van de samenleving te spelen. De theorie geeft aan dat ‘agents’ geacht worden te interacteren. Law (1992) geeft dit duidelijk aan: een wereld zonder interactie bestaat niet.

Latour (1996, 369-381) gaat in op een aantal misverstanden die zijn ontstaan ten aanzien van deze theorie. Als eerste misverstand haalt Latour aan dat deze relationele benadering geen technologisch netwerk is, zoals dat het geval is bij treinen, metro- en telefoonnetwerken. Computernetwerken zijn intens verbonden en georganiseerd. Een dergelijke metafoor is niet de basis voor een actor-netwerk; dit is geen technologisch netwerk. Als tweede misverstand geeft hij aan dat deze theorie weinig te doen heeft met sociale netwerken. Deze studies, ongeacht hoe interessant ze zijn, houden zich bezig met sociale relaties van individuele menselijke actoren en hun frequentie, distributie, homogeniteit en nabijheid. Actor-netwerk theorie beperkt zich niet tot individuele menselijke actoren, maar gaat zelfs verder dan de wereld van mensen: de actor tot niet-menselijke, niet individuele entiteiten. Het doel van deze relationele benadering is niet om sociale netwerken toe te voegen aan sociale theorie, maar het herbouwen van sociale theorie vanuit netwerken. Actor-netwerk theorie is evenzeer een ontologie of een metafysica als een sociologie.

De theorie stuitte op enige kritiek door studenten ten aanzien van de beperkingen in vergelijking met meer traditionele benaderingen in sociale theorie. Er waren studenten die aangaven dat het werk apolitiek zou zijn en een benadering zou bieden waarbij de echte materiële consequenties van het handelen van actoren genegeerd zou worden (Bosco, 2006, 144). Desondanks is het een zeer bruikbare theorie met vele implicaties die steeds weer door geografen geherinterpreteerd en tegen het licht gehouden zal worden. In de literatuur komen twee versies van de actor-netwerk theorie naar voren: ‘ecological’ en ‘entrepreneurial’. ‘Ecological’, is vooral gebaseerd op werk van Latour en focust zich op de relaties tussen verschillende plaatsen in het netwerk. De constructie van het globale netwerk staat centraal, waarbij de vraag gesteld wordt door welke relaties het netwerk vorm gegeven wordt. Callon (1986) introduceert een ‘entrepreneurial’ model om de activiteiten en vertalingen van actoren in een lokale groep/plek in beeld te brengen. Hoe worden ideeën/ connecties vertaald in lokale organisaties en voorbeelden? Hoe zetten actoren een lokale groep neer? Actoren nemen zelf informatie tot zich van andere plaatsen en zenden zelf ook informatie uit naar andere actoren. In deze thesis komen beide versies van de actor-netwerk theorie naar voren. Er is veel aandacht voor het globale netwerk, maar ook voor de lokale case, de ‘actants’ in Klarendal en de interrelaties die tussen deze verschillende netwerken lopen.

1.7 Opbouw (leeswijzer)

De actor-netwerk benadering, zoals gepresenteerd in de voorgaande paragraaf, dient als leidraad voor het verdere onderzoek. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de wisselwerking tussen cultuur en economie. Hierbij krijgt de ‘cultural turn’ in de economische geografie nadrukkelijk veel aandacht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de opkomst van een globale strijd naar creatief talent. Het gedachtegoed van Richard Florida is de centrale theorie in dit

(24)

14

hoofdstuk. Er wordt ingegaan op de controverse rond zijn gedachtegoed, in hoeverre zijn gedachtegoed voor de Nederlandse stad opgaat en enkele ‘real-world’ fenomenen van deze ontwikkelingen worden behandeld. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de creatieve ziel van de middelgrote stad Arnhem en komen ook de duistere kanten van deze ziel naar voren. In hoofdstuk 5 wordt op basis van de theorie een analysekader samengesteld voor het in beeld brengen van de betekenis van een creatieve opwaardering voor een wijk, waarna deze verder verduidelijkt wordt. In hoofdstuk 6 wordt kort ingegaan op de problematiek van de wijk Klarendal, het project 100% mode wordt aangehaald en getoetst aan de hand van het analysekader. In hoofdstuk 7 worden de belangrijkste conclusies van dit onderzoek gepresenteerd waarbij gereflecteerd wordt aan de theorie en ingegaan wordt op de beperkingen van dit onderzoek en de ruimte die hiermee gecreëerd wordt voor vervolgonderzoek.

