• No results found

De rol van BIS/BAS in de relatie tussen feedback en sportprestatie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De rol van BIS/BAS in de relatie tussen feedback en sportprestatie"

Copied!
33
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Rol van BIS/BAS in de Relatie tussen Feedback en Sportprestatie

Meile Houtsma

Studentnummer: 10655891

Begeleiders: Inge Wolsink & Nils Jostmann Inleverdatum: 22 – 12 – 2017

Universiteit van Amsterdam Aantal woorden abstract: 117

(2)

2 Abstract

In dit onderzoek werd onderzocht of behavioral inhibition system (BIS; gevoeligheid voor straf) en behavioral activation system (BAS; gevoeligheid voor beloning) invloed hebben op het verband tussen feedbackvalentie en sportprestatie. Na negatieve feedback werd verwacht dat mensen met sterk BIS beter presteerden dan mensen met zwak BIS. Na positieve feedback werd verwacht dat mensen met sterk BAS beter presteerden dan mensen met zwak BAS. Hiertoe werden HBO- en WO-studenten onderzocht met de BIS/BAS-schaal. Hun tijd op sportoefeningen na negatieve feedback werd vergeleken met hun tijd na positieve feedback.

BIS en BAS hebben onverwacht geen invloed op het verband tussen feedbackvalentie en

sportprestatie. Het enige gevonden effect was dat sportprestaties na negatieve feedback hoger waren dan na positieve.

(3)

3

Sporten verlaagt het risico op niet-overdraagbare ziekten, en verhoogt de levensverwachting (Pedersen & Saltin, 2015; Lee, Shiroma, Puska, Blair & Katzmarzyk, 2012). Het is dus gezond, maar kan lastig zijn om vol te houden. Aanmoediging zou hiervoor kunnen helpen.

Feedback zou sporten kunnen aanmoedigen. Feedback is informatie over iemands prestatie en geeft aan hoe ver iemand nog verwijderd is van zijn doel (Hattie & Timperley, 2007). De goal setting-theorie geeft inzicht in het proces van doelen behalen (Locke & Latham, 2002). Volgens deze theorie leidt een specifiek, uitdagend maar haalbaar doel tot betere prestaties (meer acties) dan een algemeen, te makkelijk of te moeilijk doel. Hierbij helpt feedback voor effectieve doelen, door iemands voortgang aan te geven. Met deze informatie kan iemand zo nodig acties ondernemen die prestatie op een doel verhogen. Feedback helpt ook om motivatie voor en toewijding aan het doel hoog te houden. Daarom zou feedback ook kunnen helpen bij doelen als het volhouden of verhogen van sportprestatie.

Het is echter nog niet duidelijk of positieve of negatieve feedback het beste werkt om sportprestatie te stimuleren. Soms heeft feedback zelfs een negatieve invloed op prestaties (Kluger & DeNisi, 1996; Mouratidis, Vansteenkiste, Lens & Sideridis, 2008). Zoals

besproken, stelt de goal setting-theorie dat feedback helpt voor effectieve doelen (Locke & Latham, 2002). Als iemand negatieve feedback krijgt, zal deze persoon waarschijnlijk meer acties ondernemen, omdat de feedback aangeeft dat de voortgang richting het doel niet goed genoeg is. In deze situatie leidt negatieve feedback dus tot betere prestatie. Als iemand positieve feedback krijgt, zal deze persoon misschien minder acties ondernemen (coasting), omdat de feedback aangeeft dat de voortgang richting het doel goed genoeg is. In deze situatie leidt positieve feedback dus tot slechtere prestatie. Er is echter ook gevonden dat positieve feedback tot meer acties richting een doel kan leiden (Fishbach, Dahr & Zhang, 2006).

Factoren die zouden kunnen verklaren wanneer positieve of negatieve feedback beter werkt om sportprestatie te verbeteren, zijn de persoonlijkheidssystemen behavioral inhibition

(4)

4

system (BIS) en behavioral activation system (BAS; Gray, 1987). BIS spoort aan om risico te

vermijden, BAS spoort aan om beloningen op te zoeken. Mensen met sterk BIS zijn dus gevoelig voor straf, en mensen met sterk BAS zijn gevoelig voor beloning (Erdle & Rushton, 2010). Negatieve en positieve feedback werken waarschijnlijk verschillend voor mensen met gevoeligheid voor straf en mensen met gevoeligheid voor beloning. Na negatieve feedback zullen mensen met sterk BIS waarschijnlijk beter presteren om straf (negatieve feedback) op volgende prestaties te vermijden. Daarnaast zullen mensen met sterk BAS na positieve feedback waarschijnlijk beter presteren om beloning (positieve feedback) voor volgende prestaties op te zoeken.

Eerder onderzoek heeft de invloed van BIS/BAS op de relatie tussen feedback en prestatie niet verduidelijkt. Uit een onderzoek van Lopez (1981), bleek dat prestaties

verbeterden met het vooruitzicht op beloning (positieve feedback). BIS/BAS waren echter niet gemeten. Daarnaast keek de onderzoeker niet of de deelnemers die de beloning kregen, ook daadwerkelijk de deelnemers waren die beter presteerden. Verder was dit niet een onderzoek naar sportprestatie. De effecten van feedback verschillen tussen sport- en andere taken (Kluger & DeNisi, 1996). Daarom blijkt hieruit niet dat positieve feedback sportprestatie positief beïnvloedt. In een ander onderzoek werd wel een positief verband tussen feedback en sportprestatie gevonden (Brobst & Ward, 2002). Dit onderzoek had echter een steekproef van 3 deelnemers. De externe validiteit is daardoor laag, omdat de kans groot is dat drie

deelnemers afwijken van de meeste mensen. Daarnaast is er niet gekeken naar BIS/BAS. In een ander onderzoek, met een grotere steekproef, werden sportprestaties beter na het geven van lof (Anderson, Crowell, Doman & Howard, 1988). De externe validiteit van dit

onderzoek is echter matig. De deelnemers waren professionele sporters, waardoor de resultaten weinig zeggen over sportprestaties van niet-professionele sporters. Verder is ook niet gekeken naar BIS/BAS. In een onderzoek dat wel naar prestatie in verband met BIS/BAS

(5)

5

keek, vonden de onderzoekers dat mensen met sterk BAS beter presteerden op een reactietijdtaak dan mensen met sterk BIS (Heponiemi, Keltikangas-Järvinen, Puttonen en Ravaja , 2003). De onderzoekers keken echter niet naar feedback. Gray (2001) vond eveneens een verschil in prestatie tussen mensen met sterk BIS en sterk BAS, maar niet in sportprestatie of na een bepaalde feedbackvalentie. Een ander onderzoek keek wel naar uitingen van BIS in een sportsetting (Ridgers, Fazey & Fairclough, 2007). Mensen met angst voor negatieve feedback schatten hun sportcompetentie laag in. De onderzoekers redeneren dat dit zal leiden tot minder deelname aan sport, maar hebben sportprestatie niet gemeten.

