• No results found

De Nederlandse levenslange gevangenisstraf in Europees perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Nederlandse levenslange gevangenisstraf in Europees perspectief"

Copied!
68
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Nederlandse levenslange gevangenisstraf in

Europees perspectief

Masterscriptie

Anne Baaijens

(2)

2

Vakgebied: Strafrecht

Titel: 'De Nederlandse levenslange gevangenisstraf in Europees perspectief' Inleverdatum: Juli 2014

Student: Anne Baaijens

Studentnummer: 10319735

Begeleider: dhr. dr. D. Abels Tweede lezer: dhr. prof. mr. T. Blom

(3)

3 Inhoudsopgave

Lijst van gebruikte afkortingen...5

Inleiding...6

1. De historie 1.1 Introductie...9

1.2 Historische ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf...9

1.3 Samenvatting en conclusie...12

2. De levenslange gevangenisstraf in Nederland 2.1 Introductie...13

2.2 Het wettelijk kader...13

2.3 De strafdoelen...14

2.4 Verkorting van de levenslange gevangenisstraf...15

2.4.1 De civiele procedure...15

2.4.2 Gratie...16

2.5 Het Nederlandse gratiebeleid...17

2.5.1 Het gratiebeleid tot 1986...17

2.5.2 Het huidige gratiebeleid...18

2.6 De Nederlandse strafrechter en het huidige gratiebeleid...22

2.7 Samenvatting en conclusie...24

3. Europese normen 3.1 Introductie...25

3.2 Jurisprudentie van het EHRM...25

3.2.1 Artikel 3 EVRM...25

3.2.2 Artikel 5 EVRM...28

3.3 Europese regelgeving...31

3.4 Samenvatting en conclusie...32

4. De Nederlandse levenslange gevangenisstraf in Europees perspectief en periodieke rechterlijke toetsing 4.1 Introductie...34

4.2 De Nederlandse praktijk in het licht van de Europese normen...34

4.2.1 Artikel 3 EVRM...34

4.2.2 Artikel 5 EVRM...45

(4)

4

4.3.1 Het advies van de RSJ...48

4.3.2 Het wetsvoorstel van het Forum Levenslang...51

4.4 De wenselijkheid van periodieke rechterlijke toetsing...55

4.5 Samenvatting en conclusie...57

Conclusie...60

(5)

5 Lijst van gebruikte afkortingen

Art. Artikel

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EVRM Europees Verdrag tot de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden

MvT Memorie van Toelichting

RSJ Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming Sr Wetboek van Strafrecht

(6)

6 Inleiding

Op 9 juli 2013 heeft de Grote Kamer van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (verder: EHRM) uitspraak gedaan in de zaak Vinter.1 In deze zaak, waarin het gaat om drie mannen die tot een levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld, werd een schending van het verbod op foltering en inhumane behandeling, zoals neergelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (verder: EVRM), aangenomen. Oplegging van deze zware straf is volgens het EHRM op zichzelf niet onverenigbaar met artikel 3 EVRM, maar de straf moet kunnen worden verkort.2 Het EHRM bepaalde eerder al in het arrest Kafkaris dat er een reëel perspectief op invrijheidsstelling dient te bestaan. De straf dient zowel 'de iure' als 'de facto' perspectief op invrijheidsstelling te bieden.3 Ingevolge de recente uitspraak in de zaak Vinter moet voorts een mogelijkheid tot 'review' (herziening) van de straf te bestaan. De Staat dient daarbij te voorzien in een hiertoe geëigende procedure ('dedicated mechanism').4 Een dergelijke procedure moet bij oplegging van de straf bestaan. Het EHRM overweegt daartoe in het arrest dat een levenslanggestrafte er recht op heeft vanaf het begin van zijn straf te weten wat hij moet doen om in aanmerking te komen voor invrijheidstelling, wanneer een dergelijke beoordeling ('review') plaatsvindt en onder welke voorwaarden.5 Wordt hier niet aan voldaan dan is de levenslange gevangenisstraf reeds vanaf de oplegging ervan in strijd met artikel 3 EVRM, aldus het EHRM.6

Door het EHRM is in voornoemd arrest aansluiting gezocht bij verschillende Europese instrumenten en de daarin geformuleerde beginselen.7 Ook in deze Europese regelgeving wordt met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf onder meer gewezen op het belang van het bestaan van een perspectief op invrijheidsstelling.

Nederland kent geen automatische tussentijdse (rechterlijke) toetsing van de levenslange gevangenisstraf, waarbij wordt gekeken of een levenslanggestrafte in aanmerking komt voor eventuele invrijheidstelling. Nederland neemt derhalve binnen Europa een uitzonderingspositie in.8 In Nederland kan een levenslanggestrafte uitsluitend middels een tweetal mogelijkheden trachten de straf te verkorten. In de eerste plaats kan een procedure bij de civiele rechter aanhangig worden gemaakt en

1 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896.19 (Vinter e.a./VK).

2 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896.19 (Vinter e.a./VK) § 106, 107 en 109. 3

EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus) § 98.

4 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896.19 (Vinter e.a./VK) § 110, 119 en 120. 5 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896.19 (Vinter e.a./VK) § 122.

6 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896.19 (Vinter e.a./VK) § 122.

7 Het EHRM zoekt in het arrest Vinter aansluiting bij onder meer de volgende instrumenten: Resolution of the

Comittee of Ministers, (76) 2, on the Treatment of Long-term prisoners, Comité van Ministers van de Raad van Europa, Recommendation 2003 23, on the Management by Prison Administrations of Life Sentence and other Long-term Prisoners, Comité van Ministers van de Raad van Europa, Recommendation 2003 22, on Conditional Release (Parole) en de European Prison Rules.

(7)

7 daarnaast is er de mogelijkheid van gratie. Met betrekking tot de civiele procedure kan worden opgemerkt dat er nog nimmer een levenslange gevangenisstraf is beëindigd door de civiele rechter.9 In 2004 noemde de toenmalige Minister de civiele procedure dan ook een theoretische mogelijkheid.10 Ook voormalig Staatssecretaris van Justitie Albayrak noemde gratie 'de enige weg' voor verkorting van de straf.11 Echter, ten aanzien van het gratiebeleid wordt sinds 2004 door de bewindslieden de boodschap uitgedragen dat levenslang 'gewoon voor de rest van het leven is'. Door de huidige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven wordt gesteld: 'levenslang is levenslang' en 'van terugkeer in de samenleving is geen sprake'.12 Het Nederlandse gratiebeleid lijkt aldus als uitgangspunt te hanteren dat levenslang daadwerkelijk levenslang is.13 Ook door de Nederlandse strafrechter wordt dit uitgangspunt niet zelden benadrukt. Onder meer de rechtbank Groningen stelde in de strafmotivering in de zaak 'Baflo' dat een levenslange gevangenisstraf geen enkel perspectief biedt op invrijheidstelling.14 De omstandigheid dat sinds 1986, op één gratieverlening vanwege medische redenen na,15 geen enkel gratieverzoek is gehonoreerd, lijkt het vorenstaande te bevestigen.

Het voorgaande lijkt moeilijk te verenigen met hetgeen het EHRM onder meer in het arrest Vinter ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf eist. Dit roept de vraag op of de Nederlandse levenslange gevangenisstraf in overeenstemming is met de Europese normen met betrekking tot artikel 3 EVRM. Ook rijst de vraag of de Nederlandse levenslange gevangenisstraf voldoet aan de door het EHRM in het kader van artikel 5 EVRM gestelde eisen met betrekking tot de toetsing van de rechtmatigheid van (het voortduren van) de detentie.

Het bovenstaande heeft mij tot de volgende probleemstelling gebracht: 'Hoe verhoudt de Nederlandse levenslange gevangenisstraf zich totartikel 3 en 5 EVRM? In deze scriptie zal worden onderzocht of de Nederlandse praktijk met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf op dit moment in overeenstemming is met artikel 3 en 5 EVRM, en of mogelijke onverenigbaarheid is te ondervangen door de invoering van periodieke toetsing zoals voorgesteld in het advies van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (verder: RSJ), 'Levenslang, perspectief op verandering' en het wetsvoorstel tot invoering van voorwaardelijke invrijheidsstelling van levenslanggestraften van het

9 Anker 2011, p. 52.

10 Aanhangsel Handelingen II 2003/04 nr. 1972, p. 1470. 11 Kamerstukken II, 2009/10, nr. 24 587, p. 32.

12

Brief van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven aan de tweede kamer, d.d. 16 april 2012, Modernisering penitentiaire arbeid, samenplaatsing (levens)langgestraften', Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 5.

13

Zie ook de brief van de Minister van Justitie Hirsch Ballin en Staatssecretaris van Justitie Albayrak, d.d. 16 oktober 2009, 'Gratieprocedure en tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf, Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr. 10.

