• No results found

De kracht van vriendschap in de adolescentie : modereert de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De kracht van vriendschap in de adolescentie : modereert de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen?"

Copied!
29
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Kracht van Vriendschap in de Adolescentie: Modereert de Kwaliteit van de Relatie met de Beste Vriend(in) de Samenhang tussen Stressvolle Levensgebeurtenissen en Depressieve

Symptomen?

Master Orthopedagogiek Scriptie Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam Naam student: Irene Berkelaar (10673253) Titel: De Kracht van Vriendschap in de Adolescentie: Modereert de Kwaliteit van de Relatie met de Beste Vriend(in) de Samenhang tussen Stressvolle Levensgebeurtenissen en Depressieve Symptomen? Begeleider: Geertjan Overbeek Tweede beoordelaar: … Datum: Juli 2017 Plaats: Amsterdam

(2)

The Power of Friendship in Adolescence: Is There a Moderation Effect of the Quality of Best Friendship on the Relation Between Stressfull Life Events and Depressive Symptoms?

Abstract

The prevalence of depression increases during adolescence. Depression in adolescence is associated with comorbid psychological problems, school drop-out and social withdrawal. Knowledge about which youths are vulnerable to the development of depressive symptoms is essential for the prevention of these symptoms. This study examines the moderation effect of the quality of best friendship on the relation between stressful life events and depressive symptoms. Data were used from 305 adolescents ages 11-16 years. A hierarchical regression analysis showed there was no moderation effect on the relationship between best friend relationship quality (support, conflict and power) and depressive symptoms. After controlling on gender, however, a moderation effect of friendship power with boys was noticed. When boys experience stressful life events and have a powerful ―dominant―best friend they are more likely to experience more depressive symptoms then boys with none powerful best friend. Additionally results show that conflict, power and stressful life events were significant in predicting depressive symptoms on adolescence. Best friends have a big influence during early adolescence, and a negative relationship with the best friend increases the chance of depressive symptoms.

(3)

De Kracht van Vriendschap in de Adolescentie: Modereert de Kwaliteit van de Relatie met de Beste Vriend(in) de Samenhang tussen Stressvolle Levensgebeurtenissen en Depressieve

Symptomen? Abstract

Tijdens de adolescentie neemt de prevalentie van depressie toe. Een depressie tijdens de adolescentie vergroot de kans op comorbide psychiatrische problemen, schooluitval en vermindering in sociale contacten. Kennis over het verschil in kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van depressieve symptomen is van belang om depressieve symptomen te voorkomen. Deze studie onderzoekt het moderatie effect van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. De participanten van huidig onderzoek waren 305 adolescenten (11-16 jaar). De hiërarchische regressieanalyse liet zien dat er geen sprake was van een moderatie effect van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) (steun, conflict en dominantie) op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Bij jongens was er sprake van een moderatie effect van dominantie vanuit de beste vriend(in). Wanneer jongens veel stressvolle levensgebeurtenissen meemaken en een dominante beste vriend(in) hebben vergroot dit de kans op depressieve symptomen. Conflict, dominantie en stressvolle levensgebeurtenissen waren significante voorspellers van depressieve symptomen. De kracht van vriendschap in de vroege adolescentie is groot, een negatieve relatie met de beste

vriend(in) vergroot de kans op depressieve symptomen.

Kernwoorden: Depressieve symptomen; kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in); stressvolle levensgebeurtenissen

(4)

De Kracht van Vriendschap in de Adolescentie:

Modereert de Kwaliteit van de Relatie met de Beste Vriend(in) de Samenhang tussen Stressvolle Levensgebeurtenissen en Depressieve Symptomen?

Ieder individu krijgt ooit in zijn leven te maken met een stressvolle levensgebeurtenis, zoals scheiding van ouders, ziekte of overlijden van een naaste, mishandeling of het krijgen van een ongeluk (Rigter, 2013). Het meemaken van een stressvolle levensgebeurtenis vergroot de kans op een depressie (Bouma, Ormel, Verhulst, & Oldenhinkel, 2008). Een depressie kenmerkt zich door een voortdurende sombere stemming, ofwel een vermindering in interesse en plezier voor een periode van minimaal twee weken (American Psychiatric Association, 2014). In 2014 gaf acht procent van de Nederlanders vanaf 12 jaar aan een depressie te hebben of te hebben gehad in het afgelopen jaar (Centraal Bureau voor de statistiek, 2016). De prevalentie van depressie stijgt tijdens de adolescentie (Centraal Bureau voor Statistiek, 2016; Sims, Nottelman, Koretz, & Pearson, 2006). Een depressie tijdens de adolescentie vergroot de kans op comorbide psychiatrische problemen, schooluitval, vermindering in sociale contacten (Thapar, Collishaw, Pine, & Thapar, 2012) en

psychiatrische problemen in de volwassenheid (Copeland, Shanahan, Costello, & Angold, 2009). Het voorkomen van een depressie is daarom zowel van individueel als maatschappelijk belang. Om depressies te kunnen voorkomen is het van belang om te weten waarom mensen verschillen in de kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van depressieve symptomen (Brown, Bifulco, & Haris, 1987). Immers, na het meemaken van een stressvolle levensgebeurtenis ervaart niet ieder individu depressieve symptomen (Kessler, 1997). Welke factoren een rol spelen in het verschil in kwetsbaarheid bij het ervaren van depressieve symptomen na het meemaken van stressvolle levensgebeurtenissen in de adolescentie, is nog onvoldoende onderzocht. Wel is bekend dat sociale steun, ongeacht van wie, een beschermende rol kan hebben bij het voorkomen van een depressie (Stice, Regan, & Randall, 2004). Tevens is bekend dat tijdens de adolescentie leeftijdsgenoten een belangrijkere rol krijgen op sociaal gebied (Lightfoot, Cole, & Cole, 2013). Hierbij is de relatie met de beste vriend(in), in combinatie met die van ouders, de meest belangrijke en invloedrijke relatie van de adolescent (Meeus, Branje, Van Der Valk, & De Wied, 2007). In dit onderzoek wordt onderzocht of de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) de samenhang tussen depressieve symptomen en stressvolle levensgebeurtenissen verandert in de vroege adolescentie.

Diathese-Stress Model

Het meest onderzochte en gebruikte verklaringsmodel in het ontstaan van depressieve symptomen is het diathese-stress model (Lakdawalla, Hankin, & Mermelstein, 2007). Het

(5)

diathese-stress model verklaart het ontstaan van depressieve symptomen door een interactie tussen een diathese en een stressor (Monroe & Simons, 1991). Een diathese verwijst naar de kwetsbaarheid van het individu voor het ontwikkelen van depressieve symptomen (Monroe & Simons, 1991). Met stressor wordt de mate van stress die ervaren wordt door het individu bedoeld, welke kan functioneren als directe “trigger” van psychopathologie (Monroe & Simons, 1991). Een diathese wordt doorgaans geoperationaliseerd als een cognitieve kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van depressieve symptomen in de relatie met stress (Lakdawalla et al., 2007). Uit de literatuur blijkt dat naast de cognitieve kwetsbaarheid ook de aanleg voor het aanmaken en de opname van serotonine (gelukshormoon) in de hersenen (Petersen et al., 2012) en neurotische persoonlijkheidskenmerken (Kendler, Kuhn, & Prescott, 2004) een rol spelen in de mate van kwetsbaarheid (diathese) voor het ontwikkelen van depressieve symptomen. Kortom, het diathese-stress model verklaart het verschil in kwetsbaarheid tussen individuen doordat ieder individu uniek is in zijn diathese en blootstelling aan stressoren. Hierdoor verschillen individuen in de gevoeligheid voor het ontwikkelen van depressieve symptomen (Auerbach, Bigda-Peyton, Eberhart, Webb, & Ho, 2011).