Eerder onderzoek heeft nog niet verduidelijkt wanneer BIS/BAS met welke feedbackvalentie positieve invloed op sportprestaties heeft. In het huidige onderzoek is daarom gekeken of mensen met sterk BIS na negatieve feedback beter presteren om verdere straf te vermijden, en of mensen met sterk BAS na positieve feedback beter presteren om verdere beloning op te zoeken. De eerste hypothese: mensen met sterk BIS leveren hogere sportprestaties na negatieve feedback, dan mensen met zwak BIS. De tweede hypothese: mensen met zwak en sterk BIS leveren gelijke sportprestaties na positieve feedback. De derde hypothese: mensen met sterk BAS leveren hogere sportprestaties na positieve feedback, dan mensen met zwak BAS. De vierde hypothese: mensen met zwak en sterk BAS leveren gelijke sportprestaties na negatieve feedback.

Met een mixed design werd gekeken welke feedbackvalentie beter werkt om

sportprestatie te verbeteren, en of BIS en BAS hier verschil in maken. Alle deelnemers vulden hiertoe de BIS/BAS-schaal in (Carver & White, 1994). In het huidige onderzoek is bij BAS alleen naar de reward responsiveness-subschaal gekeken, vanuit de aanname dat reward

responsiveness op positieve feedback zal reageren. Positieve feedback is namelijk een

positieve bekrachtiging die zou kunnen werken als beloning. Sportprestatie werd gemeten als volgehouden tijd op sportoefeningen.

(6)

6

Hierbij waren de volgende verwachtingen opgesteld. Ten eerste dat deelnemers met hoog BIS oefeningen langer volhouden na negatieve feedback dan deelnemers met laag BIS. Ten tweede dat deelnemers met laag en hoog BIS oefeningen even lang volhouden na

positieve feedback. Ten derde dat deelnemers met hoog BAS oefeningen langer volhouden na positieve feedback dan deelnemers met laag BAS. Ten vierde dat deelnemers met laag en hoog

BAS oefeningen even lang volhouden na negatieve feedback.

Methode Deelnemers

Aan dit onderzoek namen 111 HBO- en WO-studenten mee. Deelnemers werden voor en na werk- en hoorcolleges geworven, of konden zichzelf op internet inschrijven. Zie

Appendix D voor inclusiecriteria. Als beloning maakten deelnemers kans op 50 euro, eerstejaars psychologiestudenten van de Universiteit van Amsterdam kregen ook een participatiepunt.

Er zijn vijf deelnemers uitgesloten. Ten eerste een 52 jaar oude deelnemer, een uitbijter op leeftijd (M = 22,27, SD = 4,14). Deze is uitgesloten omdat deze scheve leeftijdsverdelingen zou veroorzaken in de lage en hoge BIS/BAS-groepen, en leeftijd

sportprestatie kan beïnvloeden. Ten tweede een deelnemer met een score van 2 (op een schaal van 0 tot 10) op een controlevraag over motivatie (M = 7,15, SD = 1,42). Deze deelnemer bleek daarom niet gemotiveerd om de oefeningen vol te houden. Dit heeft zijn of haar sportprestaties waarschijnlijk negatief beïnvloed, waardoor deze niet goed zijn gemeten. Ten derde waren er drie deelnemers van wie opmerkingen aantoonden dat ze vermoedden dat het onderzoek over de invloed van feedback op sportprestatie ging.

(7)

7

Na uitsluiting van deze deelnemers bestond de steekproef uit 106 deelnemers (41 mannen en 65 vrouwen). Hun leeftijd varieerde van 17 tot 29 jaar (M = 22,01, SD = 2,99).

Materialen

BIS/BAS. Om BIS te meten, werd de BIS-subschaal van een Nederlandse vertaling van

de BIS/BAS-schaal gebruikt (Carver & White, 1994; zie Appendix A). Deze subschaal bestaat uit zeven items. De betrouwbaarheid (Cronbach’s α) is 0,74. Bij elke stelling werd gevraagd in welke mate deze in het algemeen op de deelnemer van toepassing is. Dit werd beantwoord op een zevenpuntenschaal, waarbij 1 helemaal niet van toepassing, en 7 zeer van toepassing aangeeft. De minimumscore is 7 en de maximumscore is 49. Een lagere score betekent dat iemand een zwakker BIS heeft, en een hogere score dat iemand een sterker BIS heeft. Een voorbeeld van een item is: “Ik maak me zorgen over het maken van fouten.”.

Om BAS te meten, werd de BAS reward responsiveness-subschaal gebruikt (Carver & White, 1994; zie Appendix A). Deze subschaal bestaat uit vijf items. De betrouwbaarheid (Cronbach’s α) is 0,73. De items werden op dezelfde manier beantwoord als de

BIS-subschaal. De minimumscore is 5 en de maximumscore is 35. Een lagere score betekent dat iemand een zwakker BAS tegenover mogelijke beloningen heeft, en een hogere score dat iemand een sterker BAS tegenover mogelijke beloningen heeft. Een voorbeeld van een item is:

“Als ik iets krijg wat ik wil, voel ik me opgewekt en energiek.”.

