• No results found

Bewonersinitiatief inclusief: De ontwikkelingen van bewonersinitiatieven in de gemeente Amsterdam om dichter bij de inclusieve samenleving te komen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Bewonersinitiatief inclusief: De ontwikkelingen van bewonersinitiatieven in de gemeente Amsterdam om dichter bij de inclusieve samenleving te komen"

Copied!
65
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bewonersinitiatief inclusief

De ontwikkelingen van bewonersinitiatieven in de

gemeente Amsterdam om dichter bij de inclusieve

samenleving te komen

Naam: Niels Park Studentnummer: 12776424

Master: Political Science - Public Policy & Governance Afstudeerproject: Who Cares? The Politics of Welfare State Decline

Docent: Dhr. dr. Imrat Verhoeven Tweede lezer: Mw. dr. Anne M. C. Loeber

Inleverdatum: 26 juni 2020 Aantal woorden: 22314

(2)

2

Samenvatting

In deze scriptie wordt onderzoek gedaan naar de manier waarop de gemeente Amsterdam probeert om meer bewoners te betrekken bij bewonersinitiatieven om dichter bij het streven van een inclusieve samenleving te komen. Het huidige beleid wordt vergeleken met het beleid van ruim tien jaar geleden dat in het teken stond van de Vogelaarwijken. Bewonersinitiatieven worden door bewoners zelf genomen om positieve veranderingen te laten plaatsvinden in de buurt of wijk. Het interessante aspect aan bewonersinitiatieven is dat deze vaak vanuit de samenleving ontstaan, maar wel in aanraking komen met de lokale overheid. In dit onderzoek is gebruik gemaakt van een vergelijkende casestudie waarbij de stadsdelen Nieuw-West en Oost met elkaar zijn vergeleken, omdat beide stadsdelen op veel aspecten van elkaar verschillen. Bestaande theorieën die betrekking hebben op de 'actieve burgers', de ontwikkeling van lokaal beleid en de daarbij behorende opkomst van bewonersinitiatieven en de rol van de professionals kunnen worden toegepast op de data die zijn verzameld. Dit onderzoek is voornamelijk gericht op de rol van lokale professionals, front-line workers. Door middel van twaalf interviews met professionals zijn verschillende belangrijke bevindingen geconstateerd. Hierbij gaat het om historische ontwikkelingen, de rol van de centrale gemeente en verschillende opvattingen over diversiteit. Daarnaast worden verschillende opvattingen over de inclusieve samenleving beschreven. Uit de interviews is naar voren gekomen dat de rol van professionals cruciaal is om dichter bij een inclusieve samenleving te komen en het is van belang dat de verschillende afdelingen van de centrale overheid een gezamenlijk beleid opstellen om het voor bewoners gemakkelijker te maken om een bewonersinitiatief te nemen.

(3)

3

Inhoudsopgave

Samenvatting ... 2

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 4

Introductie bewonersinitiatieven ... 4

Aandacht voor bewonersinitiatieven binnen de (lokale) overheid ... 5

De onderzoeksvraag ... 8

Relevantie ... 9

Het verloop ... 10

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader ... 11

Betrokkenheid van alle burgers ... 11

De ontwikkeling van lokaal beleid en de opkomst van bewonersinitiatieven ... 15

De rol van professionals binnen bewonersinitiatieven ... 17

Hoofdstuk 3: Methodologie ... 20

Introductie ... 20

Het soort onderzoek ... 20

Selecteren van de casussen ... 21

Data verzameling. ... 24

Analyse van de verzamelde data ... 25

Invloed van de coronacrisis op deze scriptie ... 26

Hoofdstuk 4: Empirische analyse ... 28

Introductie ... 28

De inclusieve samenleving ... 28

Historische ontwikkelingen binnen bewonersinitiatieven ... 31

De rol van de centrale gemeente ... 38

Opvattingen over diversiteit ... 42

Conclusie ... 49

Hoofdstuk 5: Conclusie ... 52

Antwoord op de onderzoeksvraag ... 52

Bredere interpretatie van de bevindingen ... 54

Discussie & Aanbevelingen ... 55

Literatuurlijst ... 58

Bijlage I: Onderwerpenlijst ... 63

(4)

4

Hoofdstuk 1: Inleiding

Introductie bewonersinitiatieven

Bewonersinitiatieven, ook wel burgerinitiatieven genoemd, nemen een steeds belangrijkere rol in op lokaal niveau. Hierbij is door de jaren heen de rol en het beleid van lokale overheden veranderd, bijvoorbeeld bij het toekennen van subsidies. Belangrijk is dat deze bewonersinitiatieven vaak vanuit de bewoners zelf ontstaan. Deze bewonersinitiatieven ontstaan bottom up vanuit de samenleving, maar komen wel vaak in aanraking met de overheid. Bewonersinitiatieven nemen dus een hybride vorm aan omdat ze enerzijds bottom up ontstaan, maar anderzijds wel top down kunnen worden beïnvloed door de overheid (Tonkens & Verhoeven, 2018: 2). Wanneer een onderscheid wordt gemaakt binnen maatschappelijke betrokkenheid kunnen bewonersinitiatieven worden geplaatst tussen enerzijds maatschappelijk handelen vanuit de burgers waarbij ze zichzelf bottom up coördineren om actie te nemen om het gewone leven te verbeteren en anderzijds maatschappelijke participatie die top down door de overheid wordt gestimuleerd waarbij burgers wordt gevraagd om na te denken en met ideeën te komen over bestaand beleid of beleid dat in ontwikkeling is. Het fenomeen bewonersinitiatieven kan tussen deze twee gevallen worden geplaatst, omdat maatschappelijke betrokkenheid en ondersteuning vanuit de overheid samenvallen (idem: 3). Hierin kan de overheid verschillende rollen aannemen. Enerzijds kan de overheid een stimulerende rol aannemen, wat betekent dat professionals vanuit de overheid en andere instellingen op een actieve manier bewonersinitiatieven aanjagen en realiseren; hierbij wordt de rol van de overheid bij bewonersinitiatieven dus groter. Anderzijds kan de overheid een faciliterende rol aannemen waarbij het idee bestaat dat bewonersinitiatieven bottom up ontstaan en dat de overheid of andere instanties op verzoek van de initiatiefnemers ondersteuning kunnen bieden; hierbij vervult de overheid dus slechts een ondersteunde rol (Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker, 2013: 25 – 28). De overheid kan op verschillende manieren hulp bieden nadat een initiatief genomen is. Te denken valt hierbij aan financiële hulp, het delen van bepaalde kennis, of het overnemen van een deel van de administratieve lasten. Daarnaast kan de overheid dus ook initiatieven stimuleren in buurten waar sprake is van weinig maatschappelijke betrokkenheid (Verhoeven & Tonkens, 2018: 7)

Bewonersinitiatieven zorgen ervoor dat er gewenste aanvullingen of verbeteringen ontstaan in de buurt (Van den Berg, 2020). Hierbij kan het gaan om het creëren van een buurthuis of het veranderen van een stadspark, maar ook om grotere projecten of in groepsverband verschillende

(5)

5 activiteiten organiseren. Er zijn allerlei verschillende soorten initiatieven, vaak gericht op sociale, culturele of educatieve activiteiten (Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker, 2013: 11). Een sociaal initiatief is bijvoorbeeld het creëren van speeltoestellen in de buurt zodat kinderen bij elkaar komen. Een activiteit waarbij bewoners samen komen en voor elkaar koken kan worden beschouwd als een cultureel initiatief, waarbij bewoners elkaars keuken leren kennen. Een voorbeeld van een educatief initiatief is het beginnen van computerlessen voor andere bewoners. Binnen deze initiatieven is er vaak overlap en worden meerdere doelen gerealiseerd.

Bewonersinitiatieven worden beschreven als collectieve, informele sociale of politieke activiteiten waarbij de bewoners als vrijwilligers te werk gaan met als doel om op een pragmatische wijze met openbare en maatschappelijke problemen in hun buurten om te gaan (Tonkens & Verhoeven:, 2018: 2). Dit kan betrekking hebben op de leefbaarheid en veiligheid in de buurt. Ook kan een bewonersinitiatief maatschappelijke doelen promoten, zoals het verbeteren van relaties tussen verschillende culturen in een wijk. Een initiatief kan ook een politiek doel hebben, zoals het promoten van een etnische diversiteit op een school (idem: 3).

Bewonersinitiatieven bestaan dus in allerlei verschillende vormen en maten. Zo zijn er eenmalige initiatieven, maar ook initiatieven die voor een langere tijd bestaan en professioneler worden. Daarnaast kan één enkele persoon een initiatief nemen, maar kan ook door een organisatie een initiatief worden genomen. Ook hebben sommige initiatiefnemers meer hulp nodig van de lokale overheid of instanties dan andere initiatiefnemers.