14 Rechtbank Noord-Nederland (zp. Groningen) 5 maart 2013, LJN BZ3265.

15 Dit betrof een gratieverlening in 2009 waarbij gratie werd verleend teneinde de veroordeelde de gelegenheid te

(8)

8 Forum Levenslang.16 In het eerste hoofdstuk zal ik de invoering en de historie van de levenslange gevangenisstraf in Nederland schetsen. In het tweede hoofdstuk bespreek ik de Nederlandse levenslange gevangenisstraf, waarbij onder meer het wettelijk fundament, de strafdoelen, de mogelijkheden tot verkorting van de straf en het gratiebeleid aan bod zullen komen. Vervolgens zal ik het derde hoofdstuk wijden aan de Europese normen aangaande de levenslange gevangenisstraf. Ik ga daarbij in op de eisen die uit artikel 3 en 5 EVRM voortvloeien, de jurisprudentie van het EHRM en Europese regelgeving ('soft-law'). In hoofdstuk 4 bespreek ik de vraag of de Nederlandse levenslange gevangenisstraf te verenigen is met de Europese normen en zal ik bezien of de invoering van een periodieke toetsing, zoals voorgesteld in het advies van 1 december 2006 van de RSJ (en het aanvullend advies van 29 april 2008)17 en het wetsvoorstel van het Forum Levenslang, eventuele discrepantie kan oplossen. Tot slot zal ik komen tot een conclusie.

16 Het advies is te raadplegen via www.rsj.nl of via de link of via de link:

http://aspc1.ithos.nl/advi/indexDB1.html. Het wetsvoorstel van het Forum Levenslang, inclusief de MvT, is op de volgende site gepubliceerd: www.forumlevenslang.nl/wetsvoorstel/pdf.

(9)

9 1. De historie

1.1 Introductie

Om een goed beeld te krijgen van de levenslange gevangenisstraf in Nederland, is het van belang om de totstandkoming ervan in ogenschouw te nemen. Ik zal in het hiernavolgende de historische ontwikkeling en de invoering van de straf bespreken.

1.2 Historische ontwikkeling van de levenslange gevangenisstraf

Tot aan 1870 waren in Nederland straffen waarvan de kern bestond uit opsluiting slechts van tijdelijke aard.18 Levenslange vrijheidsstraffen kwamen in de periode voor 1870 wel voor, echter deze bestonden niet uit opsluiting. Zo voorzag het Criminele Wetboek voor het Koninkrijk Holland, dat werd ingevoerd op 1 februari 1809, in een altijddurend 'banissement'. Dit wetboek heeft gegolden tot 1 maart 1811. Met de inlijving van het Koninkrijk Holland bij het Franse Keizerrijk werd het vervangen door de Code Pénal.19 De Code Pénal kende als levenslange vrijheidsstraf niet alleen eeuwige ballingschap, maar ook eeuwige dwangarbeid.20 Na de bevrijding van de Fransen in 1813, werd de Code Pénal slechts in aangepaste versie gehandhaafd.21 Daarbij werden de voornoemde vormen van levenslange vrijheidsstraf weer afgeschaft. In de considerans van het Vorstelijk Besluit van 1813 werd overwogen dat deze 'voor dit Land ongeschikt, en alzo ondoelmatig' werden geacht.22

In de daarop volgende decennia werd bij de verscheidene pogingen om een nieuw Wetboek van Strafrecht in te voeren de levenslange opsluiting aan de orde gesteld. De sanctie kreeg echter enkel in het ontwerpwetboek van 1847, dat nooit in werking is getreden, een plaats in de uiteindelijke ontwerptekst.23 De regering sprak in de Memorie van Toelichting bij het ontwerp van de poena morta

proxima.24 Dat hield in dat de levenslange opsluiting, in de vorm van levenslange tuchthuisstraf, naast

de doodstraf zou worden ingevoerd.25 In de Memorie van Toelichting gaf de regering wel te kennen dat zij meende dat een straftijd van langer dan 15 jaren in opsluiting mogelijk schade zou toebrengen aan de geestelijke gezondheid. Echter, nu een tuchthuisstraf van 15 jaren te gering werd geacht, 'schiet

18 Van Laanen 2003, p.413.

19

Baaijens-van Geloven e.a. 1985-I, p. 9.

20 Art. 7 en art. 17 Code Pénal (Wetboek van het Strafregt) van 1811. Zie hiervoor Baaijens-van Geloven e.a.

1985-III, p.23 en F. van Laanen 2003 p. 413.

21 Besluit van 11 december 1813, houdende bepalingen ten aanzien van de Lijfstraffelijke Regtsoefening in de

Vereenigde Nederlanden, Stb. 1813, nr.10.

22

Ten Voorde 2003, p. 271.

23 Van Laanen 2003, p. 413.

24 Kamerstukken II, 1846/47, XII, nr. 33, p. 323 - 324. 25

Art. 1, eerste boek, tweede titel, sub 2 Ontwerpen van Wet. Zie hiervoor Kamerstukken II, 1846/47, XII, nr. 40, p. 411. N.b.: het tuchthuis kan worden gezien als de voorloper van onze gevangenissen.

(10)

10 niets anders over dan de levenslange tuchthuisstraf', aldus de toenmalige regering.26 Voorts zou de levenslange gevangenisstraf spaarzaam en met behoedzaamheid moeten worden toegepast.27

De invoering van de levenslange opsluiting vond uiteindelijk plaats in 1870. In dit jaar diende de regering een wetsvoorstel in dat strekte tot afschaffing van de doodstraf.28 Het voorstel beoogde de doodstraf te vervangen door de levenslange gevangenisstraf. Van Laanen stelt dat de afschaffing van de doodstraf een gevolg was van het feit dat grote principiële twijfels waren gerezen met betrekking tot het bestaan van deze sanctie. Daarnaast zou de omstandigheid dat de straf zelden meer ten uitvoer werd gelegd hierbij eveneens een rol hebben gespeeld.29 De regering stelde zich op het standpunt dat nu de levenslange gevangenisstraf de doodstraf het dichtst benaderde, zij de beste vervanger daarvan zou zijn.30 In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp ter 'Afschaffing der doodstraf' werd

onder meer het volgende overwogen: 'Vervalt nu de doodstraf in het gemeene strafregt geheel, dan is het nodig de levenslange

gevangenisstraf in hare plaats te stellen. Er zijn misdaden zoo afschuwelijk en voor de algemene rust en veiligheid zoo gevaarlijk, dat de openbare orde vordert hen, die zich daaraan schuldig maken, voortdurend uit de burgerlijke zamenleving te verwijderen, zonder dat deze straf, hoe verschrikkelijk

ook, als eene te zware en daardoor onrechtvaardige kastijding kan worden aangemerkt.'31 De regering spreekt hier enerzijds haar afkeuring uit ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf

middels de woorden 'hoe verschrikkelijk ook'. Tegelijkertijd acht zij de straf, als 'ultimum remedium', onmisbaar ter vervanging van de doodstraf. Deze overweging laat bovendien zien dat de beveiliging van de samenleving in de ogen van de negentiende-eeuwse wetgever het voornaamste met levenslange gevangenisstraf beoogde strafdoel was.32

Hoewel het voornoemde voorstel uiteindelijk met een krappe meerderheid werd aangenomen,33 ging dit gepaard met een slepend politiek debat. Er werden diverse argumenten aangevoerd tegen de invoering van de levenslange gevangenisstraf. Er werd onder meer betoogd dat de straf een te zware sanctie was; een geciviliseerde samenleving niet waardig.34 Daarnaast zou de straf niet te rechtvaardigen zijn in het Nederlandse strafstelsel dat was gebaseerd op de 'zedelijke verbetering' van de dader.35 De straf kan het gedrag van de veroordeelde immers niet gunstig beïnvloeden omdat er

26 Kamerstukken II, 1846/47, XII, nr. 33, p. 324. 27 Kamerstukken II, 1846/47, XII, nr. 33, p. 324. 28 Kamerstukken II, 1869/70, 80, nr. 1. 29 Van Laanen 2003, p. 415. 30 Ten Voorde 2003, p. 272. 31 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3, p. 796. 32

Zie voor deze conclusie ook Van Laanen 2003, p.421.

33 Bertram 2012, p.71.

34 Zie Franke 1990, p. 186 - 188, waarin hij onder andere als voorbeeld verwijst naar het Verslag Handelingen II,

1828/29, I, p.60.

(11)

11 ‘niets meer te verliezen is'. Derhalve heeft straf(dreiging) geen gunstig effect meer op het gedrag van de veroordeelde.36 Voorts bestond het bezwaar dat de levenslange tuchthuisstraf niet voor alle veroordeelden een even streng karakter zou hebben. Nu de straf voor een twintigjarige geheel iets anders zou betekenen dan voor een persoon die reeds de leeftijd van 50 of 60 jaar heeft bereikt, zou hier een ongelijkheid van bestraffing uit voortvloeien.37 Gelet hierop werd de sanctie door sommigen onrechtvaardig geacht. De voorstanders van de levenslange gevangenisstraf (veelal liberale politici) waren in veel gevallen op zichzelf niet vóór levenslange opsluiting. Zij zagen de sanctie echter als een middel om de nog veel barbaarsere doodstraf af te kunnen schaffen.38 Uiteindelijk gingen de Eerste en Tweede Kamer akkoord met het voorstel. Daarmee werd de levenslange gevangenisstraf in Nederland een feit.

