• No results found

De Turkse Paradox. Turks buitenlandbeleid na de Koude Oorlog in trans-Atlantisch perspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Turkse Paradox. Turks buitenlandbeleid na de Koude Oorlog in trans-Atlantisch perspectief"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Turkse Paradox

Turks buitenlandbeleid na de Koude Oorlog in trans-Atlantisch perspectief

David Schultz 5605385

Masterscriptie Geschiedenis Universiteit van Amsterdam Prof. Dr. Marianne van Leeuwen

(2)

Inhoud

Inleiding 3

Van strategic depth naar zero problems 7

Transregionaal beleid 19

Trans-Atlantisch perspectief 32

Conclusie 42

(3)

Inleiding

Turkije heeft een unieke geografische – en daarmee geopolitieke – ligging in de wereld. Het land grenst aan Europa, Azië en Afrika, is niet de definiëren door het met een enkele regio te associëren en historisch gezien behoort het tot verschillende streken en heeft het meerdere invloedssferen. Hoewel Turkije als land nog geen honderd jaar bestaat, kent het een rijke geschiedenis als bakermat van het Ottomaanse Rijk. Dit wereldrijk besloeg op zijn hoogtepunt de Balkan (waaronder delen van voormalig Joegoslavië en Griekenland), het Midden-Oosten (onder meer Syrië, Israël, Irak, Egypte en Libië) en het huidige Turkije. Na de Eerste Wereldoorlog viel het Ottomaanse Rijk uiteen, wat na een burgeroorlog resulteerde in de stichting van Turkije in 1923.1

Oprichter van de nieuwe Turkse republiek was Mustafa Kemal Pasha, die vooral onder de naam Atatürk bekend staat.2 Hij legde het fundament voor een meer Europees en Westers georiënteerd Turkije waarin daarnaast Turks nationalisme ook een prominente rol speelde. Na zijn vroege dood in 1930 verzandde Turkije in een periode van politieke onrust die pas na de Tweede Wereldoorlog zou stabiliseren. Hierna begon het land een meer gedefinieerde rol in de wereld te spelen. Tijdens de Koude Oorlog vervulde Turkije een belangrijke positie als NAVO-bondgenoot in verschillende regio’s waar de Sovjet-Unie invloed uitoefende. In de jaren 1950 was Turkije erg afhankelijk van Amerikaanse steun en de wezenlijke rol die Turkije vervulde als bufferstaat tegenover de Sovjet-Unie werd goed benut om de Turkse economie op te bouwen. Deze Amerikaanse steun stond aan de basis van nauwe betrekkingen tussen de Verenigde Staten en Turkije.3

Daarnaast zocht het land na het einde van de Tweede Wereldoorlog toenadering tot de Europa. In 1959 vroeg Turkije een associatielidmaatschap aan voor de Europese Economische Gemeenschap en in 1963 werd de zogenaamde 'Ankara-overeenkomst' getekend, die de eerste stap in de richting van een douane-unie met Europa mogelijk zou maken.4 Hierin werd erkend dat:

1 Erik J. Zürcher, Turkey. A modern history (Londen 1993) 12 en 174.

2 Feroz Ahmad, 'Politics and political parties in republican Turkey', in: Reşat Kasaba (ed.), The Cambridge

history of Turkey. Volume 4. Turkey in the modern world (Cambridge 2008) 226-265, 230.

3 In 1969 tekenden beide landen een militair samenwerkingsverdrag, Zürcher, Turkey, 217-250, 287. 4 Joost Lagendijk en Jan Marinus Wiersma (ed.), Beyond the deadlock? Perspectives on future EU

enlargement (Den Haag, Clingendael Instituut 2012) 25 en Nathalie Tocci, ‘Let's talk Turkey! US influence

(4)

“de steun van de Europese Economische Gemeenschap bij het streven van het Turkse volk naar verbetering van zijn levensstandaard in een later stadium de toetreding van Turkije tot de Gemeenschap zal vergemakkelijken.”5

Hoewel deze erkenning nauwelijks een concrete toezegging kon worden genoemd, greep Ankara deze aanmoediging aan om de samenwerking met Europa te vergroten. Ondanks een aantal staatsgrepen die de stabiliteit van Turkije en de relaties met Europa tijdelijk verzwakten, diende het land in 1987 officieel het verzoek in voor volledig Europees lidmaatschap.6

Het einde van de Koude Oorlog betekende een omslag in de internationale verhoudingen en riep de vraag op of een Westers bondgenootschap als de NAVO nog wel noodzakelijk was. Bovendien veranderde de directe omgeving van Turkije op geografisch en ideologisch gebied drastisch. Het land diende de rol die het speelde op het internationale toneel te herdefiniëren. Gaandeweg ontstond het besef in de Turkse politiek dat voor het land een invloedrijke rol was weggelegd in de aangrenzende regio's en daarbuiten. Gebaseerd op een rijke geschiedenis en een bijzondere geografische en geopolitieke ligging werd de unieke positie van Turkije benadrukt.

Dit bracht consequenties met zich mee voor de relatie met de Europese Unie en de Verenigde Staten. Turkije zette zich, met Amerikaanse steun, steeds meer in voor associatie met Europa – ondanks eerdere afwijzingen – en begon regionale ambities te ontwikkelen. Kandidaat-lidmaatschap voor de Europese Unie werd in 1999 uiteindelijk bevestigd en vanaf 2002 oefende het land onder leiding van de gematigd islamitische Adalet ve Kalkınma Partisi (Partij voor rechtvaardigheid en ontwikkeling, AKP) een multidimensionaal buitenlandbeleid uit om de ambities waar te maken.

Mijn onderzoek richt zich op de ontwikkeling van het Turkse buitenlandbeleid en de implicaties daarvan op de trans-Atlantische betrekkingen met Turkije. Centraal staat daarbij de vraag in hoeverre de internationale ambities en het zelfbeeld van Turkije te verenigen waren met de visie op de rol van Turkije van de Europese Unie en de Verenigde Staten. Aan 5 ‘Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische

Gemeenschap en Turkije’, Tractatenblad van het Koninkrijk der Nederlanden 184 (1963) 2. 6 William Hale, Turkish foreign policy since 1774 (Londen 2013) 131.

