• No results found

Sportsegregatie : fictie of feit? : verschillen in sportparticipatie tussen allochtone en autochtone Nederlanders

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Sportsegregatie : fictie of feit? : verschillen in sportparticipatie tussen allochtone en autochtone Nederlanders"

Copied!
28
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sportsegregatie: fictie of feit?

Verschillen in sportparticipatie tussen

allochtone en autochtone Nederlanders

Tees Zaan 10411577 Bachelor scriptie

Universiteit van Amsterdam

Eerste beoordelaars: MSc E. Miltenburg en dr. T. Bol Tweede beoordelaar: MSc L.B.D. van den Bogaard 18 juni 2016

(2)

Abstract

Sporten en bewegen zijn belangrijke factoren voor een gezonde levensstijl. De site van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport laat zien dat er verschillen bestaan tussen de sportparticipatie van allochtone en autochtone Nederlanders. In dit onderzoek wordt de mate van sportparticipatie van allochtone Nederlanders vergeleken met die van autochtone Nederlanders. Gekeken wordt naar de mate waarin men aangeeft aan bepaalde sporten te beoefenen. Hierin worden Marokkaanse en Turkse, eerste en tweede generatie allochtone Nederlanders vergeleken met autochtone Nederlanders. De verwachting is dat allochtone Nederlanders minder vaak sporten dan autochtone Nederlanders en dat geslacht hierbij een belangrijke rol speelt. De analyse van NELLS dataset 2010 laat zien dat Marokkaanse en Turkse Nederlanders ten opzichte van autochtone Nederlanders minder vaak aangeven een sport te beoefenen. Vrouw-zijn heeft hierbij een negatief effect op de sportparticipatie van het individu. Binnen de groep Marokkaanse en Turkse Nederlanders is het verschil met autochtone Nederlanders groter voor eerste generatie Marokkanen en Turken. Allochtonen sporten ten opzichte van autochtone Nederlanders minder door de gender en etnische stereotype in sport. Cultuur speelt een grote rol in de mate van sportparticipatie en sportkeuze.

(3)

Inhoudsopgave

Abstract ... 2

Inleiding ... 4

Theoretisch kader. Mechanisme van in- en uitsluiting. ... 6

Intrinsieke motivatie ... 6

Onder elkaar verenigd ... 6

Stereotypering van etniciteit in sporten ... 7

Stereotypering van gender in sport ... 8

Verwachting ... 10 Methodologie ... 12 NELLS-dataset ... 12 Participanten ... 13 Sportparticipatie ... 13 Etniciteit ... 14 Gender ... 16

Controle variabelen leeftijd en opleidingsniveau ... 16

Methode ... 17 Resultaten ... 18 Etniciteit en sportparticipatie. ... 19 Etniciteit en gender. ... 21 Bevindingen ... 24 Aanbevelingen ... 26 Bibliografie ... 27

(4)

Inleiding

Sport werd in het verleden vooral gezien als een individuele, onproblematische activiteit. Tegenwoordig zien beleidsmakers en wetenschappers dit anders en wordt het op grote schaal gebruikt om verschillende doelen te bereiken. In beleid wordt sport gebruikt op vier maatschappelijke niveaus: sport en karaktervorming, sport en sociale binding, sport en gezondheid en sport en economie (van Bottenburg & Schuyt, 1996, p.28). Sport is dus niet meer alleen plezier en genot van het individu maar een zaak van de samenleving. Een van de belangrijkste effecten van sport op de maatschappij is die van verbinding, ofwel sociaal kapitaal.

Belang van sport in de samenleving wordt door Putnam (2000) beschreven als dat sporten in verenigingsverband een positief effect heeft op sociaal kapitaal. Hij legt de meeste nadruk op het maatschappelijke belang van sociaal kapitaal. Sociaal kapitaal wordt door Putnam vooral gezien als sociale verbondenheid van de leden binnen deze samenleving. Hij maakt een verschil tussen bonding en bridging sociaal kapitaal. Waarbij de eerste verbinden binnen de sociale groep betekent en de tweede verbinding tussen sociale groepen. Door Janssens, Elling en Verweel (2010, p.124) wordt geconcludeerd dat vanuit beleid vooral de focus ligt op het bridging-vermogen van sport en dat ook bonding een belangrijk onderdeel is en dat individuen hier meer naar streven. Hoye en Nicholson (2012) onderzoeken deze these van een positieve relatie van sportparticipatie en sociaal kapitaal. Geconcludeerd wordt dat lid zijn van een of meerdere sportverenigingen een zwak significant effect heeft op de sociale verbondenheid. Een effect is niet gevonden bij lidmaatschap van andere verenigingen. Sportparticipatie heeft dus effect op het gevoel van sociale verbondenheid. Echter, dit effect is zwak.

Omdat sport in beleid en in de samenleving een belangrijke plaats inneemt is onderzoek naar segregatie binnen sport belangrijk. Verschillen op basis van etniciteit en / of geslacht kunnengevolgen hebben voor de samenleving omdat deze samenhangen met sport. Voordelen in de sport kunnen doorwerken naar de bredere maatschappij omdat deze ongelijkheid doorwerkt door beleid.

Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport presenteert cijfers waarin te zien is dat er verschillen zijn in sportparticipatie tussen allochtone en autochtone Nederlanders. Een onderzoek van Breedveld en Tiessen-Raaphorst (2006) dat het ministerie gebruikt laat ons zien dat in 2004 allochtonen (39%) aangeven minder vaak te sporten dan autochtonen (58%). Naast het doen van lichamelijke activiteit zoals sport ligt het percentage dat lid is van een sportvereniging lager bij allochtone (18%) dan bij autochtone (37%) Nederlanders. Deelname aan sport is vooral laag onder Islamitische vrouwen meldt het ministerie, door het ontbreken van een sportcultuur (ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2014). Uit het trendrapport: Bewegen en gezondheid 2010/2011

(5)

komt naar voren dat de reden waarom allochtone Nederlanders sporten en lid zijn van sportverenigingen niet verschilt met die van autochtone Nederlanders. Voor beiden is de voornaamste reden om te sporten gezondheid en lichaamsbeweging. Plezier, sociale contacten en het buiten zijn worden door allochtone en autochtone Nederlanders minder vaak gegeven als reden om te sporten (van den Dool & Tiessen-Raaphorst, 2013, p.78). Van den Dool en Tiessen-Raaphorst laten ons zien dat wanneer we zoeken naar een verklaring waarom allochtonen minder sporten dan autochtone Nederlanders deze niet gevonden kan worden in de reden die mensen aangeven.

Drie belangrijke verklaringen voor de verschillen tussen etniciteiten in sportparticipatie worden gegeven in de literatuur. Het eerste mechanisme is dat individuen met dezelfde culturele achtergrond elkaar opzoeken in verenigingen. Dit mechanisme geeft een verklaring voor de mate van culturele homogeniteit van verenigingen (Veldboer et. al., 2010). Naast de voorkeur om onder elkaar te sporten wordt participatie sterk bepaald door de etnische culturele achtergrond van individuen. De voorkeur voor participatie in een sport wordt beïnvloed door het sportprofiel van het herkomstland (Janssens, Elling & Verweel, 2010) en de stereotypering van sporten in de media (Elling en Knoppers, 2005; Sterkenburg & Knoppers, 2004).

Naast de verklaringen voor verschillen in sportparticipatie tussen etniciteiten speelt geslacht een grote rol. De ene sport wordt gezien als mannelijke sport, zoals bijvoorbeeld voetbal, en een andere als een vrouwelijke sport, zoals dansen. Daarbij zijn er typisch ‘witte’ sporten zoals hockey en typisch ‘zwarte’ sporten zoals basketbal (Elling & Knoppers 2005; Sterkenburg & Knoppers 2004). Deze typeringen zijn niet voor alle culturen hetzelfde. Al deze mechanismes en verklaringen zullen verder worden uitgewerkt in het theoretisch kader.