Relatie Tussen Stressvolle Levensgebeurtenissen en Depressieve Symptomen

Er is veel bewijs voor de positieve samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen (zie review Kessler, 1997; Shapero et al., 2014). De samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen wordt beïnvloed door het soort en aantal stressvolle levensgebeurtenissen (Kessler, 1997). De samenhang is sterker bij stressvolle levensgebeurtenissen waarbij het gedrag van het individu invloed heeft op de gebeurtenis (bijvoorbeeld een scheiding) en wanneer de stressvolle levensgebeurtenissen van langdurige of chronische aard zijn (zie review Tennant, 2002). Tevens heeft de verstreken tijd ten opzichte van de stressvolle levensgebeurtenis invloed op de samenhang tussen depressieve symptomen en stressvolle gebeurtenissen. Bij recente stressvolle levensgebeurtenissen is de samenhang met depressieve symptomen sterker dan bij stressvolle levensgebeurtenissen uit het verleden (Tennant, 2002). Daarnaast is er sprake van een dosis-respons relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen (Kessler, 1997; Neese, Pittman, & Hunemorder, 2013). Dit betekent dat wanneer het aantal stressvolle levensgebeurtenissen toeneemt ook de kans op depressieve symptomen toeneemt. Een opvallend gegeven is dat de prevalentie van stressvolle levensgebeurtenissen in eerder onderzoek hoog is, terwijl het overgrote deel van de mensen die een stressvolle gebeurtenis meemaakt geen depressie ontwikkelt (Kessler, 1997). Dit gegeven toont een verschil in kwetsbaarheid aan in het

(6)

ontwikkelen van depressieve symptomen. Welke factoren een rol spelen in het verschil in kwetsbaarheid is nog onvoldoende onderzocht.

Een mogelijke verklaring voor het verschil in kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van depressieve symptomen na het meemaken van stressvolle levensgebeurtenissen is de

aanwezigheid van sociale steun (Stice et al., 2004). Onderzoek toont aan dat mensen die meer sociale steun ervaren minder depressieve symptomen ervaren dan mensen met minder sociale steun (Grav, Hellzèn, Romild, & Stordal, 2012). Hierbij is de bron van de sociale steun net gespecificeerd. Deze beschermende werking van sociale steun is ook gevonden in de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen (Windle, 1992). Opvallend gegeven uit dit onderzoek is dat participanten die het grootste aantal stressvolle levensgebeurtenissen hadden meegemaakt, ondanks hun hoge mate van sociale steun, veel depressieve symptomen rapporteerden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat sociale steun, tot op zekere hoogte, een beschermende werking heeft op de samenhang tussen depressieve symptomen en stressvolle levensgebeurtenissen. De beschermende werking van sociale steun wordt bekrachtigd door recenter onderzoek naar relatie van sociale steun op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij

adolescenten tussen de 14 en 18 jaar (Yang et al., 2010). In dit onderzoek is er een samenhang gevonden tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij adolescentie die weinig sociale steun hadden van hun klasgenoten. Adolescenten die stressvolle

levensgebeurtenissen meemaakten, maar meer sociale steun hadden van hun klasgenoten, rapporteerden minder depressieve symptomen dan adolescenten die evenveel stressvolle levensgebeurtenissen meemaakten maar minder sociale steun hadden vanuit hun klasgenoten. Dit ondersteunt de suggestie dat sociale steun een beschermende werking heeft op depressieve symptomen bij stressvolle levensgebeurtenissen. Een kanttekening hierbij is dat alleen naar sociale steun vanuit klasgenoten is gekeken. Dit kan een vertekend beeld veroorzaken doordat participanten mogelijk weinig sociale steun ervaren uit de klas, maar buiten de klas een goede vriend hebben die hen veel steun biedt. Ander recent onderzoek vindt een moderatie effect van sociale steun van vrienden op de samenhang tussen stress en depressieve symptomen bij adolescenten tussen de 13 en 16 jaar (Zhang, Yan, Zhao, & Yuan, 2015). Dit houdt in dat de samenhang tussen stress en depressieve symptomen wordt beïnvloed door sociale steun van vrienden. De aanwezigheid van veel steun vanuit vrienden vermindert de sterkte van de samenhang tussen stress en depressieve symptomen. In het onderzoek van Zhang et al. (2015) werd echter de mate van ervaren stress gemeten in plaats van stressvolle levensgebeurtenissen zelf. Samenvattend kan er gesteld worden dat er enige aanwijzingen zijn voor een positieve

(7)

invloed van sociale steun van vrienden tijdens de adolescentie op depressieve symptomen in relatie tot stress en stressvolle levensgebeurtenissen.

Kwaliteit van de Relatie met deBeste Vriend(in)

De kwaliteit van een relatie bestaat uit drie aspecten: positieve kenmerken, negatieve kenmerken en dominantie/gelijkwaardigheid (Furman & Buhrmester, 2009). Positieve

kenmerken van een relatie zijn (sociale) steun en goedkeuring. Negatieve kenmerken van een relatie zijn conflict, kritiek en onderlinge strijd (Furman & Buhrmester, 2009). Bij

dominantie/gelijkwaardigheid gaat het erom of er iemand de ‘baas’ is in de relatie en beslist wat er gebeurt, of dat er sprake is van gelijkwaardigheid. De adolescentie staat onder andere in het teken van het losmaken van ouders. Tijdens dit losmakingsproces worden

leeftijdsgenoten steeds belangrijker (Lightfoot et al., 2013). De belangrijkste en daarmee de meest invloedrijkste vriendschap tijdens de vroege adolescentie is de vriendschap met de beste vriend(in) (Hiatt, Laursen, Stattin, & Kerr, 2015; Meeus et al., 2007). Onderzoek naar de kwaliteit van de relatie en depressieve symptomen bij adolescenten toont aan dat een negatieve relatie met de vriend(in) samengaat met meer depressieve symptomen (La Greca & Harrison, 2005). Daarentegen is niet aangetoond dat een positieve relatie met de vriend(in) beschermt tegen het ontwikkelen van depressieve symptomen. Meer onderzoek is nodig om de samenhang van een positieve relatie met de beste vriend(in) op het ontwikkelen van depressieve symptomen vast te stellen (La Greca & Harrison, 2005). Onderzoek naar de relatie tussen het hebben van een beste vriend(in) en stressvolle levensgebeurtenis toont aan dat de aanwezigheid van een beste vriend(in) de negatieve gevolgen van een stressvolle levensgebeurtenis vermindert (Adams, Santo, & Bukowski, 2011). Wanneer een beste

vriend(in) afwezig is resulteert dit in een toename van negatieve gevolgen van de gebeurtenis, zoals een hoger stressniveau, een lager zelfbeeld en de gebeurtenis wordt stressvoller ervaren dan wanneer er wel een beste vriend(in) aanwezig is (Adams et al., 2011). Tevens zijn er aanwijzingen dat de aanwezigheid van een beste vriend(in) de samenhang tussen depressieve symptomen en stressvolle levensgebeurtenissen vermindert (Meeus et al., 2007). Of de kwaliteit van deze relatie een moderator is voor de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen is echter nog niet onderzocht. Sekseverschil in Sociale Steun van Vrienden

Van sociale steun is bekend dat er een verschil is tussen jongens en meisjes en de samenhang tussen depressieve symptomen en sociale steun in het algemeen (Zhang et al., 2015). Onderzoek toont aan dat jongens met minder sociale steun kwetsbaarder zijn voor het ontwikkelen van depressieve symptomen dan meisjes (Zhang et al., 2015). Dit verschil wordt