(5)

de hand van drie hoofdstukken die ieder een aspect van de buitenlandpolitiek van Turkije behandelen, wordt deze vraag beantwoord.

Het eerste hoofdstuk geeft een overzicht van de totstandkoming van het buitenlandbeleid van Turkije vanaf het einde van de Koude Oorlog. Het beschrijft de ontwikkeling van de buitenlandpolitiek van de AKP regering, waar de persoon van Ahmet Davutoǧlu, de huidige Turkse minister van buitenlandse zaken, een belangrijke rol in speelde. Daarnaast analyseert het hoofdstuk in hoeverre de verschillende pijlers waarop zijn visie voor het buitenlandbeleid rustte, tegenstrijdig met elkaar zijn. Een ambitieuze politiek gericht op een balans in de verhoudingen met alle verschillende spelers bleek niet altijd houdbaar. Welke basis legde Davutoǧlu voor de Turkse internationale ambities?

Hoofdstuk twee gaat in op de regionale ambities van Turkije na de Koude Oorlog en het effect hiervan op de Turkse rol in de diverse regio's en daarbuiten. Bovendien wordt gekeken naar de correlatie tussen de visie en het beleid in de praktijk. In de regio's waar Turkije invloed wilde uitoefenen en een dominante speler wilde zijn, met name het Midden-Oosten en de Kaukasus, waren omstandigheden niet ideaal en moest de Turkse regering regelmatig kiezen tussen tegengestelde belangen. Dit hoofdstuk leidt uiteindelijk tot meer inzicht in de manier waarop het Turkse buitenlandbeleid zich in de praktijk heeft gemanifesteerd en welke uitwerkingen dit op de positie van het land in de internationale betrekkingen heeft gehad.

Het laatste hoofdstuk analyseert de verhoudingen tussen Turkije en de Europese Unie, Turkije en de Verenigde Staten, en de trans-Atlantische actoren zelf op basis van de Turkse buitenlandpolitiek. In het middelpunt staat hier de vraag in hoeverre de tegenstrijdige waarden en belangen van de drie partijen elkaar beïnvloedden. De Verenigde Staten steunde Turkije in de weg naar toetreding tot de Europese Unie, terwijl Turkije daarentegen de Amerikaanse belangen in het Midden-Oosten regelmatig links liet liggen. Dit voorbeeld illustreert de complexe relaties die veelvuldig op het geopolitieke toneel naar voren kwamen.

Dit onderzoek maakt gebruik van secundaire literatuur uit zowel de Turkse, Amerikaanse, als Europese academische wereld. Daarnaast worden primaire bronnen gebruikt die een analyse van de achterliggende visies en beleidskaders van de verschillende partijen, maar met name Turkije zelf, mogelijk maken. Hierbij moet worden opgemerkt dat Turkse beleidsambtenaren en regeringsfunctionarissen veelvuldig gebruik maken van de mogelijkheid om in academische publicaties hun beleid toe te lichten of kracht bij te zetten.

(6)

Vooral het Turkse tijdschrift Perceptions, verbonden aan het centrum voor strategisch onderzoek van het Turkse ministerie van buitenlandse zaken, dient hiervoor als platform. Daarnaast worden officiële beleidsdocumenten – voornamelijk vanuit de Europese Unie en de Verenigde Staten – gebruikt.

Het doel van mijn onderzoek is om meer inzicht te bieden in de uiteenlopende waarden en belangen van de verschillende spelers in deze kwestie. De huidige geopolitieke situatie in de wereld kent meerdere brandhaarden en conflictgebieden die direct en indirect van invloed zijn op de ontwikkelingen van Turkije. Met name etnische botsingen in de Krim, Nagorno-Karabach en Syrië en Irak hebben effect op de rol die Turkije inneemt in de internationale betrekkingen.

(7)

Van strategic depth naar zero problems

“It takes just one glance at the world map to see that Turkey is in close proximity with many of the current conflict spots and potential new threats that are high on the international community’s agenda. This has placed a special responsibility on Turkey.”7

- Abdullah Gül, Minister van buitenlandse zaken, 18 november 2003

Het besef van verschuivende verhoudingen in de wereld drong niet alleen door in de politiek, maar nam ook een prominente rol in de Turkse academische wereld in. Vooral de unieke geschiedenis en ligging van Turkije gekoppeld aan een potentiële voortrekkersrol in de regio werd door vooraanstaande academici benadrukt.8 Onder hen bevond zich hoogleraar politicologie en internationale betrekkingen Ahmet Davutoǧlu. Davutoǧlu ontwikkelde een visie van Turkije op het wereldtoneel geïnspireerd door de erfenis van het Ottomaanse Rijk. Op basis van de geopolitieke positie van het land en het rijke verleden zou Turkije weer een prominente plaats in de mondiale verhoudingen in moeten nemen.

Davutoǧlu schreef als hoogleraar politicologie en internationale betrekkingen vanaf het midden van de jaren 1990 publicaties over de verschuivende paradigma's in de wereldorde na het einde van de Koude Oorlog en de positie van Turkije hierin. Door het benadrukken van Turkije's exceptionele situering en geschiedenis legde Davutoǧlu het fundament voor toenemende Turkse aspiraties op het internationale toneel. De potentie die het land volgens hem bezat, werkte hij in 2001 uit in zijn boek Stratejik Derinlik – “strategische diepte”, niet in het Engels verschenen – wat een groot deel van de basis zou vormen voor Davutoǧlu's politieke en diplomatieke loopbaan en beleid.9

7 Abdullah Gül, 'Speech by guest of honour', International Ankara seminar of the project on challenges of

peace operations. Into the 21st century (Ankara 2003).

