• No results found

Zien sporten, doet sporten? : een studie naar de rol van emotie (hoop) bij het zien van progressiefoto’s op de intentie vaker te gaan sporten en de invloed van ‘body shame’ op dit effect

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zien sporten, doet sporten? : een studie naar de rol van emotie (hoop) bij het zien van progressiefoto’s op de intentie vaker te gaan sporten en de invloed van ‘body shame’ op dit effect"

Copied!
32
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Zien sporten, doet sporten?

Een studie naar de rol van emotie (hoop) bij het zien van

progressiefoto’s op de intentie vaker te gaan sporten

en de invloed van ‘body shame’ op dit effect

Inge Brons 10357319

Afstudeerproject Communicatiewetenschap semester 2 Persuasieve Communicatie

Docent:

Dr. Stephanie Welten

(2)

2

Abstract

Er zijn in de wereld ontzettend veel mensen met overgewicht en obesitas, de getallen lopen op tot in de miljarden. Om dit aantal te verminderen is verandering in de levensstijl van deze mensen essentieel. Gezondheidscampagnes in de media maken mensen meer bewust en gemotiveerd om gezonder te gaan leven. Met deze campagnes worden vaak cognitieve en emotionele reacties uitgelokt die ervoor zorgen dat mensen een gezondere levensstijl gaan overwegen. Een manier om af te vallen is vaker sporten. Een slank lichaam lijkt voor te zware mensen vaak een onhaalbaar doel, waardoor de motivatie wegblijft. Progressiefoto’s kunnen mensen motiveren en het gevoel geven dat zij hun doel, gewichtsverlies, wél kunnen

verwezenlijken. In dit onderzoek wordt daarom het effect van adverteren met

‘progressiefoto’s’ op de ‘intentie sportgedrag te verbeteren’ onderzocht. Uit meerdere bestaande onderzoeken lijkt naar voren te komen dat de emotionele reactie ‘hoop’ invloed heeft op deze intentie. In dit onderzoek wordt daarom gekeken of hoop inderdaad in verband staat met de intentie sportgedrag te verbeteren, zodat hier voortaan rekening mee kan worden gehouden in campagnes en advertenties. Wat mogelijk ook een rol speelt in het

overtuigingsproces bij mensen is ‘body shame’. Het is bekend dat positieve emoties, zoals hoop, worden aangewakkerd als er niets in de weg lijkt te staan een doel te bereiken. Body shame zou wel degelijk een obstakel kunnen vormen en dus de intentie sportgedrag te verbeteren kunnen verlagen. Door hoop en body shame als extra variabelen mee te nemen in dit onderzoek zal er meer inzicht ontstaan in het overtuigingsproces dat zich afspeelt in het brein van de ontvanger van de boodschap. De onderzoeksvraag wordt hierdoor: “In hoeverre heeft de emotie hoop, die mogelijk wordt opgeroepen bij het zien van sportmotiverende beelden (progressiefoto’s versus statische foto’s), invloed op de intentie sportgedrag te verbeteren? Wat is de invloed van ‘body shame’ op dit eventuele effect?”. Er is een experimenteel onderzoek uitgevoerd waarin 163 mensen, in de leeftijd van 18 tot 30 jaar, participeerden. Uit de resultaten blijkt dat meer hoop voor meer intentie sportgedrag te verbeteren zorgt. Mensen hoog in body shame hebben ook meer hoop, wat positief is, aangezien de mensen hoog in body shame ook vaak te zwaar zijn.

(3)

3

Inleiding

Overgewicht en obesitas zijn een groeiende bedreiging voor de volksgezondheid. Er zijn wereldwijd bijna twee miljard volwassenen met overgewicht, van wie meer dan een half miljard met obesitas (World Health Organization, 2000). Overgewicht ontstaat wanneer de inname van energie via eten en drinken gedurende een langere periode hoger is dan het verbruik. Wanneer overgewicht boven een bepaald punt komt, wordt dit obesitas genoemd (World Health Organization, 2000). Obesitas leidt tot een hoge bloeddruk, een hoog cholesterol, een verhoogd risico op hartziekten en kanker en nog vele andere

gezondheidsproblemen (World Health Organization, 2000). Om het aantal mensen met overgewicht en obesitas te verlagen, zijn veranderingen in levensstijl noodzakelijk. Gezondheidscampagnes in de media zijn een middel om mensen bewust te maken en te motiveren gezonder te gaan leven (World Health Organization, 2000).

Mediacampagnes die als doel hebben de publieke gezondheid te bevorderen richten zich meestal op het verhogen van bewustzijn en kennis, het veranderen van attitudes en uiteindelijk het bijdragen aan verbetering van gedrag (Noar, 2006). Met deze campagnes worden vaak cognitieve en emotionele reacties uitgelokt die ervoor zorgen dat mensen een gezondere levensstijl gaan overwegen. Deze aanpak is consistent met de Theory of Planned Behaviouren het Health Belief Model, die voorspellen dat het veranderen van hoe mensen staan tegenover gedrag ervoor kan zorgen dat mensen daadwerkelijk het gedrag gaan uitvoeren (Ajzen & Fishbein, 1980; Janz & Becker, 1984). Campagnes met als doelgroep mensen met overgewicht of obesitas richten zich veelal op het sportgedrag, omdat sporten in combinatie met een gezond eetpatroon gewichtsverlies tot gevolg heeft (The Evidence Report, 1998; Pronk & Wing, 1994).

In het huidige onderzoek wordt het effect van adverteren met ‘progressiefoto’s’ op de ‘intentie sportgedrag te verbeteren’ onderzocht. Op progressiefoto’s is te zien hoe een

zwaarder iemand door te sporten een slanker lichaam heeft gekregen (before en after foto’s). Op ‘statische foto’s’ is alleen het slanke lichaam te zien (de after foto). Bij statische foto’s lijkt het doel, een slank lichaam, ver weg en soms zelfs niet te verwezenlijken. Dit zorgt ervoor dat de motivatie om vaker te sporten onvoldoende is of zelfs ontbreekt (Schwarz, Yen & Schafer, 2001). Progressiefoto’s kunnen mensen motiveren en het gevoel geven dat zij hun doel, gewichtsverlies, wél kunnen verwezenlijken (Ryan & Deci, 2000). Als uit het huidige onderzoek blijkt dat progressiefoto’s een positief effect hebben op de intentie sportgedrag te verbeteren, kunnen de overheid en sportscholen deze gebruiken in hun campagnes of

(4)

4

Uit het onderzoek van Dixon, Scully, Cotter, Maloney en Wakefield (2015) bleek al dat door het juiste gebruik van campagnes mensen de hoop krijgen dat zij een gezonde

levensstijl kunnen aannemen en zo gewicht kunnen verliezen. Zij weten van zichzelf dat ze te zwaar zijn en voelen zich hulpeloos (Puhl, Luedicke & Peterson, 2013). Uit bovenstaande onderzoeken lijkt al naar voren te komen dat er een verband is tussen de emotie hoop en de intentie sportgedrag te verbeteren. Hier is echter geen bestaande literatuur over te vinden. In het huidige onderzoek wordt daarom gekeken of hoop inderdaad in verband staat met intentie sportgedrag te verbeteren, zodat hier voortaan rekening mee kan worden gehouden in

campagnes en advertenties. Tevens ontstaat meer inzicht in het overtuigingsproces dat zich afspeelt in het brein van de ontvanger van de boodschap.

Wat mogelijk ook een rol speelt in het overtuigingsproces bij mensen is ‘body shame’. Body shame is een negatieve evaluatie van het eigen lichaam en het willen verstoppen ervan (Schooler, Ward, Merriwether & Caruthers, 2005). Mensen met overgewicht of obesitas zijn vaak ontevreden over hun lichaam, ofwel hoog in body shame (Gillison, Standage &

Skevington, 2011). Ook mensen met een gezond gewicht kunnen zich schamen voor hun lichaam. In veel onderzoeken wordt geconcludeerd dat een verkeerd lichaamsbeeld wordt veroorzaakt door socioculturele controle, waarin de media worden gezien als meest doeltreffende en overtuigende determinanten (Tiggeman, 2011). Mediabeelden kunnen mensen het gevoel geven dat de schoonheidsidealen in de maatschappij onhaalbaar zijn, waardoor hun body shame hoog is (Heinberg & Thompson, 1995). Dit zegt echter nog niets over hoe mensen hoog in body shame zich laten overtuigen door campagnes of advertenties, wat onderzocht zal worden in het huidige onderzoek. Wat wel bekend is, is dat positieve emoties, zoals hoop, worden aangewakkerd als er niets in de weg lijkt te staan een doel te bereiken (Chen & Bargh, 1999). Body shame zou wel degelijk een obstakel kunnen vormen, dat de intentie sportgedrag te verbeteren dus zou verlagen. Een studie naar sportmotiverende beelden in combinatie met body shame zou een unieke bijdrage aan de wetenschap kunnen leveren, aangezien mensen met een verschillend level in body shame (hoog versus laag) waarschijnlijk ook op verschillende manieren overtuigd moeten worden hun sportgedrag te verbeteren.