Aandacht voor bewonersinitiatieven binnen de (lokale) overheid

Overheden hebben zich de laatste jaren op verschillende manieren beziggehouden met bewonersinitiatieven, zowel landelijk als regionaal, zoals in de gemeente Amsterdam. De laatste jaren zijn veel verschillende rapporten geschreven door verschillende adviesorganen en ministeries, zoals de rapporten Vertrouwen in de Buurt (2005) en Vertrouwen in Burgers (2012) door de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR). In deze rapporten wordt aandacht besteed aan de toenemende bezorgdheid over de democratie en de afnemende sociale cohesie die nadelige gevolgen met zich meebracht, zoals criminaliteit en vervreemding. Hierbij wordt aangegeven dat beleidsmakers vertrouwen moeten hebben in de burgers die dit willen verbeteren en dat burgers tegelijkertijd ook vertrouwen moeten hebben in de beleidsmakers. Deze rapporten bieden inzicht in de manieren waarop bewoners kunnen bijdragen om de leefbaarheidsproblemen aan te pakken en op welke wijze beleidsmakers en -uitvoerders daaraan steun kunnen bieden. Daarnaast heeft de Raad voor openbaar bestuur het rapport Loslaten in

(6)

6

vertrouwen geschreven in 2012 waarin advies wordt gegeven hoe de overheid burgers,

bedrijven en maatschappelijke organisaties kan betrekken bij het uitvoeren van overheidstaken. Ook heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties het werkboek Help een

burgerinitiatief! geschreven in 2007 en aangepast in 2010 waarin informatie, suggesties en tips

worden verstrekt voor gemeenteambtenaren die te maken hebben met initiatieven waarin de faciliterende rol centraal staat. Door al deze aandacht vanuit verschillende organen is onder andere beleid opgesteld dat aandacht besteedde aan bewonersinitiatieven in het regeerakkoord van het kabinet-Balkenende IV in 2007, bestaande uit het CDA, de Partij van de Arbeid (PvdA) en de ChristenUnie (CU), waarin als onderdeel de nieuwe Wijkaanpak werd gepresenteerd (Coalitieakkoord, 2007: 31 - 32).

De verantwoordelijke minister hiervoor was de voormalig minister voor Wonen, Wijken en Integratie Ella Vogelaar. Zij presenteerde een nieuw beleidsplan waarin 40 verschillende wijken werden aangeduid als Krachtwijken, in de media ook vaak Vogelaarwijken genoemd. Dit waren wijken waar de kwaliteit van de leefomgeving onder andere door maatschappelijke problemen zoals schooluitval, verloederde woon- en leefomgeving met weinig sociale contacten, hoge werkloosheid, criminaliteit en het ontbreken van relevante sociale netwerken en contacten flink achter bleef ten opzichte van andere wijken in dezelfde stad (Ministerie voor Wonen, Wijken & Integratie, 2007: 4). Er werd gesteld dat een integrale en systematische aanpak nodig was om de problematiek in deze wijken aan te pakken. Samenwerking tussen verschillende actoren in de wijk en de gemeente was een van de vereisten om deze wijken om te vormen tot Krachtwijken (idem : 5). Een van de vele maatregelen van dit beleid was dat er budget vrijkwam om bewonersinitiatieven te stimuleren (idem: 15). Hiermee stelde de nationale overheid lokale overheden in staat om burgers te mobiliseren. Dit gebeurde onder andere door voor een periode van vier jaar ruim 700 miljoen euro per jaar te investeren in deze wijken. Hierbij werd het geld van het Rijk direct overgedragen aan de desbetreffende gemeenten die onderdeel uitmaakten van de Wijkaanpak (idem: 19).

Binnen de gemeente Amsterdam werden verschillende wijken aangeduid als Krachtwijken, namelijk Amsterdam Noord, Bos en Lommer, Westelijke Tuinsteden (nu bekend als Nieuw-West), Amsterdam-Oost en de Bijlmer (Lörzing, Harbers & Schluchter, 2008: 52 – 53). Naar aanleiding van dit beleid heeft de gemeente Amsterdam verschillende maatregelen getroffen om bewonersinitiatieven aantrekkelijker te maken zodat meer bewoners in staat zijn om een initiatief te nemen.

(7)

7 Na de Wijkaanpak is er een tijd minder aandacht geweest vanuit het beleid voor bewonersinitiatieven. Pas in 2017 is dit fenomeen weer prominenter op de politieke agenda komen te staan. Het Kabinet-Rutte III, bestaande uit VVD, CDA, D66 en CU heeft in het regeerakkoord van 2017 aangegeven dat ze burgers en verenigingen meer ruimte wil bieden voor initiatieven in de samenleving om voorstellen in te dienen die betrekking hebben op de uitvoering van collectieve voorzieningen in de directe omgeving, zoals het onderhoud van een stadspark of het beheren van sportvelden (Regeerakkoord, 2017: 7).

Inmiddels spelen bewonersinitiatieven ook weer een prominente rol in de gemeente Amsterdam en probeert de gemeente het nemen van bewonersinitiatieven zo toegankelijk mogelijk te maken voor de bewoners en daarmee verschillende groepen in de stad een eerlijke kans te bieden. Het idee van een inclusieve samenleving speelt hierbij een belangrijkere rol. In het coalitieakkoord van de gemeente Amsterdam uit 2018, samengesteld door GroenLinks, D66, PvdA en SP, met de naam Een nieuwe lente en een nieuw geluid, wordt aangegeven dat er de ambitie is om onder andere kansengelijkheid te bevorderen, dat er sprake moet zijn van verbondenheid, dat er naar elkaar moet worden gekeken en dat participatie moet worden gestimuleerd; eigenschappen die horen bij de inclusieve samenleving (Coalitieakkoord, 2018: 4 – 6). Uit het rapport Stedelijk Kader 2020 – 2023 met de titel Samen vooruit. Op weg naar een stevige sociale basis in

Amsterdam blijkt dat een belangrijk speerpunt voor de gemeente is om zoveel mogelijk burgers

te betrekken en een eerlijke kans te bieden (Kukenheim, Moorman & Groot Wassink, 2019: 2). Hierbij is het belangrijk dat buurten zich blijven ontwikkelen. Een van de belangrijke punten om dit te bereiken is dat iedere Amsterdammer de mogelijkheid zou moeten krijgen om een initiatief te nemen (idem: 8). Om dit te bereiken is een groot netwerk nodig waarbij zowel vrijwilligers en professionals als de gemeente samen moeten werken (idem: 5). De wethouder voor onder andere Democratisering, Rutger Groot Wassink, probeert verschillende maatregelen te treffen en nieuw beleid op te stellen om het voor meer burgers mogelijk te maken in de gemeente Amsterdam te worden betrokken bij bewonersinitiatieven. Zo investeert de gemeente tot 2022 jaarlijks 200.000 euro in initiatieven.

Daarnaast heeft de gemeente Amsterdam sinds 2017 een aantal gebieden in de stad aangeduid als Ontwikkelbuurten; hierbij gaat het om 32 buurten in Nieuw–West, Zuidoost en Noord (College Gemeente Amsterdam, 2019 : 2). De gemeente heeft meerdere doelstellingen bepaald om deze buurten te verbeteren, waarbij onder andere wordt gekeken naar leefbaarheid en veiligheid. Voor deze buurten is extra geld beschikbaar gesteld om participatie en extra

(8)

8 bewonersondersteuning mogelijk te maken. Dit geld is mede bestemd voor bewonersinitiatieven (idem: 8).

De onderzoeksvraag

Uit veel verschillende onderzoeken blijkt dat voornamelijk actieve bewoners initiatieven nemen en organiseren. Deze bewoners worden aangeduid als de actieve burgers. Dit zijn vaak hoger opgeleide autochtone mannen. Doordat vaak juist deze groep initiatieven neemt wordt niet iedereen betrokken bij een bewonersinitiatief. Hierdoor zijn de initiatieven die worden genomen vaak niet representatief voor de desbetreffende buurt en nemen de meeste buurtbewoners geen deel aan de genomen initiatieven en nemen zij zelf ook geen initiatief in de buurt. (Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker, 2013: 19).

Tonkens & Verhoeven (2018) hebben onderzocht welke rol de front-line workers, de brede groep van verschillende professionals, zoals lokale ambtenaren en medewerkers van welzijnsorganisaties die betrokken zijn bij het uitvoeren van beleid, hebben gespeeld om de ongelijkheid in bewonersinitiatieven te verminderen ten tijde van het beleid van minister Vogelaar. In dit onderzoek is gekeken naar de periode van 2008 tot 2010 waarbij verschillende initiatiefnemers en front-line workers zijn benaderd in 24 buurten in de gemeente Amsterdam. Uit dit onderzoek bleek, anders dan misschien werd verwacht, dat de groep bewoners die initiatief nam wel degelijk divers was en niet enkel bestond uit hoger opgeleide mannen (idem: 9). Onder andere uit de interviews bleek dat de inzet van front-line workers zeer waarschijnlijk van invloed was geweest om meer diversiteit en inclusiviteit te bereiken in bewonersinitiatieven (idem: 13).

Nu de gemeente Amsterdam anno 2020 bewonersinitiatieven weer stimuleert en daarbij beleidsmatig streeft naar meer inclusiviteit, is het interessant om de werking van het huidige beleid te onderzoeken en te vergelijken met het beleid van ruim tien jaar geleden.

De vraag die gesteld wordt in het onderzoek is daarom:

‘Hoe probeert de gemeente Amsterdam om met het huidige beleid zoveel mogelijk burgers te betrekken bij bewonersinitiatieven om dichter bij het streven te komen van een inclusieve samenleving en in hoeverre verschilt dit beleid met de aanpak van ruim 10 jaar geleden?’

Om deze vraag te beantwoorden wil ik het beleid van nu, waarbij de wethouder voor Democratisering probeert zoveel mogelijk burgers te betreken bij bewonersinitiatieven, vergelijken met het beleid van ruim tien jaar geleden, dat in het teken stond van de

(9)

9 Vogelaarwijken. Uit het onderzoek van Tonkens & Verhoeven (2018) blijkt namelijk al dat tussen 2008 en 2010 bewonersinitiatieven in Amsterdam inclusiever waren dan eerder gedacht.

Binnen dit onderzoek wordt het beleid in stadsdeel Nieuw-West vergeleken met het beleid in stadsdeel Oost. Deze twee gebieden zijn gekozen omdat ze momenteel sterk van elkaar verschillen, maar beide wel een Vogelaarwijk waren. De data zijn verzameld door middel van semigestructureerde interviews, waarbij verschillende professionals die werkzaam zijn of werkzaam waren in beide stadsdelen zijn geïnterviewd.