Het onderzoeksveld van sport en de samenleving in Nederland is nog niet zo oud. Sport is een lange tijd gezien als een bezigheid voor genot en vermaak van het individu, waarbij het niet als problematisch werd beschouwd. Mechanismes van verschillen in sportparticipatie en de cijfers van de verschillen in Nederland ten opzichte van verschillende etniciteiten zijn nog onvoldoende bij elkaar gekomen. In dit onderzoek gaan we hierop in met de hoofdvraag: In hoeverre verschillen

allochtone Nederlanders van autochtone Nederlanders in sportparticipatie, en wat is de rol van geslacht hierin?

(6)

Theoretisch kader. Mechanisme van in- en uitsluiting.

Sport wint aan belangstelling in de sociale wetenschappen. In beleid neemt sport al een belangrijke positie in voor het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport maar ook binnen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Van den Dool en Tiessen-Raaphorst (2013) constateren verschillen in bewegingsgedrag tussen verschillende etnische groepen (Marokkanen, Turken, Surinamers en Antillianen). Deze groepen verschillen significant van autochtone Nederlanders in hun bewegingsgedrag.

Intrinsieke motivatie

Van den Dool en Tiessen-Raaphorst (2013) zoeken naar een verklaring voor de verschillen in sportdeelname naar verschillen in opvattingen en gewoonten. Belangrijke redenen om te sporten in het onderzoek die worden gegeven door allochtone en autochtone respondenten zijn gezondheid en lichaamsbeweging. Plezier, sociale contacten en buiten zijn wordt door niet-westerse allochtonen minder vaak als reden aangegeven dan autochtone Nederlanders. Geconcludeerd wordt dat de reden om te sporten niet de verklaring kan zijn voor het verschil in sportparticipatie omdat de verschillen klein zijn. Wel geven niet-westerse allochtonen vaker aan dat zij vinden dat het belang van sport voor de gezondheid wordt overdreven en dat zij al genoeg bewegen in het huishouden. De bewegingsactiviteiten van allochtone en autochtone Nederlanders verschillen echter wel. Zo fietsen, tuinieren, klussen en sporten niet-westerse allochtonen minder vaak.

Voor een verklaring zullen we kijken naar meer structurele mechanismen van in- en uitsluiting binnen de sport. Veldboer et. al. (2010) laten zien in een artikel over de etnische samenstelling van sportclubs dat traditionele rolpatronen, distinctiegedrag en voorkeuren om onder elkaar te sporten en verkeren een redelijk vast patroon volgen.

Onder elkaar verenigd

De voorkeur voor de eigen kring en om onder elkaar te sporten komt voor in alle lagen van de samenleving. Het is niet zo dat alleen langer opgeleide allochtone Nederlanders elkaar opzoeken, ook hogeropgeleide allochtone Nederlanders geven net zo goed de voorkeur om onder gelijken te sporten (Veldboer et. al. 2010, p.91-92). Er zijn weinig sociaaleconomische verschillen tussen leden van allochtone voetbalclubs en autochtone voetbalclubs (Ramsahai, 2008). Veldboer et. al. (2010) komen tot een andere conclusie over intrinsieke motivatie dan Van den Dool en Tiessen-Raaphorst (2013). Zij vinden dat individuen het belangrijk vinden om onder de eigen groep te verkeren. Deze verklaring komt ook terug bij autochtone Nederlanders. Etniciteit is een belangrijk onderdeel van iemand zijn / haar identiteit (Veldboer et. al. 2010). Vaak zijn mensen waarmee anderen zich verbonden voelen die met dezelfde identiteit, waarvan etniciteit een onderdeel is. Op deze manier versterkt sportparticipatie

(7)

de bestaande identiteit van het individu maar ook van de sportclub. Door de insluiting van mensen met een bepaalde identiteit binnen een sportclub heeft het als keerzijde dat individuen met een andere identiteit worden uitgesloten. Op natuurlijke wijze leidt dit tot homogene sportverenigingen op basis van etniciteit. Het homogene karakter van sporten werkt de stereotype verwachtingen van etnische groepen in de hand. Allochtone Nederlanders kiezen vaker voor een sportclub met andere individuen met dezelfde etnische achtergrond dan autochtone Nederlanders. Autochtone Nederlanders kiezen vaker voor een gemengde club (Janssens, Elling & Verweel, 2010, p. 106). Vriendschappen, familierelaties, gedeelde taal en cultuur kunnen van grote betekenis zijn voor sportkeuze. Vooral onder seniore sporters is het sporten onder gelijken belangrijk, wanneer sporters ouder worden kiezen ze voor een vereniging met meer sociale aansluiting. Maar wanneer prestaties belangrijker worden kiezen ze voor verenigingen die hen de beste mogelijkheden bieden en dat zijn vaak heterogene verenigingen (p.111).

Naast dat men de voorkeur heeft om onder elkaar te sporten en dat bij de identiteitsvorming etniciteit een belangrijke rol speelt hebben verschillende bevolkingsgroepen eigen sportprofielen (Janssens, Elling en Verweel, 2010, p.107). Sportprofielen zijn takken van sport die populair zijn binnen de herkomstgroepen zoals cricket onder Surinaams-Hindoestaanse Nederlanders. Deze populariteit van bepaalde sporten heeft te maken met de populariteit van sporten in het lang van herkomst. Sportvoorkeur is net als kledingstijl en eetpatronen sterk cultureel bepaald (Janssens, Elling en Verweel, 2010, p.105).

Stereotypering van etniciteit in sporten

Stereotypering van sporten op basis van etniciteit heeft ook zijn werking op sportparticipatie. In de verkennende data-analyse van de Graaf et. al. (2011) wordt gevonden dat autochtonen aangeven vaker te sporten dan Marokkaanse en Turkse Nederlanders. Deze bevindingen komen overeen met die van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Elling en Knoppers (2005) laten zien dat gender en etnische stereotypering een belangrijke determinant zijn voor deelname aan sport, vooral voor sporten in verenigingsverband. Zij onderscheiden drie vormen van in- en uitsluiting: structurele in- en uitsluiting, culturele / symbolische in- en uitsluiting door sociale normatieve projectie en affectieve in- en uitsluiting door vriendennetwerken. Met sociale normatieve projectie en affectieve in- en uitsluiting wordt bedoeld wat door Veldboer et. al. (2010) wordt besproken als de behoefte om onder elkaar te sporten. Homogene sportclubs sluiten individuen met een andere etnische identiteit uit. Deze uitsluiting gebeurt niet altijd met opzet maar vindt ook plaats door dat anderen zich niet thuis voelen bij de overheersende identiteit van de sportclub. Structurele in- en uitsluiting wordt beschreven als deze in de sport gelegen is. Zoals het uitsluiten op basis van vaardigheden die vereist worden.

(8)

Symbolische in- en uitsluiting is de verklaring van de verschillen tussen etniciteiten in sportparticipatie, in de culturele stereotyperingen van sporten als meer geschikt voor mannen of vrouwen en daarbij als typische witte of zwarte sporten. Elling en Knoppers (2005) leggen de verklaring van de verschillen van sportparticipatie bij de ongelijke machtsrelaties en de dominante manier van betekenisgeving op basis van etniciteit en gender in de samenleving. Deze wordt gereflecteerd op de sociale gang van zaken in de sport. Bij in- en uitsluiting binnen sport op basis van sociale en culturele normen en het imago van de sport speelt etniciteit en gender een grote rol. Dit wordt bevestigd door het onderzoek onder 1025 jongeren naar hun sportparticipatie en naar hun normen omtrent gender en etniciteit van bepaalde sporten. Elling en Knoppers (2005, p. 266) concluderen dat sport door jongeren wordt gebruikt om verschillen tussen sociale groepen zichtbaar te maken. Stereotypering van sporten beïnvloed de keuzes die worden gemaakt voor een sport. Sportmedia speelt een grote rol in de vorming van de stereotypering van sporten. Mannen komen vaker positief in de sportmedia en worden daardoor ook vaker als voorbeeld genoemd door de jongeren (Elling & Knoppers, 2005, p. 267).