Bovenstaande bevindingen leveren de volgende onderzoeksvraag op: “In hoeverre heeft de emotie hoop, die mogelijk wordt opgeroepen bij het zien van sportmotiverende beelden (progressiefoto’s versus statische foto’s), invloed op de intentie sportgedrag te

verbeteren? Wat is de invloed van ‘body shame’ op dit eventuele effect?” De onderzoeksvraag en bijbehorende hypothesen worden onderzocht aan de hand van een experimenteel

(5)

5

onderzoek. Er zullen verschillende foto’s worden getoond, waarna de participanten (uit de experimentele groep en controlegroep) een vragenlijst invullen. Het eventuele effect op de intentie sportgedrag te verbeteren (beginnen met sporten of vaker gaan sporten) kan zo worden gemeten. Ook wordt er gekeken of body shame dit eventuele effect modereert en of emotie (hoop) in verband staat met de intentie sportgedrag te verbeteren. Body shame is dus een tweede conditie (hoog versus laag). Dit concept wordt niet gemanipuleerd, maar gemeten, waarna het gebruikt wordt als een factor om de groep op te splitsen.

(6)

6

Theoretisch kader

In het theoretisch kader worden allereerst de variabelen toegelicht met een definitie. Hierna zal voorgaand wetenschappelijk onderzoek worden beschreven, waarop de hypothesen van het huidige onderzoek volgen. De hypothesen zijn ontstaan uit deze bestaande literatuur. De topics die worden behandeld zijn het effect van sportmotiverende beelden op de intentie sportgedrag te verbeteren, de modererende variabele body shame en ten slotte de afhankelijke variabele hoop.

Effect sportmotiverende beelden op intentie sportgedrag te verbeteren

Deze paragraaf gaat dieper in op de invloed van beeld op de intentie sportgedrag te verbeteren.

De onafhankelijke variabele ‘beeld’ bestaat uit twee soorten foto’s: progressiefoto’s en statische foto’s. Een progressiefoto bestaat uit twee foto’s: een before foto en een after foto. De before foto is een foto van een persoon voordat diegene begon met sporten. De after foto is een foto van dezelfde persoon die al enige tijd sport. De verandering die het lichaam heeft doorgemaakt, laat de progressie zien van de persoon. Een statische foto is alleen de after foto. Hierop is dus geen progressie te zien, maar alleen een slank lichaam.

‘Intentie’ wordt in het onderzoek van Ajzen & Fishbein (1977) gedefinieerd als: een set van overtuigingen die een link legt met toekomstig gedrag. In dit onderzoek wordt met intentie de intentie sportgedrag te verbeteren bedoeld, ofwel beginnen met sporten of vaker gaan sporten.

Mensen halen de motivatie voor het veranderen van hun lichaam en het verminderen van hun lichaamsgewicht voor een groot deel uit mediabeelden (Grabe, Ward & Hyde, 2008). Deze beelden zorgen er daarnaast ook voor dat mensen die deze intentie al hadden eraan herinnerd worden dat ze zouden gaan sporten (Weinberg & Gould, 2007). Instagram is een van de social media die een gezonde levensstijl promoot (Salomon, 2013). Het is een applicatie, te

downloaden op een smartphone, waar gebruikers foto’s en video’s kunnen vastleggen en delen. Meer dan 150 miljoen mensen hebben zich al aangemeld sinds het werd opgezet in oktober 2010 (Hu, Manikonda & Kambhampati, 2014). Er vindt veel interactie plaats op het medium: steeds meer mensen posten foto’s van hun slanker wordende lichamen, gezond voedsel en sportieve activiteiten, waarop andere gebruikers hen kunnen gaan volgen, hun posts ‘liken’, of onder hun posts kunnen reageren en andere mensen ‘taggen’ (Salomon, 2013; Hu et al., 2014). Het uitsluitende gebruik van beeld is wat Instagram uniek maakt en het is

(7)

7

belangrijk het effect van dit beeld op (gezonde) keuzes in levensstijl te onderzoeken. Adverteren op Instagram zou mensen kunnen motiveren hun sportgedrag te verbeteren. Uit het onderzoek van Powell, de Swert, de Vreese en Boomgaarden (2015) komt namelijk naar voren dat beeld invloed heeft op intentie, gevolgd door gedrag. Er is al een positief effect gevonden van sportmotiverende beelden op de motivatie en intentie van mensen om vaker te gaan sporten (Weinberg & Gould, 2007). In het huidige onderzoek wordt er daarom

onderzoek gedaan naar verschillen in het effect van progressiefoto’s en statische foto’s op de intentie sportgedrag te verbeteren.

Progressiefoto’s kunnen aan de Self-Determination Theory van Ryan en Deci (2000) worden gelinkt. Hierin worden drie factoren onderscheiden: competentie, autonomie en sociale verbondenheid. Mensen moeten het gevoel hebben dat zij een bepaalde taak uit kunnen voeren (competentie). Ook moeten zij zich vrij voelen hun eigen keuze te kunnen maken (autonomie), maar moeten wel sociale steun voelen (sociale verbondenheid). Door sociale steun kan het vertrouwen in zichzelf groeien: gevoelens van competentie worden versterkt. De Self-Determination Theory kan worden toegepast op het huidige onderzoek. Op de progressiefoto’s wordt getoond dat ‘niet-fitte’ of ‘gemiddeld-fitte’ mensen fitter kunnen worden. Dit kan mensen het gevoel geven dat zij hetzelfde kunnen (competentie), dat zij zelf de keuze hebben hun sportgedrag te verbeteren (autonomie) en wanneer zij in hun omgeving of op Instagram (na het posten van eigen progressiefoto’s) complimenten krijgen zal de intrinsieke motivatie groeien. Dit is motivatie die mensen vanuit zichzelf hebben. Deze motivatie zal ervoor zorgen dat mensen doorgaan met sporten. De factor competentie komt terug in de studie van Willis & Knobloch-Westerwick (2014). Een conclusie die zij trokken was dat real-life media voor een gevoel van competentie zorgen. Real-life media bevatten niet alleen foto’s van slanke mensen (statische foto’s), maar ook teksten die duidelijk maken dat het mogelijk is ook slank te worden (Willis & Knobloch-Westerwick, 2014). De motiverende teksten zijn in het huidige onderzoek vervangen door een motiverend beeld: een beeld dat laat zien dat anderen ervoor hebben gekozen hun sportgedrag te verbeteren en dat dit hun is gelukt. Het lijkt waarschijnlijk dat wanneer mensen op foto’s van anderen zien dat het mogelijk is om slank te worden (progressiefoto’s), zij hierdoor het gevoel krijgen dat zij hetzelfde kunnen.

De statische foto’s kunnen vergeleken worden met fitspiration foto’s. ‘Fitspiration’ is een online trend die volgers van gezonde sociale media accounts wil inspireren een gezonde levensstijl aan te nemen. In de studie naar het effect van fitspiration foto’s op het

(8)

8

lichaamsontevredenheid en minder zelfvertrouwen (Tiggeman & Zaccardo, 2015). Op de foto’s zijn namelijk slanke vrouwen te zien, met wie vrouwen met een zwaarder postuur zich niet goed kunnen identificeren. Hierdoor worden zij niet gemotiveerd ook te gaan sporten (Willis & Knobloch-Westerwick, 2014). Er werd geconcludeerd dat fitspiration onbedoeld negatieve consequenties heeft op het lichaamsbeeld van vrouwen (Tiggeman & Zaccardo, 2015). Meer over het schamen voor het lichaam wordt besproken in de volgende paragraaf.

Uitgaande van deze informatie kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 1:Progressiefoto’s leiden tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan statische foto’s.

De modererende variabele body shame

Deze paragraaf gaat dieper in op de invloed van body shame op de relatie tussen sportmotiverende beelden en de intentie sportgedrag te verbeteren.

De moderator ‘body shame’ wordt gedefinieerd als: een negatieve, zelfbewuste emotionele reactie op het niet kunnen waarmaken van een lichaamsideaal en de toekenning dat iemand dit aan zichzelf te wijten heeft (Fredrickson & Roberts, 1997).