(8)

mogelijk veroorzaakt doordat meisjes in hun vriendschappen meer emotionele steun geven en krijgen terwijl de vriendschappen van jongens voornamelijk gericht zijn op tastbare en

praktische steun (Reevy & Maslach, 2001). In het onderzoek van Zhang et al. (2015) is tevens gekeken naar het sekseverschil in het effect van sociale steun van vrienden op de samenhang tussen stress en depressieve symptomen. Hierbij werd gevonden dat het effect van sociale steun van vrienden op de samenhang tussen stress en depressieve symptomen bij meisjes juist groter is dan bij jongens. Dit betekent dat wanneer meisjes veel stress ervaren de steun van vrienden de kans op depressieve symptomen vermindert. Bij jongens is deze samenhang kleiner wat betekent dat jongens bij een hoog stressniveau minder profiteren van de steun vanuit vrienden in vergelijking met meisjes. Deze resultaten komen overeen met ander onderzoek (Dalgard et al., 2006; Rueger, Malecki, & Demaray, 2010). Dit verschil wordt in eerder onderzoek verklaard door het sekseverschil in de reactie op stress (Rueger et al., 2010). Jongens zouden vooral fysiek reageren op stress en meisjes door emotionele steun te zoeken bij anderen. Daarnaast lijkt er in de volwassenheid een sekseverschil in het aantal stressvolle levensgebeurtenissen en de aard van de levensgebeurtenissen te zijn (Dalgard et al., 2006). Dit onderzoek toont aan dat vrouwen meer stressvolle levensgebeurtenissen rapporteren dan mannen. De stressvolle levensgebeurtenissen bij vrouwen hadden voornamelijk te maken met sociale factoren, zoals verwonding, ziekte en verlies van een naaste, terwijl de stressvolle levensgebeurtenissen bij mannen voornamelijk te maken hadden met contact met politie en justitie. Mogelijk geldt dit sekseverschil ook in de adolescentie. Tevens is er een sekseverschil tijdens de adolescentie in het aantal depressies (Bouma et al., 2008). Tijdens de adolescentie hebben meisjes twee keer zo vaak een depressie in vergelijking met jongens van dezelfde leeftijd (Angold & Costello, 2006). Dit verschil wordt mogelijk verklaard door sekse

specifieke hormonale veranderingen tijdens de adolescentie (Ge, Conger, & Elder, 2001). In het huidige onderzoek wordt rekening gehouden met deze sekseverschillen.

Huidig Onderzoek

Het huidige onderzoek gaat in op de vraag of de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) tijdens de adolescentie de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen vermindert. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen jongens en meisjes. Ten eerste wordt een positieve samenhang verwacht tussen stressvolle

levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij adolescenten (hypothese 1). Eerdere onderzoeken tonen aan dat er veel bewijs is voor een positieve samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen (Kessler, 1997; Shapero et al., 2014). Hierbij wordt rekening gehouden met de verstreken tijd. Bij recentere stressvolle

(9)

levensgebeurtenissen wordt een sterkere samenhang verwacht met depressieve symptomen in tegenstelling tot stressvolle levensgebeurtenissen die langer dan één jaar geleden zijn

(Kessler, 1997). Ten tweede wordt verwacht dat de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) een moderatie effect heeft op de samenhang tussen stressvolle

levensgebeurtenissen en depressieve symptomen (hypothese 2). Hierbij wordt verwacht dat adolescenten met een positieve relatie met de beste vriend(in) minder depressieve symptomen rapporteren in de samenhang met stressvolle levensgebeurtenissen dan adolescenten met een negatieve relatie met de beste vriend(in). Deze hypothese is gebaseerd op het moderatie effect van sociale steun op stress en depressieve symptomen (Zhang et al., 2015) en de resultaten van eerder onderzoek waarbij werd gevonden dat de aanwezigheid van een beste vriend(in) de negatieve gevolgen van een stressvolle gebeurtenis vermindert (Adams et al., 2011). Ten derde wordt verwacht dat het effect van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen sterker is bij meisjes dan bij jongens (hypothese 3). Deze hypothese is gebaseerd op de gevonden sekseverschillen in eerder onderzoek (Dalgard et al., 2006; Ge et al., 2001; Reevy & Maslach, 2001; Rueger et al., 2010; Zhang et al., 2015).

Methode Steekproef

De participanten van het huidige onderzoek waren 305adolescenten welke in 2017 onderwijs volgden in de eerste of tweede klas van het voortgezet onderwijs. De participanten waren scholieren van het voortgezet middelbaar onderwijs (VMBO), hoger algemeen

voortgezet onderwijs (HAVO) en het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (VWO).In het huidige onderzoek was geen sprake van exclusie factoren. Tevens waren de participanten niet specifiek geselecteerd op basis van algemene factoren zoals etniciteit of geslacht. De participanten waren afkomstig van drie verschillende scholen uit Nederland. In de steekproef zaten ongeveer evenveel jongens (46.8%) als meisjes (53.2%). Van alle participanten volgden 130 hun opleiding op het VMBO-niveau (42.9%), 74 op HAVO niveau (24.4%) en 99 op VWO niveau (32.7%). De participanten hadden een gemiddelde leeftijd van 13.64 jaar (SD = .90 spreiding 11-16). Het grootste deel van de participanten had een Nederlandse achtergrond (70.2%). Andere etnische achtergronden waren Turks/Marokkaanse (13%),

Surinaams/Antilliaans of Arubaanse (3.3%) en anders (13%). De meeste participanten kwamen uit een tweeoudergezin (78.1%). Deelname aan het onderzoek was vrijwillig. Voorafgaand aan het onderzoek hadden ouders toestemming gegeven voor deelname. De uitvoering van het huidige onderzoek vond plaats na goedkeuring van de ethische commissie

(10)

van het Research Institute Child Development and Education van de Universiteit van Amsterdam.

Procedure

De data voor het huidige onderzoek werd verzameld als onderdeel van de Nederlandse ADAPT-studie (Adolescent Development and Parent-child Transactions). Het betrof een cross-sectioneel onderzoek waarbij verschillende constructen gemeten werden middels

zelfrapportage. Deze constructen hadden betrekking op de sociale en emotionele ontwikkeling van adolescenten in Nederland in de context van relaties met ouders, leeftijdsgenoten en school. De gebruikte vragenlijst werd voor het huidige onderzoek samengesteld. De data werd verzameld op middelbare scholen in Nederland in het tweede kwartaal van 2017. De

middelbare scholen werden benaderd door een medewerker van het onderzoeksteam aan de hand van een bestaande lijst met daarop middelbare scholen verspreid door heel Nederland. De scholen ontvingen een e-mail met daarin een beschrijving van het onderzoek en een uitnodiging om mee te doen. Binnen vijf werkdagen werd de school gebeld door een medewerker van het onderzoeksteam om na te gaan of de school geïnteresseerd was in deelname. Per school werd een minimale deelname van vier klassen gevraagd. De

dataverzameling vond plaats in de klassen van het eerste, tweede en derde leerjaar. Zodra de school akkoord ging met deelname nam de onderzoekcoördinator contact op met de school om een afspraak te maken voor de dataverzameling. Tijdens de dataverzameling werd een papieren vragenlijst uitgereikt aan de leerlingen. Bij de afname was een docent en een medewerker van het onderzoeksteam aanwezig met uitzondering van één school, die de afname organiseerde zonder onderzoeksmedewerker. De tafels in het klaslokaal stonden in toets-opstelling. Aan de leerlingen werd gevraagd niet te praten tijdens het invullen van de vragenlijst. Tevens werd kenbaar gemaakt dat de gegevens anoniem verwerkt zouden worden en niet gedeeld zouden worden met derden (ouders of de school). De vragenlijst werd binnen één lesuur afgenomen.

Meetinstrumenten

Stressvolle Levensgebeurtenissen. De stressvolle levensgebeurtenissen werden gemeten aan de hand van de Levensgebeurtenissen Vragenlijst (Garnefski & Kraaij, 2001). De Levensgebeurtenissen Vragenlijst had 13 items. Voor het huidige onderzoek werd het item ‘ben je gescheiden?’ verwijderd, omdat de participanten in het huidige onderzoek een leeftijd onder de 18 jaar hadden. Tevens werd de leeftijd in de antwoordmogelijkheden aangepast. De leeftijd van 16 jaar werd veranderd naar 12 jaar, zodat deze aansloot bij de leeftijd van de participanten in het huidige onderzoek. Bij de vragen stond de beschrijving ‘Sommige

(11)

jongeren hebben ervaringen met zware levensgebeurtenissen’. Daarna werd gevraagd of de participant zelf ooit met een van deze situaties was geconfronteerd, bijvoorbeeld:

‘Echtscheiding van ouders’, ‘Overlijden van vader/moeder/verzorg(st)er/broer of zus’, ‘Alcohol of drugsmisbruik binnen gezin of relatie’ en ‘Zelf slachtoffer geweest van een ernstig ongeluk’. Indien de participant één van deze gebeurtenissen had meegemaakt werd er gevraagd in te vullen in welke periode dit gebeurd was. Hierbij waren er vier

antwoordmogelijkheden: Nee, in geen van de periodes, Ja, voor mijn 12de levensjaar, Ja, tussen mijn 12de levensjaar en 1 jaar geleden en Ja, in het afgelopen jaar. Van deze schaal werd een som-score gemaakt waardoor er geen Cronbach’s alpha berekend kon worden.