Bij de parlementaire behandeling van het ontwerp tot de invoering van het huidige Wetboek van Strafrecht, dat in 1881 gereedkwam en in 1886 in werking trad, werd de levenslange gevangenisstraf opnieuw onderwerp van discussie. Diverse leden van de Staatscommissie waren niet gelukkig met de straf. De argumenten die reeds een rol hadden gespeeld bij de invoering van de levenslange gevangenisstraf, zoals de onverenigbaarheid met de zedelijke verbetering van de veroordeelde, werden opnieuw aangehaald. Een sprekend voorbeeld in dit verband is hetgeen Modderman, toenmalig Minister van Justitie, opmerkte ten aanzien van de sanctie. Hij stelde dat hij die handhaafde, maar met 'een bloedend hart, want in beginsel deugt zij niet'.39 Voorts merkte Modderman ten aanzien van de straf op: 'indien afschaffing plaats had, zou men, vrees ik, de doodstraf weer moeten invoeren'.40 Afschaffing van de levenslange gevangenisstraf zou immers het pleidooi voor invoering van de doodstraf weer versterken en dat moest ten alle tijde worden voorkomen.41 Pragmatische overwegingen droegen derhalve bij aan het behoud van de levenslange gevangenisstraf in het Wetboek van Strafrecht.42 Daarnaast werd in de Memorie van Toelichting bij het Wetboek van Strafrecht overwogen dat het er altijd nog de mogelijkheid van gratie bestond. Het uitzicht hierop zou een prikkel kunnen inhouden voor zedelijke verbetering van de veroordeelde, aldus de wetgever.43 Voorts werd in de Memorie van Toelichting nog gesteld dat hoewel de straf zoveel mogelijk dienstbaar gemaakt dient te worden aan de zedelijke verbetering van de gevangene, daarin niet haar doel ligt. De straf wordt volgens de toenmalige wetgever namelijk niet opgelegd in het belang van de veroordeelde, maar in het belang der maatschappij.44 De regering neemt hier een vergelijkbaar standpunt in als zij innam bij de

36 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 4. 37 Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 4, p. 1516. 38 Ten Voorde 2003, p. 272 en Franke 1990, p. 185. 39 Smith 1891, p. 31.

40

Smith 1891, p. 31.

41 Ten Voorde 2003, p.275

42 Zie ook Ten Voorde 2003, p. 275. 43

Smith 1891, p. 209.

(12)

12 invoering van de levenslange gevangenisstraf in 1870.45 Ondanks het feit dat gedurende de gehele negentiende eeuw een overwegend negatieve houding ten opzichte van de levenslange gevangenisstraf aanwezig was, zoals Ten Voorde stelt,46 verwierf de sanctie in het Wetboek van Strafrecht definitief een plaats in het Nederlandse sanctiesysteem.47

1.3 Samenvatting en conclusie

Hoewel het Criminele Wetboek voor het Koninkrijk Holland van 1809 en de Code Pénal levenslange vrijheidsstraffen kenden, waren straffen die bestonden uit opsluiting tot aan 1870 slechts van tijdelijke aard. Nadat de levenslange gevangenisstraf bij verscheidene pogingen tot het opstellen van een Wetboek van Strafrecht aan de orde was gekomen, geschiedde de invoering van de sanctie uiteindelijk in 1870. Dit ging gepaard met de afschaffing van de doodstraf. Ondanks diverse argumenten tegen de invoering van de straf, werd na een lang en slepend politiek debat het wetsvoorstel, dat zag op de vervanging van de doodstraf door de levenslange gevangenisstraf, aangenomen. Bij de parlementaire behandeling van de inwerkingtreding van het huidig Wetboek van Strafrecht werd de levenslange gevangenisstraf wederom aan de orde gesteld. Na een uitvoerig proces, waarbij voor- en nadelen werden afgewogen, bleef de straf uiteindelijk met gemengde gevoelens behouden in het Wetboek van Strafrecht. Daarmee verwierf de levenslange gevangenisstraf definitief een plaats in het Nederlandse sanctiesysteem. Geconcludeerd kan worden dat reeds de invoering van de levenslange opsluiting niet zonder enige controverse was en dat gedurende de negentiende eeuw ten aanzien van deze straf een overwegend negatieve houding overheerste.

45 Vergelijk Kamerstukken II 1869/70, 80, nr. 3, p. 796 en Smith 1891, p. 208. 46

Ten Voorde 2003, p. 271.

(13)

13 2. De levenslange gevangenisstraf in Nederland

2.1 Introductie

De levenslange gevangenisstraf is de zwaarste vrijheidsstraf die het Nederlands strafsysteem kent. Om een duidelijk begrip te krijgen van hoe de levenslange gevangenisstraf er in Nederland uit ziet, is het van belang eerst enkele feiten met betrekking tot het wettelijke kader te bezien. Voorts zullen de strafdoeleinden waarmee de levenslange gevangenisstraf wordt opgelegd aan bod komen. Vervolgens zullen de mogelijkheden tot verkorting van de straf, respectievelijk de civiele procedure en gratie worden besproken. Bij de bespreking van het Nederlandse gratiebeleid wordt een onderscheid gemaakt tussen het beleid zoals dat tot 1986 werd gevoerd en het huidige beleid. Tot slot zal ik kort enkele uitspraken van de Nederlandse strafrechter aanhalen waarin wordt verwezen naar het huidige gratiebeleid.

2.2 Het wettelijk kader

Blijkens artikel 10 van het Wetboek van Strafrecht (verder: Sr) is de gevangenisstraf levenslang of tijdelijk. De mogelijkheid tot oplegging van levenslange gevangenisstraf bestaat, zoals uiteengezet in het vorige hoofdstuk, sinds 1870. Als maximum van de tijdelijke gevangenisstraf gold vanaf 1870 de termijn van 20 jaren, en per 1 februari 2006 is deze termijn verhoogd naar 30 jaren.48 Er bestaat in Nederland geen verplichting tot het opleggen van levenslang. Indien voor een misdrijf een levenslange gevangenisstraf kan worden opgelegd, heeft de rechter de keuze om ofwel levenslang, ofwel een tijdelijke gevangenisstraf op te leggen.49 Voorts is in Nederland de oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan kinderen onder de 18 jaar geheel uitgesloten.50

De levenslange gevangenisstraf kan slechts worden opgelegd voor ongeveer dertig zeer ernstige misdrijven uit het Wetboek van Strafrecht. Het gaat hierbij onder meer om moord (artikel 289 Sr) en doodslag gepleegd onder verzwarende omstandigheden (gekwalificeerde doodslag, artikel 288 Sr), misdrijven tegen de veiligheid van de Staat (artikel 92 Sr e.v.) en tegen de Koninklijke waardigheid (artikel 108 Sr e.v.), een aantal misdrijven tegen de algemene veiligheid van personen, zoals ‘het doen verongelukken van een (lucht)vaartuig’ (artikel 168 Sr) en een aantal misdrijven met terroristisch oogmerk, zoals ‘gijzeling met terroristisch oogmerk’ (artikel 282b Sr). Ook oprichters, leiders of bestuurders van terroristische organisaties kunnen tot levenslange gevangenisstraf worden veroordeeld (artikel 140a Sr). Buiten het Wetboek van Strafrecht zijn voorts in een aantal bijzondere wetten, zoals de Wet internationale misdrijven van 2003, de Kernenergiewet en het Wetboek van Militair Strafrecht, strafbepalingen opgenomen voor delicten die worden bedreigd met levenslange gevangenisstraf.

48 Zie artikel 10 lid 3 juncto lid 4 Sr. 49

Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 1.

(14)

14

2.3 De strafdoelen

Voor het verkrijgen van een volledig beeld van de Nederlandse levenslange gevangenisstraf is onder meer van belang met welk doel deze sanctie in Nederland wordt opgelegd. In dit verband kan in de eerste plaats worden opgemerkt dat zowel uit de Memorie van Toelichting bij de invoering van de levenslange gevangenisstraf als uit de Memorie van Toelichting bij het Wetboek van Strafrecht van 1886, blijkt dat optimale beveiliging van de samenleving in de ogen van de negentiende-eeuwse wetgever het belangrijkste met levenslange gevangenisstaf beoogde strafdoel was.51

Om nu te bepalen welke strafdoelen bij de oplegging van de levenslange gevangenisstraf in Nederland een rol spelen, is het relevant om te kijken naar de motiveringen die aan deze uitspraken ten grondslag liggen. Het doel of de doelen van de sanctie komen namelijk - als het goed is - tot uitdrukking in de strafmotivering.52 Uit een analyse van de strafmotiveringen in vonnissen en arresten van de afgelopen jaren waarbij een veroordeling tot levenslang volgde, blijkt dat in ongeveer 90 procent van de gevallen levenslang werd opgelegd wegens enerzijds de ernst van de feiten en anderzijds ter beveiliging van de maatschappij(speciale preventie).53 Noorduyn stelt dan ook dat in de Nederlandse jurisprudentie een duidelijke lijn waarneembaar is dat voor het opleggen van levenslang sprake moet zijn van zowel een vergeldend als een preventief aspect. Enkele voorbeelden van dergelijke motiveringen zal ik hiernavolgend schetsen.

Zo motiveerde het hof Den Haag in 2003 de oplegging van levenslange gevangenisstraf met de overweging dat ''uit het oogpunt van vergelding en uit het oogpunt van maatschappelijke beveiliging alleen het opleggen van een levenslange gevangenisstraf passend en geboden is''.54 Het hof Amsterdam overwoog in 2005 bij de oplegging van de straf dat ''Slechts een levenslange gevangenisstraf kan leiden tot adequate vergelding van het leed dat hij de slachtoffers en hun nabestaanden heeft aangedaan en tot vereffening van de schade die verdachte door de bewezen verklaarde feiten de rechtsorde heeft toegebracht. Daarbij komt dat effectieve bescherming van de samenleving tegen verdachte een gevangenisstraf van genoemde duur noodzakelijk maakt''.55 Voorts kan ter illustratie worden gewezen op de strafmotivering van het hof Den Haag in de 'Inn & Out'' zaak in 2009. Het hof was van oordeel dat ''enkel een levenslange gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt en recht doet aan al het onherstelbare leed dat aan de slachtoffers en nabestaanden is aangedaan'' en dat ''ook een effectieve bescherming van de maatschappij tegen deze verdachte een levenslange gevangenisstraf noodzakelijk maakte''.56

51 Zie hiervoor hoofdstuk 1. 52

Van Hattum 2013b, p.6.