Relevantie

Dit onderzoek naar inclusiviteit bij bewonersinitiatieven is maatschappelijk relevant omdat er binnen de samenleving in grote mate sprake is van diversiteit, versplintering en een zekere mate van polarisatie onder de bevolking. Het is van belang dat iedereen de mogelijkheid heeft om mee te werken aan mogelijke verbeteringen in de wijk. Daarnaast hebben gemeenten steeds meer verantwoordelijkheden gekregen in de activerende verzorgingsstaat, waarbij er wordt verwacht dat iedereen meedoet in de samenleving binnen het bereik van de eigen capaciteiten. Hierbij zijn bewonersinitiatieven van grote invloed in een wijk of buurt, omdat de bewoners het heft in eigen handen nemen om de leefbaarheid in de wijk te verbeteren. De conclusies die worden getrokken door onderzoek te doen naar de gemeente Amsterdam kunnen ook toepasbaar zijn voor andere gemeenten, waardoor de mogelijkheid van een inclusieve samenleving weer een stap dichterbij kan komen.

Er is al veel algemeen onderzoek gedaan naar actieve burgers, bewonersinitiatieven en de rol van lokale professionals. Hierbij is vooral naar de rol van de actieve burgers binnen bewonersinitiatieven gekeken. Daarnaast is er onderzoek gedaan naar de verschillende soorten bewonersinitiatieven en op welke manier de lokale professionals hier een rol in kunnen spelen. Er is echter nog niet veel onderzoek gedaan naar diversiteit binnen bewonersinitiatieven. Tonkens & Verhoeven hebben verschillende onderzoeken gedaan in Amsterdam en via verschillende publicaties, waaronder die van 2018, een verscheidenheid aan inzichten gedeeld. Daarbij vormt het onderzoek in 2018 een uitzondering in Nederland omdat er is gekeken naar diversiteit in wie betrokken raakt bij bewonersinitiatieven. De onderzoeken van onder andere deze auteurs hebben een waardevolle bijdrage geleverd. Desalniettemin is er weinig onderzoek geweest naar de huidige periode. Mijn onderzoek, waarin ik de huidige stand van zaken op het gebied van inclusiviteit bij bewonersinitiatieven analyseer, vormt daarom een bijdrage aan de

(10)

10 schaarse wetenschappelijke literatuur over dit thema en is daarom behalve maatschappelijk relevant, ook van wetenschappelijk belang.

Het verloop

In het eerstvolgende hoofdstuk wordt er aandacht besteed aan de literatuur en eerdere wetenschappelijke theorieën. Verschillende theorieën die ingaan op het bestaan van de actieve burgers worden beschreven. Daarnaast worden enkele theorieën over bewonersinitiatieven beschreven. Als laatste wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan de rol van professionals.

Het daaropvolgende hoofdstuk gaat over de methodologie. Er zal worden beargumenteerd waarom er gekozen is voor bepaalde casussen en op welke wijze dit besluit tot stand is gekomen, daarbij zal ook worden gekeken naar de verschillen tussen de casussen. Daarnaast wordt beschreven op welke manier de empirische data verzameld zijn en hoe deze zijn geanalyseerd.

In het hoofdstuk daarna worden de data geanalyseerd en worden deze vergeleken met de bestaande literatuur. In dit deel zullen verschillende thema’s worden geanalyseerd en worden opvattingen over de inclusieve samenleving en het belang hiervan beschreven. Het eerste thema dat wordt uitgelicht is de historische ontwikkeling binnen bewonersinitiatieven. Hierbij wordt toegelicht in hoeverre het beleid door de jaren heen is veranderd. Daarna wordt de gemeentelijke invloed beschreven, dit zal vooral gaan over de middelen en mogelijkheden van de gemeente. Als laatste wordt het thema diversiteit toegelicht, waarbij verschillende opvattingen over diversiteit worden beschreven en er wordt gekeken in hoeverre er sprake is van diversiteit bij het nemen van bewonersinitiatieven.

Als laatste formuleer ik mijn conclusies waarbij er een antwoord wordt gegeven op de onderzoeksvraag. Hierbij worden ook enkele aanbevelingen gedaan evenals enkele suggesties voor toekomstig onderzoek.

(11)

11

Hoofdstuk 2: Theoretisch kader

Er is al een verscheidenheid aan onderzoek gedaan naar het onderwerp van bewonersinitiatieven en het bestaan van diversiteit binnen deze initiatieven. Er zijn verschillende theorieën en ideeën die betrekking hebben op dit onderwerp. Deze theorieën en begrippen zijn relevant voor dit onderzoek. Vaak zijn de onderzoeken gericht op bredere vormen van participatie, maar zijn de ideeën en theorieën wel weer toepasbaar op bewonersinitiatieven. Drie verschillende onderwerpen worden in dit hoofdstuk belicht. Ten eerste worden verschillende theorieën over het ontstaan en de kenmerken van actieve burgers beschreven. Er bestaan verschillende theorieën en kenmerken waaruit blijkt wie als actieve burgers kunnen worden beschouwd. Het is relevant om dit te beschrijven omdat de gemeente Amsterdam juist probeert om zoveel mogelijk mensen te betrekken bij bewonersinitiatieven. Door een onderscheid te maken tussen actieve en minder actieve burgers kan er worden bepaald welke groep meer aandacht nodig heeft. Ten tweede worden theorieën belicht die gaan over veranderingen in en beweegredenen van de rol van de overheid bij politieke participatie. Als laatste worden enkele theorieën beschreven met betrekking tot de verschillende rollen van professionals om te uit te kunnen leggen op welke manier zij meer burgers kunnen betrekken.

Betrokkenheid van alle burgers

In het onderzoek van Tonkens & Verhoeven (2018) wordt aangegeven dat oudere hoger opgeleide witte mannen vaak oververtegenwoordigd zijn wanneer het gaat om burgerbetrokkenheid. Veel verschillende theorieën en onderzoeken beschrijven waarom juist deze groep zo actief is. Door deze groep ‘actieve burgers’ ontstaat er een groot verschil in politieke participatie en de daarbij behorende ontwikkeling per buurt of wijk.

Verschillende kenmerken zorgen ervoor dat ‘actieve burgers’ ontstaan die participeren op politiek niveau. Hierbij gaat het dus voornamelijk om participatie die wordt gestimuleerd en gefaciliteerd door de overheid; het wordt dus top down georganiseerd, zoals bijvoorbeeld het meehelpen in een campagne of het deelnemen aan een participatieproces dat de lokale overheid organiseert. Brady, Verba & Schlozmann (1995: 272) beschrijven dat burgers die politiek betrokken zijn beschikking hebben over een aantal middelen. Deze burgers beschikken over maatschappelijke vaardigheden, ze beschikken over een bepaald niveau van communicatie en hebben de vaardigheden om iets te organiseren. Ook beschikken deze betrokken burgers over voldoende tijd om te kunnen participeren. Daarnaast zorgt de betrokkenheid bij een politieke

(12)

12 partij ervoor dat een bewoner eerder wil participeren. Deze burgers willen eerder meedenken over buurtgericht beleid, dus beleid dat gericht is op de buurt waar ze leven (Docherty, Goodlad & Paddison, 2001: 2230). Mensen die zich aangetrokken voelen tot een politieke partij hebben in de meeste gevallen al een bepaalde affiniteit met de politiek. Het lidmaatschap van een politieke beweging en een hoog niveau van politieke belangen zorgen ervoor dat deze burgers eerder politiek participeren op regionaal niveau over besluitvorming die voor hun relevant is (idem: 2231). Daarnaast blijkt dat positieve resultaten op politieke participatie ervoor zorgen dat er meer vertrouwen is in de lokale overheid waardoor er uiteindelijk ook weer sprake is van meer politieke participatie in de buurt (idem: 2244). Wanneer er dus sprake is van minder wantrouwen ten opzichte van de lokale overheid groeit de mate waarin bewoners willen meedenken over hun buurt. Jones (2003: 585 - 586) verklaart in zijn onderzoek dat in- en exclusie bij politieke participatie, die betrekking heeft op hervormen van steden of buurten, wordt veroorzaakt door individuele verschillen in inkomsten, werk en cultureel en individueel gedrag. Wanneer het inkomen hoger is, vaak gerelateerd aan het soort beroep en de opleiding, is er sprake van meer politieke participatie op dit gebied.

De actieve burgers die ontstaan op het gebied van politieke participatie, top down georganiseerd door de overheid, spelen ook een belangrijke rol bij bewonersinitiatieven en betrokkenheid die vanuit de samenleving ontstaat. Bewonersinitiatieven ontstaan vaak bottom up, maar komen vaak wel in aanraking met de lokale overheid en kunnen hierdoor top down worden beïnvloed (Tonkens & Verhoeven, 2018: 2). De actieve burgers kennen de al bekende wegen en kunnen initiatieven dus makkelijker nemen. Uit het onderzoek van Hurenkamp, Tonkens & Duyvendak (2006: 9) blijkt dat burgers die actief zijn bij voornamelijk kleinschaligere bewonersinitiatieven vrij vaak de meer ervaren actieve burgers zijn. Deze burgers zijn dus politiek betrokken en hebben affiniteit met de politiek, hebben de beschikking over verschillende hulpbronnen zoals tijd en geld, hebben hetzelfde culturele gedrag en verschillen met andere bewoners in het beroep dat ze uitoefenen. Deze actieve burgers vormen vaak een homogene groep en proberen deze groep ook niet te veranderen (idem: 26). Wanneer een initiatief niet gericht is op sociale problematiek worden andere bevolkingsgroepen vaak niet betrokken (idem: 27). Niet alleen de actieve burgers vormen een homogene groep, ook migranten vormen het liefste hun eigen groep om een initiatief te nemen (idem: 27).