Onderzoekers zijn het erover eens dat een verkeerd lichaamsbeeld wordt veroorzaakt door socioculturele factoren. Mensen hebben het gevoel dat de schoonheidsidealen in de maatschappij onhaalbaar zijn (Heinberg & Thompson 1995). In een uitgebreid

literatuuronderzoek werd gevonden dat veel vrouwen ontevreden zijn met hun lichaamsvorm en gewicht. Deze ontevredenheid wordt dus veroorzaakt door socioculturele factoren, waarin de media worden gezien als meest doeltreffende en overtuigende determinanten (Tiggemann, 2011). Er wordt een link gelegd tussen blootstelling aan media en het ontevreden zijn over je lichaam (Grabe et al., 2008). Beelden van slanke jonge vrouwen in de media, zoals in

modebladen en op televisie, hebben een negatief effect op lichaamstevredenheid. Recentelijk is er ook onderzoek gedaan naar het effect van blootstelling aan media op internet op de lichaamsontevredenheid van volwassen en jongvolwassen vrouwen, waaruit soortgelijke resultaten kwamen (Perloff, 2014). Ook wanneer iemand te zwaar is, heeft dit een negatief effect op de tevredenheid over zijn/haar lichaam (Gillison et al., 2011).

Het persoonlijkheidskenmerk body shame zorgt ervoor dat individuen op het internet zoeken naar manieren om af te vallen (Armstrong, Philips & Saling, 2000). Dit is gunstig

(9)

9

voor het huidige onderzoek, aangezien Instagram ook online te bekijken is. In het onderzoek van Pila, Sabiston, Brunet, Castonguay en O’Loughlin (2015) werden zwaardere mensen gelinkt aan body shame en het hebben van weinig zelfvertrouwen. Ook mensen met een gezond gewicht die hun lichaam beschouwen als niet slank genoeg in vergelijking met de norm in de samenleving, waren hoger in body shame en lager in zelfvertrouwen. Hieruit blijkt dat je niet zwaar hoeft te zijn om hoog in body shame te zijn (Pila et al., 2015). Het kan ervoor zorgen dat mensen er niet in geloven dat zij kunnen afvallen, waardoor zij ook minder gauw de stap zouden zetten om hun sportgedrag te verbeteren (Pila et al., 2015). Verder kan body shame er ook voor zorgen dat het sporten lastiger wordt gemaakt aangezien het zowel een negatieve impact op de psychologische gezondheid als op de fysieke gezondheid (Lamont, 2013) heeft. Het is een predictor van infecties, zorgt voor een slechte gezondheid en onaangename, bijbehorende lichamelijke symptomen (Lamont, 2013).

Uitgaande van deze informatie kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 2: Hoe hoger de mate van body shame van een persoon, hoe kleiner de intentie sportgedrag te verbeteren.

Er is veel onderzoek te vinden over het effect van mediaberichten op het ontstaan van body shame. Er is echter nauwelijks onderzoek te vinden over de invloed van body shame op het overtuigingsproces. Wat wel gevonden is, is dat identificatie met het type persoon dat al gezond gedrag uitvoert een grote rol speelt bij de intentie het gedrag zelf ook te gaan uitvoeren (Rivis, Sheeran & Armitage, 2011). Wanneer mensen hoog zijn in body shame zullen zij zich eerder kunnen identificeren met de before foto uit het huidige onderzoek (die alleen te zien is bij de progressiefoto’s), aangezien de persoon op die foto zwaarder is. Mensen laag in body shame zullen zich eerder kunnen identificeren met de after foto (statische foto), aangezien zij meestal een gezond gewicht hebben. Ook al hoef je niet te zwaar te zijn om hoog te zijn in body shame, Body Mass Index is wél de grootste voorspeller van het niet tevreden zijn met het lichaam (Gillison et al., 2011). De Body Mass Index geeft een schatting van het gezondheidsrisico van je lichaamsgewicht (Voedingscentrum, 2016)

Uitgaande van deze informatie kunnen de volgende hypothesen worden opgesteld: Hypothese 2a: Voor mensen hoog in body shame leiden progressiefoto’s tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan statische foto’s.

(10)

10

Hypothese 2b: Voor mensen laag in body shame leiden statische foto’s tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan progressiefoto’s.

De afhankelijke variabele hoop

Deze paragraaf gaat dieper in op de invloed van hoop.

De afhankelijke variabele ‘hoop’ wordt gedefinieerd als: de waargenomen capaciteit om paden (pathways) naar gewenste doelen te bedenken en om onszelf via ‘agency thinking’ te motiveren om deze paden te volgen (Snyder, Sympson, Ybasco, Borders, Babyak & Higgins, 1996). Met ‘agency thinking’ wordt het geloof dat een doel behaald kan worden met eigen capaciteiten bedoeld. ‘Pathways’ zijn de manieren om een doel te bereiken.

Een meer gangbare definitie van hoop is: een positieve, motivationele staat die gebaseerd is op een gevoel van succes (Snyder, Irving en Anderson, 1991).

Onderzoek heeft aangetoond dat gezondheidscampagnes vaak niet het gewenste effect hebben (Milne, Orbell, & Sheeran, 2002). Er zijn veel studies gedaan naar gezondheidsgedrag in combinatie met de Theory of Planned Behaviour (Ajzen & Fishbein, 1977), die aangeeft dat intentie een indicator is van beoogd gedrag. Conner en Armitage (1998) vonden het weglaten van affectieve processen een minpunt aan de Theory of Planned Behaviour. Affectieve processen zijn cruciaal voor intentionele processen. Er wordt geconcludeerd dat emoties moeten worden toegevoegd aan de Theory of Planned Behaviour om gezond gedrag beter te kunnen voorspellen (Milne et al., 2002).

Uit het onderzoek van Powell et al. (2015) kwam naar voren dat beeld ervoor zorgt dat emoties worden aangesproken, waarop (gewenst) gedrag volgt. Positieve emoties, zoals hoop, worden aangewakkerd als er niets in de weg lijkt te staan een doel te bereiken. De positieve emotie zorgt ervoor dat intentie wordt versterkt (Chen & Bargh, 1999). De resultaten van deze twee onderzoeken komen samen in het onderzoek van Jordan, Bleakley, Hennessy, Vaala, Glanz en Strasser (2015), waarin wordt geconcludeerd dat de emotie hoop zorgt voor de intentie gedrag te veranderen.

Uitgaande van deze informatie kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 3: Wanneer participanten meer hoop hebben, hebben zij een hogere intentie sportgedrag te verbeteren.

(11)

11

Het effect van body shame op hoop

Pogingen om positieve gevoelens op te roepen bij mensen hebben vaak een averechts effect op mensen die zich schamen. Zij ervaren eerder negatieve gevoelens, verdedigende emoties en verdedigend gedrag. Deze emoties en dit gedrag kunnen getriggerd worden voor een langere periode (Potter-Efron & Potter-Efron, 1999). Wanneer iemand hoog is in body shame zal de positieve emotie hoop niet worden opgeroepen; juist negatieve emoties zullen naar boven komen en mensen zullen hun sportgedrag niet verbeteren.

Uitgaande van deze informatie kan de volgende hypothese worden opgesteld:

Hypothese 4: Wanneer iemand laag in body shame is, zal hij/zij meer hoop hebben dan wanneer iemand hoog in body shame is.’

(12)

12

Conceptueel model

Een schematisch overzicht van het onderzoek:

* Omdat een gemodereerde mediatie boven het niveau van het afstudeerproject gaat wordt ‘Emotie: Hoop’ als afhankelijke variabele getest.

(13)

13

Methode

Het doel van het onderzoek was achter de causale relatie komen van sportmotiverende beelden op de intentie sportgedrag te verbeteren. De hypothesen zijn getest aan de hand van een experiment. Er is gebruikgemaakt van een 2 (sportmotiverende beelden: progressiefoto’s versus statische foto’s) x 2 (body shame: hoog versus laag) between subjects design. Body shame was een quasi-experimentele factor, aangezien de factor niet werd gemanipuleerd. Er is gekozen een experiment uit te voeren, omdat het een causale relatie (oorzaak en gevolg) vaststelt tussen twee variabelen. Een experiment demonstreert dat de oorzaak plaatsvindt vóór het effect en sluit de mogelijkheid uit, dat de verandering veroorzaakt wordt door andere variabelen. Er zijn drie sets foto’s getest in een pre-test om te meten of de progressiefoto’s ook echt werden ervaren als progressie en de statische foto’s als niet-progressie (statisch), of er verschillen waren op de manipulatiechecks en welke set werd gezien als de beste.

