• No results found

Cyberpesten : positief ouderlijk opvoedgedrag en slachtofferschap bij adolescenten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cyberpesten : positief ouderlijk opvoedgedrag en slachtofferschap bij adolescenten"

Copied!
24
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Cyberpesten: Positief Ouderlijk Opvoedgedrag en Slachtofferschap bij Adolescenten Bachelorscriptie Pedagogische Wetenschappen

Universiteit van Amsterdam Fleur Verdel (10707220) Begeleider: mw. dr. I.B. Wissink

Aantal woorden: 4828 Datum: 29 januari 2017

(2)

Inhoudsopgave Titelpagina p.1 Inhoudsopgave p.2 Abstract p.3 Inleiding p.4 Definitie p.4 Uitingsvormen en gevolgen p.5 Leeftijdsfase p.5 Gezinsfactoren p.6 Huidig onderzoek p.7 Ouderlijk Toezicht p.9 Ouderlijke Betrokkenheid p.13 Discussie p.17 Literatuurlijst p.21

(3)

Abstract

Het doel van dit onderzoek was het verband tussen aspecten van positief ouderlijk opvoedgedrag en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten onderzoeken. Dit werd gedaan aan de hand van een tweesplitsing. Er werden onderzoeken besproken waarin gekeken werd 1) naar het verband tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap bij adolescenten en 2) naar het verband tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap bij adolescenten. Een belangrijke bevinding die naar voren kwam was dat zowel ouderlijk toezicht als ouderlijke betrokkenheid negatief verband houdt met slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Toekomstig onderzoek zou zich moeten richten op andere aspecten van positief ouderlijk opvoedgedrag. Voor nu lijkt het dat ouders en professionals over een handig gereedschap beschikken om slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten te voorkomen.

(4)

Positief Ouderlijk Opvoedgedrag en Slachtofferschap van Cyberpesten bij Adolescenten Één op de negen Nederlanders is slachtoffer van cybercrime, zo blijkt uit de

Veiligheidsmonitor 2016 van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS, 2017). Cybercrime wordt gedefinieerd als een vorm van criminaliteit, namelijk criminaliteit via of op informatie-en communicatietechnologieën, waarbij personinformatie-en slachtoffer kunninformatie-en wordinformatie-en (CBS, 2017). Dit is strafbaar, omdat de gevolgen dramatisch kunnen zijn voor zowel individuen als voor de maatschappij (Prins, 2013). Adolescenten laten het hoogste percentage slachtofferschap van cybercrime zien van alle onderzochte leeftijdsgroepen, namelijk 16 procent (CBS, 2017). Een reden voor het hoge percentage vormt het veelvuldig gebruik van sociale media onder

adolescenten (CBS, 2015). Vrijwel alle adolescenten in de leeftijd van 12 tot 18 jaar

gebruiken tegenwoordig sociale media en de meerderheid zit hier gemiddeld één tot drie uur per dag op. Een vorm van cybercrime uit de Veiligheidsmonitor die leidt tot slachtofferschap is cyberpesten (CBS, 2017).

Definitie

Cyberpesten kent geen eenduidige definitie, maar wordt in het algemeen omschreven als het gebruikmaken van elektronische middelen zoals e-mail, sms, chatrooms of sociale netwerksites zoals Facebook, Twitter, Instagram, SnapChat of Whatsapp om een ander persoon of groep te pesten of schade aan te doen (Hinduja & Patchin, 2010; Palermiti, Servidio, Bartolo, & Costabile, 2017; Vandebosch, Van Cleemput, Mortelmans, & Walrave, 2006). Er kan hierbij, net als bij traditioneel pesten, sprake zijn van herhaling, maar het kan ook gaan om een eenmalige gebeurtenis met een al dan niet blijvend karakter (Vandebosch et al., 2006). Een voorbeeld hiervan is het aanmaken van een website over een persoon en hier ongewenste foto’s op plaatsen, wat tot gevolg kan hebben dat de pesterijen zich op grote schaal afspelen. Ook is er bij cyberpesten ten opzichte van traditioneel pesten minder sprake van fysieke kracht. Het machtsverschil tussen dader en slachtoffer wordt nu met name

(5)

bepaald door internetkennis. En daarbij vindt de gebeurtenis veelal niet meer plaats in een vertrouwde sociale setting, zoals op school. Het is nu ook mogelijk om door onbekenden of anonieme personen lastig te worden gevallen op internetfora. Kortom, de definitie van cyberpesten is niet eenvoudig te duiden en verschilt op een aantal punten wezenlijk van traditioneel pesten.

Uitingsvormen en gevolgen

Cyberpesten valt onder online risicogedrag omdat de online bezigheden, met de intentie om anderen te schaden, negatieve ervaringen tot gevolg kunnen hebben voor slachtoffers, zoals blootstelling aan onwenselijke inhoud (Noten, 2013). Dit gaat tegen de normen van de maatschappij in, waardoor het als een strafbaar misdrijf kan worden gezien. De negatieve ervaringen kunnen voor slachtoffers van cyberpesten zowel op een directe manier als op een indirecte manier tot stand zijn gekomen (Vandebosch, et al., 2006). Bij direct cyberpesten is het slachtoffer zelf betrokken bij de pesterij. Dit kan verbaal zijn, bijvoorbeeld middels een dreigement in een sms van de ene naar de andere persoon. Of non-verbaal, zoals via beeldmateriaaluitwisseling tussen twee personen. Daarnaast is er ook een indirecte vorm van cyberpesten waardoor slachtofferschap kan plaatsvinden. Hierbij wordt achter de rug om foutieve informatie of privéinformatie over een persoon verspreidt. Ook kan het bij de indirecte vorm van cyberpesten gaan om identiteitsmisbruik bij het slachtoffer. Uit eerder onderzoek komt naar voren dat slachtoffers van vormen van cyberpesten ernstig in hun ontwikkeling bedreigd kunnen worden. Onderzoek laat bijvoorbeeld zien dat de negatieve ervaringen bij slachtoffers van cyberpesten kunnen leiden tot depressie, een laag zelfbeeld, alcohol- en drugsmisbruik en zelfs suïcidaal gedrag bij adolescenten (Gámez-guadix, Orue, Smith, & Calvete, 2013; Hinduja & Patchin, 2008; Hinduja & Patchin, 2010).