De actieve burgers hebben vaak meer mogelijkheden om een initiatief te nemen omdat ze de beschikking hebben over meer hulpbronnen. Het gaat hierbij niet enkel om geld, maar ook om organisatorische capaciteiten, sociale verbondenheid en andere mogelijke hulpbronnen die

(13)

13 betrekking kunnen hebben op een specifieke situatie (Ghose & Pettygrove, 2014: 1103 – 1104). Vaak hebben migranten niet de juiste netwerken en zijn ze te afhankelijk van elkaar en andere instituties waardoor ze niet dezelfde mogelijkheden hebben als de actieve burgers om gemakkelijk een initiatief te nemen (Staeheli, 1999: 71 – 73).

Wanneer burgers meer worden betrokken bij problemen waarmee zij te maken hebben, er ook meer informatie wordt verstrekt vanuit de overheid over initiatieven en de belangen die daarbij horen, kan het aantal burgers dat betrokken wil zijn wellicht groeien. Hiermee wordt onder andere bedoeld dat burgers door de overheid geïnformeerd worden over de mogelijkheden om mee te denken over het verminderen van criminaliteit of het tegengaan van zwerfafval in de buurt. Helaas blijkt dat de burgers die het minst betrokken zijn bij de wijk en het grootste risico lopen op exclusie het minst bereid zijn om samen te werken met lokale overheden omdat ze er geen voordelen van zouden inzien. Hierdoor is er sprake van nog meer fragmentatie, wat betekent dat de verschillen tussen de actieve burgers en niet betrokken burgers alleen maar groter wordt (Foley & Martin, 2000: 486). De actieve burgers blijven betrokken bij de buurt en kunnen initiatieven nemen, terwijl de burgers in de buurt die het minst betrokken zijn niet mee willen doen. Dit komt omdat ze geen vertrouwen hebben in de lokale overheden en er weinig aan wordt gedaan om dit vertrouwen te laten groeien.

Burgers die dus minder vertrouwen hebben in de overheid wonen vaak in de achtergestelde wijken, zoals de voormalige Vogelaarwijken. Het opleidingsniveau is hier vaak lager en er is dus ook sprake van minder betrokkenheid. In deze wijken zijn er waarschijnlijk minder actieve burgers. Deze betrokkenheid kan worden bevorderd wanneer lokale instanties meer maatregelen nemen om burgers te betrekken. Uit een onderzoek van Denters & Klok (2010), waarin onderzoek wordt gedaan naar politieke participatie van bewoners bij de wederopbouw van een wijk, top down georganiseerd door de overheid, blijkt dat er meer kans op succes is in vrijwillige deelname wanneer een gemeente meer moeite neemt om inspraak toegankelijker en aantrekkelijker te maken voor de grote variatie aan verschillende burgers. Daarnaast kunnen uitvoerders van het beleid ervoor zorgen dat er meer betrokkenheid is in achterstandswijken. Wanneer deze uitvoerders meer betrokken zijn bij de buurt kunnen ze verschillende rollen aannemen om meer burgers te betrekken (De Graaf, Van Hulst & Michels, 2015: 57). Op deze manier kunnen burgers politieke participatie zien als iets wat normaal is en meedenken bij besluitvorming en participatie beschouwen als een democratische waarde (idem: 48). Door op politiek niveau te participeren en dit als normaal te zien, kan deze groep ook vanuit de samenleving zelf nadenken over verbeteringen en dus bijvoorbeeld initiatieven nemen.

(14)

14 Uit het onderzoek van Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker (2013) blijkt dat er grote verschillen bestaan tussen gemeenten wanneer het gaat om de vraag welke burgers betrokken zijn bij bewonersinitiatieven. In dit onderzoek zijn verschillende bewonersinitiatieven met elkaar vergeleken in vier verschillende gemeenten waaruit is gebleken dat in drie van de vier gemeenten de initiatiefnemers vaak ouder, autochtoon en hoger opgeleid zijn. De enige uitzondering in dit onderzoek is de gemeente Amsterdam, de gemeente die centraal staat in dit onderzoek (idem: 22). Uit het onderzoek bleek dat stimulerende interventies van professionals ervoor zorgden dat er meer diversiteit ontstond bij bewonersinitiatieven. Vanuit de gemeente werd er beleid opgesteld waarbij het doel was om professionals meer burgers te laten betrekken bij bewonersinitiatieven (idem: 25-26). Bij de rol van deze professionals wordt later in dit hoofdstuk verder stilgestaan. Uit het onderzoek van Tonkens & Verhoeven (2018: 9) blijkt dat het gekozen beleid van de gemeente Amsterdam een belangrijke rol heeft gespeeld. Door de inzet van professionals in de buurt was er sprake van meer diversiteit van burgers die betrokken zijn bij bewonersinitiatieven. Daarnaast stimuleren deze bewonersinitiatieven dat meer burgers worden betrokken in de maatschappij. De initiatieven kunnen namelijk het doel hebben om sociale problematiek op te lossen, waardoor de culturele verschillen worden verkleind in de wijk en etnische diversiteit wordt gepromoot (idem: 3). Hierdoor kunnen uiteindelijk meer bewoners deelnemen aan bewonersinitiatieven en is het niet op een enkele groep gericht. Uiteindelijk kunnen de bewoners zelf dan ook initiatieven nemen.

De verschillende bevindingen bevestigen de verschillende kenmerken van de actieve burgers, namelijk die van de hoger opgeleide autochtone mannen boven de vijftig. Zij hebben de meeste mogelijkheden om te participeren op politieke terreinen, zoals het deelnemen aan verkiezingen en vrijwillige beleidsvorming (Tonkens & Verhoeven, 2012: 423). Hierdoor is het voor hen ook gemakkelijker om initiateven te nemen. De actieve burgers beschikken vaak over meer hulpbronnen, identificeren zichzelf met de buurt, vinden elkaar gemakkelijker, vormen hun eigen groep en zijn al vaker politiek betrokken. Daarnaast is het lastiger voor anderen om zich te ontwikkelen tot actieve burgers, omdat ze niet over de benodigde kennis en hulpbronnen beschikken, afhankelijk zijn van elkaar en instanties en niet worden betrokken in de al bestaande groep van actieve burgers. Door beleid op te stellen dat gericht is op de minder betrokken burgers is het mogelijk dat uiteindelijk meer burgers actief worden betrokken bij politieke participatie en uiteindelijk ook in staat zijn om bewonersinitiatieven te nemen.

(15)

15

De ontwikkeling van lokaal beleid en de opkomst van bewonersinitiatieven

Er is al veel geschreven over de manieren waarop lokale overheden bewoners willen betrekken bij beleidsvorming en wat de mogelijke voor- en nadelen hiervan zijn. Een van de vele middelen om burgers meer betrokkenheid te geven en zelf concrete verbeteringen door te laten voeren in de buurt is door middel van het bewonersinitiatief. Het is van belang om te begrijpen waarom lokale overheden de burgers meer willen betrekken om daarmee ook de grotere rol van bewonersinitiatieven in de verzorgingsstaat te begrijpen. Door de opkomst van de verscheidenheid aan bewonersinitiatieven verandert ook de rol van de overheid.

Ten eerste is belangrijk om te beschrijven welke beweegredenen er zijn vanuit de lokale overheid om meer burgers te betrekken bij besluitvorming op lokaal niveau. Hierbij gaat het wederom om politieke participatie, dus top down opgesteld vanuit de overheid om meer burgers te betrekken. Eerst moet er naar deze politieke participatie worden gekeken om de relatie die dit heeft met bewonersinitiatieven te begrijpen. Overheden hebben immers meer gedaan met participatie dan met bewonersinitiatieven en dus ook meer ervaring opgedaan. Lowndes & Sullivan (2008) hebben onderzocht dat er politieke, economische, sociale en maatschappelijke beweegreden zijn om burgers te betrekken. Een maatschappelijke beweegreden is dat het voor burgers gemakkelijker is om op lokaal niveau mee te beslissen over besluitvorming. Daarnaast is het op lokaal niveau gemakkelijker om besluiten aan te passen naar de wensen en ideeën van de burgers in de buurt, omdat het makkelijker toepasbaar is; dit is een sociale beweegreden. Daarnaast zijn er verschillende politieke beweegreden. Ten eerste is het voor bewoners gemakkelijker om mee te praten over problemen in de buurt omdat dit tastbaarder is. Ten tweede zijn lokale leiders eerder bereid om rekening te houden met de wensen van bewoners in de buurt. Daarnaast kunnen bewoners makkelijker om verantwoording vragen op lokaal niveau. Economisch gezien kan lokaal beleid waarbij burgers worden betrokken ervoor zorgen dat er efficiënter en effectiever gebruik wordt gemaakt van de verschillende aanwezige bronnen (idem: 58 -59).

Aan de hand van deze beweegreden worden vier verschillende ideaaltypes van wijkbesturen beschreven. Het eerste ideaaltype is een bestuur dat de burgers mogelijkheid geeft invloed uit te oefenen, waarbij burgers dus de mogelijkheid hebben om zich te mobiliseren en te betrekken bij het beleidsproces. Ten tweede is een bestuur mogelijk dat in het teken staat van intensieve samenwerking, waarbij verschillende partners, zowel formeel als informeel, gezamenlijk proberen risico’s te beperken en collectieve voordelen te creëren. Daarnaast kan er sprake zijn

(16)

16 van een bestuur waarbij de burgers meer politieke invloed krijgen; burgers krijgen hierbij de mogelijkheid om plaats te nemen in een besluitvormingsorgaan, niet als volksvertegenwoordigers, maar als bewoners. Als laatste kan er een bestuur zijn dat de rol van manager op zich neemt, waarbij partijen eerder proberen invulling te geven aan de behoefte van de bewoners (Lowndes & Sullivan, 2008: 64 – 65).