8 Duygu Sezer, 'Peaceful coexistence. Turkey and the near East in Soviet foreign policy', Annals of the

American Academy of Political and Social Science 481 (1985) 117-126, Feroz Ahmad, 'Islamic reassertion in

Turkey', Third World Quarterly 10 (1988) 750-769, Kemal Karpat, Turkish foreign policy. Recent

developments (Madison, 1996) en Duygu Sezer, 'Ukraine, Turkey, and the Black Sea region' Harvard Ukrainian Studies 20 (1996) 79-101.

9 Voor dit onderzoek zijn Engelstalige studies naar het boek en vertalingen van fragmenten uit het boek gebruikt: İştar Gözaydın, ‘Ahmet Davutoğlu. Role as an Islamic scholar shaping Turkey’s foreign policy’, in: Nassef Manabilang Adiong (ed.), International relations and Islam. Diverse perspectives (Cambridge 2013) 91-110, Ioannis N. Grigoriadis, ‘The Davutoğlu doctrine and Turkish foreign policy’, ELIAMEP Working

Paper 8 (2010) 3-11, en Lerna K. Yanık, ‘Constructing Turkish “exceptionalism”. Discourses of liminality

(8)

Toen in 2002 de AK partij de grote winnaar was van de Turkse verkiezingen, werd Davutoǧlu benoemd als diplomatiek hoofdadviseur van de nieuwe premier. In deze rol was hij in staat de visie op het Turkse buitenlandbeleid, die hij in de loop der jaren had ontwikkeld, tot uitvoer te brengen. Nadat hij zeven jaar als hoofdadviseur zijn beleid achter de schermen uitvoerde werd Davutoǧlu na de verkiezingen in 2009 benoemd tot minister van Buitenlandse Zaken. Vanaf dat moment ontvingen hijzelf en zijn ideeën volop de aandacht van de internationale pers en de wetenschappelijke wereld. Zijn gedachtegoed was echter al van invloed voor zijn aanstelling in 2002. Davutoǧlu's eerdere opvattingen in combinatie met het beleid van eerdere Turkse regeringen vormden de basis voor zijn recente aanpak.

Toen in 1989 de Val van de Berlijnse Muur het einde van de Koude Oorlog symboliseerde, was Turkije's rol als bufferstaat tegen de Sovjet-Unie uitgespeeld. Het nieuwe tijdperk dat leek te zijn begonnen, werd aanvankelijk beschouwd als vrij van ideologische strijd en open voor de New World Order.10 Hiertegenover stond een meer pessimistisch beeld van conflict – gevoed door onder meer de Golfoorlog in 1990-91 en de oorlogen in voormalig Joegoslavië vanaf 1991 – dat door Samuel Huntington in 1993 'The clash of civilizations' werd genoemd.11 Beide wereldbeelden ontvingen veel kritiek vanuit de academische wereld, onder meer van de Turkse politicoloog Davutoǧlu.

In zijn artikel ‘The clash of interests. An explanation of the world (dis)order’, gepubliceerd in 1994, verzette Ahmet Davutoǧlu zich tegen de twee post-Koude Oorlog discoursen. Francis Fukuyama voorspelde in 1992 het einde van de geschiedenis dankzij de – in zijn ogen – ultieme overwinning van de liberale democratie. Huntington schetste een toekomstbeeld waarin confrontatie en conflict de boventoon zouden voeren. In het artikel presenteerde Davutoǧlu een alternatieve analyse van de politieke instabiliteit van deze periode. Volgens hem zouden de volgende thema's bepalend zijn voor de toekomst van internationale verhoudingen: het einde van strategische stabiliteit, een geopolitiek en geo-economisch machtsvacuüm, de opkomst van verscheidene, niet-statelijke autonome spelers, en interne wedijver binnen samenlevingen en bondgenootschappen.12

Fukuyama's idee van ideologische unipolariteit en westerse – Amerikaanse – hegemonie wees Davutoǧlu van de hand, omdat volgens hem een machtsvacuüm op 10 Francis Fukuyama, The end of history and the last man (New York 1992).

11 Samuel P. Huntington, 'The clash of civilizations', Foreign Affairs 72 (1993) 22-49.

12 Ahmet Davutoǧlu, 'The clash of interests. An explanation of the world [dis]order', Intellectual Discourse 2 (1994) 107-130, 110.

(9)

geopolitiek gebied ontstond, waarbij niet ideologische, maar strategische wedijver bepalend zou zijn. Daarnaast was er volgens Davutoǧlu geen sprake van een botsing van beschavingen, zoals Huntington voorzag, maar maakten de nieuwe internationale verhoudingen juist groei en ontwikkeling van beschavingen mogelijk. Botsing tussen staten of groepen was in de ogen van Davutoǧlu het gevolg van geopolitieke en economische strijd, die werd afgedaan als cultureel of religieus.13

Davutoǧlu verweet Fukuyama en Huntington een op het Westen gecentreerde blik en gebruikte dit om zijn kritiek op hen te bundelen. Westerse waarden en politieke instituties hadden een intrinsieke en onweerstaanbare universaliteit en andere beschavingen waren verantwoordelijk voor de politieke crises en botsingen, zo vatte Davutoǧlu beide denkers samen.14 In zijn eigen argumentatie speelde voornamelijk geopolitiek een doorslaggevende rol. Zijn poging de denkbeelden van Fukuyama en Huntington tegen te gaan, miste dezelfde kritische blik op zijn eigen opvattingen toe te passen. In zijn visie op de dynamische verhoudingen in de wereld legde hij het geopolitieke zwaartepunt bij de kruising tussen Europa en Azië, oftewel Turkije, en de directe omgeving van het land. Davutoǧlu verweet Huntington en Fukuyama selectief te putten uit de geschiedenis en politieke filosofie, maar deed zelf exact hetzelfde.