(6)

De ontwikkelingsfase waarin cyberpesten het meest voorkomt, is de adolescentie (CBS, 2015). Het CBS (2015) toont aan dat slachtofferschap van cyberpesten het meest voorkomt tussen 15 en 18 jaar, met ruim 11 procent. Onder adolescentie zal in dit literatuuronderzoek de leeftijdsfase van 10 tot 19 jaar worden verstaan (WHO, 2016).

Volgens Steinberg (2010) komt risicovol gedrag als cyberpesten meer voor in de adolescentie, omdat er tijdens deze periode veranderingen in het brein optreden waardoor het brein

gevoeliger wordt voor beloningen. Adolescenten zijn gericht op het zoeken van bevestiging van leeftijdsgenoten en in combinatie met nog onontwikkelde zelfcontrole, zorgt dit voor meer risicovol gedrag in deze ontwikkelingsfase. Daarnaast krijgen adolescenten in deze ontwikkelingsfase meer behoefte aan autonomie (Shaffer, 2008). Dit kan leiden tot meer behoefte aan privacy ten opzichte van ouders. Kinderen kunnen zich gaan terugtrekken op hun kamer met sociale media en dit kan tot een probleem leiden, wanneer ouders niet op de hoogte zijn van cyberpesten en zij niet weten om te gaan met de communicatiemiddelen (Dehue, Bolman, & Völlink, 2008). Concluderend kan gesteld worden dat zowel

veranderingen in het brein als meer behoefte aan autonomie in combinatie met het gebruik van sociale media verklaringen vormen voor het hogere percentage slachtofferschap van cyberpesten in de adolescentie.

Gezinsfactoren

Een gezinsfactor die van invloed lijkt te zijn op slachtofferschap van cyberpesten is positief ouderlijk opvoedgedrag. Maccoby en Martin (1983) onderscheidden vier

opvoedstijlen van ouders die samenhangen met opvoedgedrag. De autoritatieve, autoritaire, permissieve en verwaarlozende opvoedstijl. Dit onderscheid is gemaakt op basis van responsiviteit en controle. Een hoge mate van warmte, emotionele betrokkenheid of steun geeft een hoge mate van responsiviteit weer en past bij de autoritatieve opvoedstijl. Dit duidt op ouderlijke betrokkenheid. Uit onderzoek blijkt dat ouders die deze opvoedstijl hanteren,

(7)

positief opvoedgedrag laten zien (Robinson et al., 1995). Daarom wordt in deze studie een autoritatieve opvoedstijl (waaronder dus het aspect ouderlijke betrokkenheid) gezien als positief ouderlijk opvoedgedrag. Uit onderzoek komt naar voren dat het aspect ouderlijke betrokkenheid verband houdt met slachtofferschap van cyberpesten (Ybarra & Mitchell, 2004).

Een ander aspect van een autoritatieve opvoedstijl en dus positief ouderlijk

opvoedgedrag dat naar verwachting een rol speelt bij slachtofferschap van cyberpesten, is ouderlijke controle in de vorm van ouderlijk toezicht (Lee, 2013; Mesch, 2009; NJI, 2013). Ouderlijk toezicht kan volgens Livingstone, Haddon, Gorzig en Olafsson (2011) worden onderverdeeld in instructief en restrictief toezicht. Dit zijn allebei vormen van toezicht, waarbij de ouder actief invloed uitoefent op, in dit geval, het onlinegedrag van het kind. Instructief toezicht is de open communicatie die de ouder heeft met het kind omtrent online bezigheden en het samen opstellen van regels over online bezigheden. Instructief toezicht wordt in de literatuur ook wel evaluatief toezicht genoemd. Restrictief toezicht is het opstellen van regels door de ouder aan het kind die online bezigheden van het kind beperken.

Aangezien restrictief toezicht in de literatuur vaak een ruime betekenis krijgt in zowel een actieve als een passieve vorm van toezicht (Mesch, 2009), zoals het controleren van welke websites het kind heeft bezocht, wordt dit begrip ruim geïnterpreteerd met betrekking tot het beperken van de online activiteiten van het kind.