Wanneer lokale overheden inderdaad proberen om zoveel mogelijk burgers te betrekken bij politieke participatie zijn er wel een aantal uitdagingen. Burgers moeten onder andere de capaciteiten hebben om mee te kunnen bepalen over besluitvormingen. Een andere uitdaging komt tot stand als er sprake is van diversiteit in een buurt, waardoor de gedeelde waarden niet gelijk zijn bij de bewoners en hier dus rekening mee moet worden gehouden. Als laatste uitdaging wordt beschreven dat er grotere ongelijkheden kunnen ontstaan tussen de verschillende buurten, omdat er in sommige buurten meer sprake is van positieve participatie dan in andere buurten (Lowndes & Sullivan, 2018: 67 – 70). Deze uitdagingen hebben allemaal betrekking op het betrekken van de niet actieve burgers, wat eerder al is beschreven.

Agger (2012) beschrijft dat professionals ervoor zorgen dat de diverse groepen in een wijk mee participeren op lokaal niveau op het gebied van beleidsvorming en meedenken over verbeteringen in de wijk. Om dit mogelijk te maken moet er sprake zijn van op maat gemaakt beleid, het beleid moet zich dus aanpassen aan de situatie. Door voor iedere situatie geschikt beleid te hanteren kunnen meerdere groepen worden gemobiliseerd en aangespoord om te participeren waardoor er sprake kan zijn van inclusie. Daarnaast kan het gebruik van bepaalde groepen of netwerken er ook voor zorgen dat deze groepen worden bereikt. (idem: 41 – 42).

Vanuit de lokale overheden zijn er dus verschillende beweegreden om burgers meer te betrekken bij besluiten die moeten worden genomen. Er kunnen verschillende wijkbesturen worden gevormd die ieder op hun eigen wijze proberen de burgers te betrekken. Er zijn wel enkele uitdagingen, zoals proberen om iedereen te bereiken. Op maat gemaakt beleid waar professionals een rol bij spelen kunnen er voor zorgen dat inderdaad meerdere groepen kunnen worden bereikt. Deze ervaringen vanuit de lokale overheden kunnen ook worden meegenomen om bewonersinitiatieven toegankelijker te maken in de buurt. Doordat burgers op politiek niveau al betrokken zijn, kunnen ze ook vanuit de samenleving zelf met ideeën komen om de buurt te verbeteren. Hierbij kan de overheid dus de ervaringen gebruiken om meer burgers te betrekken, zodat de bewonersinitiatieven inclusiever worden.

(17)

17 De verandering van de verzorgingsstaat speelt een grote rol binnen bewonersinitiatieven. Soares da Silva, Horlings & Figueiredo (2018) vergelijken verschillende initiatieven met elkaar en daaruit blijkt dat de lokale instanties verschillende rollen kunnen aannemen, waarbij er voornamelijk een verschil zit in de mate waarin de lokale overheid een initiatief aanmoedigt en stimuleert. De overheid kan dus een stimulerende rol aannemen, waarbij professionals vanuit de overheid en andere instellingen bewonersinitiatieven aanjagen en realiseren op een actieve manier, of een faciliterende rol waarbij de overheid dus enkel ondersteuning biedt wanneer hier om wordt gevraagd (Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker, 2013: 25 – 28). Een andere vorm die minder relevant is, is de vorm van coproductie, waarbij tussen bewoners en instanties een verregaande samenwerking ontstaat en de instanties zelf ook een belang hebben bij het realiseren van een initiatief (idem: 30). De verschillende organisaties binnen de overheid verschillen in de mate waarin zij een initiatief stimuleren, of bereid zijn zich te richten tot het initiatief (Duijn et al., 2019: 400). Het verschil in stimuleren zorgt ervoor dat het soms langer duurt voordat een bewonersinitiatief kan worden gerealiseerd, omdat het initiatief langs verschillende organisaties moet.

Om de lessen van politieke participatie te gebruiken bij het inclusiever maken van bewonersinitiatieven is de rol van professionals van belangrijke waarde. In het volgende deel zal uitvoeriger worden gekeken naar de rol van deze professionals.

De rol van professionals binnen bewonersinitiatieven

Al kort is beschreven dat de rol van lokale professionals ervoor kan zorgen dat meer burgers worden betrokken in een wijk of buurt en dat ze hierbij maatwerk moeten leveren. De rol en het belang van deze professionals is gaan veranderen door de jaren heen. Wanneer de professionals verschillende rollen in nemen kunnen meer mensen worden betrokken. Deze professionals zijn onder andere lokale ambtenaren, maar kunnen ook personen zijn die werkzaam zijn bij welzijnsorganisaties, buurtorganisaties, buurtcorporaties en projectleiders (Denters, Tonkens, Verhoeven & Bakker, 2013: 26).

Het is belangrijk om te kijken naar de theorie van Lipsky. Hij heeft het in zijn theorie over individuen die werkzaam zijn bij street level bureaucracies; dit zijn ambtenaren die direct in contact staan met de burgers, uitvoerders van overheidsbeleid, zoals een politieagent of een onderwijzer (Lipsky, 1980: 3 – 4). Lipsky beargumenteert dat deze ambtenaren hun eigen

coping strategieën ontwikkelden om hun werk te kunnen uitvoeren. Hierdoor verschilde het

(18)

18 Het gemaakte beleid werd dus op straatniveau vormgegeven. Doordat de street level

bureaucrats enige discretie hadden konden ze hun werk op hun eigen manier uitvoeren. Ze

hadden de vrijheid om zelfstandig tot bepaalde oordelen te komen. Er waren verschillende redenen dat er sprake was van discretie. Ten eerste was hier sprake van omdat de bestaande regels vaak geen stand konden houden in specifieke casussen waar deze street level bureaucrats mee te maken hadden. Ten tweede waren er specifieke zaken waarbij ambtenaren zelf tot een oordeel moesten komen over bepaalde burgers. Ten derde was er een psychologisch effect doordat de discretie op straatniveau het zelfrespect bevordert van de ambtenaren. (idem: 15).

Durose (2011) gebruikt de theorie van Lipsky over street level bureaucrats om de ontwikkelingen van deze professionals te beschrijven. De professionals kunnen tegenwoordig niet enkel meer werken op de traditionele wijze, maar moeten nieuwe strategieën ontwikkelen. Durose noemt deze professionals front-line workers. Door deze term te gebruiken, wordt beschreven dat er ontwikkelingen hebben plaatsgevonden sinds de theorie van Lipsky en dat deze front-line workers meer contacten hebben met de burgers dan de street level bureaucrats hadden (idem: 981 – 982). De front-line workers zijn nu belast met het interpreteren van beleid, het samenwerken met lokale gemeenschappen en het maken van keuzes over het implementeren en leveren van beleid, dat gunstig en passend moet zijn voor beide partijen (idem: 982). De professionals kunnen meer worden beschouwd als maatschappelijk ondernemers waarbij geprobeerd wordt om beleid te laten aansluiten bij de eisen vanuit de gemeenschap. De lokale professionals kunnen hier goed op inspelen omdat zij veel kennis hebben op lokaal niveau en deze kennis kunnen gebruiken om beleid te verbeteren (idem: 990 - 993). De kennis die deze professionals hebben ontdekt in hun werkzaamheden op straatniveau kunnen een grote bijdrage leveren aan nieuwe manieren om bijvoorbeeld ongelijkheid te verhelpen. Er moet dus sprake zijn van een wisselwerking tussen de uitvoeders van het beleid en de vormers van het beleid.

Uit het onderzoek van Tonkens & Verhoeven blijkt (2018) blijkt dat professionals, de

front-line workers, een belangrijke bijdrage leveren om zoveel mogelijk burgers te betrekken bij

bewonersinitiatieven in Amsterdam. Deze professionals leveren een belangrijke bijdrage aan een succesvolle uitvoering van de initiatieven. De professionals ondersteunen de initiatiefnemers op verschillende manieren, onder andere door te helpen bij het aanvragen van budgetten (Tonkens & Verhoeven, 2011: 52 – 53). Hierdoor kunnen dus relatief veel verschillende groepen in de samenleving worden betrokken. Het onderzoek van Denters, Verhoeven, Tonkens & Bakker (2013) beschrijft ook de rol van deze professionals. Hierbij wordt vooral de nadruk gelegd op de stimulerende rol van professionals bij het aanjagen en het

(19)

19 realiseren van bewonersinitiatieven (idem: 25). Bakker, Denters, Oude Vrielink & Klok (2012) hebben ook onderzoek gedaan naar hoe lokale professionals bewonersinitiatieven kunnen faciliteren. Hieruit blijkt dat de professionals vooral netwerkstructuren en het beheer van processen gebruiken om initiatieven te stimuleren en bewoners te betrekken (idem: 411). Met de structuur van het netwerk wordt bedoeld dat per gebied bekeken moet worden wat nodig is om meer mensen te betrekken bij bewonersinitiatieven, waarbij er dus beleid wordt gecreëerd op basis van de buurt om deze weer te laten opleven (idem: 404 – 405). Daarnaast moeten de processen zo worden ingericht dat het mogelijk is voor de bewoners om een initiatief te nemen, waarbij het onder andere van belang is dat de lokale overheid flexibel omgaat met ideeën van de bewoners en dat de bewoners de tijd wordt gegeven om een initiatief te nemen (idem: 406 – 409).