Hoe er wordt gepraat over sporten is van belang voor de stereotypering van een sport. Van Sterkenburg en Knoppers (2004) laten zien dat op verschillende manieren onderscheid wordt gemaakt tussen etniciteit en gender. Onderzoek is gedaan naar sportdiscours van autochtonen en Surinaams-Nederlandse studenten aangaande etniciteit en gender. De verschillen tussen sportparticipatie en prestaties op basis van etniciteit worden door de respondenten gelegitimeerd met het argument van de natuurlijke fysieke bouw van de sporter. Zo wordt overrepresentatie van ‘zwarte’ sporters binnen bepaalde sporten toegeschreven aan de lichamelijke voordelen van ‘zwarte’ sporters ten opzichte van witte sporters (Sterkenburg & Knoppers, 2004, p.307). De legitimering van de verschillen door lichamelijke bouw komt het meest voor maar mentale, culturele en economische verklaringen worden ook gegeven. De mentale verklaring wordt vaak gebruikt samen met de natuurlijke lichamelijke verklaring. Respondenten geven aan dat ‘witte’ sporters meer geschikt zijn in sporten waarbij denkniveau nodig is. Traditie wordt ook gebruikt om geschiktheid van sporten aan te geven op basis van etniciteit. Hiermee worden tennis en hockey als ‘witte’ sporten gelegitimeerd omdat dit altijd al zo is geweest. Naast lichamelijke bouw, mentaal vermogen en traditie wordt de economische kant van het beoefenen van een sport gebruikt. ‘Witte’ sporten worden duurder bevonden en daarom meer geschikt voor ‘witte’ sporters want deze zijn over het algemeen rijker, volgens de respondenten in de studie van Sterkenburg en Knoppers (2004).

Stereotypering van gender in sport

Naast typische ‘witte' en ‘zwarte’ sporten zijn er culturele verschillen in vrouwelijke en mannelijke sporten. Over het algemeen wordt de traditionele notie van mannen- en vrouwensporten

(9)

bevestigd. Mannelijke sporten zijn harde contactsporten zoals vechtsporten en voetbal. Vrouwelijke sporten zijn de zachtere, non-contactsporten zoals kunstschaatsen. Net als voor etniciteit geven Elling en Knoppers (2005) aan dat de verklaring hiervoor in het discours te vinden is en de vertegenwoordiging in de sportmedia.

Echter, allochtone meisjes zetten zich meer van af tegen de gendertypering dan autochtone en allochtone jongens. De populariteit van mannelijke sporten is een stuk groter bij allochtone vrouwen. Een voorbeeld hiervan is dat allochtone meisjes vaker aangeven geïnteresseerd te zijn in boksen dan autochtone meisjes (Elling & Knoppers, 2005, p. 263). Janssens, Elling en Verweel (2010, p. 107) geven als een verklaring hiervoor dat traditionele mannensporten toegankelijker zijn voor allochtone meisjes. Door het netwerk van jongens van allochtone meisjes komen zij eerder in contact met traditionele mannensporten dan met witte vrouwensporten. In het overzichtsartikel van Carrington (2013) wordt benadrukt dat categorie van ras en gender belangrijk zijn voor sport.

Van Sterkenburg en Knoppers (2004) laten zien dat wanneer het gaat om gender de verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke sporters de natuurlijke lichamelijke bouw als belangrijkste verklaring wordt gegeven. In discourses omtrent sporten worden mannen gezien als sterker dus meer geschikt voor sporten waarbij kracht van belang is. Deze verklaring wordt onderbouwd door de respondenten door te verwijzen naar de institutionele structuur van vele sporten waarbij mannen en vrouwen gescheiden sporten. De culturele verklaring wordt hier zo nu en dan ook bij betrokken wanneer het gaat om de institutionele formele structuur van sport. Er wordt gezegd dat traditioneel mannen en vrouwen altijd al gescheiden sporten waarmee het gelegitimeerd wordt. Elling en Knoppers (2005) laten weten dat deze stereotyperingen van sporten ingebed zijn in de Nederlandse cultuur en daarmee per cultuur kunnen verschillen. De legitimering van stereotyperingen van etniciteit en gender binnen de sport wordt door de media ge(re)produceerd. De conclusie die wordt getrokken is dat het effect van etniciteit op sportparticipatie een interactie van stereotypen op basis van gender en etniciteit is en dat deze sportparticipatie structureert.

(10)

Verwachting

Om de vraag te beantwoorden in hoeverre allochtone Nederlanders verschillen in sportparticipatie van autochtone Nederlanders en wat de rol van gender hierin is, zijn er een aantal verwachtingen uit de theorie naar voren gekomen. Verwachtingen over de verschillen op basis van de mechanismes. De eerste verwachting is dat allochtone Nederlanders over het algemeen minder participeren in sporten

dan autochtone Nederlanders. Dit is de verwachting omdat dit in lijn is met de bevindingen van Van

den Dool en Raaphorst-Tiessen (2013) en Graaf et. al. (2010). De Graaf et. al. (2010) laten zien dat autochtone Nederlanders vaker aangeven te sporten dan Marokkaanse en Turkse Nederlanders. Uit het onderzoek van Van den Dool en Raaphorst-Tiessen (2013) naar motivatie om te sporten geven allochtonen aan dat zij sporten minder belangrijk vinden dan autochtone Nederlanders dat vinden. De motivaties om te sporten verschillen weinig, alleen geven allochtone Nederlanders vaker aan dat zij vinden dat het belang van sport wordt overdreven.

Hiernaast verwachten we dat gender een belangrijke rol speelt in de mate van sportparticipatie. De hypothese is dat allochtone vrouwen minder sporten dan allochtone mannen en

autochtone Nederlanders. Voor allochtone vrouwen is het effect van stereotypering van etniciteit en

gender in sporten beperkender dan voor allochtone mannen en autochtonen. Deze verwachting wordt ondersteund door de bevindingen van Elling en Knoppers (2005) en Sterkenburg en Knoppers (2004) samen met die van Janssens, Elling en Verweel (2010). De notie van mannen- en vrouwensporten is per cultuur anders. Traditioneel zijn mannelijke sporten in de Nederlandse cultuur harde, lichamelijke contactsporten. Vrouwelijke sporten zijn non-contactsporten. Sterkenburg en Knoppers (2004) laten zien dat deze traditionele noties worden gelegitimeerd op verschillende manieren. Zij hebben de Nederlanders sportcultuur onderzocht en besproken. Uit het artikel van Elling en Knoppers (2005) komt onder andere naar voren dat jongens en meisjes van verschillende etnische achtergronden verschillende preferenties geven voor sporten. Zo beoordelen allochtone meisjes traditioneel mannelijke sporten vaker beter dan autochtone meisjes. Janssens, Elling en Verweel (2010) laten zien dat de sportkeuze van allochtone vrouwen vaker niet past bij de traditionele gendernotie van sporten. Door deze mismatch van culturele genderstereotyperingen binnen de sport wordt verwacht dat allochtone vrouwen minder sporten dan autochtone Nederlanders en allochtone mannen.