Pre-test: Stimulus Design

Via Facebook werden 37 participanten geworven om deel te nemen aan de pre-test: 13 mannen (35,1%) en 24 vrouwen (64,9%) met een gemiddelde leeftijd van bijna 24 jaar (M = 23,86, SD = 3,07) deden hieraan mee. De helft van de participanten kreeg drie sets

progressiefoto’s (before en after foto’s) te zien van mannen en vrouwen, de andere helft drie sets statische foto’s (alleen de after foto’s) (zie Appendix I. Pre-test: beelden

manipulatiecheck). Als statische foto werd steeds de rechter foto van de progressiefoto’s gekozen, zodat er geen storende verschillen zouden zitten in de foto’s. In de pre-test werd er een manipulatiecheck uitgevoerd om te onderzoeken of de foto’s effectief zijn en

geloofwaardig overkomen op de participanten. Met behulp van de uitkomsten van de

manipulatiecheck kon de beste set foto’s worden gekozen om te gebruiken in de hoofdstudie.

De participanten werd gevraagd een online Qualtrics-vragenlijst in te vullen met vragen over de gemanipuleerde foto’s. Zo kon er gekeken worden of het materiaal daadwerkelijk werd gezien als progressief of statisch (niet-progressief). De items die hierbij hoorden, waren: ‘Ik zie in deze beelden vooruitgang’, ‘Ik zie in deze beelden progressie’ en ‘Ik zie vordering in deze beelden’.Ook werd er als check gevraagd naar de betrouwbaarheid en de

geloofwaardigheid van de beelden, met de items: ‘Ik vind deze beelden betrouwbaar’ en ‘Ik vind deze beelden geloofwaardig’. Daarnaast werd er nog een check uitgevoerd of de participanten de slanke/gezonde lichamen ook echt slank/gezond vonden. De items die deze check maten, waren: ‘Ik vind dit gezonde lichamen’ en ‘Ik vind dit slanke lichamen’. Bij de

(14)

14

progressiefoto’s werd hier ‘(kijk naar de rechterfoto’s)’ aan toegevoegd, dus: ‘Ik vind dit gezonde lichamen (kijk naar de rechter foto’s)’ en ‘Ik vind dit slanke lichamen (kijk naar de rechter foto’s)’. Al deze items waren te beantwoorden op een zevenpuntsschaal, waarbij de antwoordmogelijkheden liepen van 1 “helemaal mee oneens” tot en met 7 “helemaal mee eens”. Naast deze vragen over het stimulusmateriaal werden er nog andere vragen gesteld, onder andere een open vraag over het onderzoek: ‘Waar denk je dat de vragenlijst over ging?’. Zo kon er gekeken worden of de participanten niet doorhadden waar het onderzoek werkelijk over ging, wat voor bias zou zorgen. Verder werd er nog gevraagd naar

persoonskenmerken (geslacht: ‘Wat is je geslacht?’ met de antwoordmogelijkheden ‘Man’ en ‘Vrouw’, leeftijd: ‘Vul je leeftijd in in cijfers.’ en opleiding: ‘Wat is je hoogst genoten

opleiding?’ met de antwoordmogelijkheden ‘Geen’, ‘Basisonderwijs’, ‘Lager

beroepsonderwijs (lbo, vmbo)’, ‘Middelbaar algemeen voorbereidend onderwijs (mavo)’, ‘Hoger algemeen voorbereidend onderwijs (havo)’, ‘Voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo)’, ‘Middelbaar beroepsonderwijs (mbo)’, ‘Hoger beroepsonderwijs (hbo)’, ‘Wetenschappelijk onderwijs (wo)’).

In totaal namen er 20 participanten deel aan de conditie statisch (n = 20) en 17 participanten aan de conditie progressie (n = 17). Er werden drie schalen aangemaakt voor de verschillende sets progressiefoto’s. De betrouwbaarheid van de schaal progressie set 1 was goed

(Cronbach’s α = 0,75) en de items laadden op één factor (EV = 2,00, R2

= 66,70). De

betrouwbaarheid van de schaal progressie set 2 was goed (Cronbach’s α = 0,99) en de items laadden op één factor (EV = 2,95, R2 = 98,33). De betrouwbaarheid van de schaal progressie set 3 was goed (Cronbach’s α = 0,78) en de items laadden op één factor (EV = 2,10, R2 = 70,00).

Er zijn verschillende Independent Sample T-Tests uitgevoerd om te zien of de progressiefoto’s werden gezien als progressie en de statische foto’s als niet-progressie. Ook werd er gekeken welke van de sets gebruikt zou moeten worden in de hoofdstudie en of de participanten de foto’s betrouwbaar en geloofwaardig vonden en de mensen op de foto’s slank en gezond.

Progressie set 1

Participanten die de statische foto’s te zien kregen, hebben een significant lagere score op progressie dan de participanten die de progressiefoto’s bekeken (t(35) = -5,76, p < 0,001; Mstatisch = 3,73, SD = 1,27, Mprogressie = 5,90, SD = 0,96). Hieruit blijkt dus, dat de

(15)

15

progressiefoto’s meer progressie vertonen dan de statische foto’s. Zowel de participanten die de statische foto’s te zien kregen als de participanten die de progressiefoto’s bekeken, vonden de beelden betrouwbaar (t(35) = 1,53, p = 0,135; Mstatisch = 4,75, SD = 1,59, Mprogressie = 3,88,

SD = 1,87). De participanten uit de statische conditie vonden de foto’s significant minder geloofwaardig dan de participanten uit de progressie conditie (t(35) = -3,39, p = 0,002; Mstatisch = 2,55, SD = 1,73, Mprogressie = 4,47, SD = 1,70). Zowel de participanten die de

statische foto’s te zien kregen als de participanten die de progressiefoto’s bekeken, vonden de mensen te zien op de beelden gezond (t(35) = 2,53, p = 0,016; Mstatisch = 6,35, SD = 0,59,

Mprogressie = 5,47, SD = 1,42). De participanten uit de progressie conditie vonden de mensen op

de foto’s significant slanker dan de participanten uit de statische conditie (t(35) = -3,15, p = 0,003; Mstatisch = 4,20, SD = 1,99, Mprogressie = 6,00, SD = 1,37).

Progressie set 2

Participanten die de statische foto’s te zien kregen, hebben een significant lagere score op progressie dan de participanten die de progressiefoto’s bekeken (t(35) = -7,19, p < 0,001; Mstatisch = 2,48, SD = 1,65, Mprogressie = 5,73, SD = 0,93). Hieruit blijkt dus dat de

progressiefoto’s worden gezien als progressie en de statische foto’s worden gezien als niet-progressie. Zowel de participanten die de statische foto’s te zien kregen als de participanten die de progressiefoto’s bekeken, vonden de beelden betrouwbaar (t(35) = 0,924, p = 0,362; Mstatisch = 4,95, SD = 1,76, Mprogressie = 4,41, SD = 1,77). De participanten uit de statische

conditie vonden de beelden significant geloofwaardiger dan de participanten uit de progressie conditie (t(35) = 2,12, p = 0,041; Mstatisch = 5,70, SD = 0,98, Mprogressie = 4,82, SD = 1,51).

Zowel de participanten die de statische foto’s te zien kregen als de participanten die de progressiefoto’s bekeken, vonden de mensen te zien op de beelden gezond (t(35) = 0,92, p = 0,365; Mstatisch = 5,80, SD = 1,15, Mprogressie = 5,47, SD = 1,01) en slank (t(35) = -0,93, p =

0,361; Mstatisch = 5,20, SD = 1,70, Mprogressie = 5,65, SD = 1,12).

Progressie set 3

Participanten die de statische foto’s te zien kregen, hebben een significant lagere score dan de participanten die de progressiefoto’s te zien kregen (t(35) = -5,96, p < 0,001; Mstatisch = 3,52,

SD = 1,32, Mprogressie = 5,78, SD = 0,91). Hieruit blijkt dus dat de progressiefoto’s worden

gezien als progressie en de statische foto’s worden gezien als niet-progressie. Zowel de Participanten die de statische foto’s te zien kregen als de participanten die de progressiefoto’s te zien kregen vonden de beelden betrouwbaar (t(35) = 2,57, p = 0,015; Mstatisch = 5,65, SD =

(16)

16

1,39, Mprogressie = 4,41, SD = 1,54) en geloofwaardig (t(35) = 1,10, p = 0,279; Mstatisch = 5,05,

SD = 1,61, Mprogressie = 4,47, SD = 1,59). De participanten uit de progressie conditie vonden de

beelden significant gezonder (t(35) = -3,92, p < 0,001; Mstatisch = 2,70, SD = 1,84, Mprogressie =

4,94, SD = 1,60) en slanker (t(35) = -2,05, p = 0,048; Mstatisch = 4,75, SD = 1,80, Mprogressie =

5,82, SD = 1,29) dan de participanten uit de progressie conditie.

Uit de resultaten van de Independent Samples T-Tests kwam naar voren dat elke set storende variabelen had, maar bij set 1 de progressiefoto’s het meest worden gezien als progressie. Daarom is ervoor gekozen deze set te gebruiken in de hoofdstudie.