Sportprestatie. Sportprestatie werd gemeten als de volgehouden tijd op vijf sporttaken: hoge plank, wall-sit , lage plank, brug en arm raises (zie Appendix B). Deelnemers werden geïnstrueerd om deze oefeningen zo lang mogelijk vol te houden. De oefeningen werden daarnaast in willekeurige volgorde aangeboden, met de volgende

(8)

8

altijd na elkaar, en de brug en arm raises kwamen altijd na elkaar. Hierdoor wisselden gebruikte spiergroepen zo veel mogelijk, zodat verschillende volgordes van oefeningen niet zouden leiden tot verschillende vermoeidheidseffecten.

Feedback. Negatieve feedback werd gemanipuleerd door de deelnemers na een oefening in rode letters te laten lezen: “Je hebt het niet goed genoeg gedaan, je hebt

ondergemiddeld gepresteerd.”. Positieve feedback werd gemanipuleerd door de deelnemers na een oefening in groene letters te laten lezen: “Je hebt het goed gedaan, je hebt

bovengemiddeld gepresteerd.”. Als deelnemers vroegen naar het gemiddelde, zei de proefleider dat dit het gemiddelde van andere mensen was. Om te controleren of deze manipulatie geslaagd was, werd na weergave van feedback gevraagd naar het affect van de deelnemer: “Hoe voel je je emotioneel op dit moment?”. Deze vraag werd op een schaal van 0 tot 10 beantwoord, waarbij 0 heel slecht was en 10 heel goed.

Procedure

Bij het inschrijven kregen deelnemers een beschrijving van het onderzoek (zie Appendix D). In een bevestigings-e-mail werd onder andere aangeraden makkelijk zittende kleding te dragen. Bij binnenkomst doorliepen de deelnemers het onderzoek in Qualtrics (computerprogramma voor onderzoek). Daarin stonden een informatiebrochure,

samenvattingen (Molden et al., 2012; Jeukendrup & Chambers, 2010) en een informed

consent. Deelnemers ondertekenden dit digitaal. De samenvattingen toonden aan dat spoelen

met suiker sporten vergemakkelijkt. De bedoeling was dat deelnemers verwachtten dat

spoelen met suiker sportoefeningen zou vergemakkelijken, en spoelen met zoetstof niet. In het huidige onderzoek was de suikerdrank ice tea met zoetstof, zonder suiker. De zoetstofdrank was sprite met alleen zoetstof. Beiden smaakten dus zoet, maar verschillend. Hierdoor

(9)

9

verwachtten deelnemers dat oefeningen na spoelen met suikerdrank makkelijker zouden zijn, zonder dat dit daadwerkelijk zo was. Vervolgens beantwoordden deelnemers vier

controlevragen, om te kijken of zij de inhoud van de samenvattingen begrepen. Bij onjuiste antwoorden kregen zij de samenvattingen opnieuw te lezen. Daarna vulden zij vragenlijsten in over onder andere demografische eigenschappen (leeftijd, geslacht, lengte en gemiddelde sportfrequentie), self-efficacy en de BIS/BAS-schaal. De self-efficacy-vragenlijst vroeg naar de mate van vertrouwen om te sporten onder bepaalde omstandigheden (schaal van 0 tot 100; Nederlandse vertaling van Bandura, 2006; zie Appendix C). Andere vragenlijsten zijn

irrelevant voor dit onderzoeksverslag. Hierna gingen deelnemers naar een andere ruimte. Hier hingen afbeeldingen van alle oefeningen aan de muur (zie Appendix B), met aanwijzingen voor juiste uitvoering. De onderzoeker besprak deze met de deelnemer, vertelde het doel (elke oefening bovengemiddeld lang volhouden) en dat aan elke oefening spoelen met suiker- of zoetstofdrank voorafging. Vervolgens werd per oefening gevraagd of de deelnemer wist hoe deze uitgevoerd moest worden, en of de deelnemer dit voor wilde doen. Zo kon de

onderzoeker per oefening bekijken of de uitvoering juist was. Zo niet, dan vertelde de onderzoeker wat er anders moest en probeerde de deelnemer dit uit. Vervolgens kondigde de onderzoeker de eerste oefening aan (hoge plank), waarna de deelnemer vijf seconden spoelde met de zogenaamde suiker- of zoetstofdrank. Nadat de onderzoeker aftelde, probeerden de deelnemers de oefening zo lang mogelijk vol te houden. De onderzoeker corrigeerde nu ook als de uitvoering niet meteen goed was. Bij latere fouten of afhaken werd de tijd stopgezet. Daarna kregen de deelnemers de iPad met hun volgehouden tijd en feedback. Na de feedback kwamen twee controlevragen over het affect en de fysieke staat van de deelnemer. Hierna kondigde de onderzoeker de volgende oefening aan. Dit proces van mond spoelen, oefening, feedback, ging door tot de laatste oefening (de vijfde) af was. Hierna kregen de deelnemers een exitinterview. Ten slotte vulden de deelnemers hun e-mailadres in een aparte

(10)

Qualtrics-10

vragenlijst in, zodat ze desgewenst kans zouden maken op de loting, en/of de onderzoeksresultaten en de debriefing zouden ontvangen.

Resultaten Voorbereiding Data

De volgende aanpassingen zijn aan de data gedaan. Ten eerste: elke oefening zat in een ronde. Aan het einde van elke ronde kwam feedback die de oefening in de volgende ronde beïnvloedde. Per ronde was er een variabele die de voorafgaande ronde aangaf, om de

feedbackvalentie van de voorgaande ronde te achterhalen. Daarmee kon berekend worden wat de gemiddelde volgehouden tijd na positieve en na negatieve feedback was. De ronden

stonden echter niet voor elke deelnemer in dezelfde volgorde. Daarom zijn de ronden voor alle deelnemers gehercodeerd naar dezelfde volgorde. Ten tweede: voor twee deelnemers is de volgehouden tijd op één oefening handmatig in de data ingevoerd (met een aparte variabele is aangegeven welke deelnemers). Deze tijden waren namelijk met een aparte stopwatch opgenomen en genoteerd, omdat het opnemen in Qualtrics fout ging. Ten derde: de affectvraag (zie Manipulatiecontrole) stond voor één ronde foutief op een schaal van 0 tot 100. Daarom is deze gehercodeerd naar 0 tot 10, zoals bij alle andere ronden. Ten vierde: in de data is gecontroleerd of alle deelnemers alle ronden hadden doorlopen. Bij 9 deelnemers was dit niet zo, doordat de volgorde niet goed ingevoerd was. Deze deelnemers zijn

opgezocht in Qualtrics, waar de daadwerkelijke volgorde nog uit te herleiden was. In de data zijn de volgorden van de doorlopen ronden van deze deelnemers aangepast om overeen te komen met de daadwerkelijke volgorde.