Kwaliteit Relatie met de Beste Vriend(in). De kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) werd gemeten door middel van de Nederlandse vertaling van de Network of

Relationships Inventory: Social Provision Version (NRI-SPV) (Furman & Buhrmester, 1985). De NRI bestond uit drie schalen: Steun, Conflict en Dominantie. De Steunschaal bestond uit acht items. Voorbeeld items waren: ‘Bewonderd en respecteert je beste vriend(in) je?’, ‘Hoe zeker ben je ervan dat de relatie met je beste vriend(in) zal blijven bestaan, wat er ook gebeurt?’ en ‘Deel jij je geheimen en persoonlijke gevoelens met je beste vriend(in)?’. Cronbach’s alpha van deze schaal was .78. De Conflictschaal bestond uit zes items.

Voorbeeld items waren: ‘Werken jij en je beste vriend(in) op elkaars zenuwen?’ en ‘Hoe vaak zitten jij en je beste vriend(in) met elkaar te bekvechten en ruzie te maken?’. De Cronbach’s alpha van deze schaal was .80. De Dominantieschaal bestond eveneens uit zes items.

Voorbeeld items waren: ‘Hoe vaak vertelt je beste vriend(in) je wat je moet doen?’ en ‘In welke mate is je beste vriend(in) de baas in jullie relatie?’. De Cronbach’s alpha van deze schaal was .75. Alle items werden gemeten op een vijf-punts schaal variërend van 1 Weinig of niet tot 5 Meer kan niet. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de NRI een hoge interne consistentie heeft op alle schalen en een hoge stabiliteit over een periode van een jaar (Furman & Buhrmester, 2009).

Depressieve Symptomen.Depressieve symptomen werden gemeten door middel van de Nederlandse vertaling van de schaal affectieve problemen van de Youth Self-Report (YSR) vragenlijst (Achenbach & Rescorla, 2001). De schaal Affectieve Problemen bestond uit negen stellingen. Bij deze stellingen werd gevraagd in welke mate de stelling bij de participant past in de afgelopen zes maanden. Voorbeeld stellingen waren ‘Ik denk eraan mijzelf te doden’, ‘Ik voel me erg moe zonder dat ik weet waarom’, ‘Er is weinig wat ik leuk vind’ en ‘Ik ben ongelukkig, verdrietig, of gedeprimeerd’. De stellingen werden gemeten op een drie-punts schaal van 0 Helemaal niet van toepassing tot 2 Duidelijk of vaak van toepassing. De

(12)

Cronbach’s alpha was .78.Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de interne consistentie, de test-hertest betrouwbaarheid en de construct validiteit van de YSR voor internaliserende problemen adequaat waren (Achenbach et al., 2008). Tevens heeft grootschalig internationaal onderzoek naar de YSR aangetoond dat deze generaliseerbaar was naar verschillende landen waaronder Nederland (Ivanova et al., 2007).

Data-analyse

Dit onderzoek had een cross-sectioneel onderzoeksdesign. Ten eerste werd bepaald of er sprake was van een samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen aan de hand van Pearson R, met als onafhankelijke variabele stressvolle

levensgebeurtenissen en depressieve symptomen als afhankelijke variabele. Daarna werd een hiërarchisch regressieanalyse gedaan om vast te stellen of er sprake was van een moderatie effect van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Hierbij waren stressvolle levensgebeurtenissen en de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) de onafhankelijke variabele en depressieve symptomen de afhankelijke variabele. Hierbij was er sprake van een statistische interactie met twee gecentreerde variabelen, namelijk stressvolle

levensgebeurtenissen en de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in). Als laatste werd gekeken of er sprake was van een sekseverschil aan de hand van een split-level hiërarchische regressieanalyse.

Resultaten Beschrijvende Resultaten

Er werd een onafhankelijke t-toets uitgevoerd om te bekijken of er een significant verschil was tussen jongens en meisjes op de verschillende schalen. De t-toets liet zien dat jongens en meisjes significant verschilden op: steun van de beste vriend(in) (t(267) = 6.60, p = .000), conflict met de beste vriend(in) (t(269) = -3.41, p = .001), dominantie vanuit de beste vriend(in) (t(263) = -2.94, p = .004) en depressieve symptomen (t(237) = 2.84, p = .005). Deze resultaten lieten zien dat de t-waardes bij steun van de vriend(in) en depressieve

symptomen positief waren en die van conflict met de beste vriend(in) en dominantie vanuit de beste vriend(in) negatief waren. Dit betekent dat meisjes gemiddeld meer steun ervaarden in de relatie met hun beste vriend(in) en meer depressieve symptomen rapporteerden dan jongens. Jongens rapporteerden daarentegen gemiddeld meer conflicten in de relatie met hun beste vriend(in) en ervaarden meer dominantie vanuit hun beste vriend(in) dan meisjes. Op stressvolle levensgebeurtenissen werd geen significant verschil gevonden tussen jongens en meisjes (t(227) = -.18, p = .860). Dit betekent dat jongens en meisjes gemiddeld evenveel

(13)

stressvolle levensgebeurtenissen meemaakten. Dit onderzoek kende een aantal missende waardes, deze waardes werden niet meegenomen in de analyse. Het aantal missende waardes verschilde per schaal. In Tabel 1 is een overzicht van het aantal participanten, het gemiddelde en de standaarddeviatie per schaal weergeven. Hierbij is onderscheid gemaakt in geslacht. Samenhang tussen Stressvolle Levensgebeurtenissen en Depressieve Symptomen

Om vast te kunnen stellen of er sprake was van een positieve samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij adolescenten (hypothese 1) werd de Pearson R berekend. De Pearson R geeft de mate van lineaire samenhang tussen twee variabelen weer. In Tabel 2 staat een correlatie matrix met daarin de onderlinge samenhang van alle variabelen. Hieruit bleek dat er een significante positieve samenhang was tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen (r(246) = .38, p = .000). Dit houdt in dat adolescenten die meer stressvolle levensgebeurtenissen rapporteerden zoals verwacht ook meer depressieve symptomen rapporteerden in vergelijking met adolescenten die minder stressvolle levensgebeurtenissen rapporteerden. Tevens was er een significant positieve samenhang tussen conflict in de relatie met de beste vriend(in) en depressieve symptomen en de mate van ervaarde dominantie vanuit de beste vriend(in) op depressieve symptomen. Dit betekent dat wanneer er veel conflicten waren in de relatie met de beste vriend(in) of als er veel dominantie werd ervaren vanuit de beste vriend(in) dit samenging met meer depressieve symptomen. Tussen steun en depressieve symptomen werd geen

significante samenhang gevonden.

De NRI schalen conflict en steun hadden een significante negatieve samenhang. Dit betekent dat veel conflicten met de beste vriend(in) samenging met weinig steun vanuit de beste vriend(in). De schalen dominantie en conflict hadden een significante positieve samenhang. Oftewel, veel dominantie vanuit de beste vriend(in) gaat samen met veel conflicten met de beste vriend(in). Tussen de schalen dominantie en steun werd geen significante samenhang gevonden.

Moderatoren

Door middel van een hiërarchische regressieanalyse werd onderzocht of er sprake was van een moderatie effect van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) op de

samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen (hypothese 2). In de hiërarchische regressieanalyse zijn drie modellen getoetst met de afhankelijk variabele depressieve symptomen. De resultaten van de regressieanalyse zijn weergeven in Tabel 3. In Tabel 3 is te zien dat in het tweede model stressvolle levensgebeurtenissen, conflict met de beste vriend(in) en ervaren dominantie van de beste vriend(in) significant voorspellend waren

(14)

voor depressieve symptomen. Dit betekent dat stressvolle levensgebeurtenissen in combinatie met dominantie vanuit de beste vriend(in) en conflict met de beste vriend(in) depressieve symptomen voorspellen. Steun vanuit de beste vriend(in) had geen significante voorspellende waarde op de gerapporteerde depressieve symptomen. De verklaarde variantie van model 2 was significant (R2 = .25, p = .000). Dit betekent dat de variabelen in model 2 (stressvolle levensgebeurtenissen, steun, conflict, dominantie) samen 25% van de variantie verklaren in de depressieve symptomen. In model 3 werd vervolgens het voorspellende effect van de

interactie tussen de verschillende NRI schalen en de stressvolle levensgebeurtenissen getoetst. Hier werden geen significante effecten gevonden. Dit betekent dat, tegen de verwachting in, de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen niet werd beïnvloed door de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in).