Hoofdstudie

Participanten en design

In totaal namen er 202 mensen deel aan het onderzoek (n = 202). Er is voor gekozen de participanten die de vragen over de moderator (body shame) niet volledig invulden (n = 38) niet mee te nemen in het onderzoek. Dit waren de eerste vragen en deze waren cruciaal om nuttige analyses uit te kunnen voeren. Ook de participant die zijn/haar leeftijd en geslacht niet invulde (n = 1), werd niet meegenomen in de analyses. Hierdoor vielen in totaal 39

participanten af. Het uiteindelijk aantal participanten was hierdoor 163 (n = 163). Hiervan waren er 107 vrouwelijk (65,2%) en 56 mannelijk (34,1%). De minimum leeftijd van de participanten was 18 jaar, de maximum leeftijd 30 jaar. De gemiddelde leeftijd van de

participanten was bijna 23 jaar (M = 22,83, SD = 2,75). Het merendeel van deze participanten (n = 69) had als hoogst genoten opleiding wetenschappelijk onderwijs (42,1%). Hierop volgden de participanten (n = 54) met het hoger beroepsonderwijs (hbo) (32,9%). De participanten waren dus relatief hoog opgeleid.

Via Facebook en Whatsapp werden de participanten geworven om deel te nemen aan de hoofdstudie. Er werd een bericht (“Ik ga afstuderen!!! Zouden jullie alsjeblieft voor mij deze vragenlijst willen invullen? De doelgroep is 18-30 jaar. Ik heb echt een boel participanten nodig! Het duurt ongeveer 5-10 min. en je maakt kans op 2x een Bol.com cadeaubon van 20 euro! Alvast bedankt!”) gedeeld op Facebook op verschillende pagina’s en er werden mensen persoonlijk aangesproken via zowel Facebook als Whatsapp, ook wel convenience sampling genoemd. Deze mensen werd gevraagd de link naar de online vragenlijst te delen om een groter bereik te creëren, ook wel sneeuwbal-sampling genoemd. Als incentive voor het deelnemen werden er twee waardebonnen van € 20,- verloot onder de participanten om te besteden op Bol.com. De participanten werden at random toebedeeld aan de twee condities,

(17)

17

ofwel de groep die de progressiefoto’s te zien kreeg ofwel de groep die de statische foto’s te zien kreeg.

Procedure

De participanten werd gevraagd online een vragenlijst in te vullen. Dit nam ongeveer vijf à tien minuten in beslag. Allereerst werden de participanten ingelicht over het onderzoek en vulden zij het informed consent in. Daarna kwamen de vragen over de moderator body shame aan bod. Deze vragen werden voorafgaand aan het manipulatiemateriaal gesteld, zodat de gegeven antwoorden niet beïnvloed konden worden. Hierna kreeg de ene groep de

progressiefoto’s te zien en de andere groep de statische foto’s. Daarop volgden stellingen over de afhankelijke variabele: de emotie hoop. De laatste stelling ging over de afhankelijke

variabele (intentie sportgedrag te verbeteren). Hier vulden de participanten in in hoeverre het waarschijnlijk is dat ze vaker zullen gaan sporten. Het item hierbij was: ‘Het is waarschijnlijk dat ik vaker zal gaan sporten de komende maand.’ met antwoordmogelijkheden op een zevenpuntsschaal waarbij 1 = “helemaal mee oneens” en 7 = “helemaal mee eens”. Na afloop konden de participanten hun e-mailadres invullen om kans te maken op de cadeaubon van Bol.com. Ten slotte werden de participanten bedankt voor het meedoen aan het onderzoek en werd aan hen uitgelegd dat de foto’s niet echt waren, maar waren bewerkt voor het onderzoek. Omdat het stimulusmateriaal als aanstootgevend ervaren kon worden (waar vooraf voor was gewaarschuwd), werd er nog een vrolijk plaatje getoond.

Onafhankelijke variabele: Sportmotiverende beelden

De onafhankelijke variabele ‘sportmotiverende beelden’ is voor dit onderzoek bedacht. De sportmotiverende beelden die voorkwamen in de pre-test zijn te zien in de appendix (zie Appendix I. Pre-test: beelden manipulatiecheck).

Onafhankelijke variabele: Body shame

Body shame werd gemeten op een schaal van 1 “helemaal mee oneens” tot 7 “helemaal mee eens”, aan de hand van acht stellingen: Wanneer ik mijn gewicht niet onder controle kan houden, voelt het alsof er iets mis met me is; Ik schaam me voor mezelf wanneer ik niet mijn best heb gedaan er op mijn best uit te zien; Het voelt alsof ik een slecht persoon ben wanneer ik er niet op mijn best uitzie; Ik zou me schamen als mensen zouden weten wat mijn echte gewicht is; Ik maak me nooit zorgen dat er iets mis met me is wanneer ik niet zoveel sport als ik zou moeten doen*; Als ik niet genoeg sport, vraag ik me af of ik wel een goed genoeg

(18)

18

persoon ben; Zelfs als ik niet genoeg sport, denk ik dat ik een goed persoon ben* en Wanneer ik niet de maat heb waarvan ik denk dat ik die zou moeten hebben, schaam ik mij (McKinley & Hyde, 1996)1. De subschaal is in zijn geheel overgenomen, aangezien het een betrouwbare subschaal bleek in The Objectified Body Consciousness Scale van McKinley en Hyde (1996). Schaalconstructie body shame

Allereerst werden de twee negatief geformuleerde items omgeschaald. Hierna is er een principale componentenanalyse (PCA) uitgevoerd om te kijken of de acht items samen een eendimensionele schaal vormden. Er zijn acht manifeste variabelen ingevoerd, waaruit twee factoren werden geabstraheerd (met een eigenwaarde hoger dan 1). De eigenwaarde van de eerste component was 3,65; de eigenwaarde van de tweede component was 1,21. Dat er twee factoren te onderscheiden waren, was ook te zien in de Scree Plot; de twee componenten lagen links boven de knik. In de Rotated Component Matrix was te zien dat het item ‘Ik maak me nooit zorgen dat er iets mis met me is wanneer ik niet zoveel sport als ik zou moeten doen’ en het item ‘Zelfs als ik niet genoeg sport, denk ik dat ik een goed persoon ben’ hoger laadden op component 2 dan op component 1. Het is waarschijnlijk dat deze zinnen niet duidelijk waren voor de participanten, omdat ze negatief waren geformuleerd. Component 1 verklaarde voor 45,6% de variantie in de variabelen; component 2 verklaarde voor 15,1% de variantie in de variabelen. De totale verklaarde variantie was 60,7%. De betrouwbaarheid van de schaal was Cronbach’s α = 0,65, wat overeenkomt met redelijk betrouwbaar. Er is voor gekozen de twee items weg te laten, waardoor de betrouwbaarheid van de schaal goed werd (Cronbach’s α = 0,84). Er werd een gemiddelde schaal van body shame aangemaakt. Hoe hoger de

schaalscore, des te hoger de body shame van de participant.

Hierna werd een median split uitgevoerd om te bepalen wanneer iemand hoog en wanneer iemand laag in body shame is. De mediaan bleek 2,67 te zijn en het gemiddelde M = 2,86. Daarom is er voor gekozen van body shame laag 1 t/m 2,66 te maken en van body shame hoog 2,67 t/m 7.

Afhankelijke variabele: Hoop

De afhankelijke variabele hoop werd gemeten op een schaal van 1 “helemaal mee oneens” tot en met 7 “helemaal mee eens”, aan de hand van zes stellingen verworven uit het onderzoek van Snyder et al (1996). De stellingen zijn aangepast naar dit onderzoek door ‘doelen’ te veranderen in ‘sportdoelen’ en ‘problemen’ te wijzigen in ‘problemen op sportgebied’: 1. Als

1

(19)