Huidig onderzoek

In dit onderzoek zal de focus liggen op ouderlijk toezicht en ouderlijke betrokkenheid. Bij ouderlijk toezicht zal de focus liggen op zowel instructief of evaluatief als restrictief ouderlijk toezicht. Deze vormen zijn niet eerder samen op grootschalig niveau onderzocht. Daarnaast bestaat er discussie in de literatuur over het verband tussen restrictief toezicht en instructief toezicht enerzijds en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten anderzijds

(8)

(Chen, Ho, & Lwin, 2016; Khurana Bleakley, Jordan, & Romer, 2015; Kowalski, Giumetti, Schroeder, & Lattanner, 2014; Mesch, 2009; Mishna, Khoury-Kassabri, Gadalla, & Daciuk, 2011; Navarro, Serna, Martínez, & Ruiz-Oliva, 2013). Over het verband tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten lijkt meer

overeenstemming te zijn (Accordinio & Accordinio, 2011; Ybarra et al., 2004) dan over het verband tussen de bovengenoemde vormen van ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

Het is van belang om meer inzicht te krijgen in het (mogelijke) verband tussen positief ouderlijk opvoedgedrag en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Allereerst, omdat slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten ernstige gevolgen kent en recent onderzoek naar de aspecten van een positieve ouderlijke opvoeding kan bijdragen om de prevalentie van de gevolgen van cyberpesten te laten afnemen (Gámez-guadix, et al, 2013; Hinduja, et al., 2008; Hinduja, et al.,2010). Niet alle ouders en professionals zijn

tegenwoordig op de hoogte van de invloed die zij kunnen hebben op het onlinegedrag van adolescenten. Dit onderzoek heeft als doel om meer kennis hierover beschikbaar te stellen. Tot op heden is er weinig recent onderzoek naar dit onderwerp gedaan. In huidig onderzoek staat daarom de vraag centraal: ‘In hoeverre is er een verband tussen positief ouderlijk opvoedgedrag (ouderlijk toezicht en betrokkenheid) en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten?’

De onderzoeksvraag zal in dit literatuuroverzicht beantwoord worden aan de hand van de volgende deelvragen. Allereerst, ‘In hoeverre is er een verband tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten?’. En vervolgens, ‘In hoeverre is er een verband tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij

(9)

deelvragen, dan zal dit een goede ontwikkelingsuitkomst bij adolescenten bevorderen (met minder slachtoffers van cyberpesten) en toekomstige interventies kunnen voorkomen.

Verband tussen Ouderlijk Toezicht en Slachtofferschap van Cyberpesten Zoals in de inleiding besproken lijkt de opvoedingsfactor ouderlijk toezicht verband te houden met slachtofferschap van cyberpesten (Lee, 2013; Mesch, 2009; NJI, 2013). Er zijn een aantal onderzoeken gedaan die kijken naar het verband tussen zowel restrictieve als instructieve/evaluatieve ouderlijke strategieën bij slachtofferschap van cyberpesten in de adolescentie.

Een eerste onderzoek naar het verband tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten komt van Navarro en collega’s (2013). Zij hebben middels zelfrapportage cross-sectioneel vragenlijstonderzoek gedaan. In totaal namen 1068 Spaanse participanten tussen 10 en 12 jaar, waarvan 51.3% jongens en 48.7% meisjes, deel aan het onderzoek. Er werd gekeken naar evaluatieve en restrictieve strategieën van ouderlijk toezicht en

slachtofferschap van cyberpesten. Evaluatief toezicht bestond uit het opstellen van regels tussen ouders en kinderen over de tijd die op het internet gespendeerd mocht worden, over welke websites bezocht mochten worden en over welke persoonlijke informatie gedeeld mocht worden op het internet. Restrictief toezicht had betrekking op het checken van welke software kinderen installeerden, maar ook welke websites ze bezochten en het hebben van filters op het internet. Er waren in totaal zes items die ouderlijk toezicht meetten in de vragenlijst.

Uit de resultaten van het onderzoek kwam allereerst naar voren dat ouders van slachtoffers significant minder restrictieve en evaluatieve strategieën toepasten dan ouders van niet-slachtoffers van cyberpesten. Verder bleek er een verband te zijn tussen het toepassen van de evaluatieve strategieën ‘het samen opstellen van regels omtrent het delen van persoonlijke informatie op het internet’ en ‘het samen opstellen van regels over de tijd die

(10)

het kind online spendeert’ enerzijds en een verminderd slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten anderzijds. Ook het gebruik van de restrictieve strategie ‘het checken van websites die bezocht zijn’ hield verband met verminderd slachtofferschap van cyberpesten. Kortom, in deze studie lijkt er voldoende bewijs voor een negatief verband tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

Ander cross-sectioneel vragenlijstonderzoek kwam van Mesch (2009). In dit

onderzoek werd er ook gekeken naar het verband tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten. Participanten waren 935 Amerikaanse adolescenten, waarvan 51% jongens en 49% meisjes, tussen 12 en 17 jaar en hun ouders. Er werd in dit onderzoek naar

verschillende strategieën van ouderlijk toezicht gekeken bij cyberpesten. Zowel restrictief als evaluatief ouderlijk toezicht werden onderzocht in dit verband, door ouders hierover te bevragen middels zes items. Restrictief toezicht betekende in dit onderzoek dat ouders een filter hadden voor het blokkeren van bepaalde websites, dat ouders software hadden

geïnstalleerd voor het bijhouden van onlineactiviteiten en dat ouders websites checkten van hun kind. Evaluatief toezicht hield in dat ouders thuis regels hadden voor websites die hun kind kon bezoeken, voor persoonlijke informatie die het kind kon delen op het internet en voor hoeveel tijd het kind online mocht spenderen. Voor het onderzoeken van

slachtofferschap van cyberpesten werden de adolescenten zelf bevraagd.