Als laatste is op basis van de literatuur de verwachting dat tweede generatie allochtone

Nederlanders vaker participeren in sporten dan eerste generatie allochtone Nederlanders. De

sportkeuze die individuen maken zijn cultureel bepaald. Van den Dool en Raaphorst-Tiessen (2013) leren ons dat niet-westerse allochtone Nederlanders vinden dat het belang om te sporten wordt overdreven en dat vaker wordt aangegeven dat zij denken al genoeg te bewegen in de dagelijkse bezigheden. Ook de Graaf et. al. (2010) benadrukken dat het belang van sporten in de Nederlandse cultuur erg groot is en dat dit in andere culturen minder kan zijn. De verklaring waarom eerste

(11)

generatie allochtone Nederlanders minder sporten ligt in het belang van sport in de cultuur. Daarom verwachten we dat de tweede generatie meer sport omdat zij meer bekend zijn met het belang van sport in de Nederlandse cultuur. Tweede generatie allochtone Nederlanders is geboren met de sportcultuur van het land van herkomst en met de Nederlandse sportcultuur.

(12)

Methodologie

NELLS-dataset

In dit onderzoek naar de verschillen in sportparticipatie van allochtone en autochtone Nederlanders is gebruik gemaakt van de NELLS (Nederlandse LevensLoop Studie) dataset 2010. De survey is vormgegeven rond de thema’s sociale cohesie, normen en waarden en ongelijkheid. De dataset is opgezet om ontwikkelingen in de samenleving en de sociologie verder te helpen. Het is dan ook een publieke dataset waarmee verschillende onderzoekers kunnen werken wanneer men vragen omtrent sociale cohesie, ongelijkheid en normen en waarden wil onderzoeken.

De survey bestaat uit een face-to-face interview en een vragenlijst die de respondent zelf diende in te vullen. Het grootste deel van de vragenlijsten is via een internetsurvey afgenomen, 15% van de vragenlijsten is met pen en papier ingevuld. De respons van de internetsurvey was 52%. Voor dit onderzoek is gebruik gemaakt van de data uit de vragenlijst die door de respondenten zelf is ingevuld aangevuld met algemene kenmerken van de respondent zoals leeftijd en geslacht.

Voor de sample uit de populatie is eerst de regio en zijn daaruit individuen geselecteerd. De eerste selectie van regio is quasi-random gebeurd. Het is een gestratificeerde cluster sample (Bryman, 2012, p. 192-193) want de respondenten uit de steekproef zijn geselecteerd binnen de verschillende regio’s. Regio’s zijn eerst gestratificeerd naar West-, Zuid-, Noord- en Oost-Nederland en daarna naar mate van urbanisatie. In de steekproef moesten de vier grote steden in West-Nederland worden meegenomen omdat anders grootte van de groep Marokkaanse en Turkse Nederlanders te klein zou zijn. De Marokkaanse en Turkse respondenten die in de steekproef zijn opgenomen zijn dus voor het grootste deel woonachtig in de sterk geürbaniseerde gebieden. De tweede selectie is gedaan door autoriteiten binnen de regio’s. Drie random steekproeven zijn getrokken, een van Marokkaanse Nederlanders tussen de 15 en 45 jaar, een van Turkse Nederlanders tussen de 15 en 45 jaar en een steekproef van inwoners tussen de 15 en 45 jaar inclusief Marokkaans en Turkse Nederlanders. De steekproef is dus geclusterd rond Marokkaans, Turks en overige etniciteiten.

In de steekproef zit door de geclusterde manier van steekproeftrekking een oversampling van Turkse en Marokkaanse allochtonen in vergelijk met andere allochtonen. Dit is ook te zien in tabel 1 waar een verdeling naar etniciteit is weergegeven. Door deze oversampling van Marokkaanse en Turkse allochtone Nederlanders en een onderrepresentatie van andere herkomstgroepen kunnen in dit onderzoek alleen voor de populatie van Marokkaanse, Turkse en autochtone Nederlanders uitspraken worden gedaan.

(13)

Participanten

Het aantal respondenten dat meedeed aan de NELLS survey was 5312, waarvan 1192 Marokkaans, 1143 Turks en 2977 overig (autochtone en ander westerse allochtone Nederlanders), hiervan was 2692 autochtoon. Turks of Marokkaans is gedefinieerd als is zelf geboren of beiden of een van de ouders is geboren in Turkije of Marokko. Deze respondenten zijn tussen de 15 en 45 jaar en woonachtig in gemeenten in Nederland. Tussen de respondenten bevinden zich geen allochtonen uit niet-stedelijke gebieden. Het is moeilijk een goede steekproef te trekken in deze gebieden omdat er zeer weinig allochtonen wonen (de Graaf et. al., 2011, p.61). Hiermee zal rekening gehouden moeten worden in de bespreking van de resultaten.

Sportparticipatie

De afhankelijke variabele van het onderzoek is sportparticipatie. In de survey is niet in een vraag gevraagd naar of men wel of niet sport, daarom is op de volgende manier de afhankelijke variabele geoperationaliseerd. In de internetsurvey is de respondent bevraagd over de participatie in verschillende sporten. De sporten die bevraagd werden zijn: fitness, hardlopen, voetbal, tennis, hockey, zwemmen, vechtsport, volleybal en toerfietsen. Men kon ook aangeven een andere sport te beoefenen. Welke sport deze andere sport is, is niet gevraagd. Voor het onderzoek zijn deze sporten gebruikt in een variabele als mate van sportparticipatie. Wanneer bij alle sporten is aangegeven door de respondent dat deze niet wordt beoefend sport deze respondent niet. Bij alle andere antwoorden van het minder dan eens per maand beoefenen van een sport tot meer dan vier keer per maand beoefenen sport de respondent wel. Nadat voor alle sporten is nagegaan of de respondent deze wel of niet beoefent is een variabele gemaakt van alle sporten. De variabele sportparticipatie heeft twee mogelijke waarden waarbij 0 aangeeft dat men heeft aangegeven niet te sporten en 1 gegeven wordt wanneer men aangeeft wel te sporten. Van alle respondenten (N=5312) heeft 85% (4517) van de respondenten deze vragen ingevuld.

Figuur 2. Sportparticipatie 18 67 15 0 25 50 75 100

(14)

Gekozen is voor deze manier en niet voor een analyse van alle sporten afzonderlijk omdat de steekproef hiervoor het aantal categorieën etniciteit en sporten te groot is voor de steekproef. Als voor alle sporten de kansen per etniciteit worden berekend zouden er gaten vallen in de analyse. Echter is het nog steeds een interessante vraag in hoeverre er etnische verschillen zijn tussen sporten maar deze is voor vervolgonderzoek.

Etniciteit

De eerste onafhankelijke variabele is de etniciteit en generatie van respondenten. In de vragenlijst van de NELLS-dataset wordt om etniciteit te definiëren gebruik gemaakt van de brede classificatie op basis van herkomstgroepen. Deze classificatie is in het onderzoek ook gebruikt. De herkomstgroep van een respondent is gebaseerd op zijn of haar geboorteland van beide of een van de ouders. Alleen voor Turkse en Marokkaanse Nederlanders is er gewerkt met herkomstgroepen. Andere nationaliteiten zijn aangegeven met westers of niet-westers. Westers betekent dat een respondent afkomstig is uit Europa (met uitzondering van Turkije), de Verenigde Staten, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland, Japan of Indonesië. Niet-westerse allochtonen hebben een herkomst uit een van alle andere landen inclusief Aruba, de Nederlandse Antillen en Suriname.

Naast herkomstgroep en westers en niet-westers is er een onderscheid gemaakt tussen eerste en tweede generatie. Eerste generatie is een respondent die niet in Nederland is geboren en een van de ouders ook niet in Nederland is geboren. Respondenten behoren tot tweede generatie allochtonen wanneer de respondent zelf in Nederland is geboren maar een of beide ouders in het buitenland is geboren.