Voor Turkije zag Davutoǧlu namelijk een onvermijdelijke taak weggelegd:

“The Eurasian component of the Muslim world, which became the intersectional arena of these two phenomena, civilizational revival and strategic competition, appears as the focal point in international relations.”15

Aan de hand van de rimland theorie van Nicholas J. Spykman, een invloedrijke, geopolitieke strateeg en hoogleraar internationale betrekkingen aan Yale, die in 1942 aan de basis stond van de Amerikaanse containment politiek, illustreerde Davutoǧlu in hetzelfde artikel uit 1994 het belang van Turkije in de internationale politiek. Volgens Spykman was het gebied dat zich uitstrekte van het Middellandse Zeegebied via het Midden-Oosten tot en met India en Zuid-Oost Azië – het rimland – bepalend voor de machtsbalans in de wereld: “Who controls the Rimland rules Eurasia; who rules Eurasia controls the destinies of the world.”16 In

13 Davutoǧlu, 'The clash of interests', 116 14 Ibidem, 109-110.

15 Ibidem, 107.

(10)

Davutoǧlu's optiek fungeerde Turkije als de spil in dit rimland. Het belang van Turkije voor internationale stabiliteit tijdens de Koude Oorlog was voor hem ontegenzeggelijk en dit belang zou in het post-Koude Oorlog tijdperk alleen maar toenemen, dankzij groeiende internationale dynamiek en verschuivende verhoudingen.17

De publicatie van Davutoǧlu zat vol met dergelijke subtiele en minder subtiele verwijzingen naar de mogelijkheden voor Turkije om een nieuwe rol van formaat te spelen op het internationale toneel. In zijn optiek speelden landen als Turkije een wezenlijke rol in de geopolitieke strijd die in de wereld woedde, waar landen als de Verenigde Staten van konden profiteren. Zo was de voornaamste reden dat Turkije nog steeds niet was geaccepteerd als lid van de Europese Gemeenschap volgens Davutoǧlu te wijten aan een antimoslim-sentiment. Dit begrip koppelde hij aan Huntington’s voorspelling van de wereldverhoudingen na de Koude Oorlog. Religieuze conflicten waren volgens Davutoǧlu slechts een dekmantel voor economische en politieke belangen.18

De ideeën die Davutoǧlu in 1994 formuleerde in reactie op Fukuyama en Huntington werkten door in de Turkse ambities op internationaal gebied. Dit valt terug te zien in publicaties van diverse regeringsleiders en diplomaten vanaf het midden van de jaren 1990. In reactie op Huntington, pleitte Davutoǧlu voor “dynamic and peaceful cooperation and interaction among the civilizations.”19 Conflict was niet de enige manier waarop samenlevingen zich met elkaar konden verhouden in een wereld waarin de betrekkingen tussen staten en andere internationale actoren het meeste baat zouden hebben bij diepgaande dialoog. Davutoǧlu suggereerde daarom een politiek-strategisch risicomanagement dat economische belangen voorop stelde, gebaseerd op een balance of power.20 Opmerkelijk is dat terwijl deze aanpak een traditionele kijk op internationale betrekkingen – realisme – impliceerde, Davutoǧlu hier later zelf afstand van deed.21

Het buitenlandbeleid van Turkije, zowel voor als na 2002, is regelmatig door academici en regeringsfunctionarissen zelf, in verband gebracht met het realisme als stroming in de politieke wetenschap.22 Het realisme als politieke theorie van de internationale betrekkingen

17 Davutoǧlu, 'The clash of interests', 115-116, 123. 18 Ibidem, 114-117.

19 Ibidem, 124.

20 Davutoǧlu, 'The clash of interests', 124-125.

21 Ahmet Davutoǧlu, ‘Türkiye merkez ülke olmalı’, Radikal, 26 februari 2004. Deels vertaald in Gözaydın, ‘Ahmet Davutoğlu’.

(11)

ziet staten als ondeelbare actoren die zich vooral richten op veiligheid en het vergaren van zoveel mogelijk macht en invloed. Geopolitieke factoren spelen een belangrijke rol binnen dit realisme, evenals een balans in de machtsverhoudingen tussen verschillende staten, terwijl ideologie buiten beschouwing wordt gelaten. Veiligheid – van de eigen staat – heeft binnen het realisme prioriteit boven economische belangen. De verschillende regio’s waar Turkije direct aan grenst, met name het Midden-Oosten, vallen binnen dit theoretisch kader goed te ontleden.23

De Turkse buitenlandpolitiek – en Davutoǧlu’s ideeën – zijn echter complexer en meer gelaagd dan het realisme als theoretisch concept omvat. Het beleid was deels gebaseerd op ideologische overtuiging, maar binnen- en buitenlandse economische en sociale factoren speelden ook mee in het besluitvormingsproces van de Turkse buitenlandpolitiek. In een recente publicatie gaf Davutoǧlu de volgende beschrijving van de theoretische basis van zijn aanpak, daarmee – impliciet – afstand nemend van de koppeling met het realisme:

“Turkish foreign policy is formulated with reference to a holistic understanding of historical trends and a sense of active agency. Rejecting a reactionary foreign policy approach, Turkey develops its positions on regional and international issues with careful consideration of its own conditions. More than anything else, Turkey’s stance reflects its historical depth, geographical positioning and rich legacy in international affairs.”24

Een holistisch interpretatie van internationale betrekkingen houdt rekening met alle factoren die invloed kunnen hebben op het besluitvormingsproces. De positie van het land wordt bepaald door een combinatie van omstandigheden op sociaal, economisch, politiek en militair gebied zowel lokaal, regionaal, nationaal als internationaal. Het statische karakter en de overheersing van economische en politieke aspecten in deze visie vormen daarentegen relevante kritiek.

continuity?’, in: Özden Zeynep Oktav (ed.), Turkey in the 21st century. Quest for a new foreign policy

(Farnham 2011) 151; Hugh Pope, ‘Pax Ottomana? The mixed success of Turkey’s new foreign policy’,

Foreign Affairs 89 (2010) 161-172, 164; Hasan Kösebalaban, ‘Turkey and the new Middle East. Between

idealism and realism’, Perceptions 16 (2011) 93-114, 93; Ercan Özer, 'Foreign economic policy and relations of Turkey. The regional perspective', Perceptions 2 (1997) 155-161, 160 en Süleyman Demirel, ‘Turkey and NATO at the threshold of a new century’, Perceptions 4 (1999) 17-21, 18.