Sekseverschil in Moderatie Effect

Om te toetsen of het moderatie effect voor meisjes groter was dan voor jongens (hypothese 3) werd een aparte hiërarchische regressieanalyse gemaakt voor meisjes en jongens. Uit deze analyse bleek dat er alleen een significant effect was op de interactie van dominantie en stressvolle levensgebeurtenissen voor de afhankelijke variabele depressieve symptomen bij jongens (β = .33, p = .008). Er was sprake van een positief moderatie effect wat betekent dat meer dominantie vanuit de beste vriend(in) samenging met een sterkere samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij jongens (zie Figuur 1). Bij meisjes was dit effect niet significant (β = -.10, p = .272). Het moderatie effect van steun vanuit de beste vriend(in) en stressvolle levensgebeurtenissen was voor zowel jongens (β = -.15, p = .103) als meisjes (β = .16, p = .158) niet significant. Ook het moderatie effect van conflicten in de relatie met de beste vriend(in) en stressvolle levensgebeurtenissen op de afhankelijke variabele depressieve symptomen was niet significant voor jongens (β = .01, p = .953) en meisjes (β = -.10, p = .254). Dit betekent dat de conflicten met de beste vriend(in), bij jongens en meisjes, niet de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen beïnvloedt. Oftewel, de samenhang tussen stressvolle

levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij jongens werd beïnvloed door de mate van dominantie vanuit de beste vriend(in). Het moderatie effect bij jongens was sterker dan bij meisjes, dit was tegen de verwachting in.

De verklaarde variantie was voor zowel meisjes (R2 = .20, p = .000) als jongens (R2 = .29, p = .000) significant in het voorspellen van depressieve symptomen met de voorspellers stressvolle levensgebeurtenissen, steun, conflict en dominantie vanuit de beste vriend(in). Dit betekent dat 20% van de variantie in depressieve symptomen bij meisjes voorspeld kon

(15)

worden aan de hand van het aantal stressvolle levensgebeurtenissen, steun vanuit de beste vriend(in), conflicten met de beste vriend(in) en dominantie vanuit de beste vriend(in). Bij jongens is dit percentage hoger, namelijk 29% van de variantie in depressieve symptomen kon verklaard worden aan de hand van deze voorspellers. Nadat de voorspellers waren uitgebreid met de interactie-effecten tussen de verschillende schalen van de NRI en stressvolle

levensgebeurtenissen, steeg de verklaarde variantie in depressieve symptomen bij jongens (R2 = .39, p = .003). Oftewel, 39% van de variantie in depressieve symptomen bij jongens kon verklaard worden door de interactie-effecten van de NRI schalen met stressvolle

levensgebeurtenissen. Daarentegen was de verklaarde variantie met de interactie-effecten bij meisjes niet significant (R2 = .23, p = .243).

Discussie

Het doel van dit onderzoek was om te onderzoeken of de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) een moderator is op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij adolescenten. De resultaten lieten zien dat er geen sprake was van een moderatie effect van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) (steun, dominantie en conflict) op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en

depressieve symptomen. Oftewel, wanneer adolescenten veel stressvolle levensgebeurtenissen meemaken hebben zij een verhoogde kans op depressieve symptomen. De kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) verandert deze relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen over het algemeen niet. Echter, voor jongens was er wel sprake van een moderatie effect van dominantie van de beste vriend(in) op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Als een jongen tijdens de adolescentie veel stressvolle levensgebeurtenissen meemaakt en een dominante beste vriend(in) heeft, heeft hij een grotere kans op depressieve symptomen ten opzichte van jongens met een beste vriend(in) die niet dominant is.

Samenhang tussen Stressvolle Levensgebeurtenissen en Depressieve symptomen Deze studie toonde aan dat er een positieve samenhang was tussen stressvolle

levensgebeurtenissen en depressieve symptomen in de vroege adolescentie. Dit komt overeen met de uitkomsten van eerdere onderzoeken (zie review Kessler, 1997; Shapero et al., 2014). Hierbij dient echter wel rekening gehouden te worden met het feit dat er op één moment in de tijd is gemeten, waardoor niets gezegd kan worden over het causale verband tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Het diathese-stressmodel gaat ervanuit dat cognitieve kwetsbaarheid een belangrijke rol speelt in het ontwikkelen van depressieve symptomen in combinatie met stressoren (Monroe & Simons, 1991). Deze cognitieve

(16)

kwetsbaarheid vergroot de gevoeligheid voor het ontwikkelen van depressieve symptomen en kan ervoor zorgen dat een situatie eerder als stressvol gezien wordt (Everaert, Koster, & Derakshan, 2012). In het huidige onderzoek is hier rekening mee gehouden door specifiek te vragen of de participant een bepaalde situatie, bijvoorbeeld de scheiding van ouders, heeft meegemaakt. Hierdoor heeft de participant weinig ruimte om zelf in te vullen of er sprake is van een stressvolle levensgebeurtenis. Resultaten van dit onderzoek laten enkel zien dat adolescenten die meer stressvolle levensgebeurtenissen hebben meegemaakt gemiddeld ook meer depressieve symptomen rapporteren dan adolescenten die minder stressvolle

levensgebeurtenissen hebben meegemaakt. Tevens is er bekend dat de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen sterker is bij recente

gebeurtenissen (Kessler, 1997). In dit onderzoek is hiermee rekening gehouden door recente stressvolle levensgebeurtenissen zwaarder te laten wegen. Samengevat kan gesteld worden dat adolescenten die veel stressvolle levensgebeurtenissen hebben meegemaakt behoren tot een risicogroep voor het ontwikkelen van depressieve symptomen.

Voorspellen van Depressieve Symptomen Tijdens de Adolescentie

In tegenstelling tot de hypothese, lieten de resultaten van het huidige onderzoek zien dat de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen niet werd gemodereerd door de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat niet zozeer de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in), maar de kwaliteit van de ouder-kind relatie in de vroege adolescentie een belangrijke buffer kan vormen tegen de stress die gepaard gaat met ingrijpende stressvolle levensgebeurtenissen. De participanten in dit onderzoek zijn jonge adolescenten. In de vroege adolescentie is de relatie met de ouders de belangrijkste en daarmee invloedrijkste relatie (Meeus et al., 2007).

Naarmate de adolescenten ouder worden, krijgen leeftijdsgenoten een steeds belangrijkere rol in hun leven (Lightfoot et al., 2013). Dat de relatie met ouders de samenhang tussen

stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen beïnvloedt, wordt ondersteund door eerder onderzoek (Rawana, 2013). Daarnaast heeft onderzoek aangetoond dat ouderlijke steun beschermt tegen de negatieve gevolgen van stress (Zhang et al., 2015). In vergelijking met de relatie met de leerkracht en klasgenoten biedt een goede relatie met ouders de meeste bescherming in het voorkomen van depressieve problemen in de vroege adolescentie (Stewart & Suldo, 2011). Kortom, tijdens de vroege adolescentie is er mogelijk sprake van een

beschermend effect van steun en warmte vanuit ouders tegen stressvolle levensgebeurtenissen en naarmate de adolescent ouder wordt dit effect verschuift naar de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in).