Deze professionals kunnen verschillende rollen aannemen om zoveel mogelijk actieve burgers te creëren en te mobiliseren om actief te participeren in de maatschappij (Durose et al., 2015). Ten eerste de ‘blijvende rol’, professionals die in de buurt leven en weten wat er speelt. Ten tweede de ‘worstelende rol’, waarbij lokale professionals niet opgeven ook al is het een lastige situatie. Ten derde kunnen lokale professionals de ‘faciliterende rol’ op zich nemen om mensen te beïnvloeden en aan te moedigen om samen te werken. Ten vierde is er de ‘organiserende rol’, waarbij de lokale professional een maatschappelijke verandering teweeg wil brengen. Als laatste is er de ‘baanbrekende rol’; dit zijn vaak professionals die bepaalde vaardigheden hebben om een probleem aan de kaak te stellen en op te lossen (idem: 579 - 582). Deze verschillende rollen van professionals kunnen er ook voor zorgen dat meer bewoners in de buurt worden betrokken bij een initiatief.

De rol van de professionals is van groot belang om zoveel mogelijk bewoners te betrekken. Door te onderzoeken welke rol de lokale professionals in de gemeente Amsterdam op zich nemen kan worden bepaald of dit mede voor meer inclusie kan zorgen. Hierbij moet worden gekeken op welke manier ze het gevormde beleid uitoefenen en op welke wijze zij een rol spelen binnen bewonersinitiatieven.

(20)

20

Hoofdstuk 3: Methodologie

Introductie

Om de onderzoeksvraag te beantwoorden wordt onderzocht hoe in gemeente Amsterdam wordt geprobeerd om zoveel mogelijk burgers te betrekken bij bewonersinitiatieven en zo dichter bij het streven van een inclusieve samenleving te komen en in hoeverre dit beleid verschilt met de eerdere aanpak. In dit hoofdstuk wordt eerst uitgelegd welke manier van onderzoek het meest geschikt is voor mijn onderzoek. Hierna worden kort de verschillen uitgelegd tussen beide casussen die zijn gekozen. Daarna wordt uitgelegd hoe de data zijn verzameld en hoe het onderzoek is uitgevoerd. Ook wordt uitgelegd hoe deze data zijn geanalyseerd. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt kort stilgestaan bij de huidige situatie waarin iedereen zich nu bevindt en hoe de coronacrisis van invloed is geweest op dit onderzoek.

Het soort onderzoek

Om de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden wordt er gebruik gemaakt van een vergelijkende casestudie. Het zal gaan om een heuristische casestudie; deze wordt gebruikt om nieuwe variabelen of causaliteit te ontdekken en de uitkomsten zullen vaak afwijken van wat de traditionele theorieën zullen aangeven. Het gaat dus niet om causaliteit, maar om de verschillen tussen de geselecteerde casussen (George & Bennett, 2005: 7). George & Bennett (2005: 16) gebruiken bewust kwantitatieve termen, zoals variabelen en causaliteit, om goed en scherp na te denken over de verschillende onderzoeksmethoden, waarbij er uiteindelijk op een kwalitatieve manier wordt gewerkt. In dit onderzoek worden twee verschillende casussen met elkaar vergeleken. Dit zorgt ervoor dat er een conclusie kan worden getrokken over de variabelen die van belang zijn in dit onderzoek. Hierbij worden twee casussen gebruikt die het minste op elkaar lijken en dus van elkaar verschillen, ook wel least similar genoemd, ook wel bekend als most different system design (idem: 82). Hierdoor kan worden onderzocht op welke verschillende wijze beide casussen proberen om diversiteit te creëren bij bewonersinitiatieven. Dit betekent dat twee uiteenlopende casussen worden vergeleken met elkaar, maar dat zij wel dezelfde afhankelijke variabele hebben, namelijk de poging om meer diversiteit te creëren bij bewonersinitiatieven. Verder zijn de casussen zo geselecteerd dat ze op andere kenmerken zoveel mogelijk van elkaar verschillen omdat hierdoor andere belangrijke invloeden kunnen worden vergeleken die niet overeenkomen in beide casussen. Door gebruik te maken van een heuristische casestudie en de casussen te selecteren aan de hand van het least similar model

(21)

21 kunnen verschillende uitkomsten worden gevonden waaruit zou blijken op welke wijze er meer diversiteit zou kunnen ontstaan bij bewonersinitiatieven.

In dit onderzoek wordt er dus gebruik gemaakt van een casestudie. Een casestudie kan worden gebruikt om te onderzoeken onder welke omstandigheden bepaalde uitkomsten ontstaan en de mechanismes waardoor deze ontstaan. Het gaat er dus minder om in welke mate er sprake is van bepaalde uitkomsten (George & Bennett, 2015: 31). Door naar specifieke buurten in de gemeente Amsterdam te kijken kan er worden gesteld onder welke omstandigheden er bepaalde uitkomsten kunnen ontstaan. Het doel is om te onderzoeken welke omstandigheden er nodig zijn om zoveel mogelijk diversiteit te bereiken bij bewonersinitiatieven. Door verschillende buurten te vergelijken met elkaar wordt beschreven welke omstandigheden van belang zijn.

Ook is het belangrijk om validiteit en betrouwbaarheid te waarborgen in het onderzoek. Er is sprake van validiteit als er enkel wordt gemeten in een onderzoek wat ook daadwerkelijk moet worden gemeten, er moeten dus geen irrelevante metingen worden gedaan (Bryman, 2016: 41 – 42). Het is dus van belang om te onderzoeken welke verschillende factoren ervoor kunnen zorgen dat er sprake is van meer diversiteit bij het nemen van bewonersinitiatieven. Daarnaast moet er worden gestreefd naar betrouwbaarheid; hierbij is het van belang dat de resultaten kunnen worden herhaald. Het gaat er hierbij om dat er binnen de casestudie daadwerkelijk onderzoek wordt gedaan naar de factoren die van belang zijn om een antwoord te geven op de onderzoeksvraag (Flyvbjerg, 2006: 227).

Selecteren van de casussen

Door verschillende buurten in de gemeente Amsterdam te onderzoeken wordt gekeken of het huidige beleid zorgt voor een meer inclusieve samenleving waar de gemeente naar streeft. Naar mijn idee is het voldoende om twee buurten te selecteren die momenteel van elkaar verschillen, maar allebei als streven hebben om zoveel mogelijk diverse bewoners te stimuleren om een initiatief te nemen. Het is belangrijk dat het ook twee oud-Vogelaarwijken zijn, om te zien in hoeverre het beleid door de jaren heen is veranderd. Uiteindelijk is er voor gekozen om de ontwikkelingen in stadsdeel Nieuw-West en stadsdeel Oost met elkaar te vergelijken.

Het is goed om stil te staan bij de verschillen tussen de twee gekozen stadsdelen. Eerst wordt er kort gekeken naar de demografie in beide stadsdelen, op basis van data die op te vragen zijn via de website data.amsterdam.nl en die afkomstig zijn van de afdeling Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS). Daarna zal worden gekeken naar de betrokkenheid en omgang tussen de

(22)

22 bewoners in beide stadsdelen, omdat hier veel verschil in zit. Hiervoor zijn rapporten

Onderzoek Wonen in Amsterdam gebruikt en is het rapport uit 2017 vergeleken met het rapport

uit 2019. Betrokkenheid is een goede indicator om aan te tonen in hoeverre de bewoners zich verbonden voelen met de buurt en het dus niet alleen de actiever burgers zijn, die verbetering nastreven. Daarnaast is omgang ook van belang om te kunnen kijken of er verbintenis tussen de verschillende bewoners in een buurt te ontdekken is, een belangrijk aspect van een inclusieve samenleving. Ook wordt er kort aandacht besteed aan de bestuurlijke verschillen die betrekking hebben op bewonersinitiatieven. Deze informatie is afkomstig uit de interviews en uit het rapport van de Rekenkamer Metropool Amsterdam Subsidies Maatschappelijke en

bewonersinitiatieven: Onderzoeksrapport uit 2018.

Wanneer er wordt gekeken naar de bevolkingssamenstelling in stadsdeel Nieuw-West en Oost vallen er geen grote verschillen op. Uit de dataset van het OIS (2020) blijkt dat in stadsdeel Nieuw-West 52,9 procent van de bevolking een niet-westerse achtergrond heeft, waarvan het merendeel een Turkse of Marokkaanse achtergrond heeft. In stadsdeel Oost heeft 32,2 procent van de bevolking een niet-westerse achtergrond, waarvan er geen groepen oververtegenwoordigd zijn. Wanneer er gekeken wordt naar de data over leeftijdsgroepen in de beide stadsdelen zijn er ook geen grote verschillen zichtbaar. In stadsdeel Nieuw-West is bijna 30 procent ouder dan 50 jaar en in stadsdeel Oost is ongeveer 28 procent ouder dan 50 jaar. Daarnaast is ongeveer 48 procent van de bewoners in Nieuw-West tussen de 20 en 50 jaar oud en in Oost is bijna 52 procent van de bewoners tussen de 20 en 50 jaar oud.

In het onderzoek Onderzoek Wonen in Amsterdam wordt in beeld gebracht wie waar woont en welke ontwikkelingen er zijn. Het rapport van 2017 is met het rapport van 2019 vergeleken. Uit het onderzoek blijkt dat in de periode van 2015 tot en met 2017 10 van de 14 laagst scorende buurten op het gebied van omgang tussen bewoners, waarmee dus wordt bedoeld in hoeverre bewoners elkaar kennen en samen dingen ondernemen, liggen in Nieuw-West (Bergenhenegouwen & Dignum, 2018: 7). In de periode van 2017 tot en met 2019 is er niet veel sprake van verbetering en liggen er nog steeds 7 van de 10 laagst scorende buurten in dit stadsdeel (Gouweloos & Dignum, 2020: 8). Daarnaast is er in Nieuw-West sprake van minder betrokkenheid van bewoners in de buurt (idem: 10). In stadsdeel Oost steeg in dezelfde periode de mate waarin bewoners elkaar kennen en dingen ondernemen (Bergenhenegouwen & Dignum, 2018: 7). Deze stijging zet door in de periode tussen 2017 en 2019 (Gouweloos & Dignum, 2020: 8). Daarnaast is er in Oost sprake van meer betrokkenheid van bewoners in de buurt (idem: 10).