(25)

15

Hoofdstuk 2: De samenkomst van twee werelden: cultuur en economie

2.1 Inleiding

De plannen voor het vergroten van het (creatieve) ondernemingsklimaat in de wijk Klarendal zijn direct geïmplementeerd zonder daarbij uit te gaan van een gedegen theoretische achtergrond. Dit is niet onlogisch en niet altijd noodzakelijk in de beleidswereld, maar de behoefte aan deze koppeling is er nadrukkelijk wel bij de beleidsbepalers. Vandaar dat dit onderzoek het project tracht in te bedden in bestaande inzichten over de wisselwerking tussen cultuur en economie. In essentie is het huidige denken over steden hierop terug te voeren. Economie en cultuur werden jarenlang als afzonderlijke disciplines behandeld, als twee aparte werelden. Steeds meer begon het besef te ontstaan dat economie en cultuur van grote betekenis voor elkaar kunnen zijn. Tegen de achtergrond van het ‘postmodernisme’ ontstond de gedachte dat de economie ook maar door mensen sociaal geconstrueerd wordt. In dit hoofdstuk wordt, vooral vanuit een epistemologische invalshoek, ingegaan op de wisselwerking tussen cultuur en economie. De volgende hoofdstukken zijn meer existentieel van aard.In paragraaf 2 wordt beknopt ingegaan op het belang van economische geografie in onze huidige wereld. Paragraaf 3 behandelt de oorsprong van het hierboven aangehaalde discours en in paragraaf 4 staat de wisselwerking tussen cultuur en economie centraal. In de economische geografie voltrok deze ontwikkeling zich onder het label ‘cultural turn’, deze komt in paragraaf 5 naar voren. De opkomst van een globale culturele en creatieve economie wordt in paragraaf 6 behandeld.

2.2 Economische geografie

“To raise new questions, new possibilities, to regard old problems from a new angle, requires creative imagination and marks real advance in science.” -Albert Einstein-

In dit onderzoek vormt de wisselwerking tussen cultuur en economie het uitgangspunt voor verdere analyse. De link tussen cultuur en economie is niet nieuw en gaat zelfs ver terug. Hoewel in deze theorieën niet expliciet ingegaan wordt op de wisselwerking tussen cultuur en economie dienen ze als basis voor de opkomst van deze gedachtegang. Omdat in dit hoofdstuk wordt ingegaan op discoursveranderingen binnen de economische geografie zullen andere heersende opvattingen waar dit gedachtegoed op voortborduurt, ook aandacht krijgen. In deze paragraaf wordt allereerst beknopt ingegaan op het huidige belang van de economische geografie en discoursvorming binnen deze discipline. Het in deze context belangrijk om op te merken dat de economische geografie de laatste decennia sterk in opkomst is:

(26)

16

“Over the past decade, economic geography has undergone something of a renaissance, expanding its theoretical foundations, methodologies, and empirical reach considerably (Atzema e.a., 1997, 13).”

Bekende economen als Paul Krugman en Michael Storper hebben volgens Boekema (2004, 114-122) de geografie omarmd. De recente Nobelprijs voor de Economie voor Paul Krugman past bij deze ontwikkeling en is een steun in de rug voor de economische geografie. Daarnaast blijkt deze opkomende belangstelling voor de geografische context door economen uit het toegenomen aantal publicaties, zowel nationaal als internationaal. De bekende geografen Amin en Thrift (2000, 8) beargumenteren dat de belangrijkste vrienden gevonden moeten worden in de nieuwe velden van economisch onderzoek die momenteel zowel floreren als een voedingsbodem bieden voor het soort bijdragen die geografen kunnen leveren. Beleidsbepalers en andere mensen uit de praktijk richten zich ook op ‘evidence-based’ economisch onderzoek en sociale, culturele en institutionele inzichten van de economie met als doel het stimuleren van innovatie, ondernemerschap en concurrentievermogen op verschillende ruimtelijke schalen.