(11)

11

Om tot de juiste maten voor de BIS-schaal te komen, werden omgekeerd gecodeerde vragen omgedraaid. Hierna bleek uit een betrouwbaarheidsanalyse dat de BIS-schaal een slechte betrouwbaarheid had, Cronbach’s α = ,51. Nadat item 2 (zie Appendix A) was

verwijderd, werd de betrouwbaarheid α = ,55. Nadat item 3 (zie Appendix A) was verwijderd werd de betrouwbaarheid een acceptabele α = ,62. Daarom zijn verdere analyses met de vijf resterende items uitgevoerd (1, 4, 5, 6 en 7; zie Appendix A). Hierna werden de scores op de

BIS-schaal met een mediaansplitsing in laag en hoog ingedeeld. Na controle bleek dat de

groepen even groot waren (BIS-laag: N = 53, BIS-hoog: N = 53).

Voorbereiding en Betrouwbaarheid BAS reward responsiveness-schaal

Om tot de juiste maten voor de BAS reward responsiveness-schaal te komen, werd de betrouwbaarheid geanalyseerd. De schaal had een acceptabele betrouwbaarheid, Cronbach’s α = ,64. Hierna werden de scores op de BAS reward responsiveness-schaal met een

mediaansplitsing in laag en hoog ingedeeld. Na controle bleek dat de groepen ongeveer even groot waren (BAS-laag: N = 54, BAS-hoog: N = 52).

Standaardisatiecontrole

Laag en hoog BIS. Er werd getest of de lage en hoge BIS-groepen verschilden in leeftijd, geslacht en gemiddelde wekelijkse sportfrequentie. Hieruit bleek dat de leeftijden van deelnemers met laag en hoog BIS niet verschilden. Maar het aantal mannelijke en vrouwelijke deelnemers verschilde wel, χ2 (1) = 6,72 , p = ,010. Dit betekent dat verschillen in

sportprestaties tussen deelnemers met laag en hoog BIS ook beïnvloed kunnen zijn door verschillen tussen mannen en vrouwen. Daarnaast verschilden de groepen in sportfrequentie,

t(104) = 2,45, p = ,016. Dit betekent dat verschillen in sportprestaties tussen deelnemers met

(12)

12

Laag en hoog BAS. Dezelfde tests werden voor de lage en hoge BAS-groepen uitgevoerd. Hieruit bleek dat leeftijd, het aantal mannen en vrouwen, en sportfrequentie van deelnemers met laag en hoog BAS niet verschilden.

Manipulatiecontrole

Met een paired samples t-toets werd gekeken of de manipulatie feedback geslaagd was, door te kijken of de gemiddelde scores op de affectvragen na positieve feedback

significant hoger waren dan de gemiddelde scores op de affectvragen na negatieve feedback. Uit deze toets bleek dat deelnemers hoger scoorden op de vraag “Hoe voel je je emotioneel op dit moment?” na positieve feedback (M = 6,90, SD = 1,64), dan na negatieve feedback (M = 6,17, SD = 1,69). Dit verschil, 0,73, BCa 95% CI [0,50, 0,95], was significant t(105) = 6,40, p < ,001, en had een redelijk klein effect, d = 0,43. Omdat in dit onderzoek werd aangenomen dat feedback affect beïnvloedt, betekent dit dat de manipulatie van feedback is geslaagd.

Hoofdanalyses

Voorbereiding afhankelijke variabelen. Om tot de juiste afhankelijke maten voor sportprestatie na beide feedbackvalenties te komen, zijn de volgende stappen ondernomen. Zoals besproken in Voorbereiding Data had elke ronde een variabele die aangaf welke ronde ervoor kwam, zodat voor alle deelnemers voor alle ronden berekend kon worden wat de volgehouden tijd was na positieve of na negatieve feedback. Met deze gegevens werden per deelnemer twee variabelen gemaakt: de gemiddelde tijd na positieve feedback en de

(13)

13

BIS, feedback en sportprestatie. Zie Tabel 1 voor de gemiddelde sportprestaties met

standaarddeviaties per mate van BIS en feedbackvalentie.

Tabel 1

Gemiddelde Sportprestatie in Seconden en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor

Deelnemers met Laag en Hoog BIS (Behavioral Inhibition System) na Positieve en Negatieve Feedback.

BIS Positieve feedback Negatieve feedback Totaal

Laag 110,56 (53,04) 139,56 (79,02) 125,06 (53,86)

Hoog 102,80 (62,74) 113,96 (70,00) 108,38 (46,81)

Een mixed ANOVA werd gebruikt om de volgende verwachtingen te testen: dat deelnemers met hoog BIS oefeningen langer volhouden na negatieve feedback dan deelnemers met laag BIS. En dat deelnemers met laag en hoog BIS oefeningen even lang volhouden na positieve feedback. Bij deze toets waren BIS (laag of hoog; tussen-persoon) en feedback (positief of negatief; binnen-persoon) de onafhankelijke variabelen, en gemiddelde sportprestatie de afhankelijke variabele.

Hiervoor werd de assumptie van normaliteit getest met de Shapiro-Wilk-test. Aan deze assumptie werd niet voldaan, voor negatieve feedback, D(106) = 0,88, p < ,001, en niet voor positieve feedback, D(106) = 0,89, p < ,001. Daarom wordt geadviseerd voorzichtig te zijn met de interpretatie van deze analyse. De assumptie van gelijke varianties werd getest met Levene’s test. Aan deze assumptie werd voldaan voor negatieve feedback, F(1, 104) = 1,85, p = ,177, en voor positieve feedback, F < 1.