(23)

23 Sinds de Wijkaanpak periode die in het teken stond van het beleid van de Vogelaarwijken is er op bestuurlijk vlak veel veranderd en hebben zowel stadsdeel Nieuw-West als stadsdeel Oost zich op verschillende manieren ontwikkeld. Ten eerste is er na de Wijkaanpak nieuw beleid opgesteld om de zwakkere buurten in de gemeente Amsterdam te verbeteren; deze buurten worden ook wel de Ontwikkelbuurten genoemd (College Gemeente Amsterdam: 2019). Deze buurten ontvangen extra budget vanuit de gemeente om te stimuleren dat meer bewoners worden betrokken in de buurt. Zo is er onder andere meer budget vrijgekomen voor bewonersinitiatieven. Enkele buurten in stadsdeel Nieuw-West zijn aangewezen als Ontwikkelbuurten, zoals Geuzenveld en Slotermeer. Geen enkele buurt in stadsdeel Oost is aangewezen als ontwikkelbuurt. Dit toont aan dat er veel veranderingen zijn geweest sinds de periode van de Wijkaanpak.

Behalve dat er dus in stadsdeel Nieuw-West meer budget is voor bewonersinitiatieven ten opzichte van stadsdeel Oost, verschilt ook de manier waarop bewoners aanvragen kunnen indienen voor bewonersinitiatieven. In stadsdeel Oost kunnen bewoners initiatieven indienen via het stadsdeel, waarbij de gebiedsmakelaars de initiatiefnemers kunnen ondersteunen en informeren over de mogelijkheden. In stadsdeel Oost worden de bewonersinitiatieven dus allemaal opgezet via het stadsdeel en de gemeente zelf. In Nieuw-West is er sprake van een andere aanpak. In dit stadsdeel is in 2012 besloten dat de uitvoering en financiering van bewonersinitiatieven werd overgedragen aan vier verschillende welzijnsorganisaties die plaats hebben genomen in de Huizen van de Wijk, locaties waar bewoners in Nieuw-West naartoe kunnen gaan als ze een idee hebben voor een bewonersinitiatief. Een van deze welzijnsorganisaties is Eigenwijks. Stadsdeel Nieuw-West heeft een groot deel dus uitbesteed aan een externe organisatie (Visser, Kok, De Blok & Heldring, 2018: 35). Medewerkers van Eigenwijks mogen tot 500 euro zelf bepalen of het bedrag wordt toegekend aan de initiatiefnemers. Wanneer de aanvraag meer is dan 500 euro wordt het besluit neergelegd bij een regiegroep. Dit is een groep bewoners uit de wijk die bepaalt of het geld wordt toegekend. Hierdoor ligt een grote verantwoordelijkheid bij de bewoners zelf. Wanneer er om een budget van 5000 euro of meer wordt gevraagd moet dit voorstel wel worden goedgekeurd door het stadsdeel. In stadsdeel Nieuw–West bepalen de bewoners zelf dus voor een groot deel of initiatieven worden toegekend. Uit het onderzoek van de Rekenkamer Metropool Amsterdam blijkt dat deze aanpak redelijk succesvol is; de initiatiefnemers hebben over het algemeen een betere ervaring dan in andere stadsdelen bij het indienen van bewonersinitiatieven (2018: 87).

(24)

24 Daarnaast weten deze initiatiefnemers ook goed de weg te vinden, mede door de gebiedsmakelaars van de gemeente zelf die hen doorverwijzen naar de Huizen van de Wijk.

Naar mijn idee zijn deze twee stadsdelen uitermate geschikt om onderzoek te doen. Alhoewel er geen grote demografische verschillen zijn, is er in de ene oud-Vogelaarwijk sprake van verbetering en in de andere juist sprake van achteruitgang als er wordt gekeken naar betrokkenheid in de buurt en omgang met de buurtbewoners. Daarnaast verschillen de stadsdelen van elkaar als het gaat om beleid dat gerelateerd is aan bewonersinitiatieven. Het gaat dus om twee casussen die sterk van elkaar verschillen. Hierdoor ontstaat er een least

similar ontwerp van de casestudie. Data verzameling.

Binnen de geselecteerde buurten is het van belang om te kijken of er sprake is van diversiteit bij bewonersinitiatieven en welke rol professionals hierin spelen. Hierbij is er voor gekozen om een verscheidenheid aan professionals te spreken die werkzaam zijn in stadsdeel Oost, stadsdeel Nieuw–West of bij de centrale gemeente. Om dit te doen is gebruik gemaakt van snowball

sampling. Dit betekent dat in eerste instantie, na een verkennend gesprek, gekozen is voor een

aantal respondenten. Aan deze respondenten is daarna gevraagd of zij nog suggesties hadden van interessante mensen voor het onderzoek (Bryman, 2016: 415). Dit had als voordeel dat hierdoor alleen relevante mensen zijn benaderd voor mijn onderzoek.

Uiteindelijk zijn twaalf interviews gehouden met verschillende professionals die dertig minuten tot ruim één uur duurden. Zes verschillende mensen zijn geïnterviewd in stadsdeel Nieuw-West. Ten eerste Merijn van de Reep, gebiedsmakelaar in Geuzenveld-Oost en werkzaam bij de gemeente. Daarnaast is er gesproken met Pieter van Vliet; hij is betrokken geweest bij verschillende initiatieven in Nieuw-West en heeft verschillende onderzoeken gedaan vanuit de Hogeschool van Amsterdam die betrekking hebben op bewonersinitiatieven. Ook is gesproken met Joris Zevenbergen, een projectleider vanuit de gemeente Amsterdam in Nieuw-West. Daarnaast is er met twee medewerkers gesproken van Eigenwijks, een welzijnsorganisatie die actief is in delen van Nieuw-West. Ten eerste met Gina van der Linden, een opbouwwerker in Nieuw-West. En vervolgens met Dick Glastra van Loon gesproken, directeur van Eigenwijks. Ook is er een interview afgelegd met Wim de Jong, accounthouder bij Huizen van de Wijk in Nieuw-West.

(25)

25 Uit stadsdeel Oost zijn vier verschillende mensen geïnterviewd. Ten eerste is er gesproken met Rob van Veelen, jarenlang werkzaam geweest als gebiedsmakelaar in de Indische Buurt, namens de gemeente Amsterdam. Daarnaast is gesproken met Wouter Stoeken, nu nog steeds werkzaam als gebiedsmakelaar in delen van Oud-Oost namens de gemeente Amsterdam. Ook is gesproken met Tim Doornewaard, projectleider bij verschillende initiatieven, onder andere in de Indische Buurt. Als laatste is gesproken met Marije Bierlaagh, gebiedsmanager in de Indische Buurt en werkzaam voor de gemeente Amsterdam.

Daarnaast is er gesproken met Hettie Politiek, werkzaam bij de gemeente Amsterdam en momenteel programmamanager Democratisering. Zij kon ook veel vertellen over stadsdeel Oost. Ook heeft ze voor de gemeente Amsterdam gewerkt in de periode van de Wijkaanpak. Er is ook gesproken Merijn Coumans, nog steeds werkzaam in de gemeente Amsterdam en eerder betrokken bij de Wijkaanpak.

Met de respondenten is een semigestructureerd interview gehouden. Dit betekent dat er wel een aantal onderwerpen moeten worden behandeld, maar dat er genoeg mogelijkheden zijn om door te vragen bij sommige antwoorden (Bryman, 2016: 466). Aan de hand van een onderwerpenlijst konden alle vragen worden behandeld. Hierbij was het wel van belang dat er geen suggestieve vragen werden gesteld, maar dat dit objectief gebeurde. Na deze twaalf interviews bleek dat er geen nieuwe informatie meer werd verworven en kon worden geconcludeerd dat er voldoende interviews waren afgenomen.

Analyse van de verzamelde data

Na afloop van de interviews moesten de desbetreffende data worden geanalyseerd. Ten eerste was het van belang om alle interviews uit te werken en te transcriberen. Daarna zijn alle interviews geanalyseerd; dit is handmatig gedaan. Door de interviews te analyseren konden er in eerste instantie twaalf verschillende codes van elkaar worden onderscheiden, zoals onder andere Maatwerk, Het gebruik van de actieve burgers, Rol van de (lokale) overheid en Nieuwe

vormen van participatie. In eerste instantie is er sprake geweest van primair coderen. Hierbij

zijn de verschillende codes geconceptualiseerd en is er een coderingsschema gemaakt. De twaalf verschillende codes zijn daarna verfijnd door codes samen te clusteren tot een bredere categorie, ook wel axiaal coderen genoemd (Kendall, 1999: 746). Hierdoor zijn de twaalf codes weer onderverdeeld in vijf verschillende groepen, namelijk in Historische Ontwikkelingen,

(26)

26

Stadsdelen. Doordat er geen nieuwe codes konden worden gemaakt uit de axiale coderingen,

was er hierna sprake van verzadiging (idem: 746).

De laatste code heb ik niet gebruikt in mijn empirische analyse om de onderzoeksvraag te beantwoorden, maar is in dit hoofdstuk gebruikt om het verschil tussen de stadsdelen te beschrijven. De andere codes worden gebruikt in het volgende hoofdstuk, de empirische analyse, waarin de verschillende primaire coderingen ook terugkomen.