Volgens Van Rietbergen en Stam (2001, 24-29) telt de geografie weer mee in de economie. Dit impliceert dat de geografie in de loop der jaren aan betekenis in de economie heeft ingeboet, maar de laatste jaren weer in opkomst is. De Utrechtse wetenschappers komen tot de conclusie dat de geografie meer als een ontmoetingsplaats zou moeten fungeren. Ze propageren een multidisciplinaire aanpak waarbij bij voorbaat niemand wordt uitgesloten. Geografen, zouden volgens hen, meer dan nu (artikel uit 2001), moeten fungeren als bruggenbouwers. Daarvoor dienen wel aloude begrippen als ‘space’ en ‘place’ op een waardevolle wijze geconceptualiseerd en toegepast te worden zodat de geografen weer de leiding nemen in de herontdekking van geografie in de economie. Dan kunnen zij fungeren als bruggenbouwers tussen geografie en economie. Binnen dit veld kunnen zij ook, waar in de volgende paragrafen voor gepleit wordt, bruggenbouwers zijn tussen cultuur en economie.

Nu gewezen is op het belang van economische geografie in de huidige wereld is een verdere blik op de theorieën die deze discipline in de loop der jaren zijn gaan vormgeven, essentieel om het centrale discours in dit hoofdstuk te begrijpen. Met het verstrijken van tijd verandert de dominantie van bepaalde discoursen in de economische geografie. Hoewel een discours moeilijk te definiëren is, wordt het hier net als in Barnes (2000, 13) gebruikt als een netwerk van concepten, verklaringen en praktijken, welke een afzonderlijk stelsel van kennis produceren. Thrift en Olds (2003, 59-71) geven een aantal problematiseringen aan die belangrijke veranderingen in het economische leven aanbrengen. Eén daarvan is de opkomst van nieuwe economische discoursen als een respons op alle veranderingen die plaatsvinden. In de volgende paragraaf komen enkele discoursveranderingen naar voren die vooraf gingen aan de opkomst van de wisselwerking tussen cultuur en economie en die als basis van dit veld van onderzoek kunnen worden beschouwd.

(27)

17

2.3 De oorsprong van het discours

Net als bij veel andere theorieën in de economische geografie is het gedachtegoed over de wisselwerking tussen cultuur en economie terug te voeren tot het werk van de beroemde Karl Marx. De Duitse denker sprak destijds over een andere transformatie (van een agrarische naar een industriële en kapitalistische samenleving) dan die we vandaag de dag meemaken (van een industriële en kapitalistische naar een creatieve samenleving). In de zienswijze van de nog steeds zeer invloedrijke wetenschapper dient de economie voor de bevrediging van de behoeften van eenieder in de samenleving. De economie dient als basis waarop de politieke bovenbouw zich verheft; hij richt zich op de economische structuur van de maatschappij. In het politiek-economische gedachtegoed van Marx komt naar voren dat de economie niet soeverein en geïsoleerd behandeld kan worden, maar begrepen moet worden als onderdeel van bredere sociale processen. De auteur van ‘Das Kapital’ gaat in zijn werken in op de definiëring van ‘the social’ en gaat eveneens in op de aard van de relatie tussen ‘the social’ en ‘the economic’ (Barnes & Sheppard, 2000, 1-8).

Vele jaren na dit beroemde werk was aan het begin van de twintigste eeuw een stroming in opkomst, vernoemd naar een Amerikaans industrieel, het ‘Fordisme’. Bij het Fordisme, dat voortbouwde op de ideeën van Taylor, werd het productieproces zo geoptimaliseerd dat zoveel mogelijk auto’s van het ‘Model T’ op één dag gefabriceerd konden worden. Het Fordisme ging uit van een gestandaardiseerd massaproduct, een vaste productielijn, een hoge mate van verticale integratie en een belangrijke rol voor specialistische afdelingen. De opkomst van de massaproductie in het Fordisme in de twintigste eeuw werd volgens Scott (2006, 3) geassocieerd met de groei en spreiding van grote industriële metropolen, zoals Detroit in de Verenigde Staten, duidelijk liet zien. In de loop van de vorige eeuw werd steeds meer afgestapt van de ideeën van het Fordisme en werd deze volgens Barnes en Sheppard (2000, 4) vervangen door het ‘Post-fordisme’ of ‘flexibele specialisatie’. Dit betekende een verandering van de methode van productie: van assemblagelijn naar werken in teamverband. In de postfordistische periode die destijds aanbrak, was er meer aandacht voor een grotere mate van productspecialisatie en voor gespecialiseerde markten. Ook geografisch vond deze transformatie plaats met de opkomst van meer fysieke interactie en dichtere afstanden in tegenstelling tot de meer ‘arm’s length’ relaties in het Fordisme.