19

ik te weinig beweeg, kan ik veel manieren bedenken om hier verbetering in te brengen. 2. Op het ogenblik ben ik actief bezig met het nastreven van mijn sportdoelen. 3. Er zijn veel

manieren om de problemen die ik op dit moment ondervind op sportgebied te ontwijken. 4. Op dit moment zie ik mijzelf als behoorlijk succesvol op sportgebied. 5. Ik kan veel manieren bedenken om mijn huidige sportdoelen te bereiken. 6.Op dit moment ben ik de sportdoelen aan het behalen die ik voor mijzelf heb gesteld. De even nummers gingen over ‘agency thinking’ en de oneven nummers over de ‘pathways’. De scores van de subschalen werden bij elkaar opgeteld. Deze totaalscore wordt de State Hope Scale score genoemd. De

betrouwbaarheid van de schaal was goed. Schaalconstructie hoop

Er is een principale componentenanalyse (PCA) uitgevoerd om te kijken of de zes items samen een eendimensionele schaal vormden. Er waren zes manifeste variabelen ingevoerd, waaruit twee factoren werden geabstraheerd (met een eigenwaarde hoger dan 1). De

eigenwaarde van de eerste component was 2,97; de eigenwaarde van de tweede component was 1,08. Dat er twee factoren te onderscheiden waren, is ook te zien in de Scree Plot. Hier was te zien, dat er twee componenten links boven de knik lagen. In de Rotated Component Matrix was te zien dat het item ‘Er zijn veel manieren om de problemen die ik op dit moment ondervind op sportgebied te ontwijken’ hoger laadde op component 2 dan op component 1. Het is waarschijnlijk dat deze zin niet duidelijk was voor de participanten. Component 1 verklaarde voor 49,6% de variantie in de variabelen; component 2 verklaarde voor 17,9% de variantie in de variabelen. De totale verklaarde variantie was 67,5%. De betrouwbaarheid van de schaal was Cronbach’s α= 0,76, wat overeenkomt met redelijk betrouwbaar. Er is voor gekozen het item weg te laten, waardoor de betrouwbaarheid van de schaal goed werd (Cronbach’s α = 0,83). De gemiddelde schaal hoop werd aangemaakt. Hoe hoger de schaalscore, des te hoger de hoop van de participant.

Afhankelijke variabele intentie sportgedrag te verbeteren

Er zijn meerdere manieren om intentie te meten (Warshaw & Davis, 1985). Er is gekozen voor een vraag waarbij de participanten zelf hun gedrag voorspelden in plaats van een vraag over gedragsintentie. Hier is specifiek voor gekozen, omdat er een sterker verband wordt gevonden met het daadwerkelijk uitgevoerde gedrag wanneer er wordt gevraagd aan mensen hun eigen gedrag te voorspellen (Sheppard, Hartwick, & Warshaw, 1988). In het onderzoek van Jordan et al. (2015) werd voor dezelfde voorspelling gekozen, alleen werd er een tijdsaanduiding aan toegevoegd. Hierdoor luidt de stelling: Het is waarschijnlijk dat ik

(20)

20

vaker zal gaan sporten de komende maand. Met antwoordmogelijkheden op een schaal van 1 “zeer mee oneens” tot en met 7 “zeer mee eens”.

(21)

21

Resultaten

Standaardchecks

Allereerst is er gecontroleerd of er geen fouten in het databestand zaten. Dit werd gedaan aan de hand van uitgedraaide frequentietabellen. Na het controleren van de dataset werd de onafhankelijke variabele sportmotiverend beeld dichotoom gemaakt, met de naam ‘Conditie’. Het label hiervan werd: ‘Welk beeld hebben de respondenten gezien?’, waarin 0 = statisch en 1 = progressie. Zo werd duidelijk in welke conditie de participanten terecht waren gekomen.

Manipulatiecheck

Er is een Independent Sample T-Test uitgevoerd en uit de output valt af te lezen dat de manipulatie is geslaagd. Participanten die de statische foto’s te zien kregen, hebben een significant lagere score op progressie dan de participanten die de progressiefoto’s bekeken (t(161) = -4,80, p < 0,001; Mstatisch = 4,02, SD = 1,62, Mprogressie = 5,23, SD = 1,58). Hieruit

blijkt dus dat de progressiefoto’s worden gezien als progressie en de statische foto’s worden gezien als niet-progressie.

Controlevariabelen

Intentie sportgedrag te verbeteren

Er zijn geen significante verbanden tussen geslacht en opleiding & de intentie sportgedrag te verbeteren. Er is wel een significant zeer zwak negatief verband tussen de leeftijd & de intentie sportgedrag te verbeteren, r = -0,156, p = 0,047. Wanneer iemand ouder wordt, zal zijn/haar intentie sportgedrag te verbeteren afnemen.

Hoop

Er zijn geen significante verbanden tussen geslacht, leeftijd en opleiding & hoop.

Analyse hypothesen

Tweewegs-variantieanalyse intentie

Er is een tweewegs-variantieanalyse uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen

sportmotiverende beelden en body shame en als afhankelijke variabele intentie sportgedrag te verbeteren. Uit de Levene’s test kwam een significantieniveau van kleiner dan 0,05 naar voren, dat betekent dat er geen gelijkheid is in de variantie tussen de twee groepen (dus de varianties verschillen). Er wordt dus gekeken naar de equal variances not assumed. Er wordt geen hoofdeffect gevonden van de sportmotiverende beelden op de intentie sportgedrag te verbeteren, F (1, 159) = 0,13, p = 0,718, np2 = 0,00. Participanten die de statische foto’s

(22)

22

hadden gezien hebben geen hogere intentie sportgedrag te verbeteren (M = 4,68, SD = 1,67) dan de participanten die de progressiefoto’s bekeken (M = 4,49, SD = 1,95). Er wordt wel een significant hoofdeffect van body shame op intentie sportgedrag te verbeteren gevonden, F (1, 159) = 4,46, p = 0,036, np2 = 0,03. De gemiddelden van de condities van body shame op

intentie sportgedrag te verbeteren worden weergeven in tabel 1.

De eerste hypothese: ‘Hypothese 1: Progressiefoto’s leiden tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan statische foto’s’ wordt verworpen.

Verder is er geen interactie-effect tussen sportmotiverende beelden en body shame, F (1, 159) = 1,15, p = 0,284, np2 = 0,01. Tegen de verwachting in scoren de participanten in de conditie

progressie die laag zijn in body shame (M = 4,13, SD = 2,07) niet hoger op intentie

sportgedrag te verbeteren dan de participanten in dezelfde conditie hoog in body shame (M = 5,03, SD = 1,64). Ook bij de statische foto’s scoorden de participanten laag in body shame (M = 4,53, SD = 1,79) niet hoger dan de participanten hoog in body shame (M = 4,83, SD = 1,55). Voor een duidelijkere weergave, zie figuur 1.

(23)

23

Figuur 1. Staafdiagram sportmotiverende beelden, body shame, intentie sportgedrag aan te passen

De tweede hypothese: ‘Hypothese 2: Hoe hoger de mate van body shame van een persoon, hoe kleiner de intentie om zijn/haar sportgedrag te veranderen.’ wordt verworpen. Er wordt wel een hoofdeffect van body shame op intentie sportgedrag te verbeteren gevonden, maar in de tegenovergestelde richting dan werd verwacht.

‘Hypothese 2a: Voor mensen hoog in body shame leiden progressiefoto’s tot een zwakkere intentie sportgedrag te verbeteren dan statische foto’s.’ en ‘Hypothese 2b: Voor mensen laag in body shame leiden progressiefoto’s tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan statische foto’s.’ worden verworpen. Participanten hoog in body shame scoorden niet lager dan participanten laag in body shame op intentie sportgedrag te verbeteren (in beide condities).

Hoop & intentie

Er is een significant, zwak positief verband tussen hoop & intentie sportgedrag te verbeteren: hoe meer hoop, hoe groter de intentie sportgedrag te verbeteren, r = 0,339, p = 0,000.

De derde hypothese: ‘Hypothese 3: Wanneer participanten meer hoop hebben, hebben zij een hogere intentie sportgedrag te verbeteren.’ wordt aangenomen.

0 1 2 3 4 5 6

Body shame laag Body shame hoog

Statische foto's Progressiefoto's

(24)

24

Tweewegs-variantieanalyse hoop

Er is een tweewegs-variantieanalyse uitgevoerd met als onafhankelijke variabelen

sportmotiverende beelden en body shame en als afhankelijke variabele hoop. Uit de Levene’s test kwam een significantieniveau van kleiner dan 0,05 naar voren, dat betekent dat er geen gelijkheid is in de variantie tussen de twee groepen (dus de varianties verschillen). Er wordt dus gekeken naar de equal variances not assumed. Er wordt geen hoofdeffect gevonden van sportmotiverende beelden op de emotie hoop, F (1, 159) = 0,00, p = 0,973, np2 = 0,00. Er

wordt ook geen hoofdeffect gevonden van body shame op hoop, F (1, 159) = 0,05, p = 0,863, np2 = 0,00. De participanten die de statische foto’s hadden gezien, zijn dus niet hoopvoller (M

= 4,60 , SD = 1,24) dan de participanten die de progressiefoto’s hadden gezien (M = 4,59, SD = 1,32). Het verschil is echter minimaal. De gemiddelden van de condities van body shame op hoop worden weergeven in tabel 2.