Invloed van de coronacrisis op deze scriptie

Tijdens de periode van dit onderzoek is veel veranderd in de samenleving door de coronacrisis. Deze veranderingen hebben ook invloed gehad op mijn onderzoek. Sinds 12 maart zijn in Nederland landelijke maatregelen getroffen in verband met het covid-19 virus. Zo is er geadviseerd om zoveel mogelijk thuis te werken en contacten te vermijden en in weken daarna zijn verschillende maatregelen getroffen en was er sprake van een ‘intelligente lockdown’.

Door deze maatregelen was het niet mogelijk om fysiek in contact te komen met de gewenste respondenten. Deze respondenten waren veelal thuis aan het werk en het onderzoek moest ook vanuit huis worden uitgevoerd. Dit heeft enige nadelige gevolgen met zich meegebracht. Zo reageerden sommige respondenten minder snel op e-mails, waren ze door de maatregelen niet in staat om direct contact op te nemen of vergaten potentiele respondenten zelfs om te reageren. Hierdoor duurde het veldwerk substantieel langer dan wanneer iedereen gewoon op kantoor of locatie werkzaam was geweest. Desalniettemin was er ook een aantal respondenten waarmee juist langer kon worden gesproken omdat ze meer tijd hadden, wat voordelig was voor dit onderzoek.

De maatregelen zorgden er ook voor dat de interviews op een andere manier moesten worden afgenomen. Deze interviews zijn allemaal digitaal afgenomen, via de programma’s Zoom en

Skype. Over het algemeen werkten deze programma’s naar behoren. Bij enkele gesprekken

waren er problemen met de internetverbinding waardoor in de opnames na afloop soms enkele woorden zijn weggevallen. Daarnaast zorgden de problemen met een niet goed werkende internetverbinding ervoor dat de dynamiek in het interview soms verloren ging.

Desondanks is het mogelijk geweest om onder deze zeer bijzondere omstandigheden interessante interviews af te nemen en de relevante data te verzamelen. Dit leverde zo nu en dan wat improvisatiewerk op, maar is toch goed geslaagd. Het is niet mogelijk om te beoordelen hoe het onderzoek was gegaan onder normale omstandigheden. Wel hebben de omstandigheden

(27)

27 ervoor gezorgd dat op een creatieve manier naar nieuwe vormen van communicatie met respondenten is gezocht en gevonden en dat deze manieren ook in de toekomst zouden kunnen worden gebruikt.

(28)

28

Hoofdstuk 4: Empirische analyse

Introductie

In dit hoofdstuk wordt door middel van de verschillende bevindingen uit de twaalf interviews een antwoord gegeven op de vraag in hoeverre de gemeente Amsterdam probeert om met het huidige beleid zoveel mogelijk burgers te betrekken bij bewonersinitiatieven om dichter bij het streven van een inclusieve samenleving te komen. Daarnaast wordt beschreven in hoeverre het beleid is veranderd. Door het hoofdstuk op te delen in verschillende thema’s worden er een aantal antwoorden gegeven. Eerst wordt kort stilgestaan bij de verschillende opvattingen over de inclusieve samenleving, omdat de gemeente Amsterdam als streven heeft om dichter bij deze samenleving te komen door diversiteit en participatie te stimuleren, onder andere door bewonersinitiatieven. De respondenten bekijken het begrip inclusieve samenleving vanuit verschillende invalshoeken. Nadat deze opvattingen uiteengezet zijn, volgen de verschillende bevindingen, waarbij het als eerste gaat over de historische ontwikkelingen binnen de gemeente Amsterdam en het beleid dat gericht is op bewonersinitiatieven. Hier worden de ontwikkelingen beschreven sinds de Vogelaarwijkaanpak en wordt beschreven in hoeverre deze periode van belang was voor het heden, waarbij er wordt ingegaan op enkele theorieën en ideeën over padafhankelijkheid om de ontwikkelingen te verklaren. In het volgende deel worden de gemeentelijke invloeden binnen bewonersinitiatieven uitgelegd en wordt gekeken op welke manier initiatiefnemers mogelijk worden gehinderd bij initiatieven door het beleid van de gemeente. Hierbij zullen theorieën over hulpmiddelen van macht worden aangehaald. Hieruit blijkt dat het voor bewoners niet altijd even gemakkelijk is om een initiatief te nemen, omdat de initiatieven teveel druk kunnen uitoefenen op het opgestelde beleid van de gemeente. Als laatste zullen de verschillende opvattingen over diversiteit worden besproken. Het belang van diversiteit bij bewonersinitiatieven wordt beschreven, welke rol verschillende actoren innemen om diversiteit te stimuleren en in hoeverre er sprake is van diversiteit binnen initiatieven. Daarnaast worden in de verschillende delen aandacht besteed aan de reeds bestaande literatuur. Aan het einde van dit hoofdstuk volgt een conclusie waarbij er stilgestaan wordt bij de algemene bevindingen.

De inclusieve samenleving

Het beleid gericht op bewonersinitiatieven in de gemeente Amsterdam is er mede voor bedoeld om dichter bij het streven van een inclusieve samenleving te komen. Wanneer meer burgers

(29)

29 betrokken zijn in de buurt en samen proberen om de buurt te verbeteren, is er het mogelijk om meer inclusiviteit te bereiken. Binnen het college en het coalitieakkoord Een nieuwe lente en

een nieuw geluid speelt inclusie een belangrijke rol. In dit akkoord staat dat iedere

Amsterdammer evenveel waard is, waarbij er geen onderscheid moet worden gemaakt in ras, geloof, seksualiteit en leeftijd (Coalitieakkoord, 2018: 24). Het is dus van belang dat alle burgers dezelfde mogelijkheden hebben en er geen onderscheid tussen hen wordt gemaakt.

Op verschillende manieren wordt in dit akkoord uitgelegd op welke wijze het college er voor wil zorgen dat alle burgers zich in Amsterdam thuis voelen. Ten eerste moet er sprake zijn van kansengelijkheid. Achtergrondfactoren mogen hierin geen rol spelen zodat het risico op segregatie en kansenongelijkheid zo veel mogelijk kan worden bestreden (Coalitieakkoord, 2018: 10). Daarnaast wordt in dit akkoord beschreven dat de mogelijkheid tot werk een belangrijke rol speelt om volwaardig mee te kunnen doen in de samenleving; dit zodat armoede en schulden worden voorkomen (idem: 14). Een ander speerpunt om tot deze inclusieve samenleving te komen, is dat er geen sprake moet zijn van ongelijkheid op het gebied van gezondheid. Nog steeds krijgen lager opgeleiden eerder te maken met gezondheidsklachten dan hoger opgeleiden. Door iedereen dezelfde hulp te bieden, voelen alle burgers zich gezond en is er controle over het eigen leven, wat van belangrijke invloed is om mee te kunnen doen in de maatschappij (idem: 18). Een ander belangrijk aspect van de inclusieve samenleving is dat iedereen zich veilig moet voelen in de stad. Wanneer er sprake is van veiligheid is het voor alle burgers prettig om in de stad te wonen, te werken en te leven (idem: 28). Daarnaast moet er genoeg ruimte zijn voor ontspanning, op allerlei verschillende manieren. Dit uit zich onder andere in kunst, sport en cultuur (idem: 62 – 63). Deze ontspanning zorgt voor meer vreugde en dit zou het gevoel van inclusie versterken.

Om de inclusieve samenleving te realiseren is het van belang dat de ideeën van bewoners serieus worden genomen en dat zij mogelijkheden hebben om hun ideeën te delen met het stadsbestuur. Er wordt geprobeerd om de zeggenschap van bewoners te vergoten door meer debat met het bestuur te realiseren. Daarnaast wordt er meer geld vrijgemaakt voor bewonersinitiatieven. Digitalisering speelt hierbij een belangrijke rol, waarbij het vooral van belang is dat de bewoners die minder kennis hebben van de digitale infrastructuur niet achter blijven (Coalitieakkoord, 2018: 58 – 59).

Samenvattend streeft het college van burgemeester en wethouders naar meer inclusiviteit door het vergroten van kansengelijkheid, het vergroten van kansen op werk en inkomen, het verbeteren van de gezondheidszorg, het vergroten van de veiligheid in de stad en het zorgen

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Maar tegelijkertijd dreunden haar woorden in mijn hoofd: 'omdat er in deze maatschappij toch geen plek is voor mij'.. En toen wist ik

Andere vormen zoals strokenteelt of gewoon oude boomgaarden kunnen wel een deel van dat voedsel leveren, maar zijn dan bijvoorbeeld onderdeel van natuurinclusieve

Kosten zorg laagbegaafd persoon 28.000 €/persoon/jaar Kosten verzorgingstehuis lichte zorg 32.000 €/persoon/jaar Kosten beschermd wonen 55.000 €/persoon/jaar

Effecten die niet direct door jouw activiteiten komen maar waaraan je wel indirect bijdraagt.

•  Oprechte aandacht de mens en voor de oplossing. •  Denken vanuit

Ook De Staat van het Onderwijs 2021, die de Inspectie van het Onderwijs op 14 april presenteerde, geeft een duidelijk signaal dat de basiscondities op orde moeten worden gebracht.

Wat betreft het tijdpad hinkt men op twee gedachten: zowel het antwoord Deels te doen als Onmogelijk en onhaalbaar om alles voor de zomer te doen wordt vaak gekozen (beide >

Wij stellen voor o m € 50.000,- uit het resterende budget voor kleine verkeersmaatregelen en reconstructies van 2014 te gebruiken voor de aanleg van het fietspad en uw raad hiertoe