Het gedachtegoed van Keynes (‘Keynianisme’) won in dezelfde tijd als Ford aan importantie en werd zelfs de heersende opvatting in de economie na de Tweede Wereldoorlog. Keynes’ theorieën over de macro-economie werden door zijn navolgers verwerkt in modellen die in het middelbare beroepsonderwijs aan het einde van de vorige eeuw en het begin van deze eeuw een evidente plaats innemen. In de loop van de vorige eeuw werd in de wetenschap echter steeds meer gebroken met de stromingen van Keynes. Het is in deze periode dat het tot leven gekomen mensbeeld van de ‘Homo Economicus’ op twijfel stuit (Barnes, 1987, 299-308). Deze Homo Economicus is op basis van ratio en zelfzucht altijd op

(28)

18

zoek naar nut- en winstmaximalisatie. Van dat idee wordt langzaam maar zeker afgestapt wanneer het idee ontstaat dat de mens veel meer is dan dat. Zo laat de mens zich leiden door sociologische factoren. Bij enkele wetenschappers ontstaat terecht het beeld van de mens als iemand die op zoek is naar een bevredigende oplossing; een oplossing die de meeste voldoening geeft (‘satisfying behaviour’), omdat de mens onmogelijk voor 100% rationeel kan beslissen (‘bounded rationality’).

Naast deze ‘behaviourale benadering’ is de ‘institutionele benadering’ in de economische geografie in de vorige eeuw in opkomst. Jessop (2001, 1213) geeft aan dat er veel vormen van een institutionele ommekeer aangeven kunnen worden, net als dat instituties op verschillende manieren gedefinieerd kunnen worden. De wetenschapper onderscheidt drie typen van deze ‘institutional turn’ (Jessop, 2001, 1215-1220). Allereerst gaat hij in op de ‘thematic turn’. Bij dit type onderzoek zoeken individuen naar een verklaring van de opkomst van instituties door te onderzoeken hoe zulke opkomende instituties reageren op individueel gedrag. Een bekend voorbeeld van deze ‘thematic turn’ vanuit een methodologische en individuele positie is de poging van neoklassieke economen om instituties, zoals een bedrijf, te verklaren in termen van transactiekosten. Het tweede type wordt aangeduid als ‘methodological turn’, welke verschillende vormen kan aannemen. Gewoonlijk wordt deze ‘turn’ geassocieerd met de (vermeende) bemiddelende rol van de ‘institutional turn’ in relatie tot de gevestigde en lastige ontologische, epistemologische dualismes en methodologische dilemma’s in de sociale wetenschappen. Ten slotte, onderscheidt hij het meest radicale type: de ‘ontological turn’. Deze ‘turn’ rust op de gedachte dat instituties en institutionalisering de primaire basis zijn van collectief leven en sociale order.