Aan de hand van het zelf gerapporteerde geboorteland van de respondent en van zijn of haar ouders is etniciteit gerapporteerd. De categorie Nederland is als referentiecategorie gebruikt.

(15)

Tabel 1

Verdeling etniciteit

aantal percentage mannen vrouwen

Marokkaans 1ste generatie 740 13,9% 345 395

Marokkaans 2de generatie 424 8% 193 231

Turks 1ste generatie 736 13,9% 381 355

Turks 2de generatie 401 7,5% 188 213

Niet-westers 1ste generatie 147 2,8% 70 77

Niet-westers 2de generatie 79 1,5% 31 48

Westers 1ste generatie 93 1,8% 42 51

Westers 2de generatie 136 2,6% 64 72

Nederlands 2556 48,1% 1194 1362

(16)

Gender

In de vragenlijst die door de respondent zelf diende ingevuld te worden is geslacht opgenomen als een van de eerste vragen. Man wordt gebruikt als referentiecategorie omdat in het onderzoek naar de verschillen in sportparticipatie de verwachting is dat vrouw-zijn een negatief effect heeft. We zijn dus geïnteresseerd in het effect dat geslacht vrouw heeft op de sportparticipatie van een individu. Om de interpretatie van het effect voor vrouwen te kunnen aflezen heeft de categorie vrouw een 1 gekregen.

Controle variabelen leeftijd en opleidingsniveau

Leeftijd wordt gebruikt als controlevariabele. De maximale leeftijd in de steekproef is 45 jaar en de minimale 15 jaar en is een ratiovariabele. Gemiddeld is de respondent 31,30. Het gemiddelde is gebruikt om de kansen per herkomstgroep en geslacht uit te rekenen. Hierdoor zijn alle kansen voor een persoon met een gemiddelde leeftijd van 31,30.

Ook opleidingsniveau is gebruikt als controlevariabele. Opleidingsniveau is het hoogst behaalde diploma van de respondent. Bij de vragen naar hoogst behaalde diploma is de respondent gevraagd of deze opleiding is gevolgd en of men een diploma heeft behaald. Alleen wanneer men een diploma heeft gehaald is deze meegenomen als opleidingsniveau. De categorieën zijn: geen diploma, basisschool, lbo vmbo-kb / lbb, mavo vmbo-tl, havo, vwo, mbo-kort primair leerlingwezen bol / bbl niveau 1 of 2, mbo-tussen / lang secundair / tertiair leerlingwezen bol / bbl niveau 3 of 4, hbo, universiteit (bachelor), universiteit (master, doctoraal), PhD. Omdat er meer dan zeven categorieën zijn en deze in oplopende volgorde staan is deze in de analyse meegenomen als een interval variabele. Het gemiddelde opleidingsniveau is 5,9.

Tabel 2

Overzicht controle variabelen

Variabele Minimum Maximum Gemiddelde

Leeftijd 15 45 31,30

(17)

Methode

Om het verband tussen sportparticipatie en etniciteit te onderzoeken is een logistische regressieanalyse gebruikt. Hiermee zijn de verschillen tussen allochtone en autochtone in sportparticipatie bekeken met het vergelijken van de berekende kansen om te sporten.

Logistische regressie wordt gebruikt om kansen te berekenen wanneer de afhankelijke variabele binair is. In het geval van dit onderzoek heeft sportparticipatie twee uitkomsten: 0 is wel sporten en 1 is niet sporten. De kans om te sporten kan niet onder nul of boven een uitkomen. Daarom wordt de log van de odds ratio genomen. Hierdoor ontstaat een s-curve van de kans om te sporten. In de berekening van de kans worden etniciteit en geslacht meegenomen als verklarende variabelen. Gekeken kan worden hoe groot de invloed van bepaalde etniciteit of geslacht is op de kans van de populatie en van het individu om te sporten of niet. Door SPSS worden de odds-ratios gegeven van elke ingevoerde variabelen op de kans om te sporten. Om tot de kans te komen is de formule van de logistische regressie ingevuld voor alle etniciteiten.

Logistische kans formule:

𝑝(𝑦 = 1) = 𝑒 𝑎+𝑏𝑥 1 + 𝑒𝑎+𝑏𝑥

(18)

Resultaten

Tabel 3

Afhankelijke variabele wel/niet sporten en onafhankelijke variabele etniciteit en geslacht met interactie-effect etniciteit*geslacht.

Model 1 Model 2

Exp (B) sig. kans Exp (B) sig. kans

Constante 10,295 8,943

leeftijd (gem. 31,30) 0,959 0,000 0,958 0,000

opleiding (gem. 5,899) 1,170 0,000 1,172 0,000

Etniciteit (ref. Nederlands) 0,875

Marokkaans eerste generatie 0,421 0,000 0,728 0,511 0,000 0,760 Marokkaans tweede generatie 0,643 0,006 0,803 1,631 0,135 0,905 Turks eerste generatie 0,540 0,000 0,790 0,558 0,002 0,776 Turks tweede generatie 0,642 0,005 0,817 0,897 0,729 0,844 Niet-westers eerste generatie 0,864 0,566 0,858 1,067 0,758 0,870 Niet-westers tweede generatie 0,993 0,989 0,874 1,551 0,521 0,905 Westers eerste generatie 0,483 0,008 0,771 0,533 0,246 0,783 Westers tweede generatie 0,769 0,294 0,843 0,846 0,822 0,844 geslacht (ref. man) 0,665 0,000 0,823 0,868 0,218 0,836 interactie etniciteit*geslacht

Marokkaans eerste generatie * vrouw 0,659 0,078 0,646 Marokkaans tweede generatie

*vrouw

0,254 0,000 0,677

Turks eerste generatie * vrouw 0,874 0,596 0,726

Turks tweede generatie* vrouw 0,581 0,066 0,720

Niet-Westers eerste generatie* vrouw 0,621 0,380 0,785 Niet-westers tweede generatie*vrouw 0,488 0,397 0,799

Westers eerste generatie*vrouw 0,707 0,469 0,676

Westers tweede generatie*vrouw 0,780 0,550 0,823

N 4359 4359

(19)

Etniciteit en sportparticipatie.

De odds en de voorspelde kansen om te sporten van model 1 in tabel 3 zijn weergegeven in figuur 2. In figuur 2 zijn de voorspelde kansen om te sporten in procenten weergegeven per etniciteit. Leeftijd heeft in dit model een significant negatief effect op de kans dat iemand sport. De odds om te sporten dalen met 4,1% met een jaar. Hoe ouder de respondent hoe kleiner de voorspelde kans dat deze sport. Als tweede controlevariabele is opleidingsniveau toegevoegd. Opleidingsniveau heeft een significant positief effect op de kans om wel te sporten, ongeacht geslacht. De odds nemen toe met 17% naar mate het opleidingsniveau met 1 punt stijgt. Respondenten met een hoog opleidingsniveau hebben een grotere kans om te sporten in vergelijking tot respondenten met een lager opleidingsniveau. Het eerste model toont de invloed van etniciteit op de sportparticipatie van personen met een gemiddelde leeftijd (31,30 jaar) en een gemiddeld opleidingsniveau (5.9). Figuur 2 toont de voorspelde kans per etniciteit van personen met een gemiddelde leeftijd en opleidingsniveau.

