• No results found

De respons van kalkoenhanen op lysine bij een lage en hoge staltemperatuur

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De respons van kalkoenhanen op lysine bij een lage en hoge staltemperatuur"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Praktijkonderzoek 2000/1 50

De respons van kalkoenhanen op lysine bij een lage en hoge

staltemperatuur

Ing. T. Veldkamp, onderzoeker kalkoenenhouderij

Dr.ir. R.P. Kwakkel, Wageningen Universiteit, leerstoelgroep Diervoeding

Inleiding

Aminozuurbehoeften bij kalkoenen worden hoofdzakelijk vastgesteld bij normale om-gevingstemperaturen, bijna nooit onder hittestress omstandigheden. Hurwitz e.a. (1980) meldden al dat aminozuurbehoeften vastgesteld dienen te worden bij verschil-lende omgevingstemperaturen. Noll en Waibel (1989) bevestigen dat de staltem-peratuur van invloed kan zijn op de lysine-behoefte van kalkoenhanen. Waldroup e.a. (1997) vonden dat kalkoenen een amino-zuurbehoefte hebben van 105 % van de National Research Council (NRC; 1994) norm om een maximale groei en een optimale voederconversie te krijgen als de temperatuur boven de 27 oC komt.

Het doel van het onderzoek dat in dit artikel wordt beschreven, is de respons vast te stellen van jonge kalkoenen op verschil-lende lysineniveaus bij lage en hoge staltemperaturen. De hypothese was dat kalkoenhanen bij lage omgevingstempera-turen anders zouden reageren op hogere lysineniveaus dan bij hoge omgevingstem-peraturen, als gevolg van een gewijzigde verdeling van lysine voor onderhoud en productie.

In dit artikel treft u de resultaten aan van 0 tot 4 weken en van 4 tot 8 weken leeftijd.

Proefopzet

In de proef zijn vier proefvoeders ingezet met verschillende lysinegehalten (75 %, 90 %,

105 % of 120 % ten opzichte van de NRC (1994) norm). De proefvoeders zijn gebaseerd op maïs/soja en zijn zo samengesteld dat alle aminozuurniveaus minimaal 10 % hoger waren dan de NRC

norm, uitgezonderd methionine+cystine, lysine en arginine. Methionine+cystine was ingesteld op 100 % NRC. Hogere lysine-gehalten werden verkregen door toevoe-ging van L-lysine HCl. Alle proefvoeders hadden dezelfde arginine:lysine verhou-ding, dus bij verhoging van het lysine-gehalte, werd arginine met een evenredig deel verhoogd.

In de periode van 0 tot 4 weken leeftijd werden 16 afdelingen gebruikt. Elk van de vier proefvoeders hebben we vier keer beproefd (vier herhalingen). In totaal zijn 640 eendags-kalkoenhanen aselect ge-plaatst in de 16 afdelingen van 5 m2 (40 kalkoenen per afdeling).

In alle afdelingen werd eenzelfde tempera-tuurschema gehanteerd. De staltempera-tuur is van 0 tot 4 weken geleidelijk ver-laagd van 26 oC tot 19 oC.

In de periode van 4 tot 8 weken leeftijd werden 40 afdelingen in tien klimaatcellen gebruikt (vier afdelingen per klimaatcel; vijf klimaatcellen per temperatuursbehande-ling). Op 4 weken leeftijd hebben we 15 kalkoenen aselect per afdeling binnen de voerbehandeling geplaatst. Elke afdeling kreeg één van de vier proefvoeders. De twee temperatuurbehandelingen zijn inge-steld op 4 weken leeftijd. In de periode van 4 tot 6 weken leeftijd werden de hoge (30 o

C) en lage (15 oC) temperatuur geleidelijk gerealiseerd, en vanaf 6 weken leeftijd werden deze twee temperatuurinstellingen gehandhaafd. De relatieve luchtvochtigheid was overal ingesteld op 70 %. Voer en water werden onbeperkt verstrekt.

(2)

Praktijkonderzoek 2000/1 51 Tabel 1 Effect van lysinegehalten in het voer op de groei, voeropname en

voerconversie van 0 tot 4 weken leeftijd (g/dag)

Lysinegehalte Groei Voeropname Voerconversie

(% t.o.v. NRC) (g/dag) 75 19,1a 26,9a 1,43a 90 30,7b 40,3b 1,34b 105 36,8c 47,9c 1,33b 120 37,1c 47,6c 1,33b a,b

Binnen iedere kolom zijn gemiddelden met een verschillende letteraanduiding significant verschillend (P < 0,05).

Figuur 1 Voerconversie-respons bij verschillende lysinegehalten in het voer bij hoge en lage staltemperatuur in de periode van 4 tot 8 weken leeftijd

Resultaten en discussie

In tabel 1 zijn de resultaten van 0 tot 4 weken leeftijd weergegeven.