De institutionele ommekeer in lokale en regionale ontwikkelingsstudies, zoals in MacLeod (2001, 1145-1167), liet zien hoe onderlinge afhankelijkheid tussen bedrijven en instituties hebben geleid tot een bepaalde sociale regulatie. Macht is samengesteld door normen en conventies in plaats van dat het is samengesteld door individuele actoren. De echte test voor controle ontstaat volgens Yeung (2002) wanneer bepaalde actoren deze normen en conventies betwijfelen. Granovetter (1985, 481-490) pleit voor het gebruik van de term ‘embeddedness’. De economie werd vroeger gezien als een toenemende, onafhankelijke en gedifferentieerde discipline in de moderne samenleving waarbij economische transacties niet langer gedefinieerd werden door sociale verplichtingen door de betrokkenen, maar tegen de achtergrond van het modernisme, door rationele calculaties voor individuele winst. Zijn embeddedness-argument gaat in op beide benaderingen en geeft aan dat persoonlijke relaties en structuren (of netwerken) van zulke relaties essentieel zijn bij het genereren van vertrouwen en het ontmoedigen van verkeerd gedrag. Sociale relaties ziet hij als de basis voor het produceren van vertrouwen in het economische leven. Granovetter (1985, 504) geeft aan dat veel van het gedrag ingebed is in netwerken van inter-persoonlijke relaties; veel economische activiteiten zijn cultureel ingebed.

(29)

19

De eerder genoemde econoom Krugman (2000, 49-53) geeft aan dat de revolutie die zich in handelstheorieën voltrok, soms wel wordt aangeduid als nieuwe economische geografie (‘New Economic Geography’). Deze benadering, tot dan toe vrijwel genegeerd, zorgde ervoor dat de nadruk steeds meer begon te liggen op ruimtelijke verschillen in economische activiteiten. Door de ruimtelijke dimensie aan deze theorieën toe te voegen, konden deze verschillen beter verklaard worden. Consumenten hebben immers variërende voorkeuren voor bepaalde producten en diensten. Ondanks dat eerder gepubliceerde en simpele handelsmodellen nog steeds werden gebruikt, wonnen de nieuwe modellen aan populariteit. Volgens Barnes (2001, 557) wordt deze nieuwe economische geografie gekarakteriseerd door een minder formele manier van theorievorming. De regels betreffende de totstandkoming van theorieën zijn meer flexibel dan onder de eerste golf van theorieën.

Tegen de achtergrond van deze ontwikkelingen speelden andere belangrijke thema’s in de economische geografie die niet onvermeld kunnen blijven en hieraan gerelateerd zijn: ‘globalisering’ en ‘lokalisering’. Dicken (2003, 10) zegt dat we in een wereld leven waar natiestaten niet langer significatante actoren of betekenisvolle economische eenheden zijn. Een wereld waar consumentenvoorkeuren en culturen homogener zijn geworden en verzadigd raken door gestandaardiseerde globale producten gecreëerd door globale organisaties die geen verbintenis met een plek of gemeenschap hebben. In deze context spreekt Dicken van een nieuwe ‘geo-economie’ (‘new geo-economy’) die kwalitatief verschilt van het verleden. Dicken (2004, 5-26) geeft echter wel aan dat in het globaliseringsdebat in de academische wereld de geografie een kleine rol speelt. Zo worden geografen minder dan andere disciplines geciteerd op dit gebied. Globalisering en de transformatie van de staat hebben er volgens Keating e.a. (2003, 14) in bepaalde mate voor gezorgd dat de link tussen grondgebied enerzijds, en functie en identiteit anderzijds, gebroken is geraakt. Sommige auteurs spreken in deze context wel over ‘the end of territory’ of een wereld zonder grenzen. Deze tendens heeft gezorgd voor een ‘re-territorialisering’ van functie, identiteit en sociaal leven en in het bijzonder de opkomst van nieuwe systemen van territoriale regulatie en collectieve actie. Er werd gebroken met de oude visie op een integraal, nationaal en ruimtelijk management. In deze visie is de regio steeds meer subject dan het object van beleid en de context wordt niet alleen door de staat geleverd, maar ook door de internationale markt en de eisen van interregionale competitie. Regio’s en lokaliteiten construeren de markt op specifieke wijzen. In dit verband wordt gesproken over de opkomst van een ‘new regional development paradigm’. Een gevolg van dit afnemende belang van de staat in de heersende paradigma’s is de opkomst van nieuwe culturele regio’s. Scott (2000b, 483-504) geeft aan dat economische globalisering nu over het algemeen wordt omschreven als een onvoltooid en langdurig proces. De trend (artikel uit 2000) is om de nationale economieën functioneel te integreren, maar de opkomst van stabiele regionale economieën en globale stadsregio’s (voorbeeld: stadsregio Arnhem Nijmegen) wordt eveneens breed gedragen.