Uit de logistische regressieanalyse van het eerste model blijkt dat ten opzichte van autochtone Nederlanders Marokkaanse, Turkse, anders niet-westerse en westerse allochtone minder vaak sporten. Echter zijn deze cijfers alleen significant voor Marokkaanse, Turkse en westers eerste generatie allochtone Nederlanders. De odds om te sporten zijn 57,9% kleiner voor Marokkaanse eerste generatie allochtone Nederlanders dan voor autochtone Nederlanders. Voor tweede generatie Marokkaanse Nederlanders zijn de odds om te sporten 35,7% kleiner dan autochtone Nederlanders. Bij Turkse Nederlanders zien we een vergelijkbaar effect. Voor eerste generatie Turkse Nederlanders zijn de odds 46% kleiner en de tweede generatie 35,8% kleiner ten opzichte van autochtone Nederlanders odds om te sporten. Naast de Turkse en Marokkaanse etniciteit die significant blijken zijn de odds van westerse allochtone Nederlanders 51,7% kleiner dan autochtone Nederlanders om te sporten ook significant. Bij de andere categorieën voor etniciteit zijn de aantallen erg klein waardoor de invloed hiervan niet significant is voor de mate waarin men aangeeft een sport te beoefenen.

(20)

Figuur 3. Kans om te sporten naar etniciteit

In figuur 3 zijn de voorspelde kansen weergegeven om te sporten voor de verschillende etniciteiten. De voorspelde kans om te sporten is de kans voor iemand met een gemiddelde leeftijd en opleidingsniveau. Autochtone Nederlanders hebben een kans van 87,5% om te sporten. Dit is referentiecategorie. In het figuur is te zien dat de kans voor een Marokkaanse Nederlander van de eerste generatie 72,8% is. Dit is significant lager dan de kans voor autochtonen. Voor tweede generatie Marokkaanse Nederlanders is het verschil met autochtone Nederlanders minder groot, deze hebben een kans van 80,3% om te sporten. De kans om te sporten is bij Turkse Nederlanders iets hoger dan van Marokkaanse Nederlanders. Eerste generatie Turkse Nederlanders hebben 79% kans om te sporten en tweede generatie Turkse Nederlanders hebben 81,7% kans. In figuur 3 is te zien dat de verschillen met niet-westerse allochtone, westerse tweede generatie allochtone Nederlanders en autochtone Nederlanders erg klein zijn. Deze zijn ook niet significant. Eerste generatie westerse allochtone Nederlanders verschillen wel significant van autochtone Nederlanders, de kans om te sporten is voor deze groep 77,1%.

Gesteld kan worden dat alle categorieën allochtonen over het algemeen een negatief effect hebben op sportparticipatie ten opzichte van autochtone Nederlanders. Hiermee wordt de hypothese dat allochtone Nederlanders minder vaak sporten dan autochtone Nederlanders bevestigd. De odds om te sporten voor alle etniciteiten werken verkleinend op de kans om te sporten ten opzichte van autochtone Nederlanders. Echter zijn alleen de odds van Marokkaans en Turks, eerste en tweede generatie en westerse allochtone Nederlanders significant. Dat de rest niet significant verschilt van autochtone Nederlanders kan te verklaren zijn met het feit dat de hoeveelheid respondenten binnen de categorieën, niet-westers eerste en tweede generatie en westers tweede generatie erg klein is. De bevinding is in lijn met de bevindingen van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

0,65 0,7 0,75 0,8 0,85 0,9

(21)

(2014) en die van Van den Dool en Tiessen-Raaphorst (2013) dat er een significant verschil is in bewegingsactiviteiten van allochtonen ten opzichte van autochtonen.

Naast de verschillen tussen etniciteiten kan ook gesteld worden dat de eerste generatie minder sport dan de tweede generatie. Voor de eerste generatie Marokkaanse Nederlanders is de kans om te sporten 72,8% tegenover 80,3% voor de tweede generatie. Voor Turkse Nederlanders is het verschil kleiner, 79% voor de eerste generatie en 81,7% voor de tweede generatie.

Etniciteit en gender.

In het tweede model in tabel 3 is interactie van etniciteit met geslacht in de regressie toegevoegd omdat uit de literatuur naar voren komt dat geslacht een belangrijke factor is. De odds om te sporten wordt kleiner met 4,2% in model 2 met een jaar ouder. Dit is wanneer het interactief effect van etniciteit en geslacht is toegevoegd. De odds om te sporten neemt 17,2% toe naar mate het opleidingsniveau met 1 punt toeneemt. Model 2 toont de invloed van etniciteit en gender op sportparticipatie voor personen met een gemiddelde leeftijd (31,30 jaar) en een gemiddeld opleidingsniveau (5,9).

In model 2 in tabel 3 kunnen we zien dat met het toevoegen van de interactie-effecten van de verschillende etniciteiten met het vrouw-zijn alleen eerste generatie Turks en Marokkaans nog significant verschillen van autochtone Nederlanders. Het effect is wel significant voor eerste en tweede generatie Marokkaanse Nederlandse en tweede generatie Turkse Nederlandse vrouwen. De odds voor een Marokkaanse man van de eerste generatie om te sporten zijn 48,9% kleiner dan voor autochtone mannen. Voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie verminderen de odds om te sporten nog eens met 34,1% ten opzichte van autochtone mannen. Eerste generatie Turkse Nederlandse mannen hebben een kleinere odds van 44,5% dan autochtone mannen, deze odds om te sporten voor vrouwen verkleinen met 12,6% echter is dit geen significant effect. Opvallend is dat voor tweede generatie Marokkaanse mannen de odds positief zijn. De odds om te sporten vergroot met 63,1% ten opzichte van autochtone mannen voor tweede generatie Marokkaanse mannen echter is dit net niet significant.

De odds om te sporten van de interactie-effecten voor vrouwen van de eerste en tweede generatie Marokkaanse Nederlanders en tweede generatie Turkse Nederlanders zijn significant ten opzichte van autochtone Nederlanders. De odds laten zien hoe groot het effect is van vrouw-zijn voor elke etniciteit op de odds om te sporten. Naast de odds om te sporten voor Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie zijn de effecten van tweede generatie Marokkaanse en Turkse vrouwen ook significant. Voor Marokkaanse vrouwen van de tweede generatie betekent dit dat de odds om te sporten nog eens met 74,6% verkleint door de interactie van vrouw en etniciteit. Voor Turkse

(22)

vrouwen verkleint de odds met 41,9% met het interactie-effect. Dit laat zien dat geslacht voor Marokkaanse en Turkse Nederlanders van belang is voor de kans om te sporten. Geslacht levert een significante bijdrage aan het wel of niet sporten van deze groepen.

Waar de odds om te sporten voor geslacht in het eerste model nog significant zijn, is een verkleining van 33,5% voor vrouwen ten opzichte van mannen in model 1 niet meer significant. Dit laat zien dat Nederlandse vrouwen niet significant verschillen van mannen in de kans om te sporten.

Figuur 4. Kans om te sporten voor mannen en vrouwen

In figuur 4 zijn de voorspelde kansen om te sporten van mannen en vrouwen weergegeven. In dit figuur is te zien dat vrouwen over het algemeen minder kans hebben om te sporten dan mannen. Voor autochtone Nederlanders mannen is de kans om te sporten 85,9%. Het verschil met autochtone vrouwen (83,6%) is klein en ook niet significant.

Voor Marokkaanse Nederlanders van de eerste generatie is de kans om te sporten voor mannen 76% en voor vrouwen 64,6%. Voor de tweede generatie Marokkaanse Nederlanders is het verschil tussen mannen en vrouwen in sportparticipatie groter. Vrouwen hebben een kans van 67,7% om te sporten en mannen een kans van 90,5%. Voor Marokkaanse mannen van de tweede generatie is de kans om te sporten hoger dan die van eerste generatie Marokkaanse Nederlanders en autochtone Nederlanders. Voor vrouwen is het verschil tussen de eerste en de tweede generatie erg klein, wel is het verschil in de kans om te sporten met autochtone vrouwen te zien.