Uit de resultaten kwam ten eerste naar voren dat ouders van niet-slachtoffers van cyberpesten meer strategieën van ouderlijk toezicht gebruikten met betrekking tot

internetgebruik. Zo was het gemiddelde percentage van ouders die ‘regels over websites die het kind kan bezoeken’ (evaluatief) 89% voor ouders van niet-slachtoffers en 81% voor ouders van slachtoffers van cyberpesten. Dit bleek een significant verschil. Ook voor ouders die regels hanteerden over ‘hoeveel tijd het kind online mag spenderen’ (evaluatief) lag dit percentage hoger voor ouders van niet-slachtoffers dan voor de ouders van de slachtoffers van

(11)

cyberpesten. Daarbij werd een verband gevonden tussen ouders die wel of niet een filter hadden voor het blokkeren van bepaalde websites (restrictief) en slachtofferschap van

cyberpesten bij adolescenten. Dit hield in dat ouders die filters gebruikten voor het blokkeren van bepaalde websites minder te maken kregen met slachtofferschap van cyberpesten bij hun kind. Ook is een verband gevonden voor jongens, wanneer er naar verschil tussen jongens en meisjes werd gekeken bij strategieën van cyberpesten, tussen ‘het checken van bezochte websites’ (restrictief) en een verminderd slachtofferschap van cyberpesten en ‘er zijn regels over het bezoeken van websites’ (evaluatief) en een verminderd slachtofferschap. Een beperking bij dit onderzoek is dat het onduidelijk is hoeveel ouders van slachtoffers en niet-slachtoffers van cyberpesten er exact hebben meegedaan aan het onderzoek. Het is van belang dit te weten, aangezien een (mogelijke) scheve verdeling een rol kan hebben gespeeld bij gevonden resultaten. Toch lijken de resultaten over het geheel genomen in lijn te zijn met de resultaten van het onderzoek van Navarro en collega’s (2013). Concluderend lijkt ook deze studie een negatief verband aan te tonen tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

Onderzoek met tegengestelde bevindingen ten opzichte van de voorgaande onderzoeken, dat zich enkel richt op restrictief ouderlijk toezicht, is cross-sectioneel

vragenlijstonderzoek van Mishna en collega’s (2011). Dit onderzoek had 2186 participanten, waarvan 54.7% meisjes en 45.3% jongens, afkomstig uit Canada. De leeftijd van de

participanten varieerde tussen 12 en 17 jaar. Ook in dit onderzoek werd gekeken in hoeverre ouderlijk toezicht verband houdt met cyberpesten bij adolescenten. Ouderlijk toezicht werd in dit onderzoek gemeten aan de hand van twee vragen. Er werd aan de adolescenten gevraagd of hun ouders het internetgebruik checkten (restrictief) en of hun ouders filters hadden voor het blokkeren van websites (restrictief). Bij beide vragen over ouderlijk toezicht kon gekozen

(12)

worden uit twee antwoordopties. De eerste optie was ja en de tweede optie was nee of ik weet het niet.

Uit de resultaten van het onderzoek kwam naar voren dat er geen verband was tussen het ‘checken van het internetgebruik’ (restrictief) en slachtofferschap van cyberpesten. Een verklaring vormt een mogelijk lage betrouwbaarheid van deze meting. Er werd maar één item gebruikt om het ‘checken van het internetgebruik’ te meten, wat kan leiden tot meetfouten die het verband kunnen vertekenen (Maruyama & Ryan, 2014). Wanneer ouders gebruikmaakten van filters die websites blokkeerden (restrictief), was er wel een (negatief) verband, maar enkel met de groep die zowel dader als slachtoffer was bij cyberpesten. Een verklaring voor dit resultaat is dat deze adolescenten, omdat ze zowel dader als slachtoffer zijn, wellicht meer ouderlijk toezicht nodig hebben in de vorm van filters op het internet. Uit onderzoek komt namelijk naar voren dat deze groep de meest ernstige sociale en gedragsproblemen kent, waardoor ouders mogelijk meer actief en restrictief willen ingrijpen (Andreou, Didaskalou, & Vlachou, 2015). Een andere verklaring voor het resultaat is, omdat het cross-sectionele data betreft, dat er sprake is van een gevolg. Ouders van de groep die zowel dader als slachtoffer was van cyberpesten hadden ook als reactie op het pestgedrag en slachtofferschap van hun kind met restrictief ouderlijk toezicht kunnen optreden. Een belangrijke beperking bij dit onderzoek is dat voor het meten van ouderlijk toezicht enkel twee items waren opgenomen in de vragenlijst. Hoe meer items in vragenlijstonderzoek constructen meten, hoe hoger de betrouwbaarheid van de meting en hoe beter een verband kan worden aangetoond (Maruyama et al., 2014). Daarbij vormt het cross-sectionele design van het onderzoek een beperking, omdat de tijdslijn waarin de gebeurtenissen plaatsvonden onduidelijk is. Dit biedt dus

voorzichtigheid bij het interpreteren van de resultaten. Samengenomen, lijkt er in deze studie geen sterk verband te zijn tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

(13)

Uit de voorgaande onderzoeken komt naar voren dat er over het algemeen een negatief verband is gevonden tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten bij

adolescenten. Slechts één studie vond geen sterk verband (Mishna et al., 2011), maar dit is mogelijk het gevolg van de (beperkte) meetmethode. Een sterk verband kwam naar voren bij twee van de drie besproken studies (Mesch, 2009; Navarro et al, 2013). Bij deze studies kwam allereerst naar voren dat ouders van adolescenten die geen slachtoffer waren van cyberpesten, meer strategieën gebruikten van ouderlijk toezicht dan ouders van adolescenten die slachtoffer waren van cyberpesten. Daarnaast bleken twee restrictieve strategieën verband te houden met verminderd slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Allereerst, ‘het checken van websites die bezocht zijn’ en daarnaast ‘het gebruik van filters voor het

blokkeren van websites’. Twee evaluatieve strategieën die een verband lieten zien waren ‘het samen opstellen van regels omtrent het delen van persoonlijke informatie op het internet’ en ‘het samen opstellen van regels over de tijd die het kind online spendeert’. Ook vond één studie een verband bij de evaluatieve strategie ‘er zijn regels voor het bezoeken van websites’ en verminderd slachtofferschap, maar enkel voor jongens. Kortom, ouderlijk toezicht lijkt een belangrijke rol te spelen bij een vermindering van slachtofferschap van cyberpesten bij

adolescenten.