Verder blijkt er geen interactie-effect tussen body shame en hoop, F (1, 159) = 0,38, p = 0,539, np2 = 0,00. Tegen de verwachting in scoren de participanten in de conditie progressie

die laag zijn in body shame niet hoger op hoop (M = 4,53, SD = 1,35) dan de participanten hoog in body shame (M = 4,69, SD =1,29). Zoals werd voorspeld in hypothese 4 hebben de participanten uit de statische conditie die laag in body shame zijn (M = 4,65, SD = 1,47) een iets hogere score op de schaal hoop dan de participanten hoog in body shame (M = 4,55, SD = 0,97). Dit is zoals al werd aangegeven geen effect, aangezien dit niet significant is. Voor een duidelijkere weergave, zie figuur 2.

(25)

25

Figuur 2. Staafdiagram sportmotiverende beelden, body shame, hoop

De vierde hypothese: ‘Hypothese 4: ‘Wanneer iemand laag in body shame is, zal hij/zij meer hoop hebben dan wanneer iemand hoog in body shame is.’ wordt verworpen.

4,45 4,5 4,55 4,6 4,65 4,7 4,75

Body shame laag Body shame hoog

Statische foto's Progressiefoto's

(26)

26

Conclusie en discussie

In deze studie is er gekeken naar het effect van sportmotiverende beelden (progressiefoto’s versus statische foto’s) op intentie sportgedrag te verbeteren, met als tweede afhankelijke variabele hoop en als modererende variabele body shame. Geslacht, leeftijd en

opleidingsniveau zijn meegenomen als controlevariabelen in de analyses. Er zijn in totaal 163 participanten meegenomen in de analyses.

Hypothese 1: ‘Progressiefoto’s leiden tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan statische foto’s’ werd verworpen. Er werd geen hoofdeffect gevonden van sportmotiverende beelden op de intentie sportgedrag te verbeteren.

Hypothese 2: ‘Hoe hoger de mate van body shame van een persoon, hoe lager de intentie sportgedrag te verbeteren’ werd verworpen. Er werd een significant hoofdeffect gevonden van body shame op intentie sportgedrag te verbeteren, maar in tegenovergestelde richting dan werd verwacht. Hoe hoger de mate van body shame van een persoon, hoe hoger de intentie om te gaan sporten.

Hypothese 2a: ‘Voor mensen hoog in body shame leiden progressiefoto’s tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan statische foto’s’ en hypothese 2b: ‘Voor mensen laag in body shame leiden statische foto’s tot een hogere intentie sportgedrag te verbeteren dan progressiefoto’s’ worden allebei verworpen. Participanten hoog in body shame scoorden niet lager dan participanten laag in body shame op intentie sportgedrag te verbeteren (in beide condities).

Hypothese 3: ‘Wanneer participanten meer hoop hebben, hebben zij een hogere intentie sportgedrag te verbeteren’ werd aangenomen. Hoe meer hoop, hoe hoger de intentie sportgedrag te verbeteren.

Hypothese 4: ‘Wanneer iemand laag in body shame is, zal hij/zij meer hoop hebben dan wanneer iemand hoog in body shame is.’ wordt verworpen. Tegen verwachting in scoren de participanten in de conditie progressie die laag zijn in body shame niet hoger op hoop dan participanten hoog in body shame. Wel in de richting van deze hypothese waren de scores van de statische conditie, alleen was dit effect niet significant.

(27)

27

Effecten van de covariaten geslacht, leeftijd en opleidingsniveau:

Er werd een signifant, zeer zwak negatief verband gevonden tussen de leeftijd van de participanten en hun intentie sportgedrag aan te passen na het zien van de manipulatie. Hoe hoger de leeftijd, hoe lager de intentie om zijn/haar sportgedrag aan te passen na het zien van de sportmotiverende beelden. Dit kan liggen aan het feit, dat vooral jonge vrouwen actief zijn op social media, waardoor zij een laag zelfbeeld krijgen. Dit zorgt ervoor dat deze jonge vrouwen veel bezig zijn met hun uiterlijk (Perloff, 2014).

Dat de hypothesen 1, 2, 2a en 2b werden verworpen, zou kunnen liggen aan het feit dat de progressiefoto’s en statische foto’s niet te zien waren tijdens het invullen van de vragen over deze foto’s. Wellicht konden de participanten de foto’s onvoldoende in zich opnemen om erdoor beïnvloed te raken. Dit kan in toekomstig onderzoek worden verholpen door de

sportmotiverende beelden wel bij de vragen te tonen. Er is voor gekozen dit niet te doen in dit onderzoek, omdat er hierdoor een extra variabele (geslacht) onderzocht had moeten worden. Verder is het zo dat er bij de keuze van de beste manipulatie alleen is gekeken naar welk beeld het meest werd gezien als progressie, aangezien alle sets storende variabelen

vertoonden. Misschien moeten er in vervolgonderzoek nog meer sets getest worden, zodat er een gevonden wordt die geen storende variabelen bevat. Ook kan er naar de redenen gevraagd worden waarom de participanten de beelden (niet) betrouwbaar, geloofwaardig, slank en gezond vonden. Met de antwoorden zou er een beeld gecreëerd kunnen worden zonder storende variabelen.

Wat uit de resultaten is gebleken is dat hoop voor meer intentie zorgt. Daarnaast, hebben mensen hoog in body shame meer hoop en een hogere intentie hun sportgedrag te verbeteren. Dit is positief, aangezien mensen hoog in body shame vaak ook te zwaar zijn. Deze resultaten waren in lijn met de onderzoeken van Powell et al. (2015), Chen & Bargh (1999) en Jordan et al. (2015).

Uit het onderzoek van Albertson, Neff en Dill-Shackelford (2015) is gebleken dat sporten zorgt voor significant minder body shame. Mensen weten dat sporten zorgt voor gewichtsverlies, waardoor zij misschien hoop krijgen hun lichaamsbeeld te kunnen verbeteren (Albertson et al., 2015). Dit zou kunnen verklaren waarom mensen laag in body shame niet hoger scoren dan mensen hoog in body shame op hoop (statisch) (hypothese 4). Wat wel in de richting van hypothese 4 was, was dat mensen hoog in body shame hoger scoorden op hoop dan de mensen laag in body shame (progressie). Mensen hoog in body shame leken dus hoger te scoren op hoop dan mensen laag in body shame, alleen was dit verschil niet significant.

(28)

28

In het huidige onderzoek is aangetoond dat mensen hoog in body shame meer gemotiveerd raken bij het zien van sportmotiverende beelden om hun sportgedrag te verbeteren dan mensen laag in body shame, wat in tegenstelling is met het onderzoek van Pila et al. (2015). Bij het ontwikkelen van mediacampagnes in de strijd tegen overgewicht en obesitas zou er dus rekening mee gehouden moeten worden dat mensen die zich niet schamen voor hun lichaam zich niet snel laten overtuigen te beginnen met sporten. In vervolgonderzoek zou er gekeken kunnen worden hoe mensen laag in body shame wél overtuigd kunnen worden. Ook is in het huidige onderzoek aangetoond dat hoop zorgt voor een toename in de intentie meer te gaan sporten. Maar, uit het onderzoek van Chatzisarantis en Hagger (2005) kwam naar voren dat intentie niet altijd leidt tot het werkelijke gedrag. Dit fenomeen wordt ook wel de intention-behaviour gap genoemd (Sheeran, 2002). In vervolgonderzoek zou er longitudinaal onderzoek gedaan moeten worden om te kijken of de participanten hun intenties ook daadwerkelijk uitvoeren.

Alhoewel de meeste hypothesen zijn verworpen, is één hypothese overtuigend aangenomen. Hoop blijkt een belangrijke factor voor mensen om meer te gaan sporten. Dit is positief, want mensen met overgewicht of obesitas lopen grotere gezondheidsrisico’s dan mensen met een normaal gewicht.

(29)

29

Referenties

Ajzen, I., & Fishbein, M. (1977). Attitude-behavior relations: A theoretical analysis and review of empirical research. Psychological Bulleting, 84(5), 888-918. doi:10.1037/ 0033-2909.84.5.888

Ajzen, I., & Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and predicting social behavior. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Albertson, E. R., Neff, K. D., & Dill-Shackleford, K. E. (2015). Self-compassion and body dissatisfaction in women: A randomized controlled trial of a brief meditation

intervention. Mindfulness, 6(3), 444-454.

Armstrong, L., Phillips, J. G., & Saling, L. L. (2000). Potential determinants of heavier Internet usage. International Journal of Human Computer Studies, 53(4), 537-550. Carotte, E. R., Vella, A. M., & Lim, M. S. (2015) Predictors of “liking” three types of health

and fitness-related content on social media: A cross-sectional study. Journal of Medical Internet Research, 17(8), 205-216. doi: 10.2196/jmir.4803

Chatzisarantis, N., & Hagger, M. (2005). Effects of a brief intervention based on the theory of planned behaviour on leisure time physical activity participation. Journal of Sport and Exercise Psychology, 27(4), 470-487.