23 R. Hinnebusch en A. Ehteshami (eds.), The foreign policy of Middle East states (Boulder 2002) 18-22 en Fred Halliday, The Middle East in international relations. Power, politics and ideology (Cambridge 2005) 25-27.

24 Ahmet Davutoğlu, 'Principles of Turkish foreign policy and regional political structuring', Turkey Policy

(12)

Een aanvulling op het theoretische debat over de Turkse buitenlandpolitiek werd in 2012 gepubliceerd door Faruk Yalvaç, universitair hoofddocent internationale betrekkingen aan de Technische Midden-Oosten Universiteit in Ankara, en verbond het beleid in Turkije met de neo-Gramsciaanse theorie in internationale betrekkingen.25 Gramsci was een Italiaanse Marxist die de theorie van culturele hegemonie uitwerkte. De neo-Gramsciaanse stroming binnen internationale betrekkingen ontstond in de jaren 1980 en bood een alternatief voor de statische wereld die de dominante stromingen, het realisme en het idealisme, schetsten. Deze nieuwe theorie richtte zich voornamelijk op sociale factoren en beoogde een allesomvattend fundament te geven waarin structurele veranderingen werden verklaard. De toepassing van deze theorie op het Turkse buitenlandbeleid die Yalvaç bepleitte, houdt echter geen stand.

Opmerkelijk is dat in het artikel de door Davutoǧlu verklaarde holistische visie op internationale relaties niet wordt behandeld, terwijl deze in 2008 al bekend was.26 Bovendien betoogde Yalvaç weliswaar dat de visie van Davutoǧlu en zijn buitenlandpolitiek beïnvloed werd door binnenlandse omstandigheden en de volksopinie, maar noemt hiervoor geen overtuigende argumenten. Hoewel de regering van de AKP uiteraard wel afhankelijk was van deze factoren, speelde deze voor het buitenlandbeleid nagenoeg geen rol.27 Wanneer de theorie van Davutoǧlu gekoppeld wordt aan de praktijk blijkt dat zijn beleid op economische en politieke omstandigheden is gebaseerd en hij vooral pragmatisch en strategisch opereerde, ongeacht onderliggende theorieën. Onvoorziene omstandigheden in de internationale politiek vragen soms snelle beslissingen die, alle theorie ten spijt, niet altijd rijmen met geschreven beleid.

Toen in 1996 de douane-unie tussen Turkije en de Europese Unie van kracht werd – waar in 1963 al het Ankara-verdrag voor was getekend –, groeide in Turkije de hoop dat toetreding tot de Europese Unie op korte termijn realiteit zou worden. Dat daarnaast de ambities voor een nieuwe buitenlandpolitiek steeds zichtbaarder werden, wees op een verschuiving in de Turkse prioriteiten en een hernieuwd geloof in de eigen mogelijkheden en kracht. De bewustwording van de potentie van Turkije op het wereldtoneel manifesteerde zich op 25 Faruk Yalvaç, 'Strategic depth or hegemonic depth? A critical realist analysis of Turkey's position in the

world system', International Relations 26 (2012) 165-180.

26 Ahmet Davutoğlu ‘Turkey’s foreign poliy vision. An assessment of 2007’. Insight Turkey 10 (2008) 77-96. 27 Zie onder meer Constanze Stelzenmueller en Joshua Raisher, Transatlantic Trends 2013 (Washington, The

German Marshall Fund 2013), 46, Transatlantic Trends. Key Findings 2006 (Washington, The German Marshall Fund 2006), 18 en Christopher Phillips, ‘Turkey’s Syria problem’, Juncture 19 (2012) 137-140, 139-140.

(13)

verschillende vlakken. Het doorgebroken bewustzijn van de mogelijkheid om in de omliggende regio’s een grote rol van invloed te spelen en een verbinding te zijn tussen Europa en Azië, ging gepaard met het besef dat de hard power die Turkije in de Koude Oorlog als NAVO bondgenoot uitdroeg, vervangen diende te worden door soft power. Het leger speelde een steeds kleinere rol in de Turkse politiek en militaire middelen verloren langzamerhand hun belang. Diplomatie en economische verbanden kregen daarentegen meer gewicht en daarmee meer invloed.28

Tijdens de Koude Oorlog was de rol van Turkije primair als bondgenoot van de Verenigde Staten en het Westen, waarbij het vooral als bufferstaat diende tegen het rode gevaar van de Sovjet-Unie. Het Turkse buitenlandbeleid richtte zich dan ook voornamelijk op Turkije’s rol in de NAVO. Regionale ambities en een eventuele leiderschapsrol waren niet aan de orde. Het land was nog teveel afhankelijk van (financiële) steun vanuit de Verenigde Staten en richtte zich vooral op samenwerking met de Europese Gemeenschap. Pas toen duidelijk werd dat de stabiliteit van de Sovjet-Unie en het communisme aanzienlijk afnam en het einde van de Koude Oorlog in zicht kwam, ontstond in Turkije gaandeweg het besef dat het land een enigszins gewichtigere rol op het internationale toneel kon spelen.29

Steun vanuit Washington droeg ertoe bij dat vooral de regionale ambities van Turkije zich verder konden ontwikkelen. Stabiliteit in de regio was halverwege de jaren 1990 een belangrijk doel voor de Verenigde Staten. Bovendien kon Turkije, als seculiere moslimdemocratie, als een voorbeeld dienen voor naburige landen met een grote islamitische bevolking. In 1996 stelde de toenmalige Turkse premier Tansu Çiller dan ook met enige trots dat “The guiding principle of Turkish foreign policy in the Middle East has been to advocate dialogue and mutual tolerance” en dat het land zich inzette de ervaring in het democratische proces en de vrijemarkteconomie te delen met de landen in de verschillende omliggende regio's.30 De echo hiervan is terug te horen in de visie van Davutoǧlu die later sprak over zero

problems en rhythmic diplomacy.31

Een voorbeeld hiervan waren de Turkse inspanningen voor samenwerking tussen de landen in de Zwarte Zee regio. In 1992 nam Turkije het initiatief voor een economisch coöperatieverband tussen Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Bulgarije, Georgië, Griekenland, 28 Ibrahim Kalın, ‘Soft power and public diplomacy in Turkey’, Perceptions 14 (2011) 5-23, Hale, Turkish

foreign policy since 1774, 143, 148 en Davutoǧlu, 2008, 86.