53 Noorduyn 2007, p. 223.

54 Gerechtshof 's-Gravenhage 28 mei 2003, LJN AF9257. 55

Gerechtshof Amsterdam 22 juli 2005, LJN AT9964.

(15)

15 Het aantal uitspraken waarbij de levenslange gevangenisstraf enkel is gebaseerd op vergelding is zeer gering, en moet derhalve als uitzondering worden aangemerkt. Het overgrote aantal van de levenslange straffen in Nederland vindt deels zijn grondslag in de gevaarlijkheid van de veroordeelde en bestaat aldus, naast een punitief deel, uit een beveiligend deel.57

2.4 Verkorting van de levenslange gevangenisstraf

In Nederland kan een levenslanggestrafte uitsluitend middels een tweetal mogelijkheden trachten de straf te verkorten. In de eerste plaats kan een procedure bij de civiele rechter aanhangig worden gemaakt en daarnaast is er de mogelijkheid van gratie. Voornoemde mogelijkheden zullen hierna achtereenvolgens worden besproken.

2.4.1 De civiele procedure

Één van de mogelijkheden voor een levenslanggestrafte om de levenslange gevangenisstraf te verkorten is via een civiele aansprakelijkheidsprocedure tegen de overheid. Bij een dergelijke procedure is de rechtmatigheid van de verdere executie van de levenslange gevangenisstraf in het geding. De civiele rechter heeft daarmee de mogelijkheid om een levenslanggestrafte in vrijheid te stellen.58 De Bont en Meijer stellen dat deze procedure een aantal bezwaren kent.59 In de eerste plaats is de civiele rechter gebonden aan het oordeel van de strafrechter. Slechts in het geval van onrechtmatig handelen aangaande de tenuitvoerlegging van de straf door de Nederlandse Staat, kan door de civiele rechter worden ingegrepen. Daarbij is het zeer de vraag of het criterium van onrechtmatig handelen door de staat geschikt is voor de beoordeling van de noodzaak en wenselijkheid van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf, aldus De Bont en Meijer. De vraag of de Staat onrechtmatig handelt valt volgens hen immers niet (zonder meer) volledig samen met de vraag of voortzetting van detentie nog een door middel van strafrechtstoepassing na te streven doel dient.60 Voorts stellen zij dat de civiele rechter, anders dan de strafrechter, niet is gespecialiseerd in vraagstukken omtrent vergelding en het recidivegevaar (beveiliging van de maatschappij).61

Hoewel de Hoge Raad de civiele procedure lijkt te zien als een reële mogelijkheid om de levenslange gevangenisstraf te verkorten,62 is in Nederland de straf nog nooit beëindigd door een civiele rechter.63 Voor een voorbeeld van een mislukte poging om op deze wijze in vrijheid te worden gesteld kan

57 Noorduyn 2007, p. 223. 58 De Bont & Meijer 2013, p. 124. 59

De Bont & Meijer 2013, p. 124-125.

60 De Bont & Meijer 2013, p. 124-125. 61 De Bont & Meijer 2013, p. 125. 62

HR 9 maart 1999, NJ 1999, 435 en de Hoge Raad herhaalt dit nog eens in HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602.

(16)

16 worden verwezen naar de zaak van Kotälla in 1977.64 In 2004 geeft de toenmalige Minister van Justitie toe dat de civiele procedure 'louter theoretisch' is gebleken.65 Ook voormalig Staatssecretaris van Justitie Albayrak noemde gratie 'de enige weg'.66

2.4.2 Gratie

Naast de civiele procedure, is er de mogelijkheid voor de levenslanggestrafte om gratie te vragen. Onder gratie wordt verstaan: 'de vermindering of opheffing van de gevolgen van een rechterlijk vonnis voor wat betreft de straf'.67 Ingevolge artikel 122 lid 1 van de Grondwet kan gratie enkel geschieden bij Koninklijk Besluit. Gratie heeft derhalve een politiek karakter. Dit houdt in dat de Minister van Veiligheid en Justitie door de Tweede kamer ter verantwoording kan worden geroepen over de beslissing tot gratieverlening.68 Voordat door de Kroon een beslissing over gratie wordt genomen wordt advies ingewonnen bij een bij de wet aangewezen gerecht.69

De gratieprocedure is geregeld in de Gratiewet 1987 en in de artikelen 558 tot en met 560b van het Wetboek van Strafvordering. Gratie vindt slechts plaats op initiatief van de veroordeelde. Er wordt niet ambtshalve gegratieerd.70 Voorts bestaan er geen termijnen waarbinnen een beslissing op het verzoek moet zijn genomen. Ook bestaat er geen recht op een mondelinge behandeling of op het horen van deskundigen.71

Uit artikel 2, onder a, van de Gratiewet volgt dat gratie kan worden verleend 'op grond van enige omstandigheid, waarmee de rechter op het tijdstip van zijn beslissing geen of onvoldoende rekening heeft gehouden of kunnen houden en die, ware zij op dat tijdstip wel of voldoende bekend geweest, hem aanleiding zou hebben gegeven tot het opleggen van een andere straf of maatregel, of tot het afzien daarvan'. Voorts kan ingevolge artikel 2, onder b, van de Gratiewet gratie worden verleend 'indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend'. Met name deze laatstgenoemde gratiegrond, de zogenaamde doelmatigheidsgrond, is van belang voor de levenslanggestraften.72 In het navolgende zal ik het gratiebeleid zoals dat tot 1986 werd gevoerd en het huidige gratiebeleid bespreken.

64 HR 11 februari 1977, NJ 1977, 225. 65 Aanhangsel Handelingen II 2003/04 nr. 1972, p. 1470. 66 Kamerstukken II, 2009/10, nr. 24 587, p. 32. 67 Kamerstukken II 1979/80, 16 126, nr. 3, p.23-24. 68 De Bont & Meijer 2013, p. 126.

69

Art. 122 lid 1 Grondwet.

70 Eerder gebeurde dit wel in Nederland (zie § 2.5.1 van dit hoofdstuk). Onder het huidige beleid is daarvan

echter geen sprake meer (zie § 2.5.2 van dit hoofdstuk).

71

Van Hattum 2005, p. 40.

(17)

17 2.5 Het Nederlandse gratiebeleid

2.5.1 Het gratiebeleid tot 1986

Vanaf de invoering van de levenslange gevangenisstraf in Nederland is gratie zo'n honderd jaar een effectief instrument geweest om de straf te kunnen verkorten. De gratieprocedure heeft vanaf het begin gefunctioneerd om de straf op basis van de ontwikkelingen die de veroordeelde had doorgemaakt bij te stellen. Gratie werd 'zo dat mogelijk was' verleend.73 Vanaf de jaren dertig van de vorige eeuw, was het gebruik geworden na 15 jaar straftijd de mogelijkheid van gratie te onderzoeken.74 De toenmalige Minister van Justitie Struycken schreef over dit gratiebeleid in 1950 dat indien tot levenslange gevangenisstraf veroordeelden voor gratie in aanmerking kwamen, hun straf 'op jaren werd gesteld' en dat zij na twee derden van de door het gratiebesluit vastgestelde straftijd te hebben uitgeboet voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking kwamen.75 Voorts bleek uit de Nota Schravendijk van 1957, waarin de gratiepraktijk vanaf 1886 werd onderzocht, onder meer dat 'een levenslange gevangenisstraf nog nimmer tot het einde toe was uitgeboet'.76 Het in de Nota Schravendijk beschreven gratiebeleid werd voortgezet in de 'Samkaldenregeling' van 1957.77 Ingevolge deze regeling, die werd vernoemd naar de Minister die de regeling lanceerde, kon de beoordelingsprocedure om eventueel tot gratie te komen worden aangevangen na 10 jaar straftijd.78 Samkalden stelde daarbij dat gratie kon worden gehanteerd als beleidsinstrument ter voorkoming van ‘de verstoring van reclasseringskansen'.79 Deze gratiegrond beoogde voor (levens)langgestraften re-integratie in de samenleving mogelijk te maken.80 Het resocialisatiebeginsel, dat bovendien was neergelegd in de Beginselenwet Gevangeniswezen van 1953, werd aldus in deze periode ook op de levenslanggestraften van toepassing geacht.81 De 'Samkaldenregeling' werd staand beleid en in de jaren '60 en '70 werd het beleidsuitgangspunt 'dat levenslang geen levenslang is', door verschillende Ministers van Justitie herhaald.82

In 1978 kreeg het gratiebeleid voor levenslanggestraften zijn beslag in de 'Volgprocedure langgestraften.'83 Die procedure voorzag in een tussentijdse beoordeling van de langgestraften, inclusief zij die tot levenslang waren veroordeeld, middels een klinisch-psychologisch onderzoek. Dit onderzoek werd aangevangen nadat een gedeelte van de straf was ondergaan en daarbij werd onder meer bezien of met verdere tenuitvoerlegging van de straf nog enig met de strafrechtstoepassing na te

73 Van Hattum 2013b, p. 6.

74 Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 15. 75

Kamerstukken II 1950/51, 1546.