Uit deze toets bleek dat er een marginaal significant hoofdeffect voor BIS was, F(1, 104) = 2,90, p = ,092, met een kleine effectgrootte: partial η2 = ,03. Daarnaast was er geen

(14)

14

significant interactie-effect tussen BIS en feedback, F(1, 104) = 1,09, p = ,298, met een zeer kleine effectgrootte: partial η2 = ,01.

In Figuur 1 zijn deze effecten weergegeven, zie Tabel 1 voor de bijbehorende gemiddelde waarden. Zoals verwacht verschilden volgehouden tijden na positieve feedback niet significant tussen deelnemers met laag en hoog BIS. Wat echter onverwachts is, is dat volgehouden tijden na negatieve feedback ook niet significant verschilden tussen beide niveaus van BIS. Er was na positieve en negatieve feedback samengenomen een marginaal significant verschil in volgehouden tijd tussen deelnemers met laag BIS en hoog BIS. Ook al is dit niet significant, op beschrijvend niveau lijkt het erop dat deelnemers met laag BIS oefeningen langer volhielden dan deelnemers met hoog BIS.

Figuur 1: Gemiddelde sportprestatie in seconden (met standaarddeviaties) voor

deelnemers met laag en hoog BIS (Behavioral Inhibition System) na positieve en negatieve feedback.

(15)

15

BAS, feedback en sportprestatie. Zie Tabel 2 voor de gemiddelde sportprestaties met

standaarddeviaties per mate van BAS en feedbackvalentie.

Tabel 2

Gemiddelde Sportprestatie in Seconden en Standaarddeviaties (tussen Haakjes) voor Deelnemers met Laag en Hoog BAS (Behavioral Activation System) na Positieve en Negatieve Feedback.

BAS Positieve feedback Negatieve feedback Totaal

Laag 114,30 (64,48) 135,15 (85,52) 124,73 (55,38)

Hoog 98,77 (49,67) 118,04 (62,84) 108,41 (44,83)

Een mixed ANOVA werd gebruikt om de volgende verwachtingen te testen: dat deelnemers met hoog BAS oefeningen langer volhouden na positieve feedback, dan deelnemers met laag BAS. En dat deelnemers met laag en hoog BAS oefeningen even lang volhouden na negatieve feedback. Bij deze toets waren BAS (laag of hoog; tussen-persoon) en feedback (positief of negatief; binnen-persoon) de onafhankelijke variabelen, en gemiddelde sportprestatie de afhankelijke variabele.

Aan de assumptie van normaliteit werd niet voldaan, zie Analyse BIS, feedback en sportprestatie. Daarom wordt geadviseerd voorzichtig te zijn met de interpretatie van deze analyse. De assumptie van gelijke varianties werd getest met Levene’s test. Aan deze assumptie werd voldaan voor negatieve feedback, F(1, 104) = 2,773, p = ,099, en voor positieve feedback, F(1, 104) = 1,98, p = ,162.

Uit deze toets bleek dat er een marginaal significant hoofdeffect voor BAS was, F(1, 104) = 2,77, p = ,099, met een kleine effectgrootte: partial η2 = ,03. Daarnaast was er geen

(16)

16

significant interactie-effect tussen BAS en feedback, F < 1, met een extreem kleine effectgrootte: partial η2 < ,01.

In Figuur 2 zijn deze effecten weergegeven, zie Tabel 2 voor de bijbehorende gemiddelde waarden. Zoals verwacht verschilden volgehouden tijden niet significant na negatieve feedback tussen laag en hoog BAS. Wat echter onverwachts is, is dat volgehouden tijden na positieve feedback ook niet significant verschilden tussen beide niveaus van BAS. Er was na positieve en negatieve feedback samengenomen een marginaal significant verschil in volgehouden tijd tussen de deelnemers met laag en hoog BAS. Ook al is dit niet significant, op beschrijvend niveau lijkt het erop dat deelnemers met laag BAS oefeningen langer volhielden dan deelnemers met hoog BAS.

Figuur 2: Gemiddelde sportprestatie in seconden (met standaarddeviaties) voor

deelnemers met laag en hoog BAS (Behavioral Activation System) na positieve en negatieve feedback.

(17)

17 Exploratieve Analyses

Feedback en sportprestatie. In beide mixed ANOVA-toetsen werd ook naar

verschillen in volgehouden tijd tussen alle deelnemers gekeken. Dit werd nader getest met een

paired samples t-toets. Bij deze toets was feedback (positief of negatief) de onafhankelijke

variabele en gemiddelde sportprestatie de afhankelijke variabele.

Uit deze toets bleek dat deelnemers de oefeningen significant langer volhielden na negatieve feedback (M = 126,76, SD = 75,39) dan na positieve feedback (M = 106,68, SD = 57,95). Dit verschil, 20,08, BCa 95% CI [3,16, 37,00], was significant t(105) = 2,35, p = ,020, en had een klein effect, d = 0,30. Het valt op dat deelnemers oefeningen langer volhielden na negatieve feedback dan na positieve.

BIS en self-efficacy. Met een onafhankelijke t-toets werd gekeken of de gemiddelde self-efficacy-scores van deelnemers met laag en hoog BIS verschilden. Hierbij was BIS (laag

of hoog) de onafhankelijke variabele en self-efficacy de afhankelijke variabele. Uit deze toets bleek dat deelnemers met laag BIS (M = 58,02, SD = 15,14) hoger scoorden op self-efficacy dan deelnemers met hoog BIS(M = 47,79, SD = 16,46). Dit verschil, 10,22, BCa 95% CI [4,13, 16,32], was significant t(104) = 3,33, p = ,001, en had een middelgroot effect, d = 0,65.

BAS en self-efficacy. Met een onafhankelijke t-toets werd gekeken of de gemiddelde self-efficacy-scores van de deelnemers met laag en hoog BAS verschilden. Hierbij was BAS

(laag of hoog) de onafhankelijke variabele en self-efficacy de afhankelijke variabele. Uit deze toets bleek dat er geen verschil was in self-efficacy-score tussen deelnemers met laag BAS (M = 54,31, SD = 14,34) en deelnemers met hoog BAS(M = 51,45, SD = 18,61). Het verschil, 2,86, BCa 95% CI [-3,53, 9,24], was niet significant t < 1.