Een hoger lysinegehalte (tot 105 %) in het voer resulteerde gemiddeld in een hogere groei, een hogere voeropname en een iets verbeterde voerconversie (tabel 1).

In de periode van 4 tot 8 weken leeftijd had zowel het lysinegehalte in het voer als de staltemperatuur effect op de groei, voer-opname en voerconversie. De respons op de voerconversie bij verschillende lysine-niveaus in het voer bij lage en hoge staltemperatuur is weergegeven in figuur 1. Bij beide temperatuurregimes resulteerden de lysineniveaus van 75 en 90 % in een slechtere voerconversie in de periode van 4 tot 8 weken leeftijd.

Bij 30 oC verbeterde de voerconversie bij toename van het lysinegehalte tot 5 % boven de NRC norm terwijl bij 15 oC de voerconversie al een plateau bereikte bij 10 % onder de NRC norm. De voerconversie was bij 30 oC lager dan bij 15 oC als gevolg van een lagere onderhoudsbehoefte (de groei nam af met 21 % bij hoge tem-peratuur terwijl de voeropname afnam met 23 %). Voor voerconversie is een duidelijke interactie waargenomen tussen lysine-niveau en staltemperatuur (P = 0,017). Voor voeropname en groei zijn geen signi-ficante interacties tussen lysineniveau en staltemperatuur gevonden (P > 0,05). 1,40 1,50 1,60 1,70 1,80 1,90 75 90 105 120

lysine niveau (% t.o.v. NRC)

voerconversie

Temperatuur: 15 C Temperatuur: 30 C

(3)

Praktijkonderzoek 2000/1 52 Figuur 2 Voerconversie-respons bij verschillende hoeveelheden opgenomen lysine bij

hoge en lage staltemperatuur in de periode van 4 tot 8 weken leeftijd

In figuur 2 is de voerconversie-respons weergegeven bij verschillende hoeveel-heden opgenomen lysine bij hoge en lage staltemperatuur. Tevens blijkt dat de maxi-male lysine opname (in absolute hoeveel-heden per dag) voor eiwitaanzet nog niet was bereikt bij de behandeling met 30 oC.

Conclusie

In de periode van 0 tot 4 weken leidde een toename van het lysineniveau tot 105 % ten opzichte van NRC tot een hogere groei, een hogere voeropname en een iets betere voerconversie. Ergens tussen 90 en 105 % ligt dus het optimale niveau. Nader onder-zoek moet uitwijzen of in deze periode 100 % NRC voldoende is. Verdere verhoging

van het lysineniveau tot 120 % had geen effect op genoemde parameters.

In de periode van 4 tot 8 weken leeftijd lijkt een niveau van 90% lysine ten opzichte van de norm al voldoende bij een lage temperatuur van 15 oC.

Blijkbaar wordt het dier door de lage temperatuur niet gehinderd in de voer-opname om de maximale aanzet te verwezelijken. Echter, een hoge tempera-tuur van 30 oC (lage voeropname en groei) vraagt meer lysine in het voer, doordat de voeropname lager is en er relatief minder aminozuren voor groei beschikbaar zijn. Een extra input betekent dan automatisch een extra respons.

1,40 1,50 1,60 1,70 1,80 1,90 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0

lysine opname per dier (g/dag)

voerconversie

Temperatuur: 15 C Temperatuur: 30 C

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Items of the Traumatic Grief Inventory-Self Report version (TGI-SR), factor loadings, and test-retest correlations. Patient Sample Disaster-Bereaved Loss Sample Factor loadings

Solanum avlculare var albiflorum 291 Solanum nemophillum 294 Solanum laciniatum 295 Solanum eodomsum 40 Solanum verrucosum 106 Solanum berthaultil 169 Solanum acaule 1S3

Tevens was uit proef I gebleken dat onder deze proefomstandigheden de bestrijding, die twee weken na de inoculatie werd uitgevoerd in sommige gevallen te laat was: bij een

Zijscheuten werden uitsluitend verkregen op de bodems zonder kinetine of met lage concentraties (10 mg/liter of minder (zie bijlage 3 tabel 3)^.. Na verloop van tijd

To gain a firmer understanding of the empirical case of maritime emission regulations and to deepen scientific knowledge on the coordination problems in the context of

Bij eerstejaars plantuien kunnen rustig chloorhoudende kalimeststoffen worden gebruikt, mits deze geruime tijd voor het zaaien worden toegediend.. Bij tweedejaars plantuien kunnen

De clustering heeft geresulteerd in de nieuwe BOdemFysische EenhedenKaart (BOFEK2012) met 72 verschillende eenheden. Elke BOFEK-eenheid bevat één of meer bodemtypen van de

Volgens Wietse heeft weerbaarheid te maken met ecologische veer- kracht waarbij het systeem niet star is maar van de ene in de andere, min of meer stabiele situatie geraakt..