0 0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9 1 Mannen Vrouwen

(23)

Ook voor de kansen voor Turkse Nederlanders kunnen we constateren dat vrouwen minder sporten dan mannen. De mannen van de eerste generatie hebben 77,6% kans om te sporten tegenover 72,6% van de vrouwen. De kans om te sporten voor vrouwen van de tweede generatie is bijna hetzelfde (72%) als voor de eerste generatie. Turks-Nederlandse mannen van de tweede generatie hebben een kans van 84,4% om te sporten. Het verschil met autochtone mannen is heel klein en ook is het effect van etniciteit niet significant.

Andere niet-westerse eerste en tweede generatie allochtone Nederlanders verschillen niet significant van autochtone Nederlanders wanneer de interactie van vrouw-zijn met etniciteit wordt toegevoegd. Net als westerse eerste en tweede generatie allochtone Nederlanders. Voor al deze categorieën is de kans om te sporten voor vrouwen kleiner dan voor mannen. In de steekproef zijn deze groepen erg klein wat kan verklaren waarom er geen significante verschillen worden gevonden. Wat opvalt is dat bij niet-westerse eerste en tweede generatie allochtone Nederlanders de kans om te sporten allebei groter is dan voor autochtone Nederlanders. Voor vrouwen verschilt de kans om te sporten voor alleen de westerse tweede generatie vrouwen bijna niet met die van autochtone Nederlanders.

Uit het tweede model kunnen we meer zeggen over de verschillende effecten van etniciteit op de kans om te sporten voor mannen en vrouwen. De odds om te sporten worden voor alle interactie-effecten kleiner, wat betekent dat het negatieve effect van etniciteit komt doordat vooral vrouwen van Marokkaanse en Turkse etniciteit minder sporten dan autochtone mannen. Voor mannen is het effect op het verschil op de kans om te sporten minder groot ten opzichte van autochtone Nederlanders. Dit komt overeen met de bevindingen van Elling en Knoppers (2005) dat vrouwelijke etnische minderheden minder vaak participeren in sport dan mannen. Er is een verschil te zien in de mate waarin allochtone meisjes sporten ten opzichte van jongens.

Het verschil tussen mannen en vrouwen is het grootst voor Marokkaanse tweede generatie allochtone Nederlanders. Wanneer het interactie-effect van vrouwen wordt toegevoegd is te zien dat Marokkaanse tweede generatie mannen een positief effect wordt ten opzichte van autochtone Nederlanders. De odds om te sporten worden 63,1% groter.

(24)

Bevindingen

Uit voorgaand onderzoek komt naar voren dat allochtone Nederlanders minder vaak sporten dan autochtone Nederlanders (Breedveld & Tiessen-Raaphorst 2006; Van den Dool & Tiessen-Raaphorst 2013). Verdere verdieping in de verschillen tussen allochtone en autochtone Nederlanders in sportparticipatie ontbreekt echter. Hier heeft deze scriptie inzicht in proberen te bieden omdat sport in veel beleid voor verschillende doelen wordt ingezet (van Bottenburg & Schuyt, 1996). Sport is een zaak van de samenleving geworden en daarmee een belangrijk onderwerp voor de sociale wetenschappen. Ongelijkheid in de sport is ongelijkheid in de samenleving, alleen een die lange tijd onderbelicht is geweest.

Uit dit onderzoek naar de verschillen in de mate van sportparticipatie tussen allochtone en autochtone Nederlanders is gebleken dat in het verschil in de mate van sportparticipatie geslacht en generatie een rol spelen. Wanneer onder controle van leeftijd en opleidingsniveau sportparticipatie van allochtone Nederlanders wordt vergeleken met die van autochtone Nederlanders is te zien dat voor alle herkomstgroepen een negatief effect gevonden wordt.

Allereerst laat het onderzoek zien dat Marokkaanse en Turkse Nederlanders significant minder kans hebben om te sporten dan autochtone Nederlanders met een gemiddelde leeftijd en opleidingsniveau. Voor niet-westerse en westerse allochtonen is de kans om te sporten ook kleiner, echter is het verschil met autochtone Nederlanders niet significant. Het verschil van Marokkaanse en Turkse Nederlanders met autochtone Nederlands bevestigt de bevindingen van eerdere studies naar sportparticipatie onder Nederlandse inwoners dat zij minder sporten (de Graaf et. al., 2010; Van den Dool & Raaphorst-Tiessen, 2013). Geconcludeerd kan worden dat allochtone Nederlanders minder vaak sporten dan autochtone Nederlanders. Echter heeft deze conclusie in dit onderzoek alleen betrekking om Marokkaanse en Turkse Nederlanders. Om een verklaring te geven voor deze verschillen zijn de uitkomsten belangrijk.

De tweede bevinding is dat gender van invloed is op de verschillen van allochtone Nederlanders ten opzichte van autochtone Nederlanders in sportparticipatie. Nederlandse vrouwen hebben een iets kleinere kans op te sporten dan mannen. De kans voor allochtone vrouwen om te sporten is een stuk kleiner dan die van autochtone Nederlanders en allochtone mannen. De bevinding dat allochtone mannen meer kans hebben om te sporten dan vrouwen beantwoordt de hypothese dat gender een effect heeft op sportparticipatie van allochtone Nederlanders. Dit is in lijn met de literatuur waarin onderzoek laat zien dat Turkse en Marokkaanse meisjes minder sporten (Elling & Knoppers, 2005). Stereotypering van etniciteit en gender in sporten zijn voor allochtone vrouwen beperkender dan voor allochtone mannen en autochtonen. Dit komt door de verschillen in gender stereotyperingen

(25)

binnen de sportcultuur in het land van herkomst en de Nederlandse sportcultuur. De kleinere kans om te sporten voor Marokkaanse en Turkse vrouwen komt voort uit de botsing van sportpreferenties en de Nederlandse traditionele notie van mannen- en vrouwensporten. Zoals Janssens, Elling en Verweel (2010) laten zien prefereren allochtone meisjes vaker mannensporten omdat zij hier vaker mee in aanraking komen en niet met Nederlandse vrouwensporten. De bevindingen sluiten aan op de literatuur over stereotypering van gender in sport en eerder gevonden verschillen over sportpreferenties.

Daarbij komt uit de literatuur naar voren dat de sportkeuze die individuen maken cultureel bepaald zijn. Van den Dool en Raaphorst-Tiessen (2013) laten zien dat niet-westerse allochtone Nederlanders aangeven dat zij vinden dat sporten vaak overdreven wordt. De Graaf et. al. (2010) wijzen ook op het grote belang dat wordt gehecht in de Nederlandse cultuur aan sportbeoefening, wat niet altijd in andere culturen terug te vinden is. De verschillen in het belang van sport in de cultuur uit het herkomstland en de Nederlandse cultuur komen tot uiting wanneer wordt gekeken naar de sportparticipatie van eerste en tweede generatie allochtone Nederlanders. De verwachting dat de tweede generatie meer sport dan de eerdere generatie wordt bevestigd. Dit laat zien dat de tweede generatie allochtone Nederlanders meer lijkt in sportgedrag op autochtone Nederlanders.

Naast deze inzichten over de verschillen in sportparticipatie tussen allochtone en autochtone Nederlanders laat het onderzoek vragen naar de verschillen tussen sporten open. De verschillen tussen sporten moet nog verder onderzocht worden in vervolgonderzoek. Het is interessant om dit op kwalitatieve manier te doen om verdieping te krijgen in de in dit onderzoek gepresenteerde resultaten. Naast het onderzoeken van de verschillende sporten is het voor een volgend onderzoek belangrijk om te kijken naar de grootte van de categorie etniciteit. Door gebrek aan respondenten in de andere categorieën dan Marokkaans en Turks konden met deze geen significante uitspraken worden gedaan over deze andere categorieën.