29 Zürcher, Turkey, 245-250, 287-291 en 315-322 en William Hale, 'Turkey and its neighbors. Foreign relations in transition', The Middle East Journal 66 (2012) 550-553, 550.

30 Tansu Çiller, 'Turkish foreign policy in its dynamic tradition', Perceptions 1 (1996) 82-88, 84-85. 31 Davutoǧlu, ‘Turkey’s foreign policy vision’.

(14)

Moldavië, Oekraïne, Roemenië, Rusland en Turkije zelf. Deze roerige regio waar vooral etnische verscheidenheid een belangrijke politieke factor bleek, was voor Turkije de eerste aanzet die zou leiden tot een nieuwe ambitieuze buitenlandpolitiek. Ercan Özer, toenmalig adjunct-hoofd multilaterale economische betrekkingen bij het Turkse ministerie van buitenlandse zaken en tot 2010 topdiplomaat en ambassadeur, schreef in 1997 over de Zwarte Zee samenwerking en de Turkse initiatieven dat

“Turkey as an integral part of Europe, occupies a pivotal role at the crossroads of Eurasia, the Balkans, the Black Sea region, Mediterranean, the Middle East, Caucasus and Central Asia. A unique geo-strategic position such as this confers a multidimensional character on its economic foreign policy. (…) It is guided by Atatürk's ever relevant dictum "Peace at home, peace in the world," whereby Turkey seeks to promote relations of friendship and economic co-operation with all countries starting with its neighbours and contributes to cooperation, peace and stability at the regional as well as global level.”32

De overeenkomsten met de visie die Davutoǧlu later presenteerde zijn opmerkelijk. Het besef dat Turkije een voortrekkersrol op diplomatiek en economisch gebied moest vervullen werd vanaf de tweede helft van de jaren 1990 in toenemende mate gepropageerd en uitgevoerd.

Turkse regeringsleiders en beleidsambtenaren benadrukten meer en meer het belang van harmonie, dialoog, en voornamelijk de unieke geopolitieke ligging van hun land. Ook het multidimensionale karakter van het buitenlandbeleid en de diplomatieke verhoudingen werd vaker genoemd en was tevens een van de speerpunten die Davutoǧlu later in zijn visie postuleerde. Onderminister van buitenlandse zaken Onur Öymen verbond in 1997 het streven naar integratie in de Europese Unie met de Turkse multidimensionale samenwerking en diplomatie met landen binnen en buiten Europa. Het feit dat Turkije betrekkingen met landen in haar regio’s en met Europese landen probeerde te stroomlijnen en op goed niveau te houden, was volgens hem een teken dat het land klaar was voor lidmaatschap van de Europese Unie.33

In 1999, het jaar waarin Turkije officieel werd erkend als kandidaat voor volledig lidmaatschap van de Europese Unie, schreef de toenmalige Turkse president Süleyman Demirel ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de NAVO een speech waarin hij 32 Özer, 'Foreign economic policy and relations of Turkey', 156.

(15)

eveneens het multidimensionale karakter van het buitenlandbeleid propageerde en de unieke ligging en geopolitieke potentie van Turkije onderstreepte.34 Hierbij voegde hij een element dat ook bij andere regeringsleden en hoge ambtenaren terugkwam. Demirel karakteriseerde Turkije als een verbinding tussen Europa – het Westen – en Azië – het Oosten, en met hem onder meer Tansu Ciller, Abdullah Gül en zelfs Recep Erdoǧan. Deze functie van het land als brug werd ook veelvuldig aangehaald als argument voor Turkse toetreding tot de Europese Unie. Zowel door Turken zelf, als door vooraanstaande Europese en Amerikaanse politici.35

Hoewel de kwalificering als brug werd beschouwd als een positieve eigenschap, maakte Davutoǧlu in zijn boek Stratejik Derinlik een onderscheid tussen sterke landen en zwakke landen die een verbindingsfunctie bezitten. Waar de landen “without any self-confidence” worstelen met hun identiteit, utiliseren de landen met “self-confidence,” zoals Turkije, “this plurality as a source of richness”.36 Dit in 2001 verschenen boek vormde niet veel later de basis voor Davutoǧlu's politieke en diplomatieke loopbaan en beleid. De strategische diepte die Turkije volgens hem bezat dankzij de geopolitieke ligging en de historische banden met de omliggende regio's, wilde hij omzetten naar nieuwe geopolitieke ambities en een meer significante rol in internationale verhoudingen. Daarom verwierp Davutoǧlu later de brugmetafoor in zijn geheel.37

Na 2001 veranderde er veel in de Turkse politiek, zowel op het gebied van binnenlandse als buitenlandse zaken. De AKP van Recep Erdoǧan won in 2002 met overmacht de landelijke verkiezingen en Davutoǧlu werd benoemd tot hoofdadviseur van de minister-president. In deze rol kon hij de ideeën die hij sinds 1994 formuleerde in de praktijk brengen door middel van officieel regeringsbeleid. In Davutoǧlu’s visie behoorde Turkije tot de “central powers” die in het middelpunten stonden van meerdere regio’s en een significante leidersrol in ieder van die regio’s diende te spelen.38 Om de potentie van Turkije als centrale macht waar te maken, stelde Davutoǧlu in zijn boek van 2001 een aantal prioriteiten op die geïmplementeerd moesten worden.