(17)

Alhoewel voor de gehele steekproef geen moderatie effect werd gevonden van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in), bleek na het splitsen van de steekproef op sekse dat voor jongens de mate van dominantie vanuit de beste vriend(in) modereert op de samenhang tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Bij meisjes werd geen moderatie effect gevonden op de verschillende aspecten van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in). Dit sekseverschil in het moderatie effect van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) wordt mogelijk veroorzaakt doordat jongens tijdens de vroege adolescentie meer tijd met vrienden doorbrengen en zich meer identificeren met vrienden. Meisjes zijn daarentegen nog meer gericht op hun ouders en op hun goedkeuring en waardering (Demaray, Malecki, Davidson, Hodgson, & Rebus, 2005). Wanneer de relatie met vrienden bij jongens gekenmerkt wordt door veel dominantie, heeft dit daarom een grotere impact op het emotionele welzijn dan bij meisjes. Een alternatieve verklaring is dat een dominante vriend(in) bij jongens mogelijk een negatief effect heeft op het zelfbeeld. Jongens die minder populair zijn, zijn angstiger voor een negatieve beoordeling van vrienden dan meisjes (Kornienko & Santos, 2014). De angst voor negatieve beoordeling zorgt er mogelijk voor dat jongens gevoeliger zijn voor druk vanuit hun dominante beste vriend(in). Doordat jongens gevoeliger zijn voor deze druk doen zij mogelijk eerder dingen tegen hun wil in, wat bijdraagt aan een negatief zelfbeeld (“ik ben zwak”). Het hebben van een dominante

vriend(in) versterkt mogelijk daardoor de relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen bij jongens. Wat betekent dat de kans op depressieve symptomen toeneemt wanneer jongens veel stressvolle levensgebeurtenissen meemaken en een dominante beste vriend(in) hebben.

Een ander opvallend sekseverschil is gevonden bij het moderatie effect van steun vanuit de beste vriend(in) op het verband tussen stressvolle levensgebeurtenissen en

depressieve symptomen. Bij jongens was er sprake van een negatief effect en bij meisjes was er sprake van een positief effect. Dit betekent dat wanneer jongens veel stressvolle

levensgebeurtenissen meemaken en daarbij veel steun ervaren vanuit hun beste vriend(in) dit de kans op depressieve symptomen vermindert. Bij meisjes is dit het tegenovergestelde. Meisjes die veel stressvolle levensgebeurtenissen meemaken en daarbij veel steun ervaren vanuit hun beste vriend(in) hebben juist een grotere kans op depressieve symptomen. Een verklaring voor het vergrootte risico op depressieve symptomen bij het ervaren van steun vanuit de beste vriend(in) bij meisjes is co-ruminatie (Stone, Hankin, Gibb, Abela, & Watson, 2011). Co-ruminatie is het uitgebreid bespreken van problemen gekenmerkt door herhalen van de problemen, speculatie over de problemen, wederzijdse aanmoediging om over de

(18)

problemen te praten en hierbij gericht zijn op de negatieve aspecten (Rose, 2002). Het probleem wordt als het ware vergroot en er wordt niet aangemoedigd om een oplossing te vinden voor het probleem. Meisjes zijn in hun relaties meer gericht op het interpersoonlijke aspect en co-rumineren dan ook vaker dan jongens (Rose, Schwartz-Mette, Glick, Smith, & Luebbe, 2014). Kortom, meisjes zijn in hechte vriendschappen geneigd om te co-rumineren (Stone et al., 2011) waardoor het subjectieve gevoel van de stressvolle levensgebeurtenis toeneemt en daarmee de kans op depressieve symptomen vergroot wordt. Kanttekening hierbij is dat het gevonden moderatie-effect bij zowel meisjes als jongens niet significant is, waardoor er niet met zekerheid gezegd kan worden dat er daadwerkelijk sprake is van een verschil tussen jongens en meisjes, en bovenstaande verklaring als speculatief moet worden gezien.

De resultaten lieten echter wel zien dat de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) een significant voorspellende waarde had op het voorspellen van depressieve symptomen. Opvallend daarbij was dat meer conflicten en meer dominantie samenhingen met depressieve symptomen en sociale steun niet. Dit is niet in overeenstemming met eerder onderzoek waarin werd gevonden dat steun vanuit vrienden beschermd in het voorkomen van depressieve symptomen (Dingfelder, Jaffee, & Mandell, 2010). Een mogelijke verklaring voor het feit dat de negatieve kenmerken van een relatie zwaarder wegen dan de positieve kenmerken is dat mensen evolutionair gezien meer gericht zijn op de negatieve aspecten van een situatie of relatie dan op de positieve aspecten (Baumeister, Bratslavsky, Finkenauer, & Vohs, 2001). Negatieve situaties of kenmerken duiden op gevaar. Gevaar doet een beroep op ons aanpassingsvermogen om de situatie te veranderen, te vermijden, te ontvluchten en herhaling te voorkomen, waardoor de kans op (toekomstig) gevaar verminderd. Het is dus evolutionair gunstig om gericht te zijn op de negatieve omgevingsaspecten en het daarmee samengaande gevaar, omdat dit evolutionair gezien de overlevingskans kan vergroten

(Baumeister et al., 2001). Weer een andere mogelijke verklaring is dat adolescenten met meer depressieve symptomen opzoek zijn naar bevestiging van hun negatieve gevoel en zich daardoor (onbewust) meer focussen op negatieve feedback vanuit de omgeving. (Prinstein, 2007). Samengevat kan gesteld worden dat de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) geen beschermend effect heeft bij het meemaken van stressvolle levensgebeurtenissen maar wel direct samenhangt met depressieve symptomen.

Kwaliteiten en Beperkingen van het Onderzoek

De bevindingen van dit onderzoek geven nieuwe inzichten in de relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Ten eerste is er voor het eerst

(19)

specifiek gekeken naar de rol van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) in combinatie met stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Door specifiek naar de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) te kijken is het duidelijk geworden welke aspecten van vriendschap adolescenten ondersteunen in hun gezonde ontwikkeling. Ten tweede is er gekeken naar een moderatie effect. Door hiernaar te kijken is het duidelijk geworden dat jongens met een dominante beste vriend(in) tot een risicogroep behoren voor het ontwikkelen van depressieve symptomen wanneer zij te maken krijgen met stressvolle levensgebeurtenissen. Ten derde is er in tegenstelling tot veel andere onderzoeken, onderzoek gedaan in een klinische populatie. Door specifiek naar de relaties te kijken in een niet-klinische populatie, kan informatie verkregen worden over hoe er preventief gehandeld kan worden bij depressieve symptomen. Dit maakt de bruikbaarheid van huidig onderzoek in de praktijk groot.

Naast deze kwaliteiten kent het huidige onderzoek ook een aantal beperkingen. Ten eerste is er maar op één moment in de tijd gemeten (cross-sectioneel design). Hierdoor is niets te zeggen over verandering in de tijd of oorzaak-gevolg relaties tussen depressieve

symptomen en stressvolle levensgebeurtenissen (Kraemer, 2003). Ten tweede is de kwaliteit van de relatie met ouders niet gemeten. Door de kwaliteit van de relatie met ouders mee te nemen, juist in de vroege adolescentie is deze relatie mogelijk nog invloedrijk, kan er vastgesteld worden of deze een rol speelt in de samenhang op stressvolle

levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Ten derde is sprake van niet uitsluitende antwoordmogelijkheden in de vragenlijst levensgebeurtenissen. In de vragenlijst waren er vier antwoordmogelijkheden: nee, ja voor mijn 12de levensjaar, ja tussen mijn 12de en 1 jaar

geleden en ja in het afgelopen jaar. Een aantal participanten had de leeftijd van 11 en 12 jaar. Mocht het zo zijn dat zijn/haar ouders het afgelopen jaar gescheiden zijn, dan zijn er twee antwoordmogelijkheden correct. Per antwoordmogelijkheid is er een andere weging, dus wanneer zij gekozen hebben voor “ja voor mijn 12de levensjaar” is dit een minder zware weging dan “1 jaar geleden”. Dit kan een klein vertekend beeld veroorzaakt hebben in de stressvolle levensgebeurtenissen. Deze score is mogelijk lager dan dat hij in werkelijkheid is. Aanbeveling voor vervolgonderzoek is dan ook om alleen gebruik te maken van uitsluitende antwoordmogelijkheden, de populatie een periode te blijven volgen en de kwaliteit van de relatie met ouders ook te meten.