(26)

Aanbevelingen

In beleid wordt sport door beleidsmakers gebruikt om verschillende doelen te bereiken. Zo wordt sport gebruikt in karaktervorming, als sociaal bindmiddel, als middel voor een goede gezondheid en wordt het economisch ingezet. Er bestaat echter veel ongelijkheid binnen sport. Ongelijkheid die doorwerkt in de samenleving als gevolg van beleid.

Uit mijn onderzoek naar de verschillen in sportparticipatie onder allochtone en autochtone Nederlanders is naar voren gekomen dat allochtonen inderdaad minder kans hebben om te sporten dan autochtone Nederlanders. Hierbij speelt geslacht echter een grote rol. Voor allochtone vrouwen ligt de kans lager dan voor allochtone mannen van dezelfde leeftijd en met hetzelfde opleidingsniveau. Naast het verschil van geslacht heb ik ook nog gekeken naar de verschillen tussen de eerste en de tweede generatie. Hieruit blijkt dat wanneer gekeken wordt naar de herkomstgroepen de tweede generatie meer kans heeft om te sporten dan de eerste generatie. Maar ook hier speelt geslacht een rol. Tweede generatie allochtone mannen sporten meer dan eerste generatie allochtone mannen maar een vergelijkbaar verschil in generatie is er niet bij vrouwen.

Uit de literatuur komt naar voren dat in- en uitsluitingsprocessen binnen de sport een samenloop van traditionele rolpatronen, distinctiegedrag en voorkeur is. Voor de afstand van allochtone vrouwen tot de sportmarkt zijn deze traditionele rolpatronen en de botsing van voorkeuren een verklaring. Allochtone vrouwen van de tweede generatie hebben minder kans om te sporten dan allochtone mannen van de tweede generatie. Een probleem is dat allochtone vrouwen dezelfde voorkeur voor bepaalde sporten hebben als allochtone mannen. Dit heeft te maken met de cultureel bepaalde sportprofielen van herkomstgroepen. Zo waarderen Marokkaanse meisjes en jongens vechtsporten even hoog. Allochtone vrouwen komen eerder in aanraking met sporten die in de Nederlands traditionele notie worden gezien als mannensporten dan met sporten die worden gewaardeerd als ‘witte' vrouwensporten.

Het is zaak hier rekening mee te houden in pogingen allochtone vrouwen meer te laten sporten, bijvoorbeeld door mannensporten, zoals verschillende vechtsporten, toegankelijker te maken voor vrouwen. Door allochtone meisjes en vrouwen de mogelijkheid te geven een eigen sportkeuze te maken en dit te stimuleren door bijvoorbeeld sportdagen met veel verschillende sporten. Het is belangrijk dat tussen de sporten op de sportdag mannen- en vrouwensporten aanwezig zijn. Zo worden deze meisjes en vrouwen minder beperkt door de culturele gender notie van sporten en is de kans op sporten groter. Hierdoor is er voor beiden meer ruimte om de sport te kiezen die men om welke reden dan ook prefereert. Ook voor Marokkaanse meisjes die heel graag willen boksen. Of Nederlandse jongens die er van dromen om te kunstschaatsen.

(27)

Bibliografie

Bottenburg, M. van & Schuyt, C (1996). De maatschappelijke betekenis van sport. Arnhem: NOC*NSF.

Bottenburg, M. van (2013). Om de sport verenigd: instituties en organisaties in de sportwereld. In Duyvendak, J.W., Bouw, C., Gërxhani, K. & Velthuis, O. (Red.), Sociale kaart van Nederland.

Over instituties en organisaties. (pp. 223-238). Den Haag: Boom Lemma.

Bryman, A. (2012). Social research methods. Oxford University Press.

Carrington., B. (2013). The critical sociology of race and sport: The first fifty years. Annual Review

of Sociology, 39, pp. 379-398.

Dool. R., van den & Tiessen-Raaphorst. A. (2013). Verschillen in gedrag en opvattingen over bewegen tussen etnische groepen. In Hildebrandt, V.H., Bernaards, C.M., & Stubbe, J.H. (Red.)

Trendrapport. Bewegen en Gezondheid 2010/2011. (pp. 71-82). Leiden: De Bink.

Elling, A. (2007). Het voordeel van thuis spelen. Sociale betekenissen en in- en

uitsluitingsmechanismen in sportloopbanen. Den Bach/Nieuwegein: Mulier Instituut.

Elling, A., & Knoppers, A. (2005). Sport, gender and etnicity: Practises of symbolic inclusion/exclusion. Journal of youth and adolescence, 34 (3), pp. 257-268.

Graaf, P.M. de, Kalmijn, M., Kraaykamp, G. & Monden, C.W.S. (2011). Sociaal-culturele verschillen tussen Turken, Marokkanen en autochtonen: eerste resultaten van de Nederlandse LevensLoop Studie (NELLS). Bevolkingstrends. Centraal Bureau voor de Statistiek: Den Haag. Graaf, P. M. de,Kalmijn, M., Kraaykamp, G.& Monden, C.W.S. (2010). The Netherlands

Longitudinal Lifecourse Study (NELLS Wave 1). Dataset. Tilburg University & Radboud University Nijmegen, Netherlands.

Hoye, R., Nicholson M. & Brown, K. (2012). ‘Involvement in sport and social connectedness.’International Review for the Sociologie of Sport, 50 (1), pp. 3-21

(28)

Janssens, J., Elling, A.& Verweel, P. (2010). De sport: een uitgelezen ontmoetingsplaats voor iedereen? Over participatie in en integratie door sport. In F. Kemper (red.) Samenspel. Studies over

etniciteit, integratie en sport. (pp. 101-130). Bennekom: Nederlands Instituut voor Sport en

Bewegen.

Minister van volksgezondheid, welzijn en sport (2013). Lichamelijke activiteit. Geraadpleegd op 23 februari, 2016, via http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/leefstijl/lichamelijke-activiteit/zijn-er-verschillen-naar-etniciteit/

Putnam, R. (2000). Bowling alone: The collapse and revival of American community. New York: Simon en Schuster.

Ramsahai, S. (2008). Thuiswedstrijd in een vreemd land: een sociaalwetenschappelijke analyse van

voetbal in eigen kring. Oisterwijk: BOXPress.

Sterkenburg, J. van, & Knoppers, A. (2004). Dominant discourses about race / etnicity and gender in sport practice and performance. International review for the sociology of sport, 39 (1), pp. 301-321

Veldboer, L., Boonstra, N., Krouwel, A. & Duyvendak, J.W. (2010). De mixfactor van sport. Eenheid en verdeeldheid op het veld. In F. Kemper (red.) Samenspel. Studies over etniciteit,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

This paper has presented the work of 17 student team projects during the “Data Visualization” course of the spring semester 2018 at the University of Twente, focusing

In het geval van mobiliteit voor het werk betekent vervanging van die fysieke verplaatsingsbehoefte door een vorm van virtueel contact leggen niet dat er tijd vrij komt om te

De vrouwen zijn onevenredig over de verschillende etnische achtergronden verdeeld: zo zit er geen enkele Turkse vrouw in het bestand, terwijl bijna 12% van de

In de loop van dit onderzoek is al een aantal overeenkomsten tussen Herzog en New Journalism langsgekomen en ook sommige van de criteria voor het genre van

The  first  phase  of  the  PhD  project  is  a  base‐line  exploration  of  the  learners’,  educators’  and  parents’  experiences  of  relating 

Percentage of Annexin V positive cells after 72 hours incubation with DMSO or I-BET151 in different concentrations (technical triplicate ± s.d of 3 independent experiments)

Chapter 3: in this chapter we describe the formulation of a ColoPulse infliximab tablet with the potential application to study the effect of local treatment with ColoPulse

Echter deze bewering wordt door dit onderzoek niet ondersteund, doordat er zo goed als geen verschil is gevonden bij media invloed tussen de autochtone en allochtone meiden.. Dit