Op nationaal niveau was het volgens Davutoǧlu van belang dat de Koerdische kwestie zo snel en vreedzaam mogelijk werd opgelost. De jarenlange onderdrukking van de 34 Demirel, 'Turkey and NATO at the threshold of a new century'.

35 Zie onder meer: Yanık, ‘Constructing Turkish “exceptionalism’, 80-89 en Özer, 'Foreign economic policy and relations of Turkey'.

36 Ahmet Davutoǧlu, Stratejik Derinlik. Türkiye’nin uluslararası konumu (Istanbul 2001) 92, vertaald in: Yanık, ‘Constructing Turkish “exceptionalism”’, 87.

37 Davutoǧlu, ‘Turkey’s foreign policy vision’, 78.

(16)

Koerdische minderheid in Turkije had tot gevolg dat sommige Koerden als onafhankelijkheidsstrijders van de PKK zich verzetten tegen de Turkse regering en door aanslagen en gewapend conflict zich probeerden af te scheiden. Voor Davutoǧlu was vooruitgang voor Turkije alleen mogelijk als een duurzame oplossing in de vorm van gelijke rechten voor Koerden, werd gevonden.39 Niet toevallig was dit ook een van de eisen van de Europese Unie voor mogelijke toetreding van Turkije.

Turkse toetreding was in Davutoǧlu’s ogen een essentieel punt voor het realiseren van een ambitieus Turks buitenlandbeleid. Al in 1994 benadrukte hij het belang van volledige integratie van Turkije in de Europese Unie, zowel voor Europa als Turkije zelf.40 Turkse associatie – en daarmee acceptatie – met Europa zou een stuwende werking hebben op de geopolitieke capaciteiten van Turkije. Turkse betrokkenheid en doorzettingsvermogen, ongeacht die van de Europese Unie zelf, was voor Davutoǧlu hierbij noodzakelijk.41

De mogelijkheid van inspraak en invloed in het regeringsbeleid voor Davutoǧlu manifesteerde zich vanaf 2004 in een verder ontwikkelde visie gestoeld op de beginselen van zijn eerdere publicaties, aangevuld en verbeterd met meer praktijkgericht beleid.

“Since the year 2002, Turkey has begun to structure its policies on the basis of

this new vision, keeping in mind well-defined targets, and looking to benefit from its geographical position and historical assets.”42

In een artikel in de Turkse krant Radikal van 26 februari 2004 stelde Davutoǧlu vijf basisprincipes op waar het Turkse buitenlandbeleid op gebaseerd moest worden.43 De belangrijkste hiervan werd later gretig aangehaald door media en academici. Deze “zero problem policy toward Turkey's neighbors” richtte zich letterlijk op probleemloze relaties met buurlanden in de diverse regio's rondom Turkije. Een complexe opgave, die gaandeweg in de praktijk niet altijd volledig uitvoerbaar bleek.

De overige principes behelsden een interne balans tussen veiligheid en democratie; het ontwikkelen van betrekkingen met de verschillende regio’s waar Turkije invloed kon 39 Gözaydın, ‘Ahmet Davutoğlu’, 99-100.

40 Davutoǧlu, 94, 123-124.

41 Joshua W. Walker, ‘Learning strategic depth. Implications of Turkey’s new foreign policy doctrine’, Insight

Turkey 9 (2007) 32-47, 36, 47, en Davutoǧlu, ‘Turkey’s foreign policy vision’, 92-96.

42 Davutoǧlu, ‘Turkey’s foreign policy vision’, 79

43 Ahmet Davutoǧlu, ‘Türkiye merkez ülke olmalı’, Radikal, 26 februari 2004. Deels vertaald in Gözaydın, ‘Ahmet Davutoğlu’, 101.

(17)

uitoefenen, met name het Midden-Oosten, de Kaukasus en de Balkan; een multidimensionaal buitenlandbeleid, waarin relaties met de Verenigde Staten, de NAVO en de Europese Unie voorop stonden; en ten slotte rhythmic diplomacy, wat Turkije een grotere rol als internationaal bemiddelaar zou opleveren. Deze punten werkte Davutoǧlu in 2007 verder uit om Turkije te transformeren van een regionale speler tot een “global actor”. Een principieel punt hierbij was de definitieve afwijzing van de rol van Turkije als brug.44

Een centrale rol paste volgens Davutoǧlu beter bij de Turkse historische en geopolitieke eigenschappen:

“A central country with such an optimal geographic location can not [sic] define itself in a defensive manner. It should be seen neither as a bridge country which only connects two points, nor a frontier country, nor indeed as an ordinary country, which sits at the edge of the Muslim world or the West.”45

Bij deze nieuwe positie in de internationale verhoudingen hoorde ook het innemen van de rol om in eigen land, maar voornamelijk in de omliggende regio’s veiligheid en stabiliteit te verschaffen. Dezelfde visie van Turkije als centraal land op regionaal en internationaal vlak, valt terug te zien in publicaties en uitspraken van Turkse regeringsleiders en hoge ambtenaren van het Turkse ministerie van buitenlandse zaken.

Al in 2000 sprak toenmalig minister van buitenlandse zaken Ismail Cem over de nieuwe mogelijkheden voor Turkije die zich vanaf het einde van de Koude Oorlog hadden ontwikkeld: “Turkey thus becomes a centre for the emerging Eurasian reality and constitutes Western Europe’s major historical, cultural and economic opening to Eastern horizons.”46 Beleidsmakers van de Turkse AKP regering benadrukten de unieke geografische en politieke positie van Turkije die vervolgens werd uitgedragen door regeringsleiders als Abdullah Gül en Recep Erdoǧan.47 Op internationaal gebied zouden Davutoǧlu – in 2009 tot minister benoemd – en Erdoǧan een aanzienlijke reputatie opbouwen, zowel in de politieke als academische wereld.48

44 Davutoǧlu, ‘Turkey’s foreign policy vision’, 78, 79-83, 96. 45 Davutoǧlu, ‘Turkey’s foreign policy vision’, 78.

46 Ismail Cem, ‘Turkey and Europe. Looking to the future from a historical perspective’, Perceptions 5 (2000) 181-184, 183. Nadruk toegevoegd.