76

Schravendijk 1957, p. 194-200.

77

Handelingen II 1956/57, 4500. Zie ook Van Hattum 2009, p. 336.

78 Kelk 2010, p. 26. 79

Factsheet Forum Levenslang 2011, p. 19. Zie ook Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2307- 2308.

80 Handelingen II 1956/57, 4500, p. 2307-2308. 81 Ten Voorde 2003, p. 277.

82

Van Hattum 2009, p. 338 en Van Hattum 2005, p. 338.

(18)

18 streven doel in redelijkheid werd gediend.84 Afhankelijk van de uitkomst van dat onderzoek kon ambtshalve gratie worden verleend en kon de levenslange gevangenisstraf derhalve worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf. 85

In 1988 werd de Gratiewet 1987 ingevoerd. Derhalve kreeg de gratiemogelijkheid een wettelijk kader. Blijkens de Memorie van Toelichting werd de tweede grond, die luidt dat gratie kan worden verleend 'indien aannemelijk is geworden dat met de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing of de voortzetting daarvan geen met de strafrechtstoepassing na te streven doel in redelijkheid wordt gediend', in de wet opgenomen met het oog op de voortzetting van het beleid zoals geformuleerd in de Volgprocedure langgestraften.86

De periodieke evaluatie van de levenslanggestrafte middels de Volgprocedure en het op resocialisatie gerichte detentiebeleid gaven de veroordeelde vanaf het moment van veroordeling vertrouwen en een perspectief om ooit weer in vrijheid gesteld te worden.87 In de praktijk van de vorige eeuw kwam het gratiebeleid er dan ook op neer dat na gemiddeld 18 jaar gratie werd verleend, en de detentie daardoor gemiddeld 20 jaar duurde.88

2.5.2 Het huidige gratiebeleid

Na de gratiëring van H. van Zon, die nadat hij 17 jaar van zijn straf had uitgezeten in 1986 werd gegratieerd, is het lange tijd stil rond de levenslange gevangenisstraf. Bij gebrek aan levenslanggestraften, tussen 1969 en 1982 werd de straf niet eenmaal opgelegd,89 was gratie lange tijd niet aan de orde. Daarmee verdween ook het gratiebeleid zoals dat tot 1986 werd voortgezet enigszins uit het zicht.90 Daarnaast werd in 2000 vanwege organisatorische redenen de Volgprocedure langgestraften ingetrokken.91 Derhalve bestaat er in Nederland geen (automatische) tussentijdse beoordeling meer van de levenslange gevangenisstraf. De Hoge Raad stelt in dit verband dan ook dat met het verdwijnen van de volgprocedure een belangrijke mogelijkheid tot tussentijdse beoordeling van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf is komen te vervallen.92 Waar voorheen in daarvoor in aanmerking komende gevallen ambtshalve gratie werd verleend, is thans de mogelijkheid van gratie afhankelijk van het eigen initiatief van de levenslanggestrafte.93 Met de

84 Meijer & Raes 2013, p. 122. 85 Meijer & Raes 2013, p. 122. 86

Kamerstukken II 1984/85, 19 075, nr. 3, p.15.

87

Van Kalmthout, annotatie bij EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd

Koninkrijk), punt 21.

88 Van Hattum 2013a, p. 65. 89

Van Hattum 2009, p. 345.

90 Van Hattum 2005, p. 239.

91 Factsheet Forum levenslang 2011, p. 7. 92

HR 16 juni 2009, NJ 2009, 602.

(19)

19 afschaffing van de volgprocedure viel een essentieel onderdeel van het tot dan toe gevoerde gratiebeleid weg.94

Voorts lijkt er een kentering te hebben plaats gevonden ten aanzien van de opvatting over het gratiebeleid. Sinds 2004 wordt namelijk door de bewindslieden de boodschap uitgedragen dat levenslang ook echt levenslang is.95 Op 1 juni 2004, bij de behandeling van het wetsvoorstel verhoging strafmaxima, stelt Minister van Justitie Donner ten aanzien van de levenslange gevangenisstraf: 'dat is gewoon voor de rest van het leven'.96 Eveneens in 2004 schrijft Donner in antwoord op Kamervragen dat de rechter geen minimumduur van de levenslange gevangenisstraf kan bepalen, want 'de levenslange gevangenisstraf duurt immers levenslang'.97 In maart 2008, tijdens een RSJ-congres, stelt toenmalig Staatssecretaris van Justitie Albayrak zich op het standpunt dat de detentie van levenslanggestraften 'uiteraard niet gericht is op terugkeer in de samenleving'. Het voornoemde standpunt wordt bevestigd in een brief aan de Tweede Kamer van Albayrak en Minister van Justitie Hirsch Ballin in 2009.98 In deze brief wordt eveneens gesteld dat levenslanggestraften 'niet in aanmerking komen voor interventies die zijn gericht op het voorbereiden van een succesvolle terugkeer in de samenleving'. Van het op resocialisatie gerichte detentiebeleid lijkt derhalve geen sprake meer te zijn. Als reden hiervoor wordt door de bewindslieden genoemd dat 'van terugkeer in de samenleving in principe geen sprake is'. Dit principe wordt samengevat met de woorden 'levenslang is in beginsel levenslang'.99 Voorts wordt door de bewindslieden de mogelijkheid van gratie voor levenslanggestraften niet per definitie uitgesloten. Het gestelde 'in beginsel' lijkt daarbij aan te sluiten. Er wordt echter wel aangegeven dat ‘geen standaardbeleid kan worden voorgeschreven’. Dit komt overeen met de constatering van de RSJ dat nauwelijks nog invulling wordt gegeven aan het gratiebeleid.100 Daarentegen wordt in de brief wel een volgprocedure in het vooruitzicht gesteld die er toe zou dienen de psychische en fysieke toestand van de veroordeelde in de gaten te houden. Het resultaat van die procedure zou de veroordeelde kunnen gebruiken voor een gratieverzoek.101 Echter, in 2011 blijkt dat het voornemen om een dergelijke procedure in te voeren is komen te vervallen. Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven achtte de invoering hiervan niet 'noodzakelijk'.102

Dat er een verandering in het gratiebeleid heeft plaatsgevonden ten opzichte van het tot 1986 gevoerde beleid, blijkt voorts onder meer uit de volgende voorbeelden uit de praktijk. Er zal in dit verband

94 Advies RSJ 2006, p. 3. 95 Van Hattum 2013c, p. 220.

96 Kamerstukken II 2003/04, 28484, nr. 34, p. 30-31. 97 Aanhangsel Handelingen II 2003/04, nr. 1972.

98 Brief van de Minister van Justitie Hirsch-Ballin en Staatssecretaris van Justitie Albayrak, 'Gratieprocedure en

tenuitvoerlegging levenslange gevangenisstraf', Kamerstukken II 2009/10, 32 123 VI, nr.10.

99 Van Hattum 2013b, p. 100 Advies RSJ 2006, p.3. 101

Van Hattum 2013b, p.

(20)

20 worden gekeken naar twee van de drie levenslanggestraften die langer dan 25 jaar vast zitten, Loi Wah C. (verder: C.) en Cevdet Y. (verder: Y.). De derde, Koos H, heeft nog nimmer een gratieverzoek ingediend. Hij zit thans ongeveer 32 jaar vast.103

C. zit vast sinds 1987. Het betreft hier dus reeds een langere detentieperiode dan waarvan onder het 'oude' gratiebeleid sprake was. Hoewel C. berouw toont en door deskundigen niet als gevaarlijk wordt beschouwd, zijn meerdere door hem gedane gratieverzoeken afgewezen. Bij deze afwijzingen werd verwezen naar onder meer zijn mogelijke delictgevaarlijkheid en de impact van zijn vrijlating op de samenleving.104 Na voornoemde afwijzingen van zijn gratieverzoeken, probeert C. meer duidelijkheid te krijgen omtrent zijn perspectief op vrijlating. Uit door Van Hattum opgetekende correspondentie tussen C. en Staatssecretaris Teeven blijkt dat C. op 1 maart 2011 aan de Staat vraagt wat zijn perspectief op vrijlating is.105 Per brief van 21 juli 2011 krijgt C. van de Staatssecretaris het antwoord dat hij 'een gratieverzoek kan indienen'.106 Daarbij wordt geen aanwijzing gegeven over de wijze waarop het gratie-instrument wordt toegepast.107 Blijkens de brief ligt het volgens de Staatssecretaris niet op de weg van de Staat om een onderzoek te laten doen waaruit zou kunnen blijken dat C. niet langer delictgevaarlijk is. Voorts blijkt uit de brief dat de bewindsman 'geen aanleiding' ziet voor een onderzoek naar de eventuele impact van de vrijlating van C. op de samenleving.108 Dit terwijl de mogelijke delictgevaarlijkheid van C. en de impact van zijn vrijlating op de samenleving, zoals hiervoor vermeld, bij de (voornoemde) afwijzingen van de door C. gedane gratieverzoeken werden gebruikt als weigeringsgrond. De Staat is dus niet bereid om de houdbaarheid van zijn eigen argumenten voor afwijzing van de gratieverzoeken (nader) te onderzoeken, aldus Van Hattum.109

Y. heeft eenmaal een gratieverzoek ingediend. Dat verzoek is afgewezen.110 Y. is in 2001, na achttien jaar detentie, in een tbs-inrichting geplaatst en mocht sinds 2002 met begeleid verlof. Wanneer hij in 2006 vanuit behandeloogpunt in aanmerking komt voor onbegeleid verlof, weigert de Staat hier aan mee te werken.111 Onder meer interessant is het standpunt dat de Staat inneemt in de procedure die Y.