Verband tussen Ouderlijke Betrokkenheid en Slachtofferschap van Cyberpesten Een volgende opvoedingsfactor die verband lijkt te houden met slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten is ouderlijke betrokkenheid. Ouderlijke betrokkenheid kan, zoals in de inleiding is besproken, worden gezien worden als een hoge mate van warmte, steun of emotionele betrokkenheid in de relatie tussen ouder(s) en kind (Maccoby et al., 1983). Er zijn meerdere onderzoeken gedaan die kijken naar het verband tussen ouderlijke betrokkenheid (in het algemeen) en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

(14)

Een eerste onderzoek naar het verband tussen ouderlijke betrokkenheid en

slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten komt van Ybarra en collega (2004). Zij deden cross-sectioneel telefonisch vragenlijstonderzoek. Er werd gekeken naar de groepen dader, slachtoffer, dader/slachtoffer en naar de groep die zowel geen dader als geen

slachtoffer was. De deelnemers waren 1501 adolescenten, waarvan 69.1% meisjes en 30.9% jongens, in de leeftijd van 10 tot 17 jaar uit Amerika. Over de ouder-kindrelatie en

slachtofferschap van cyberpesten werd gerapporteerd door de adolescenten. Hierbij werd de emotionele betrokkenheid, ofwel de warmte, tussen ouder en kind (emotional closeness) in kaart gebracht. Dit werd gedaan door te vragen naar hoe goed de adolescent met de ouder kon opschieten, hoe goed de ouder en het kind elkaar konden vertrouwen, of het kind problemen kon bespreken met de ouder wanneer het kind verdrietig was en er werd gevraagd naar de frequentie dat ouder en kind plezier met elkaar beleefden.

Uit de resultaten van het onderzoek kwam naar voren dat een hoger percentage van de slachtoffers van cyberpesten een zwakke emotionele band (27.3%) had met hun ouder dan van de groep die geen dader of slachtoffer (18.7%) was. Dit lijkt erop te wijzen dat er een verband is tussen het ervaren van minder warmte in de relatie tussen ouder en kind en meer slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Longitudinaal onderzoek zou de

veronderstelde richting van het verband in de toekomst mogelijk met meer zekerheid kunnen vaststellen. De groep adolescenten die zowel dader als slachtoffer was had het vaakst een zwakke emotionele band met de ouder (37.2%). Een verklaring hiervoor vormt het hoge percentage externaliserend probleemgedrag, zoals agressie, dat bij deze groep voorkomt (44.2 %) (Ybarra et al., 2004). Dit kan van invloed zijn op de warmte die wordt ervaren in de relatie tussen ouder en kind. Kortom, er lijkt in deze studie een negatief (mogelijk bi-directioneel) verband te zijn tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

(15)

Een tweede onderzoek naar het verband tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap komt van Accordinio en collega (2011). Aan hun cross-sectionele

vragenlijstonderzoek deden 124 participanten mee, waarvan 61% meisjes en 39% jongens. Dit waren Amerikaanse adolescenten in de leeftijd van 11 tot 12 jaar. Om ouderlijke

betrokkenheid te meten werd bij de adolescenten op een schaal van één tot zeven gemeten hoe hecht (close) de ouder-kindrelatie was. Uit de resultaten van het onderzoek kwam naar voren dat emotionele betrokkenheid in de ouder-kindrelatie van belang is. Adolescenten die hoger scoorden op een afstandelijke relatie met hun ouders, hadden een grotere samenhang met slachtofferschap van cyberpesten. Een verklaring hiervoor is dat adolescenten die een afstandelijke ouder-kindrelatie hebben mogelijk niet genoeg strategieën hebben ontwikkeld om cyberpesten te vermijden, vanwege een tekort aan ouderlijke steun (Accordinio et al., 2011). Een belangrijke beperking echter bij dit onderzoek vormde het gebruik van een gemakssteekproef (Maruyama et al., 2014). Dit is een selecte steekproeftrekking, waarbij de eerste adolescenten die zich aanmelden aan het onderzoek deelnemen. Dit kan de

generaliseerbaarheid van de resultaten naar de populatie beperken, omdat zo niet alle deelnemers uit de populatie eenzelfde kans hebben om in de steekproef te worden opgenomen. Toch, weergeven de resultaten uit dit onderzoek een belangrijke bevinding. Concluderend, komt er uit deze studie naar voren dat er een negatief verband is tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

Naast de cross-sectionele onderzoeken, is er ook longitudinaal onderzoek gedaan naar het verband tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij

adolescenten. In het longitudinale vragenlijstonderzoek van Fanti en collega’s (2012) werd ouderlijke betrokkenheid gemeten aan de hand van emotionele steun. Een voorbeeldvraag was ‘ik krijg de emotionele steun die ik nodig heb van mijn familie’. De eerste keer dat de