(30)

20

Swyngedouw (1997, 137-166) en (2004, 25-48) koppelt globalisering en lokalisering aan elkaar en pleit ervoor om in dit verband te spreken van de ‘glocalisation’ van de economie. Deze ‘glocalisation’ verwijst naar beide processen en betekent een herziening van de schaalniveaus met diverse implicaties. Een proces waarbij, ten eerste, institutionele en regelgevende afspraken omhoog verschuiven van het nationale schaalniveau naar hogere globale schaalniveaus en tegelijkertijd omlaag verschuiven naar het schaalniveau van het individu of naar het schaalniveau van lokale, stedelijke en regionale configuraties. Ten tweede, worden economische activiteiten en netwerken tussen bedrijven tegelijkertijd steeds meer lokaal en regionaal als transnationaal. Castells (1996) spreekt van de opkomst van een netwerksamenleving. Productiviteit wordt gegenereerd door en competities worden uitgespeeld in een globaal netwerk van interacties tussen bedrijfsnetwerken. Tegelijkertijd is deze nieuwe economie op informatie gericht, omdat de productiviteit en het concurrentievermogen van actoren in deze economie (bedrijven, regio’s en naties) fundamenteel afhankelijk zijn van het vermogen tot het genereren, opereren en toepassen van op kennis gebaseerde informatie. Deze economie is ook globaal, omdat de basisactiviteiten van productie, consumptie en circulatie, zowel als de componenten (kapitaal, werk, rauw materiaal, management, informatie, technologie en markten) op een globale schaal georganiseerd zijn, direct of via een netwerk van verschillende koppelingen tussen economische actoren.

Waar Castells het heeft over een netwerksamenleving en netwerkeconomie gaan andere wetenschappers in op de opkomst van de kenniseconomie. Het één hoeft het ander overigens niet uit te sluiten: een economie kan zowel op kennis en netwerken gebaseerd zijn. In de westerse wereld ontwikkelen de landen zich volgens veel wetenschappers steeds meer naar een op kennis gebaseerde economie. Van Oort (2006, 12) wijst op de ontwikkeling naar een flexibele en kennisgeoriënteerde arbeidsvraag. Parallel aan deze ontwikkeling heeft zich vanaf het begin van de jaren negentig een accentverschuiving voorgedaan in de beleidsmatige en de geografische literatuur. Daarin werd namelijk ingespeeld op cultuur als institutionele drager van de stedelijk-economische dynamiek. De culturele vaardigheid van deze kenniswerkers wordt steeds meer gezien als bron van economische ontwikkeling. De stad wordt daarnaast gezien als een broedplaats van de kenniswerkers. Een deel van de toenemende welvaart uit zich in culturele thema’s binnen de dagelijkse leefomgeving. Vandaar dat in de volgende paragrafen ingegaan wordt op de wisselwerking tussen cultuur en economie. Hierna wordt specifiek ingegaan op de ‘cultural turn’ in economische geografie.

2.4 Cultuur en economie

“Economy and Culture are dead! Long live economy and culture!” -Neil Castree-

Cultuur en economie spelen als afzonderlijke disciplines niet alleen een grote rol in de wetenschap, maar ook in het dagelijkse leven van eenieder. Lange tijd werden cultuur en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe

Hierbij is niet alleen gekeken naar kosten die ouders mogelijk besparen als het kind jeugdhulp met verblijf ontvangt, maar is ook gekeken naar mogelijke extra inkomsten die ouders

De aansprakelijkheid behoeft echter niet beperkt te blijven tot de feitelijke of primaire veroorzaker zelf; ook secundair betrokken actoren als ouders, scholen, online platformen

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

In plaats van klimaatbeleid in termen van onzekerheid en defensieve, sectorale investeringen, moet klimaatverandering als aanleiding en als uitgangspunt worden genomen voor

pleziervaartuigen voor een aantal prioritaire stoffen uit het Nederlandse milieubeleid. Het aanvullend scenario scoort vooral tussen 2000 en 2020 aanmerkeliik beter dan het IMEC-