103 Anker 2011, p. 52.

104 Van Hattum 2013b, p. 9. 105 Van Hattum 2013b, p. 9. 106

Brief van 21 juli 2011 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze getekend door de Regiodirecteur gevangeniswezen, aan de advocaat van C., kenmerk 5700711/11. Zie ook Van Hattum 2013b, p. 9.

107 Van Hattum 2013b, p. 10. 108

Brief van 21 juli 2011 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, namens deze getekend door de Regiodirecteur gevangeniswezen, aan de advocaat van C., kenmerk 5700711/11 en Van Hattum 2013b, p. 9.

109 Van Hattum 2013b, p 10. 110 Anker 2011, p. 52. 111

(21)

21 tegen de Staat aanspant.112 De Staat stelt ten aanzien van de mogelijkheden van verlof volgens het geldende beleid:

'Dat beleid houdt vanaf 2005 kort gezegd in dat zolang geen perspectief bestaat op gratieverlening, geen verlof wordt verleend. In 2007 is het beleid aangescherpt in die zin dat levenslanggestraften in het geheel geen verlof meer krijgen, waaraan ten grondslag ligt dat voor levenslanggestraften in principe geen gratie wordt overwogen.'113

Het huidige beleid komt er aldus op neer dat alleen verlof wordt verleend als er perspectief bestaat op gratieverlening. Nu er voor levenslanggestraften in principe geen gratie wordt overwogen, krijgen levenslanggestraften in het geheel geen verlof meer.

Het voorgaande schetst op een treffende wijze hoezeer het huidige beleid, zoals verwoord door de bewindslieden, 'uiteraard' niet is gericht op resocialisatie. Integendeel, de Staat tracht juist de resocialisatie van Y. af te breken. Voorts laat het standpunt van de Staat in de onderhavige zaak zien dat de kans om gegratieerd te worden onder het huidige beleid feitelijk zeer gering, zo niet nihil,114 moet worden geacht. Er is immers sprake van een levenslanggestrafte die op dat moment reeds 28 jaar is gedetineerd en voor wie door de Adviescommissie Verloftoetsting TBS positief advies afgegeven is omdat het delictgevaar voldoende is verminderd.115 Meijer en Raes vragen zich dan ook af wat nog meer nodig is om in aanmerking te kunnen komen voor gratie.116

Hierna, op 16 april 2012, verschijnt een beleidsnotitie die blijk geeft van een, zo mogelijk, nog striktere opvatting ten aanzien van het gratiebeleid dan de bewindslieden in 2009 zijn toegedaan.117 Er wordt nu gesteld: 'Levenslang is levenslang'. De relativering 'in beginsel', waar in 2009 nog van wordt gesproken, is weggelaten. Volgens de huidige Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven, is 'van terugkeer in de samenleving geen sprake, tenzij er in een uitzonderlijk geval aan een levenslanggestrafte gratie wordt verleend'.118 Voorts wordt benadrukt dat verlof 'in geen geval' onderdeel zal uitmaken van de tenuitvoerlegging van de levenslange gevangenisstraf en dat levenslanggestraften 'vanzelfsprekend' niet in aanmerking komen voor detentiefasering.119

112 Zie pleitnota van de Staat in hoger beroep van 27 september 2010, geciteerd in: HR 14 oktober 2011, LJN

BR3058 r.o. 3.6.2.

113 Geciteerd in HR 14 oktober 2011, LJN BR3058 r.o. 3.6.2.

114 O.a. Anker, Meijer en Raes en Van Hattum zijn deze mening toegedaan. Zie hiervoor Anker 2011, p. 52,

Meijer & Raes 2011, p. 2728 en Van Hattum 2013b, p. 11. Ik zal hier in hoofdstuk 4, § 4.2.1, nader op terugkomen.

115 Meijer & Raes 2011, p. 2728. Zie ook Van Hattum 2013b, p. 9. 116 Meijer & Raes 2011, p. 2728.

117

Brief van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven, 'Modernisering penitentiaire arbeid samenplaatsing (levens)langgestraften', Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464.

118 Brief van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven, 'Modernisering penitentiaire arbeid

samenplaatsing (levens)langgestraften', Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 5.

(22)

22 Geconcludeerd kan worden dat gratie heden ten dage niet meer als een vast onderdeel van de levenslange gevangenisstraf, maar als een uitzondering wordt gezien. Er wordt in principe geen gratie overwogen. Dit lijkt het tegenovergestelde te zijn van het in het verleden gevoerde beleid waarbij gratie het uitgangspunt was, en zoals Schravendijk citeerde 'een levenslange gevangenisstraf nog nimmer tot het einde toe was uitgeboet'.120 Derhalve kan worden geconstateerd dat er een omslag in het gratiebeleid heeft plaatsgevonden. Onder het huidige gratiebeleid is geen sprake meer van resocialisatie en lijkt de feitelijke mogelijkheid om de levenslange straf te verkorten zeer beperkt, zo niet nihil. 'Levenslang is levenslang', aldus Staatssecretaris Teeven.121 Deze vaststelling lijkt gelet op de zaken van C. en Y. gerechtvaardigd en wordt ondersteund door het gegeven dat sinds de gratieverlening aan H. van Zon in 1986, de afgelopen 27 jaar geen enkel gratieverzoek122 is gehonoreerd.123

In antwoord op Kamervragen in 2012 wordt door de bewindsman tegengesproken dat er sinds 1986 geen gratie meer is verleend. Daarbij wordt verwezen naar de gratieverlening van een terminaal zieke veroordeelde in 2009. Volgens het antwoord 'illustreert' deze zaak 'dat niet alleen de mogelijkheid tot verkorting bestaat, maar dat daar feitelijk ook gebruik van kan worden gemaakt'.124 Het gaat hier echter om een zogenaamde 'compassionate release' vanwege medische redenen. De gratie werd enkel verleend met het oog op humanitaire redenen teneinde de veroordeelde de gelegenheid te geven thuis te sterven.125 Derhalve houdt dit geen verband met de doelmatigheidsgrond die in de Gratiewet is opgenomen en was er aldus geen sprake van de hiervoor besproken vrijlating gericht op de reclassering van de veroordeelde, ook wel de 'conditional release' genoemd.126

2.6 De Nederlandse strafrechter en het huidige gratiebeleid

De Nederlandse strafrechter heeft in verschillende uitspraken verwezen naar het huidige gratiebeleid voor levenslanggestraften.127 In 2006 overwoog het hof Arnhem dat 'naar de huidige stand van de regelgeving en het beleid een levenslange gevangenisstraf ook daadwerkelijk volledig tenuitvoergelegd wordt'.128 Het hof verwees hierbij naar de uitlatingen van Minister Donner in 2004. Voorts stelde het hof dat dit afweek van het in het verleden gevoerde beleid en dat er afgezien van gratie in Nederland, anders dan in een aantal omringende staten, geen mogelijkheid van enige vorm

120

Schravendijk 1957, p. 194-200.

121

Brief van Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie Teeven, 'Modernisering penitentiaire arbeid samenplaatsing (levens)langgestraften', Kamerstukken II 2011/12, 24 587, nr. 464, p. 5.

122 Hiermee bedoel ik de gratie in verband met de in de Gratiewet opgenomen doelmatigheidsgrond, hetgeen in

deze paragraaf is besproken.

123 Anker 2011, p. 52. 124

Van Hattum 2013b, p. 8.

125 Anker 2011, p. 52.

126 Zie Van Hattum 2013b, p. 3 en 8. 127

Van Hattum 2013c, p. 223.

(23)

23 van tussentijdse (rechterlijke) toetsing bestaat van de vraag of verdere tenuitvoerlegging na bijvoorbeeld 15 of 20 jaar nog wenselijk of noodzakelijk is. Mede gelet hierop onthield het hof zich van de oplegging van een levenslange gevangenisstraf. In 2008 stelt het hof 's-Gravenhage bij de vraag of aan verdachte een levenslange gevangenisstraf dient te worden opgelegd, dat verdachte 'uit humanitaire overwegingen in beginsel uitzicht behoort te hebben op een terugkeer in de samenleving'.129 Met deze onderbouwing legde het hof een tijdelijke gevangenisstraf van 18 jaren op in plaats van een levenslange gevangenisstraf. De rechtbank Haarlem hanteerde in 2009 een vergelijkbare overweging bij de afwijzing van de levenslange gevangenisstraf.130 Het strikte gratiebeleid werd ook door de rechtbank Utrecht in 2010 gebruikt als argument om de levenslange gevangenisstraf niet op te leggen. De rechtbank overwoog dat nu een 'tussentijdse toetsing' van een levenslange gevangenisstraf ontbreekt, een veroordeling tot levenslange gevangenisstraf naar 'de thans van kracht zijnde wettelijke regelingen', de verdachte 'ieder perspectief op invrijheidsstelling zou ontnemen'.131 Voorts oordeelde het hof 's-Gravenhage in twee zaken op respectievelijk 3 en 23 maart 2011 dat 'het opleggen van levenslange gevangenisstraf moet worden gezien als een uiterst middel aangezien daardoor voor de verdachte - in beginsel - geen uitzicht meer bestaat op terugkeer in de maatschappij'.132 Op 5 maart 2013 ging de rechtbank Groningen zo mogelijk nog verder door te overwegen dat levenslange gevangenisstraf een te zware straf was, want een 'dergelijke vrijheidsbeneming biedt, gelet op de aard ervan, geen enkel perspectief ooit nog terug te keren naar de samenleving'.133 De rechtbank stelt zich, gelet op deze strafmotivering, kennelijk op het standpunt dat het huidige gratiebeleid 'geen enkel' perspectief op invrijheidsstelling impliceert.