Met generalisatie dient rekening gehouden te worden met het feit dat het onderzoek is uitgevoerd in een Westers land in niet-klinische populatie. De resultaten van het huidig onderzoek kunnen ook niet direct gegeneraliseerd worden naar andere levensfases. Tijdens de

(20)

adolescentie vinden er namelijk specifieke veranderingen plaats in de sociale relaties met ouders en leeftijdgenoten. (De Goede, Branje, & Meeus, 2009). Ook is er tijdens de adolescentie sprake van een toename in de prevalentie van depressies (Sims et al., 2006)

De kracht van vriendschap in de vroege adolescentie is groot. Met name de negatieve aspecten (dominantie en conflict) van de kwaliteit van de relatie met de beste vriend(in) vergroten samen met stressvolle levensgebeurtenissen de kans op depressieve symptomen. Verder laten de resultaten zien dat wanneer een jongen veel stressvolle levensgebeurtenissen meemaakt en een dominante beste vriend(in) heeft, dit de kans op depressieve symptomen vergroot. De invloed die wij als mensen hebben op stressvolle levensgebeurtenissen is niet erg groot. Wel kunnen wij (onze) kinderen leren dat specifieke kwaliteiten van een vriendschap zoals gelijkwaardigheid belangrijk zijn, omdat dit een beschermd effect kan hebben op de relatie tussen stressvolle levensgebeurtenissen en depressieve symptomen. Een goede

vriendschap kan bijdragen in het voorkomen van depressieve symptomen. Voorkomen is nog altijd beter dan genezen!

(21)

Referenties

Achenbach, T. M., Becker, A., Döpfner, M., Heiervang, E., Roessner, V., Steinhausen, H., & Rothenberg, A. (2008). Multicultural assessment of child and adolescent

psychopathology with ASEBA and SDQ instruments: Research findings, applications and future directions. Journal of Child Psychology and Psychiatry, 49(3), 251-275. doi:10.1111/j.1469-7610.2007.01867.x

Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2001). Manual for the ASEBA school-age forms & profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for Children, Youth, and Families.

Adams, R. E., Santo, J. B., & Bukowski, W. M. (2011). The presence of a best friend buffers the effects of negative experiences. Developmental Psychology, 47(6), 1786-1791. doi:10.1037/a0025401

American Psychiatric Association. (2014). Beknopt overzicht van de criteria (DSM-5). Nederlandse vertaling van de Desk Reference to the Diagnostic Criteria from DSM-5®. Amsterdam: Boom.

Angold, A., & Costello, E. J. (2006). Puberty and depression. Child and Adolescent

Psychiatric Clinics of North America, 15(4). 919-937. doi:10.1016/j.chc.2006.05.013 Auerbach, R., Bigda-Peyton, J., Eberhart, N., Webb, C., & Ho, M. (2011) Conceptualizing

the prospective relationship between social support, stress and depressive symptoms among adolescents. Journal of Abnormal Child Psychology, 39(4). 475-487.

doi:10.1007/s10802-010-9479-x

Baumeister, R. F., Bratslavsky, E., Finkenauer, C., & Vohs, K. D. (2001). Bad is stronger than good. Review of General Psychology, 5(4), 323-370. doi:10.1037/1089 2680.5.4.323

Bouma, E. M. C., Ormel, J., Verhulst, F. C., & Oldehinkel, A. J. (2008). Stressful life events and depressive problems in early adolescent boys and girls: The influence of parental depression, temperament and family environment. Journal of Affective Disorders, 105(1). 185-193. doi:10.1016/j.jad.2007.05.007

Brown, G. W., Bifulco, A., & Harris, T. O. (1987). Life events, vulnerability and onset of depression: Some refinements. British Journal of Psychiatry, 150, 30-42.

doi:10.1192/bjp.150.1.30

Buhrmester, D., & Furman, W. (2008). The network of relationship inventory: Relationship Qualities Version. Unpublished measures, University of Texas at Dallas

(22)

Centraal Bureau voor de Statistiek (2016). Meer dan 1 miljoen Nederlanders had depressie. Opgehaald van http://www.cbs.nl, informatie gemaakt op: 25-1-2016, informatie bekeken op: 6-3-2017.

Copeland, W. E., Shanahan, L., Costello, E. J., & Angold, A. (2009). Childhood and adolescent psychiatric disorders as predictors of young adult disorders. Archives of General Psychiatry, 66(7), 764-772. doi:10.1001/archgenpsychiatry.2009.85 Dalgard, O. S., Dowrick, C., Lehtine, V., Luis, J., Vazquez-Barquaro, J. L., Casey, P., . . .

Dunn, G. (2006). Negative life events, social support and gender difference in depression. Social Psychiatry and Psychiatric Epidemiology, 41(6). 444-451. doi:10.1007/s00127-0060051-5

De Goede, I. H. A., Branje, S. J. T., & Meeus, H. J. (2009). Developmental changes and gender differences in adolescents’ perceptions of friendship. Journal of Adolescence, 32(5), 1105-1123. doi:10.1016/j.adolescence.2009.03.002

Demaray, M. K., Malecki, C. K., Davidson, L. M., Hodgson, K. K., & Rebus, P. J. (2005). The relationship between social support and student adjustment: A longitudinal analysis. Psychology in the Schools, 42(7), 691-706. doi:10.1002/pits.20120 Dingfelder, H. E., Jaffee, S. R., & Mandell, D. S. (2010). The impact of social support on

depressive symptoms among adolescents in the child welfare system: A propensity score analysis. Children and Youth Services Review, 32(10), 1255-1261.

doi:10.1016/j.childyouth.2010.04.016

Everaert, J., Koster, E. H. W., & Derakshan, N. (2012). The combined cognitive bias hypothesis in depression. Clinical Psychology Review, 32(5), 413-424

doi:10.1016/j.cpr.2012.04.003

Furman, W., & Buhrmester, D. (1985). Children's perceptions of the personal relationships in their social networks. Developmental Psychology, 21(6), 1016-1124.

doi:10.1037/0012-1649.21.6.1016

Furman, W., & Buhrmester, D. (2009). Methods and measures: The Network of Relationships Inventory: Behavioral Systems Version. International Journal of Behavioral

Development, 33(5), 470-478. doi:10.1177/0165025409342634

Garnefski, N., & Kraaij, V. (2001). Levensgebeurtenissen vragenlijst. Opgehaald van www.cerq.leidenuniv.nl, informatie gemaakt op: onbekend, informatie

bekeken op: 14-4-2017.

Ge, X. J., Conger, R. D., & Elder, G. H. (2001). Pubertal transition, stressful life events, and the emergence of gender difference in adolescent depressive symptoms.

(23)

Developmental Psychology, 37(3). 404-417. doi:10.1037/0012-1649.37.3.404 Grav, S., Hellzèn, O., Romild, U., & Stordal, E. (2012). Association between social support

and depression in the general population: The HUNT study, a cross-sectional survey. Journal of Clinical Nursing, 21(1), 111-120. doi: 10.1111/j.1365-2702.2011.03868.x Hiatt, C., Laursen, B., Stattin, H., & Kerr, M. (2015). Best friend influence over adolescent

problem behaviors: Socialized by the satisfied. Journal of Clinical Child & Adolescents Psychology, 0,1-14. doi:10.1080/15374416.2015.1050723

Ivanova, M. Y., Achenbach, T. M., Rescorla, L. A., Dumenci, L., Almqvist, F., Bilenberg, N., . . . Verhulst, F. C. (2007). The generalizability of the Youth-Self Report syndrome structure in 23 societies. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 75(5), 729- 738. doi:10.1037/0022-006X.75.5.729

Kendler, K. S., Kuhn, J., & Prescott, C. A. (2004). The interrelationship of neuroticism, sex and stressful live events in the prediction of episodes of major depression. American Journal of Psychiatry, 161(4). 631-636. doi:10.1176/appi.ajp.161.4.631

Kessler, R. C. (1997). The effect of stressful life events on depression. Annual Review of Psychology, 48, 191-214. doi:10.1146/annurev.psych.48.1.191

Kornienko, O., & Santos, C. (2014). The effect of friendship network of popularity on depressive symptoms during early adolescence: Moderation by fear of negative evaluation and gender. Journal of Youth and Adolescence, 43(4), 541-553. doi:10.1007/s10964-013-9979-4