(16)

jongens, uit Griekenland mee. Een jaar later waren dit 1416 adolescenten. De adolescenten waren tussen de 11 en de 14 jaar oud. Uit de resultaten van het onderzoek kwam naar voren dat er een significant verband was, zowel op het eerste meetmoment als op het tweede meetmoment één jaar later (dus ook over de tijd heen), tussen het ervaren van emotionele steun van ouders en verminderd slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Dit betekent dat ouderlijke betrokkenheid mogelijk protectief werkt bij cyberpesten. Het verband was sterker wanneer het ging om adolescenten uit een eenoudergezin en wanneer zij weinig emotionele steun van vrienden kregen. Wanneer er geen emotionele steun was van zowel vrienden als ouders, was er de meeste kans op slachtofferschap van cyberpesten. Een kanttekening bij dit onderzoek is dat ouderlijke betrokkenheid, gezien het voorbeeld item, mogelijk bij (sommige) items uit de vragenlijst in brede zin is gemeten (familie in plaats van ouders), waardoor dit van invloed was op de resultaten. Mogelijk is het verband hierdoor enigszins vertekend, omdat het construct breder is geoperationaliseerd dan alleen ouders. Desalniettemin, is het resultaat van belang. Wat sterk is aan dit onderzoek is het longitudinale design, waardoor er met meer zekerheid gesproken kan worden van de richting van het verband. Concluderend, lijkt er in deze studie een negatief verband te zijn tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten.

Uit de voorgaande onderzoeken komt naar voren dat er een negatief verband is tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Alle studies laten zien dat het ervaren van meer ouderlijke betrokkenheid verband houdt met verminderd slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten (Accordinio et al., 2011; Fanti, Demetriou, & Hawa 2012; Ybarra et al., 2004). Ouderlijke betrokkenheid werd hierbij gemeten in de vorm van emotionele betrokkenheid, warmte of emotionele steun. Een longitudinale studie liet zien dat ouderlijke betrokkenheid zelfs een mogelijke protectieve rol kan spelen bij slachtofferschap van cyberpesten in de adolescentie (Fanti et al., 2012). Kortom, ouderlijke

(17)

betrokkenheid lijkt een belangrijke rol te spelen bij een vermindering van slachtofferschap van cyberpesten in de adolescentie.

Discussie

In dit literatuuronderzoek stond het doel centraal om te onderzoeken in hoeverre er een verband is tussen positief ouderlijk opvoedgedrag en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Hiervoor werd zowel het verband tussen ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten onderzocht, als het verband tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Uit de resultaten blijkt dat positief ouderlijk opvoedgedrag negatief verband houdt met slachtofferschap van cyberpesten. Zo is allereerst tussen strategieën van ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten een negatief verband gevonden. Restrictieve strategieën van ouderlijk toezicht die verband houden met verminderd slachtofferschap zijn ‘het checken van websites die bezocht zijn’ en ‘het gebruik van filters voor het blokkeren van websites’. Ook de evaluatieve strategieën van ouderlijk toezicht ‘het samen opstellen van regels omtrent het delen van persoonlijke

informatie op het internet’ en ‘het samen opstellen van regels over de tijd die het kind online spendeert’ houden verband met verminderd slachtofferschap. Daarnaast is er ook een

sekseverschil gevonden bij de werkzame evaluatieve strategie ‘er zijn regels voor het bezoeken van websites’. Deze strategie houdt alleen bij jongens verband met verminderd slachtofferschap.

Uit de resultaten bij het verband tussen ouderlijke betrokkenheid en slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten komt ook een negatief verband naar voren. Uit alle studies blijkt dat het ervaren van meer ouderlijke betrokkenheid verband houdt met verminderd slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten. Een longitudinale studie laat zelfs zien dat ouderlijke betrokkenheid een (mogelijke) protectieve rol speelt bij slachtofferschap van cyberpesten in de adolescentie (Fanti et al., 2012). Terugkoppelend naar de inleiding sluiten

(18)

de gevonden resultaten bij de onderzochte verbanden aan bij de verwachtingen. Zo bleken bij ouderlijk toezicht niet alle strategieën verband te houden met verminderd slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten, terwijl dit wel het geval was bij alle vormen van ouderlijke betrokkenheid.

Een mogelijke verklaring voor de verschillen die zijn gevonden in de (sterkte van de) verbanden tussen de diverse strategieën van ouderlijk toezicht en slachtofferschap van cyberpesten vormt de hoeveelheid items die zijn opgenomen in elke vragenlijst. Zo zijn er in twee onderzoeken zes items opgenomen over de strategieën en is er in één onderzoek maar twee items opgenomen (Mesch, 2009; Mishna et al., 2011; Navarro et al, 2013). Dit blijkt invloed te kunnen hebben op de kans op (toevallige) meetfouten (Maruyama et al., 2014). Wanneer een construct in een vragenlijst minder items heeft, dan kunnen er meer meetfouten gemaakt worden in het onderzoek omdat er sprake is van minder variatie in items. Meetfouten zouden het verschil in effectieve strategieën dus kunnen verklaren. Het is dan ook sterk van dit literatuuronderzoek dat er meerdere vragenlijsten zijn onderzocht.