(18)

18 Discussie

In dit onderzoek werd onderzocht welke feedbackvalentie beter werkt om

sportprestatie te verbeteren, en of BIS en BAS hier verschil in maken. Hiertoe werden 106 deelnemers twee keer in twee groepen gesplitst (zwak en sterk BIS, en zwak en sterk BAS). Hun sportprestatie werd na positieve en na negatieve feedback gemeten. Ten eerste bleek, zoals verwacht, dat mensen met zwak en sterk BIS niet verschilden in sportprestatie na positieve feedback. Ten tweede, onverwachts, dat mensen met zwak en sterk BIS niet verschilden in sportprestatie na negatieve feedback. Ten derde, zoals verwacht, dat mensen met zwak en sterk BAS niet verschilden in sportprestatie na negatieve feedback. Ten vierde, onverwacht, dat mensen met zwak en sterk BAS niet verschilden in sportprestatie na positieve feedback. Uit exploratieve analyses bleek ten eerste dat mensen hogere sportprestaties

vertoonden na negatieve feedback dan na positieve. Ten tweede hadden mensen met zwak BIS hogere self-efficacy dan mensen met sterk BIS. Ten derde verschilden mensen met zwak en sterk BAS niet in self-efficacy.

De resultaten laten zien dat er geen verschillen zijn in de werking van feedback op sportprestatie tussen mensen met zwak en sterk BIS, en tussen mensen met zwak en sterk

BAS. Het blijkt dus niet dat sterk BIS tot betere sportprestaties leidt na negatieve feedback dan

zwak BIS. Daarnaast blijkt niet dat sterk BAS tot betere sportprestaties leidt na positieve feedback dan zwak BAS. Uit exploratieve analyses bleek dat sportprestaties beter werden door negatieve feedback dan door positieve.

Verklaringen Onverwachte Resultaten

Ten eerste is het mogelijk dat de verwachte motivatie-effecten (mensen met sterk BIS gaan beter presteren door negatieve feedback, en mensen met sterk BAS gaan beter presteren

(19)

19

door positieve feedback) niet bestaan. Op statistisch niveau presteerde de zwak BIS-groep namelijk marginaal significant beter na negatieve feedback dan de sterke BIS-groep, en de zwakke BAS-groep presteerde marginaal significant beter na positieve feedback dan de sterke

BAS-groep. Op beschrijvend niveau zou daarom gezegd kunnen worden dat de effecten zelfs

omgekeerd waren van de verwachtingen. Dit zou te maken kunnen hebben met verschillen in leeftijd, geslacht of sportfrequentie tussen de zwakke en sterke BIS/BAS-groepen. Maar alleen tussen de mensen met zwak en sterk BIS was een verschil in leeftijd en sportfrequentie, niet tussen de mensen met zwak en sterk BAS (zie Standaardisatiecontrole onder Resultaten). Dit kan het effect tussen zwak en sterk BIS versterkt hebben. Maar verschillen in leeftijd, geslacht of sportfrequentie zijn geen verklaring voor de onverwachte verschillen in sportprestatie tussen zwak en sterk BAS.

Een onbekende factor zou ook de onverwachte resultaten veroorzaakt kunnen hebben. Volgens de goal setting-theorie leidt positieve feedback niet altijd tot betere prestaties (Locke & Latham, 2002; zie Inleiding). Soms leidt positieve feedback er namelijk toe dat mensen denken dat hun prestatie op een doel voldoende is, waarna ze minder hun best doen

(coasting). Er is gevonden dat dit alleen gebeurt als mensen net een goede stap richting een hoofddoel hebben gezet, maar geen verdere doelgerichte acties bedenken richting dit

hoofddoel (Fishbach et al., 2006). Zij denken nu vermoedelijk door de positieve feedback dat hun voortgang goed is, en ze kunnen rusten. Als mensen wel verdere doelgerichte acties bedenken richting dit hoofddoel, steken zij meer moeite in het hoofddoel. In het huidige onderzoek waren sportoefeningen de enige aangereikte acties richting het doel

(bovengemiddeld presteren), waardoor mogelijk coasting optrad. Dit zou kunnen verklaren dat sportprestaties beter waren na negatieve feedback dan na positieve. Verder zou coasting het onverwachte gelijk presteren van de sterke en zwakke BAS-groep na positieve feedback kunnen verklaren. De mensen met sterk BAS zouden namelijk sterker geneigd kunnen zijn tot

(20)

20

coasting dan de mensen met zwak BAS. Dan zou het verwachte aansporingseffect van

positieve feedback (beter presteren om meer positieve feedback te krijgen) teniet gedaan zijn door coasting.

Een andere factor die de onverwachte resultaten kan hebben veroorzaakt is

self-efficacy. Bandura en Cervone (1986) vonden dat iemand alleen meer moeite in een doel gaat

steken door feedback (zoals verwacht vanuit de goal setting-theorie, Locke & Latham, 2002), als deze persoon gelooft dat hij of zij het beter kan (self-efficacy). Uit een exploratieve

analyse bleek dat de zwakke BIS-groep hogere self-efficacy had dan de sterke BIS-groep. Hierdoor heeft feedback de sterke BIS-groep waarschijnlijk minder aangespoord om beter te presteren, waardoor hun sportprestaties negatief zijn beïnvloed. Tussen de zwakke en sterke

BAS-groep was echter geen verschil. Self-efficacy is daarom geen goede verklaring voor het

onverwacht marginaal significant beter presteren van de sterke BAS-groep.

Beperkingen en Suggesties voor Vervolgonderzoek

Dit onderzoek heeft een aantal beperkingen die vervolgonderzoek zou kunnen aanpakken. Ten eerste de aanwezigheid van de proefleider bij de sportoefeningen. Hierdoor hebben de verwachtingen van de onderzoeker mogelijk het gedrag van de deelnemer

beïnvloed. Bij de afname van het onderzoek gaven sommige deelnemers ook zelf aan dat ze het ongemakkelijk vonden om de oefeningen in stilte vol te houden terwijl de onderzoeker erbij stond. Het is niet uit te sluiten dat de aanwezigheid van een toekijkende proefleider sportprestaties, en de manier waarop deelnemers op de feedback reageerden heeft beïnvloed. In het huidige onderzoek werd een iPad gebruikt voor het doorlopen van de oefeningen, maar was nog wel een begeleidende proefleider aanwezig. Vervolgonderzoek zou een opzet kunnen maken waar een tablet of computer het gehele onderzoek begeleidt.