Chen, M., & Bargh, J. A. (1999). Consequences of automatic evaluation: Immediate behavioral predispositions to approach and avoid the stimulus. Personality and Social Psychology Bulletin, 25(2), 215–224.

Conner, M., & Armitage, C. J. (1998). Extending the theory of planned behavior: a review and avenues for further research. Journal of Applied Social Psychology, 28(15), 1429- 1464.

Dixon, H., Scully, M., Cotter, T., Maloney, S., & Wakefield, M. (2015). Healthy weight and lifestyle advertisements: An assessment of their persuasive potential. Health

Education Research, 30(4), 1-11.

Fredrickson, B. L., & Roberts, T. A. (1997). Objectification theory: Toward understanding women’s lived experiences and mental health risks. Psychology of Women Quarterly, 21(2), 173–206. doi:10.1111/j.1471-6402.1997.tb00108.x

Gillison, F. B., Standage, M., & Skevington, S. M. (2011). Motivation and body-related factors as discriminators of change in adolescents' exercise behavior profiles. Journal of Adolescent Health, 48(1), 44-51.

Grabe, S., Ward, L.M., & Hyde, J. S. (2008). The role of the media in body image concerns among women: A meta-analysis of experimental and correlational studies.

(30)

30

Psychological Bulletin, 134(3), 460-476. doi:10.1037/0033-2909.134.3.460

Heinberg, L. J., & Thompson, J. K. (1995). Body image and televised images of thinness and attractiveness: A controlled laboratory investigation. Journal of Social and Clinical Psychology, 14(4), 325-338. Hirasing, R. A., Fredriks, A. M., Van Buuren, S., Hu, Y., Manikonda, L., & Kambhampati, S. (2014). What we Instagram: A first analysis of

Instagram photo content and user types. Paper presented at Eighth International AAAI Conference: Web and Social Media, University of Michigan. Ann Arbor, Michigan, USA: AAAI Press.

Janz, N., & Becker, M. (1984). The health belief model: A decade later. Health Education Quarterly, 11, 1-47.

Jordan, A., Bleakley, A., Hennessy, M., Vaala, S., Glanz, K., & Strasser, A. A. (2015). Sugar-sweetened beverage-related public service advertisements and their influence on parents. American Behavioral Scientist, 59(14), 1847-1865. doi:10.1177/ 0002764215596556

Lamont, J. M. (2015). Trait body shame predicts health outcomes in college women: A longitudinal investigation. Journal of Behavioral Medicine, 38(6), 998-1008. McKinley, N. M., & Hyde. J. S. (1996). The objectified body consciousness scale:

Development and validation. Psychology of Women Quarterly, 20(2), 181-215. doi:10.1111/j.1471-6402.1996.tb00467.x

Milne, S., Orbell, S., & Sheeran, P. (2002). Combining motivational and volitional interventions to promote exercise participation: protection motivation theory and implementation intentions. British Journal of Health Psychology, 7(2), 163-184. Noar, S. M. (2006). A 10-year retrospective of research in health mass media campaigns:

Where do we go from here? Journal of Health Communication, 11(1), 21-42. Perloff, R. M. (2014). Social media effects on young women’s body image concerns:

Theoretical perspectives and an agenda for research. Sex Roles, 71(11), 363-377. doi:10.1007/s11199-014-0384-6

Pila, E., Sabiston, C. M., Brunet, J., Castonguay, A. L., & O’Loughlin, J. (2015). Do body- related shame and guilt mediate the association between weight status and self- esteem? Journal of Health Psychology, 20(5), 659-669.

Potter-Efron, P. S., & Potter-Efron, R. T. (1999). The secret message of shame: Pathways to hope and healing. Oakland, CA: New Harbinger.

Powell, T., de Swert, K., de Vreese, C., & Boomgaarden, H. (2015 May 21). Visual framing effects: The effects of image-text relations in international affairs. Paper presented at

(31)

31

ICA Young Scholars Preconference, Universidad del Turabo. Caguas: Visual Methods.

Pronk N. P., & Wing R. R. (1994). Physical activity and long-term maintenance of weight loss. Obesity Research & Clinical Practice, 6(2), 587-599.

Puhl, R., Luedicke, J., & Peterson, J.L. (2013). Public reactions to obesity-related health campaigns: A randomized controlled trial. American Journal of Preventive Medicine, 45(1), 36-48.

Rivis, A., Sheeran, P., & Armitage, C. J. (2011). Intention versus identification as

determinants of adolescents’ health behaviours: Evidence and correlates. Psychology and Health, 26(9), 1128-1142. doi:10.1080/08870440903427365

Ryan, R. M., & Deci, E. L. (2000). Self-determination theory and the facilitation of intrinsic motivation, social development, and well-being. American Psychologist, 55(1), 68- 78.

Salomon, D. (2013). Moving on from Facebook: Using Instagram to connect with

undergraduates and engage in teaching and learning. College & Research Libraries News 74(8), 408-412.

Schooler, D., Ward, L. M., Merriwether, A., & Caruthers, A. S. (2005). Cycles of shame: Menstrual shame, body shame, and sexual decision‐ making. Journal of Sex Research, 42(4), 324-334. doi:10.1080/00224490509552288

Schwarz, R. D., Yen, W. M., & Schafer, W. D. (2001). The challenge and attainability of goals for adequate yearly progress. Educational Measurement: Issues and Practice, 20(3), 26-33.

Sheeran, P. (2002). Intention—behavior relations: A conceptual and empirical review. European Review of Social Psychology, 12(1), 1-36.

Snyder, C.R., Irving, L., & Anderson, J.R. (1991). Hope and Health: Measuring the will and the ways. In C.R. Snyder & D.R. Forsyth (Eds.) Handbook of social and clinical psychology: The health perspective (pp.285-305). Elmsford, NY: Pergamon Press. Snyder, C. R., Sympson, S. C., Ybasco, F. C., Borders, T. F., Babyak, M. A., & Higgins, R.

L. (1996). Development and validation of the State Hope Scale. Journal of Personality and Social Psychology, 70(2), 321–335.

Tiggemann, M., & Zaccardo, M. (2015). “Exercise to be fit, not skinny”: The effect of fitspiration imagery on women's body image. Body Image, 15, 61-67.

doi:10.1016/j.bodyim.2015.06.003

(32)

32

2016, van http://www.voedingscentrum.nl/nl/mijn-gewicht/heb-ik-een-gezond-gewicht/bmi-meter.aspx

Warshaw, P. R., & Davis, F. D. (1985). Disentangling behavioral intentions and behavioral expectations. Journal of Experimental Social Psychology, 21(3), 213-228.

Weinberg, R. S., & Gould, D. (2007). Foundations of sport and exercise psychology (6th ed.). Champaign, IL: Human Kinetics.

Willis, L. E., & Knobloch-Westerwick, S. (2014). Weighing women down: Messages on weight loss and body shaping in editorial content in popular women's health and fitness magazines. Health Communication, 29(4), 323-331. doi:10.1080/

1041026.2012 .755602

World Health Organization. (2000). Obesity: Preventing and managing the global epidemic: Report on a WHO consultation (WHO Technical Report Series, 894). Geneva,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Tips om zelf een initiatief te organiseren waarbij ouders en kinderen samen een sport kunnen leren. ❑ Pas de sportactiviteit aan zodat ouders en kinderen samen

 Bij sporten binnen 2 uur na de maaltijd de insulinedosering aanpassen volgens tabel; bij sporten later dan 2 uur na de maaltijd de normale dosering van de insuline nemen.. 

De raad heeft vastgesteld dat sportdeelname in principe de verantwoordelijkheid is van de inwoners zelf, maar wel wordt gestimuleerd voor jeugd tot 18 jaar, 55 plussers, minder

Om te zorgen dat we Nederland sterker blijven maken met de kracht van sport, moeten er in de nabije toekomst keuzes

2:15-17 zegt dat de trots van het leven (KJV: pride of life) niet uit de Vader is maar uit de wereld, en dat Gods volk de wereld niet hoort lief te hebben: “Heb de wereld niet lief

Dans &amp; Balletstudio Jolein biedt al meer dan 10 jaar diverse danslessen voor kin- deren, jongeren en volwassenen, zowel voor jongens als meiden.. Nieuw dit seizoen

De gemeente wil dat alle kosten voor de exploitatie en het onderhoud – en op langere termijn ook wellicht de vervanging – van de gemeentelijke sportvelden in zijn

Resultaten: In deze literatuurstudie zijn 8 onderzoeken gebruikt die de effecten van training bij dialysepatiënten meten op de punten; kwaliteit van leven, kracht en