Een beperking bij dit literatuuronderzoek is dat veel onderzoek gebruik heeft gemaakt van cross-sectioneel vragenlijstonderzoek. Bij vragenlijstonderzoek is er kans op het geven van sociaal wenselijke antwoorden, wat betekent dat de deelnemers mogelijk niet naar waarheid een aantal items hebben ingevuld (Maruyama et al., 2014). Met name bij een gevoelig onderwerp als cyberpesten, kan dit van invloed zijn geweest op de resultaten en dus ook op de gevonden verbanden. Daarbij doet cross-sectioneel onderzoek slechts een

momentopname en kan er hierdoor enkel worden gesproken van een verband. Voor het aantonen van de richting van verbanden en voor het spreken van meer zekerheid is het

gewenst dat vervolgonderzoek zich richt op meer longitudinaal onderzoek. Vervolgonderzoek zou dan ook meer aspecten van positief ouderlijk opvoedgedrag mee kunnen nemen.

(19)

Een volgende beperking in dit literatuuronderzoek is dat er verschil is in de

verhouding jongens en meisjes in de steekproeven van de onderzoeken. Bij strategieën van ouderlijk toezicht is het van belang dat de verhouding zo gelijk mogelijk is, omdat uit

onderzoek naar voren komt dat meisjes vaker slachtoffer zijn van cyberpesten dan jongens en dit kan mogelijk de resultaten enigszins vertekenen wanneer onderzocht wordt of de

verschillende strategieën van ouderlijk toezicht wel of geen verband houden met slachtofferschap van cyberpesten (Navarro et al., 2013). Toch was het verschil in de

verhouding tussen jongens en meisjes in de onderzoeken klein genoeg om te kunnen spreken van representatieve steekproeven en konden er uitspraken worden gedaan over de

onderzoekspopulatie.

Een laatste beperking is dat ouderlijke betrokkenheid en instructief toezicht lastig uit elkaar te halen zijn, omdat de twee constructen in elkaars verlengde liggen. Er is een vorm van emotionele betrokkenheid nodig om samen regels op te stellen over het internetgebruik of om met elkaar te communiceren over internetgebruik. Dit maakt het lastig om ze apart te zien. Door items uit de vragenlijsten die beide constructen meetten, te testen op een hoge interne consistentie, is geprobeerd om deze beperking tegen te gaan. Wanneer er sprake is van een hoge interne consistentie, dan kan er vanuit worden gegaan dat het betreffende construct wordt gemeten (Maruyama et al., 2014).

Hoewel dit onderzoek een aantal beperkingen kent, leveren de resultaten een

waardevolle bijdrage aan de praktijk. Tot voorkort is er weinig recent onderzoek naar positief ouderlijk opvoedgedrag (ouderlijk toezicht en ouderlijke betrokkenheid) en slachtofferschap van cyberpesten gedaan. Eerder onderzoek dat is gedaan heeft ook niet eerder beide aspecten van positief ouderlijk toezicht samen op grootschalig niveau onderzocht. Huidig onderzoek toont aan dat positief ouderlijk opvoedgedrag significant negatief verband houdt met slachtofferschap van cyberpesten. Dit resultaat wijst erop dat ouders en professionals zich

(20)

bewust dienen te zijn van de vaardigheden die zij in huis hebben om slachtofferschap van cyberpesten preventief te voorkomen. Concluderend kan worden gesteld dat via bijvoorbeeld avonden op scholen de resultaten uit dit onderzoek kunnen worden gepresenteerd aan ouders en professionals, om zo de prevalentie van de gevolgen van slachtofferschap van cyberpesten bij adolescenten te laten dalen. Immers, ouderlijk toezicht en ouderlijke betrokkenheid blijken ertoe te doen in de tijd van sociale media.

(21)

Literatuurlijst

Accordino, D. B., & Accordino, M. P. (2011). An exploratory study of face-to-face and cyberbullying in sixth grade students. American Secondary Education, 14-30. Andreou, E., Didaskalou, E., & Vlachou, A. (2015). Bully/victim problems among Greek

pupils with special educational needs: associations with loneliness and self‐efficacy for peer interactions. Journal of Research in Special Educational Needs, 15(4), 235-246.

Bowlby, J. (2005). A secure base: Clinical applications of attachment theory (Vol. 393). Taylor & Francis.

CBS. (2015). Bijna acht procent van de jongeren gespest op het internet. Geraadpleegd op 16 oktober 2017, van https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2015/34/bijna-8-procent-van-de-jongeren-gepest-op-het-internet.

CBS. (2015). Jongeren over sociale media. Geraadpleegd op 15 oktober 2017, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2015/47/jongeren-over-sociale-media. CBS. (2017). Veiligheidsmonitor 2016. Geraadpleegd op 15 oktober 2017, van

https://www.cbs.nl/nl-nl/publicatie/2017/09/veiligheidsmonitor-2016. Chen, L., Ho, S. S., & Lwin, M. O. (2016). A meta-analysis of factors predicting

cyberbullying perpetration and victimization: From the social cognitive and media effects approach. New Media & Society, 1461444816634037.

http://dx.doi.org/10.1177/ 1461444816634037.

Dehue, F., Bolman, C., & Völlink, T. (2008). Cyberpesten: Wat doen kinderen en wat weten ouders. Pedagogische Studiën: Tijdschrift voor Onderwijskunde en

(22)

Fanti, K. A., Demetriou, A. G., & Hawa, V. V. (2012). A longitudinal study of cyberbullying: Examining riskand protective factors. European Journal of Developmental

Psychology, 9(2), 168-181.

Gámez-guadix, M., Orue, I., Smith. P. K., & Calvete, E. (2013). Longitudinal and reciprocal relations of cyberbullying with depression, substance use, and problematic internet use among adolescents. The Journal of Adolescent Health: Official Publication of the Society for Adolescent Medicine, 53, 446-452.