(21)

21

Ten tweede verschilden de zwakke en sterke BIS-groep in sportfrequentie. Aangezien het vaker trainen van spieren tot langer volhouden van de oefeningen zal leiden, kan

sportfrequentie invloed hebben op sportprestatie. Toekomstig onderzoek zou dit soort ongewenste verschillen tussen condities kunnen voorkomen door deelnemers met verschillende sportfrequenties in aparte condities in te delen.

Ten derde is sportprestatie zonder feedback niet gemeten in dit onderzoek. Om te bepalen of feedback daadwerkelijk beter werkt dan geen feedback, moet prestatie na feedback ook vergeleken worden met prestatie zonder feedback. Dit geeft de mogelijkheid om

negatieve effecten van feedback in kaart te brengen, aangezien negatieve effecten ook mogelijk zijn (Kluger & DeNisi, 1996; Mouratidis et al., 2008). Vervolgonderzoek zou een controlegroep kunnen gebruiken om de effecten na feedback te kunnen vergelijken met de effecten zonder feedback.

Conclusie

In dit onderzoek zijn geen verschillen in sportprestatie gevonden na verschillende feedbackvalenties tussen mensen met zwak en sterk BIS of BAS. Het is nog niet duidelijk of die er niet zijn, of dat een andere variabele deze interactie beïnvloedt. Wel bleek dat negatieve feedback tot betere sportprestaties leidt dan positieve feedback. Het is dus waarschijnlijker geworden dat negatieve feedback het beste ingezet kan worden om sporten aan te moedigen.

(22)

22 Referenties

Anderson, D. C., Crowell, C. R., Doman, M., & Howard, G. S. (1988). Performance posting, goal setting, and activity-contingent praise as applied to a university hockey team.

Journal of Applied Psychology, 73, 87.

Bandura, A. (2006). Guide for constructing self-efficacy scales. In T. Urdan & F. Pajares (Eds.), Self-efficacy beliefs of adolescents (307-337). IAP.

Bandura, A., & Cervone, D. (1986). Differential engagement of self-reactive influences in cognitive motivation. Organizational behavior and human decision processes, 38, 92-113.

Brobst, B., & Ward, P. (2002). Effects of public posting, goal setting, and oral feedback on the skills of female soccer players. Journal of Applied Behavior Analysis, 35, 247-257. Carver, C. S., & White, T. L. (1994). Behavioral inhibition, behavioral activation, and

affective responses to impending reward and punishment: The BIS/BAS scales.

Journal of Personality and Social Psychology, 67, 319-333.

Erdle, S., & Rushton, J. P. (2010). The general factor of personality, BIS–BAS, expectancies of reward and punishment, self-esteem, and positive and negative affect. Personality

and Individual Differences, 48, 762-766.

Fishbach, A., Dhar, R., & Zhang, Y. (2006). Subgoals as substitutes or complements: the role of goal accessibility. Journal of personality and social psychology, 91, 232.

Gray, J. A. (1987). The psychology of fear and stress (2e ed.) Cambridge: Cambridge University Press.

Gray, J. R. (2001). Emotional modulation of cognitive control: Approach-withdrawal states double-dissociate spatial from verbal two-back task performance. Journal of

(23)

23

Hattie, J., & Timperley, H. (2007). The power of feedback. Review of Educational Research,

77, 81-112.

Heponiemi, T., Keltikangas-Järvinen, L., Puttonen, S., & Ravaja, N. (2003). BIS/BAS

sensitivity and self-rated affects during experimentally induced stress. Personality and

Individual Differences, 34, 943-957.

Jeukendrup, A. E., & Chambers, E. S. (2010). Oral carbohydrate sensing and exercise performance. Current Opinion in Clinical Nutrition & Metabolic Care, 13, 447-451. Kluger, A. N., & DeNisi, A. (1996). The effects of feedback interventions on performance: A

historical review, a meta-analysis, and a preliminary feedback intervention theory.

Psychological Bulletin, 119, 254-284.

Lee, I. M., Shiroma, E. J., Puska, P., Blair, S. N., Katzmarzyk, P. T. (2012). Effect of physical inactivity on major non-communicable diseases worldwide: an analysis of burden of disease and life expectancy. The Lancet, 380, 219-229.

Locke, E. A., & Latham, G. P. (2002). Building a practically useful theory of goal setting and task motivation: A 35-year odyssey. American psychologist, 57, 705.

Lopez, E. M. (1981). Increasing intrinsic motivation with performance-contingent reward.

The Journal of Psychology, 108, 59-65.

Molden, D. C., Hui, C. M., Scholer, A. A., Meier, B. P., Noreen, E. E., D’Agostino, P. R., & Martin, V. (2012). Motivational versus metabolic effects of carbohydrates on self-control. Psychological Science, 23, 1137-1144.

Mouratidis, A., Vansteenkiste, M., Lens, W., & Sideridis, G. (2008). The motivating role of positive feedback in sport and physical education: Evidence for a motivational model.

(24)

24

Pedersen, B. K., & Saltin, B. (2015). Exercise as medicine–evidence for prescribing exercise as therapy in 26 different chronic diseases. Scandinavian journal of medicine &

science in sports, 25, 1-72.

Ridgers, N. D., Fazey, D., & Fairclough, S. J. (2007). Perceptions of athletic competence and fear of negative evaluation during physical education. British Journal of Educational

(25)

25 Appendix A

De gebruikte subschalen om BIS en BAS te meten (Carver & White, 1994)

Deze vragen zijn ALGEMEEN van aard.

Kan je voor de onderstaande stellingen aangeven in welke mate deze IN HET ALGEMEEN op jou van toepassing zijn?

Het gaat hier om je eigen mening, er bestaan dus geen goede of foute antwoorden.