Kraemer, H. C. (2003). Current concepts of risk in psychiatric disorders. Current Opinion in Psychiatry, 16, 421-430.doi:http://dx.doi.org/10.1097/01.yco.0000079210.36371.52 La Greca, A. M., & Harrison, H. M. (2005). Adolescent peer relations, friendships, and

romantic relationships: Do they predict social anxiety and depression. Journal of Clinical Child & Adolescent Psychology, 34(1), 49-61.

doi:10.1207/s15374424jccp3401_5

Lakdawalla, Z., Hankin, B. L., & Mermelstein, R. (2007). Cognitive theories of depression in children and adolescents: A conceptual and quantitative review. Clinical Child and Family Psychology Review, 10(1), 1-24. doi:10.1007/s10567-006-0013-1

Lightfoot, C., Cole, M., & Cole, S. R. (2013). Social and emotional development in adolescence. In C. Lightfoot, M. Cole, & S. R. Cole (Eds.), The Development of Children (pp. 551-600). New York: Worth Publishers

Meeus, W. H. J., Branje, S. J. T., Van Der Valk, I., & De Wied, M. (2007). Relationships with intimate partner, best friend, and parents in adolescence and early adulthood: A study

(24)

of the saliency of the intimate partnership. International Journal of Behavioral Development, 31(6), 569-580. doi:10.1177/0165025407080584

Monroe, S. M., & Simons, A. D. (1991). Diathesis-stress theories in the context of life stress research: Implications for the depressive disorders. Psychological Bulletin, 110(3), 406-425. doi: 10.1037/0033-2909.110.3.406

Neese, A. L., Pittman, L. D., & Hunemorder, R. (2013). Depressive symptoms and somatic complaints among Zambian adolescents: Associations with stress and coping. Journal of Research on Adolescence, 23(1). doi:10.1111/j.1532-7795.2012.00834.x

Petersen, I. T., Bates, J. E., Goodnight, J. A., Dodge, K. A., Lansford, J. E., Pettit, G. S., . . . Dick, D. M. (2012). Interaction between serotonin transporter polymorphism (5-HTTLPR) and stressful life events in adolescents’ trajectories of anxious/depressed symptoms. Developmental Psychology, 48(5). 1463-1475. doi:10.1037/a0027471 Prinstein, M. J. (2007). Moderators of peer contagion: A longitudinal examination of

depression socialization between adolescents and their best friends. Journal of Clinical Child and Adolescent Psychology, 36(2), 159-170. doi:10.1080/15374410701274934 Rawana, J. S. (2013). The relative importance of body change strategies, weight perception,

perceived social support, and self-esteem on adolescent depressive symptoms: Longitudinal findings from a national sample. Journal of Psychosomatic Research, 75(1), 49-54, doi:10.1016/j.jpsychores.2013.04.012

Reevy, G. M., & Maslach, C. (2001). Use of social support: Gender and personality differences. Sex Roles: A Journal of Research, 44(7), 437-459.

doi:10.1023/A:1011930128829

Rigter, J. (2013). Agressie en gedragsstoornissen. In J. Rigter (Eds.), Handboek

Ontwikkelingspsychopathologie bij kinderen en jeugdigen (pp. 383-414). Bussum: Uitgeverij Coutinho

Rose, A. J. (2002). Co-rumination in the friendships of girls and boys. Child Development, 73(6), 1830-1843. doi:10.1111/1467-8624.00509

Rose, A. J., Schwartz-Mette, R. A., Glick, G. C., Smith, R. L., & Luebbe, A. M. (2014). An observational study of co-rumination in adolescent friendships. Developmental Psychology, 50(9), 2199-2209. doi:10.1037/a0037465

Rueger, S. Y., Malecki, C. K., & Demaray, M. K. (2010). Relationship between multiple sources of perceived social support an psychological and academic adjustment in early adolescence: Comparisons across gender. Journal of Youth and Adolescence, 39(1). 47-61. doi:10.1007/s10964-008-9368-6

(25)

Shapero, B. G., Black, S. K., Lui, R. T., Klugman, J., Bender, R. E., Abramson, L. Y., & Alloy, L. B. (2014). Stressful life events and depression symptoms: The effect of childhood emotional abuse on stress reactivity. Journal of Clinical Psychology, 70(3), 209-223. doi:10.1002/jclp.22011

Sims, B. E., Nottelmann, E., Koretz, D., & Pearson, J. (2006). Prevention of depression in children and adolescents. American Journal of Preventive Medicine, 31(6). 99-103. doi:10.1016/j.amepre.2006.07.014

Stewart, T., & Suldo, S. (2011). Relationships between social support sources and early adolescents’ mental health: The moderating effect of student achievement level. Psychology in the Schools, 48(10), 1016-1033. doi:10.1002/pits.20607

Stice, E., Ragan, J., & Randall, P. (2004). Prospective relations between social support and depression: Differential directions of effect for parent and peer support. Journal of Abnormal Psychology, 113(1). 155-159. doi: 10.1037/0021-843X.113.1.155

Stone, L. B., Hankin, B. L., Gibb, B. E., Abela, J. R. Z., & Watson, D. (2011). Co-rumination predicts the onset of depressive disorders during adolescence. Journal of Abnormal Psychology, 120(3), 752-757. doi:10.1037/a0023384

Tennant, C. (2002). Life events, stress and depression: A review of recent findings. Australian and New Zealand Journal of Psychiatry, 36(2), 173-182.

doi:10.1046/j.1440-1614.2002.01007.x

Thapar, A., Collishaw, S., Pine, D. S., & Thapar, A. K. (2012). Depression in adolescence. Lancet, 379(9820), 1056-1067. doi:10.1016/S0140-6736(11)60871-4

Windle, M. P. (1992). A longitudinal study of stress buffering for adolescent problem behavior. Developmental Psychology, 28(3), 522-530.

doi:10.1037/0012-1649.28.3.522

Yang, J., Yao, S., Zhu, X., Zhang, C., Ling, Y., Abela, J. R. Z., . . . McWhinnie, C. (2010). The impact of stress on depressive symptoms is moderated by social support in Chinese adolescents with sub-threshold depression: A multi-wave longitudinal study. Journal of Affective Disorders, 127(1). 113-121. doi:10.1016/j.jad.2010.04.023 Zhang, B., Yan, X., Zhao, F., & Yuan, F. (2015). The relationship between perceived stress

and adolescent depression: The roles of social support and gender. Social Indicators Research, 123(2). 501-518. doi:10.1007/s11205-014-0739-y

(26)

Tabel 1

Overzicht aantal participanten, gemiddelde en standaarddeviatie per schaal

Totaal Meisjes Jongens

Schaal N M SD n M SD n M SD SLG 249 1.32 2.08 129 1.38 2.20 100 1.43 2.06 Steun 295 3.05 .61 144 3.29 .50 125 2.82 .67 Conflict 298 .77 .73 146 .63 .59 125 .93 .85 Dominantie 290 1.55 .71 143 1.42 .72 122 1.67 .67 Depressie symptomen 261 .24 .31 130 .29 .33 109 .18 .27

(27)

Tabel 2

Pearson R tussen stressvolle levensgebeurtenissen, kwaliteit van de relatie met beste vriend(in) en depressieve symptomen

Variabelen 1 2 3 4 5 1.Stressvolle levensgebeurtenissen − 2. Steun .047 − 3. Conflict .115 -.123* − 4. Dominantie .089 -.027 370** − 5. Depressieve symptomen .383** .063 .153* .181** − Noot. * = p <.05. ** = p <.01.

(28)
(29)

Figuur 1

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (Johannes

Om te bepalen of de werkelijke situatie overeenkomt met de registratie zijn de antwoorden van de geïnterviewde bewoners (of door de observaties van de interviewer in het geval

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Een nadere analyse waarin naast de in de vorige regressieanalyse genoemde controlevariabelen ook alle individuele campagne-elementen zijn meegenomen, laat zien dat

[r]

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

De waardering voor de samenwerking tussen deze organisaties is ten opzichte van vorig jaar niet significant veranderd, maar over de langere termijn zien we een positieve