De Nederlandse strafrechter is aldus het gewijzigde gratiebeleid voor levenslanggestraften gaan betrekken bij de afwijzing van het opleggen van een levenslange gevangenisstraf en nam daarbij het huidige beleid als een 'gegeven'.134 Van Hattum stelt dat enerzijds in deze uitspraken kritiek op het huidige stelsel kan worden gelezen.135 De rechters zouden bij de huidige stand van zaken geen levenslang kunnen en willen opleggen. Anderzijds zouden de uitspraken de huidige opvatting onderschrijven, namelijk dat levenslang geen enkel perspectief biedt op vrijlating. Immers indien strafrechters het beleidsstandpunt als 'gegeven' beschouwen bij de afwijzing van de straf, ligt in de rede dat zij bij oplegging van de straf inderdaad beogen geen perspectief op vrijlating te bieden, aldus Van Hattum.136

129 Hof 's-Gravenhage 29 april 2008, LJN BD0707.

130 Rechtbank Haarlem 20 januari 2009, LJN BH0323 zie punt C3. 131 Rechtbank Utrecht 28 april 2010, LJN BM 2730.

132

Hof 's-Gravenhage 3 maart 2011 LJN BP6640 en Hof 's-Gravenhage 23 maart 2011 LJN BP8649.

133 Rechtbank Noord-Nederland (zp. Groningen) 5 maart 2013, LJN BZ3265. 134 Van Hattum 2013c, p. 223.

135

Van Hattum 2013c, p. 223.

(24)

24 2.7 Samenvatting en conclusie

In Nederland wordt de levenslange gevangenisstraf in bijna alle gevallen opgelegd enerzijds ter vergelding en anderzijds ter beveiliging van de maatschappij. De levenslange gevangenisstraf kan uitsluitend middels een civiele procedure of via gratie worden verkort. De civiele procedure blijkt echter slechts een 'theoretische' mogelijkheid nu er op deze wijze nimmer een levenslange straf is verkort. Gratie daarentegen is vanaf de invoering van de levenslange gevangenisstraf tot ongeveer 1986 een effectief instrument geweest om de straf te kunnen verkorten. Er was sprake van een beleid waarbij na 10 tot 15 jaar een onderzoek naar de mogelijkheid van gratie werd aangevangen. In het kader van de reclassering van de veroordeelde werd een op resocialisatie gericht beleid gevoerd waarbij de levenslange gevangenisstraf in het algemeen niet tot het einde werd tenuitvoergelegd. Na 1986 heeft er een kentering in het beleid plaats gevonden. In de eerste plaats is in 2000 de Volgprocedure langgestraften ingetrokken. Derhalve is gratie afhankelijk geworden van het initiatief van de veroordeelde en bestaat er in Nederland geen automatische tussentijdse beoordeling meer van de levenslange gevangenisstraf. Daarnaast dragen de bewindslieden sinds 2004 de boodschap uit dat 'levenslang (in beginsel) levenslang' is. Levenslanggestraften komen niet meer in aanmerking voor interventies die zijn gericht op het voorbereiden van een succesvolle terugkeer in de samenleving zoals bijvoorbeeld behandel- en resocialisatieprogramma's en verlof. Geconcludeerd kan worden dat gratie heden ten dage niet meer als een vast onderdeel van de levenslange gevangenisstraf, maar als een uitzondering wordt gezien. Er wordt in principe geen gratie overwogen; 'van terugkeer in de samenleving is geen sprake'. Dit is het tegenovergestelde van het in het verleden gevoerde beleid waarbij gratie in beginsel het uitgangspunt was. Een bevestiging van het voorgaande kan worden gevonden in de zaken van C. en Y., die beiden reeds meer dan 25 jaar vastzitten, en de omstandigheid dat sinds 1986 geen enkel gratieverzoek137 is gehonoreerd. Kortom, de mogelijkheid om de levenslange gevangenisstraf via gratie te verkorten moet onder het huidige 'beleid' zeer beperkt, zo niet nihil,138 worden geacht.

Dat het Nederlandse beleid als uitgangspunt hanteert dat levenslang ook daadwerkelijk levenslang is wordt niet zelden bevestigd door de Nederlandse strafrechter, die in verschillende uitspraken daaraan refereert bij de afwijzing van het opleggen van de straf.

Alles in overweging nemende, kan worden gesteld dat de Nederlandse levenslange gevangenisstraf heden ten dage daadwerkelijk 'voor de rest van het leven' is, en volledig ten uitvoer wordt gelegd 'tot de dood er op volgt'.

137 Met uitzondering van de 'compassionate release’ in 2009.

138 Zie bijvoorbeeld Meijer & Raes 2011, p. 2728 en Anker 2011, p. 52. Daarentegen was onder andere

advocaat-generaal Knigge, in zijn conclusie bij het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2009, het hier niet mee eens. Ik zal hier in hoofdstuk 4, § 4.2.1, nader op terugkomen.

(25)

25 3. Europese normen

3.1 Introductie

In de artikelen 3 en 5 van het EVRM en de daarop betrekking hebbende jurisprudentie van het EHRM zijn dwingende Europese normen neergelegd respectievelijk uitgewerkt met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf. De bepalingen uit het EVRM hebben rechtstreekse werking nu zij duidelijk, onvoorwaardelijk en niet afhankelijk van enige discretionaire uitvoeringsmaatregel zijn.139 Derhalve kunnen particulieren uit de betrokken lidstaten, waaronder Nederland, voor een nationale rechter een beroep doen op voornoemde artikelen. In het navolgende zal ik de betreffende artikelen en de jurisprudentie van het EHRM inzake de levenslange gevangenisstraf bespreken. Voorts zal ik enige relevante Europese regelgeving behandelen.

3.2 Jurisprudentie van het EHRM 3.2.1 Artikel 3 EVRM

Artikel 3 EVRM luidt:

'Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende

behandelingen of bestraffingen.'

Volgens het EHRM is de oplegging van een levenslange gevangenisstraf (aan meerderjarigen) op zichzelf niet onverenigbaar met artikel 3 EVRM.140 Echter, de straf moet wel kunnen worden verkort.141 In het in 2008 gewezen arrest Kafkaris bepaalt het EHRM in dit verband dat de oplegging van een onverkortbare ('irreducible') levenslange gevangenisstraf 'may rise an issue under Aticle 3'.142

De mogelijkheid van vrijlating vormt aldus een belangrijk criterium voor de beoordeling of een levenslange gevangenisstraf in strijd komt met het verbod op foltering en inhumane behandeling.143 Het is een voorwaarde om de straf nog als humaan te kunnen beschouwen.144 Met betrekking tot het perspectief op invrijheidsstelling heeft het EHRM in het arrest Kafkaris bepaald dat de straf nogmaals moet kunnen worden beoordeeld met het oog op 'commutation, remission, termination or the conditional release of the prisoner'.145 Het gaat hierbij om de hoop die de veroordeelde moet kunnen koesteren om in de toekomst weer deel te mogen nemen aan de vrije maatschappij; deze hoop mag

139

Zie o.a. HvJ EG, 2 februari 1963, 19/62 (Van Gend & Loos).

140 Zie bijvoorbeeld EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 106

en EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus) § 97. Zie ook EHRM 11 april 2006, nr. 19324/02 (Léger/Frankrijk) en EHRM 2 maart 1987, nr. 9787/82 (Weeks/Verenigd Koninkrijk).

141 Van Hattum 2013b, p. 3. 142

EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus) § 97.

143 Zie Van Hattum 2013b, p. 3, EHRM 3 juli 2001, nr. 44190/98(Nivette/Frankrijk), EHRM 11 april 2006, nr.

19324/02 (Léger/Frankrijk) en EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus).

144

Van Hattum 2013b, p. 3.