Hinduja, S., & Patchin, J. W. (2008). Cyberbullying: An exploratory analysis of factors related to offending and victimization. Deviant Behavior, 29, 129–156.

Hinduja, S., & Patchin, J. W. (2010). Bullying, cyberbullying, and suicide. Archives of Suicide Research, 14, 206–221.

Kerr, M., Stattin, H., & Burk, W. J. (2010). A reinterpretation of parental monitoring in longitudinal perspective. Journal of Research on Adolescence, 20(1), 39–64. doi:10.1111/j.1532- 7795.2009.00623.x.

Khurana, A., Bleakley, A., Jordan, A. B., & Romer, D. (2015). The protective effects of parental monitoring and internet restriction on adolescents’ risk of online harassment. Journal of youth and Adolescence, 44(5), 1039-1047.

Kowalski, R. M., Giumetti, G. W., Schroeder, A. N., & Lattanner, M. R. (2014). Bullying in the digital age: A critical review and meta-analysis of cyberbullying research among youth. Psychological Bulletin, 140(4), 1073.

Lee, S. J. (2013). Parental restrictive mediation of children’s internet use: Effective for what and for whom? New Media & Society, 15(4), 466-481.

Livingstone, S., Haddon, L., Görzig, A., & Ólafsson, K. (2011). Risks and safety on the internet: the perspective of European children: full findings and policy implications from the EU Kids Online survey of 9-16 year olds and their parents in 25 countries.

(23)

Geraadpleegd op 17 oktober 2017, van

http://eprints.lse.ac.uk/33731/1/Risks%20and%20safety%20on%20the%20internet(lse ro).pdf.

Maccoby, E. E., & Martin, J. A. (1983). Socialization in the context of the family: Parentchild interaction. In P. H. Mussen (Ed.), Handbook of child psychology (4th Ed., Vol. 4, pp. 1–101). New York: Wiley.

Maruyama, G., & Ryan, C. S. (2014). Research methods in social relations. John Wiley & Sons.

Mesch, G. S. (2009). Parental mediation, online activities, and cyberbullying. CyberPsychology & Behavior, 12(4), 387-393.

Mishna, F., Khoury-Kassabri, M., Gadalla, T., & Daciuk, J. (2011). Risk factors for

involvement in cyber bullying: Victims, bullies and bully–victims. Children and Youth Services Review, 34(1), 63-70.

Moore, A. (2012). Sexting. Neuropsychiatrie de l'Enfance et de l'Adolescence, 60(5), 119. doi: https://doi.org/10.1016/j.neurenf.2012.05.506.

Navarro, R., Serna, C., Martínez, V., & Ruiz-Oliva, R. (2013). The role of Internet use and parental mediation on cyberbullying victimization among Spanish children from rural public schools. European Journal of Psychology of Education, 28(3), 725–745. http://dx.doi.org/10.1007/s10212-012-0137-2.

Notten, N. (2013). Risicogedrag en het wereldwijde web. De invloed van gezin en samenleving op het online risicogedrag van adolescenten vanuit een Europees perspectief. Mens en maatschappij, 88(4), 350-374.

Palermiti, A. L., Servidio, R., Bartolo, M. G., & Costabile, A. (2017). Cyberbullying and selfesteem: An Italian study. Computers in Human Behavior, 69, 136-141.

(24)

Robinson, C. C., Mandleco, B., Olsen, S. F., & Hart, C. H. (1995). Authoritative,

authoritarian, and permissive parenting practices: Development of a new measure. Psychological Reports, 77, 819-830. doi:10.2466/pr0.1995.77.3.819.

Shaffer, D. (2008). Social and personality development. Nelson Education.

Steinberg, L. (2010). A dual systems model of adolescent risk‐taking. Developmental psychobiology, 52(3), 216-224.

Vandebosch, H., Van Cleemput, K., Mortelmans, D., & Walrave, M. (2006). Cyberpesten bij jongeren in Vlaanderen. Study in the name of viWTA.

WHO. (2016). Adolescent Health. Garaadpleegd op 16 december 2017, van http://www.who.int/topics/adolescent_health/en/.

Ybarra, M. L., & Mitchell, K. J. (2004). Online aggressor/targets, aggressors, and targets: A comparison of associated youth characteristics. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 45(7), 1308-1316.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the stamping of industrial parts, friction and lubrication play a key role in achieving high quality products and reducing scrap. Especially in the start-up phase of new

Important constants are integer PDELAY for the expected network delay, and integer array POOL RATES[POOLS], which contains for each miner the rate at which it finds blocks.. The

With the increasing use of electronic devices in our society, the role of MSCs in emerging applications such as autono- mous sensors, actuators and flexible consumer electronics

To make this study feasible within the time and space constraints of a master thesis, I will compare two tech companies; Alibaba Group Holding Limited, a

Hierin zullen de vijf, in de enquête onderscheiden, goederen worden geanalyseerd: mobiliteitsbeleid, kilometerheffing, snelwegen, openbaar vervoer en bereikbaarheid..

In her early poetry collections The Circle Game (1966) and The Journals of Susanna Moodie (1970), Atwood discusses female victimhood through images of invisibility and entrapment

Table 2: Contextual equity factors at the international, national and sub-national level, that may determine access or capacity to participate in the design of REDD+ and at the

Door de unieke combinatie in het huidige onderzoek van reputatiemanagement, gedrag van medewerkers en sociale media (Facebook), is het goed om in vervolgonderzoek te