BIS:

1. Als ik denk dat me iets vervelends te wachten staat, maak ik me daar van tevoren al redelijk druk om.

2. Ik maak me zorgen over het maken van fouten.

3. Ik vind het pijnlijk om kritiek of reprimandes te ontvangen.

4. Ik maak me zorgen en ben van slag als ik denk dat iemand boos op me is. 5. Ik voel zelden angst of zenuwen, ook niet als mij iets ergs te wachten staat. 6. Ik maak me er zorgen over als ik denk dat ik ergens slecht in gepresteerd heb. 7. Ik ken weinig angsten in vergelijking tot mijn vrienden.

BAS reward responsiveness:

1. Als ik iets krijg wat ik wil, voel ik me opgewekt en energiek. 2. Als ik ergens goed in ben, zet ik er graag in door.

3. Indien mij positieve dingen overkomen, heeft dat een sterke invloed op me. 4. Het winnen van een wedstrijd zou me erg opgewekt maken.

(26)

26

(27)

27 Appendix B

De gebruikte oefeningen om sportprestatie te meten

Figuur B1. De hoge plank, een van de oefeningen die werden gebruikt om sportprestatie te

meten. De deelnemer plaatst de handen met gestrekte armen onder de schouders, houdt het lichaam recht, en leunt met de tenen op de grond.

Figuur B2. De wall-sit, een van de oefeningen die werden gebruikt om sportprestatie te

meten. De deelnemer gaat met de rug tegen de muur staan en plaatst de voeten onder de knieën zodat de benen in een hoek van 90 graden gebogen zijn.

(28)

28

Figuur B3. De lage plank, een van de oefeningen die werden gebruikt om sportprestatie te

meten. De deelnemer plaatst de ellebogen onder de schouders, houdt net als bij de hoge plank het lichaam recht en leunt met de tenen op de grond.

Figuur B4. De brug, een van de oefeningen die werden gebruikt om sportprestatie te meten.

De deelnemer gaat op zijn of haar rug liggen, houdt de heupen zo hoog mogelijk en leunt op de schouders en nek, en de voeten. De voeten staan recht onder de knieën, en de deelnemer houdt een zak aarde van een kilogram op de onderbuik vast.

(29)

29

Figuur B5. De arm-raises, een van de oefeningen die werden gebruikt om sportprestatie te

meten. De deelnemer neemt in elke hand een halter van een kilogram, en houdt de armen gestrekt op een rechte lijn met de schouders.

(30)

30 Appendix C

De gebruikte vragenlijst om self-efficacy te meten (Bandura, 2006)

Hieronder worden een aantal situaties beschreven die het moeilijk maken om regelmatig te sporten en/of bewegen.

Noteer alsjeblieft hoe zeker je bent dat het je in de volgende situaties lukt om te sporten en/of bewegen.

Mate van vertrouwen dat ik ga sporten ...

1. Wanneer ik moe ben.

2. Wanneer ik het druk heb met mijn studie. 3. Als het slecht weer is.

4. Nadat ik net hersteld ben van een blessure die me dwong om te stoppen met sporten. 5. Tijdens of na het ervaren van persoonlijke problemen.

6. Wanneer ik mij neerslachtig voel. 7. Wanneer ik mij angstig voel.

8. Nadat ik net hersteld ben van een ziekte die me dwong om te stoppen met sporten. 9. Wanneer ik fysieke ongemakken ervaar als ik sport.

10. Na een vakantie.

11. Wanneer ik thuis te veel werk moet doen. 12. Wanneer ik bezoek heb.

13. Wanneer er andere interessante dingen zijn om te doen. 14. Als ik mijn sportdoelen niet bereik.

(31)

31 15. Zonder steun van mijn familie of vrienden. 16. Tijdens een vakantie.

17. Wanneer ik andere verplichtingen heb.

(32)

32 Appendix D

De aan deelnemers gegeven informatie bij inschrijving

Wist je dat de mond spoelen met een suikerdrank (zoals cola, energy drank etc.) sneller een energie-boost geeft dan meteen doorslikken?

Vorig onderzoek toont aan dat het spoelen van de mond met een suikerdrank een positieve invloed heeft op prestatie. Wij repliceren deze onderzoeken in sportcontext.

Het onderzoek bestaat uit een paar korte kracht-oefeningen dus je hoeft niet bang te zijn voor uitvoerig zweten voordat je naar college gaat. Ben jij benieuwd of het spoelen van de mond met een suikerdrank jouw sportprestatie beïnvloedt? Doe dan nu mee!

Om deel te mogen nemen aan het onderzoek moet je aan de volgende voorwaarden voldoen: - Nederlandstalig

Geen allergie voor de volgende stoffen: - Acesulfaam K - Aspartaam - Cyclamaat - Sacharine - Sucralose - Thaumatine - Glycyrrhizine - Neohesperidine DC - Stevioside

(33)

33 - Neotaam

- Aspartaam-acesulfaamzout

En je hebt geen:

- Gevoeligheid voor blessures - Blessure

- Diabetes

Mocht je op een andere tijd of datum willen deelnemen dan aangegeven of wil je meer informatie neem dan contact met ons op.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Werkgeheugentraining bleek geen effect te hebben op het stoppen met roken; deelnemers lieten een vermindering in sigarettengebruik zien, maar er was geen verschil tussen

Software voor analytische visualisatie maakt het niet alleen mogelijk om data grafisch te presenteren, maar ook om de visuele representaties van deze data te manipuleren, om de

These adaptation methods are a product of the This article examines adaptation measures used to sustain indigenous practices and the use of indigenous knowledge systems (IKS) to

albei partye bevoordeel. Band en mond belowe : met nadruk bevestig. Uit die hand verkoop : privaat, nie per publieke veiling nie. Iemand op die .hande dra : regtig baie

A base scenario and three different variation scenarios have been examined in order to show the dynamic effect of different process parameters and different boundary conditions

This paper presents an original inquiry into the application of behavioural thresholds and group dynamics in analysing the human factor of information security. The

Similar to the Italian study, we stipulated that gender disagreement in Dutch involves a simpler repair/reanalysis mechanism, which should be reflected in the P600

As our main result, we quantitatively measured the ISB point cloud accuracy using a reference point cloud obtained with a tripod-mounted FARO Focus 3D laser scanner.. The accuracy