(26)

26 hem niet worden ontnomen.146 Er moet sprake zijn van een reëel perspectief op invrijheidsstelling. De straf dient derhalve zowel juridisch ('de iure') als feitelijk ('de facto') perspectief op invrijheidsstelling te bieden, aldus het EHRM.147 Hieruit volgt dat moet worden nagegaan of er wettelijk een mogelijkheid op invrijheidsstelling bestaat en of de veroordeelde in de praktijk een reële kans op invrijheidsstelling heeft. Daarnaast stelt het EHRM in dit arrest dat de levenslange gevangenisstraf niet 'irreducible' wordt enkel door het feit dat de straf in de praktijk in het geheel wordt uitgezeten.148 Aldus is niet vereist dat de mogelijkheid van verkorting daadwerkelijk tot verkorting leidt; er kunnen immers gronden blijven bestaan die de tenuitvoerlegging van de levenslange straf rechtvaardigen.149

Een (redelijk) recent en belangrijk arrest dat het EHRM met betrekking tot de levenslange gevangenisstraf heeft gewezen betreft het arrest Vinter.150 Op 9 juli 2013 heeft de Grote Kamer van het EHRM in deze zaak uitspraak gedaan en de eisen waaraan een levenslange gevangenisstraf moet voldoen aangevuld. Het betrof in deze zaak drie levenslanggestraften die betoogden dat nu aan hen geen enkele hoop op vrijlating werd gegeven, de aan hen opgelegde straf derhalve niet voldeed aan het vereiste van 'verkortbaarheid'. De drie hadden aangevoerd dat zij ten onrechte in het ongewisse werden gelaten over de mogelijkheden tot hun vrijlating in de toekomst, indien daar gronden voor mochten zijn.151 Het EHRM oordeelde dat nu aan de verzoekers inderdaad de vereiste zekerheid omtrent de mogelijkheid tot verkorting van de straf wordt onthouden, er sprake is van strijd met artikel 3 EVRM.152

Allereerst overweegt het EHRM in dit arrest, in lijn met de eerdere jurisprudentie van het EHRM, dat oplegging van een levenslange gevangenisstraf aan meerderjarigen op zichzelf genomen niet onverenigbaar is met artikel 3 EVRM.153 Voorts onderschrijft het EHRM dat een levenslange straf wel verkortbaar moet zijn en uitzicht moet bieden op invrijheidsstelling.154 Tot zover is dit arrest dan ook conform de eerdere uitspraken van het EHRM. Echter, er vindt een aanvulling plaats ten aanzien van de vereisten met betrekking tot de levenlange gevangenisstraf wanneer het EHRM stelt dat, naast een 'prospect of release', een mogelijkheid van review ('possibility of review') is vereist, wil de straf

146

Van Hattum 2013b, p. 3.

147 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus) § 98. 148 EHRM 12 februari 2008, nr. 21906/04 (Kafkaris/Cyprus) § 98. 149 Van Hattum 2013b, p. 3.

150 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk). 151

Van Hattum 2013b, p. 1.

152 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) §130 en Van Hattum

2013b, p.1.

153

EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) §106.

(27)

27 verenigbaar zijn met artikel 3 EVRM.155 De Staat dient dan ook te voorzien in een hiertoe geëigende

procedure ('dedicated mechanism').156

Het EHRM voert in het arrest verschillende gronden aan waarom aan elke levenslanggestrafte perspectief op invrijheidsstelling en een mogelijkheid van review moet worden geboden. Allereerst kan de legitimatie van en de balans tussen de oorspronkelijke strafdoelen na verloop van tijd verschuiven; alleen in een review-procedure kunnen deze verschuivingen worden geëvalueerd en kan worden beoordeeld of een verdere voortzetting van de straf nog is gerechtvaardigd.157 Daarnaast moet volgens het EHRM de mogelijkheid bestaan het misdrijf uit te boeten. Indien die mogelijkheid niet bestaat, wordt de straf na verloop van tijd steeds zwaarder en wordt aan de straf op den duur het rechtmatige en proportionele karakter ontnomen, aldus het EHRM.158 Voorts is het volgens het EHRM in strijd met de menselijke waardigheid om een persoon zijn vrijheid te ontnemen zonder hem een uitzicht op invrijheidsstelling en de mogelijkheid tot rehabilitatie te bieden. Het EHRM verwijst hierbij naar overwegingen van het Duitse constitutionele hof en stelt dat dergelijke overwegingen ook gelden onder het EVRM.159 Tenslotte maakt het EHRM melding van Europese en internationale regelgeving en wijst erop dat hierin de opdracht ligt besloten om aan alle gevangenen, levenslanggestraften inbegrepen, de mogelijkheid van rehabilitatie te bieden en perspectief op invrijheidsstelling als de rehabilitatie is bereikt.160 Het EHRM merkt daarbij op dat hoewel vergelding één van de doelen van de gevangenisstraf blijft, de nadruk wat betreft de sanctie binnen de Europese criminele politiek momenteel op de rehabilitatie ligt, in het bijzonder aan het eind van een lange detentie.161

Met betrekking tot het moment waarop er meer duidelijkheid voor de veroordeelden moet zijn omtrent het bestaan van een mogelijkheid tot review, heeft het EHRM bepaald dat een dergelijk review-mechanisme reeds bij oplegging van de straf moet bestaan. Is dit niet het geval, dan is de straf vanaf het begin in strijd met het artikel 3 EVRM.162 Het EHRM overweegt daartoe dat een levenslanggestrafte er recht op heeft vanaf het begin van zijn straf te weten wat hij moet doen om in

155 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 121. Zie ook Claessen

& Meijer 2013, p. 1111.

156 Zie hiervoor onder meer EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk)

§110, 119 en 122.

157 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 111. 158 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 112. 159

EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 113.

160 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 114 e.v..

161 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 115. Zie ook Claessen

& Meijer 2013, p. 1112.

(28)

28 aanmerking te komen voor invrijheidstelling, wanneer een dergelijke review plaatsvindt en onder welke voorwaarden.163

Wat de aard van de herziening betreft, heeft het EHRM bepaald dat het review-mechanisme moet zien op 'conditional release'.164 Een 'compassionate release' biedt niet het vereiste 'prospect of release' dat onder meer in eerdere uitspraken van het EHRM wordt bedoeld, aldus het EHRM.165 Voorts moet het criterium bij de review zijn of er in het leven van de levenslanggestrafte zich zodanige veranderingen hebben voorgedaan en het resocialisatieproces tijdens de detentie zo voorspoedig is verlopen, dat een voortzetting op grond van legitieme penologische doelen niet langer is gerechtvaardigd. Van Hattum stelt dan ook dat de ontwikkeling in de persoon van de veroordeelde en zijn reclassering op den duur de legitimatie aan verdere detentie kunnen ontnemen.166 Dat houdt in dat vergelding moet kunnen worden gekeerd door de persoonlijke ontwikkeling van de veroordeelde, aldus Van Hattum.

Het EHRM laat het vrij aan de lidstaten om te bepalen op welke manier het nationaal recht vorm geeft aan de review.167 Dat geldt ook voor het moment waarop de review, die moet worden gevolgd door periodieke herbeoordelingen, moet plaatsvinden. Wel merkt het EHRM op dat er een 'clear support' bestaat om de review niet later dan 25 jaren na de oplegging van de straf te laten plaatsvinden.168

3.2.2 Artikel 5 EVRM

Van artikel 5 EVRM zijn met name lid 1 en lid 4 relevant voor de levenslange gevangenisstraf. De hierop betrekking hebbende jurisprudentie zal navolgend worden besproken.

Artikel 5 lid 1, onder a, EVRM luidt:

'Niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen, behalve(...) indien hij op rechtmatige wijze is

gedetineerd na veroordeling door een daartoe bevoegde rechter.'

In deze bepaling ligt besloten dat er een voldoende causaal verband dient te bestaan tussen de voortzetting van de vrijheidsbeneming en de oorspronkelijke veroordeling.169 De straf is slechts legitiem zolang het doel waarmee deze is opgelegd nog wordt gediend. Indien dit laatste niet het geval is, biedt het oorspronkelijke vonnis geen grondslag meer voor voortzetting van de vrijheidsbeneming.

163

EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 122.

164 Een 'conditional release' houdt in een vrijlating waarbij de veroordeelde weer deel mag nemen aan de vrije

maatschappij. Zie ook de laatste alinea van hoofdstuk 2, §2.5.2. In voornoemde alinea wordt ook besproken wat wordt bedoeld met een' compassionate release'.

165 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) §127. Zie ook Claessen

& Meijer 2013, p. 1113.

166 Van Hattum 2013b, p. 5.

167 EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 120. 168

EHRM 9 juli 2013, nrs. 66069/09, 130/10, 3896/10 (Vinter e.a./Verenigd Koninkrijk) § 120.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Oorzaak hiervan kan zijn dat er geen behoefte is aan zorg of hulpverlening, maar er kunnen ook andere, minder positieve redenen voor zijn, zoals gebrek aan zelfreflectie en/

De verdachte werd door de rechtbank veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf aangezien volgens de rechtbank "slechts een levenslange gevangenisstraf kan leiden

Criminaliteit is in Nederland een ernstig probleem. Bestrijding van overlast en criminaliteit scoort hoog op het wensenlijstje van de Nederlandse burger. Een van de zes pijlers

Voor het bepalen van de potentiële doelgroep van veroordeelden voor ED ‘aan de voorkant’ worden in alle onderzochte landen drie factoren in overweging genomen. Dit zijn a) een

Zij hadden geen bezwaren tegen het criterium ‘grossly disproportionate’, maar waren van mening dat, ondanks de behoedzame formulering in ’s Hofs eerdere rechtspraak (‘may raise

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Versatel realiseert zich dat het macht over de andere aanbieders heeft: door mee te doen aan de veiling drijft het de prijs voor de anderen op en de andere partijen zouden dus

Deze uitzichtloosheid geldt nog sterker voor de jonggehandicapten die eveneens een aantal uur kunnen werken maar geen opleiding hebben én voor de overgrote meerderheid van de jongeren