47 Esra Doǧan, ‘Turkey in the new European security and defence architecture’, Perceptions 8 (2003) 48-66, 57-60 Bülent Karadeniz, ‘Security and stability architecture in the Black Sea’, Perceptions 12 (2007) 95-117, 100, 116, en Yanık, ‘Constructing Turkish “exceptionalism’.

(18)

Davutoǧlu's beleid is meermaals in relatie gebracht met de term 'neo-Ottomanisme'. Deze kwalificering is echter ongeschikt voor zijn visie. Het Ottomanisme stamde uit de tijd van de opkomst van het nationalisme en wilde een hechter Ottomaans Rijk bevorderen dat zich kon meten met de Europese mogendheden. Het neo-Ottomanisme werd in de jaren 1980 gebruikt als term voor het beleid van de toenmalige Turkse president Turgut Özal. Özal richtte zich voornamelijk op samenwerking met het Midden-Oosten en de Arabische wereld vanuit economische motieven en om de Verenigde Staten tevreden te stellen. Deze politiek komt geenszins overeen met de conceptuele achtergrond van de visie van Davutoǧlu, noch met de strategische ambities die Turkije vanaf 2002 ontwikkelde in de regio's naast het Midden-Oosten.

De invloed van Davutoǧlu dient echter wel worden gezien binnen ontwikkelingen en denkbeelden die al in gang waren gezet vanaf het einde van de Koude Oorlog. Het traject dat hij aflegde van academicus naar politicus, liep parallel met het groeiende besef in Turkije van de potentie van het land op het internationale toneel en het benutten daarvan. Dit betekende niet dat Davutoǧlu in zijn eentje verantwoordelijk was voor de ontplooiing van zijn land. Dat hij zijn visie kon implementeren in beleidsvoering en zijn filosofie in pragmatiek kon veranderen, maakte hem zeer invloedrijk, maar de denkbeelden die hij voorstond werden ook door andere vooraanstaande Turkse politici gepropageerd.

Ondanks de verschillende pogingen het beleid van Davutoǧlu onder een bekende noemer te plaatsen, lieten zijn ideeën zich niet makkelijk definiëren. Juist vanwege het bijna grenzeloze geloof in de potentie van het eigen land en de pragmatische insteek, bleef de buitenlandpolitiek van Davutoǧlu academici en analisten intrigeren. Tevens valt er op zijn visie de nodige kritiek te leveren. Vooral het geloof in het vermogen van Turkije om niet alleen een regionale, maar ook een mondiale grootmacht te kunnen worden, is niet alleen enigszins overmoedig, maar getuigt bovendien van weinig realiteitszin. De obstakels die het land voor zich had liggen, waren niet ogenblikkelijk opgelost. De pogingen van Turkije om de invloed in de verschillende regio's te vergroten, bevestigden dit beeld.

Erdoǧan op nummer 28 in 2012. ‘The FP interview. Mr. ‘zero problems’, Foreign Policy 183 (2010) 45-46, en ‘Ahmet Davutoglu, Recep Tayyip Erdogan. For leading from the front’ Foreign Policy 197 (2012) 70.

(19)

Transregionaal beleid

In december 2004 tijdens de EU-top in Brussel, besloot de Europese Raad de onderhandelingen voor de toetreding van Turkije tot de Europese Unie op 3 oktober 2005 te openen.49 Sinds de jaren 1950 streefde Turkije naar deze officiële stap in de richting van associatie en erkenning. Het beleid sinds 2002 van de regerende AK-partij onder leiding van premier Recep Tayyip Erdoǧan, betaalde zich uit. Hervormingen en vooruitgang op het gebied van economie, mensenrechten en buitenlandse betrekkingen boden voldoende grond om de gesprekken over vereiste rechten en plichten van ieder EU-lid, het acquis

communautaire, te beginnen.

Hoewel vanaf 1993 eerdere Turkse regeringscoalities probeerden hervormingen door te voeren om aan de eisen van de Europese Unie te voldoen, maakte conflict en ideologische verschillen tussen coalitiepartners dit zo goed als onmogelijk. Nadat Turkije in 1999 de eerste stap in de richting van eventuele toetreding maakte na de bijeenkomst van de Europese Raad in Helsinki kreeg het land in 2001 te kampen met een economische crisis en verloren vele Turken het vertrouwen in de gevestigde politieke orde. De oprichting van de AK-partij in 2001, die economische vooruitgang en volledige acceptatie van de Europese Unie beloofde, gaf de bevolking weer hoop.

De opkomst van de gematigd islamitische AK-partij binnen het Turkse politieke bestel is bijzonder te noemen. Na de oprichting en secularisatie van de Turkse republiek in 1923 onder Mustafa Kemal Ataturk, werden islamitische partijen gezien als radicaal en gevaarlijk en vonden zij weinig steun onder de bevolking. Bovendien werden dergelijke partijen door het leger – dat een invloedrijke rol speelde in de Turkse politiek – gedwarsboomd. Vanaf de jaren 1970 en 1980 nam steun onder de Turkse bevolking voor islamitische partijen langzaam toe, ondanks onderdrukking vanuit het leger, vanwege onvrede over het toenmalige politieke bestel en beleid.50

De overwinning van de partij van Erdoǧan in 2002 was het gevolg van dit groeiende ongenoegen onder het Turkse volk. De AK-partij presenteerde zich als een conservatieve 49 Council of the European Union, 'Brussels European Council 16/17 december 2004. Presidency conclusions'

1 februari 2005, 6 en Ioannis N. Grigoriadis, ‘Turkey's accession to the European Union. Debating the most difficult enlargement ever’, SAIS Review 26 (2006) 147-160, 149.

(20)

democratische partij die een seculiere regering wilde vormen waarin gematigde islam slechts een deel uitmaakte van de beginselen van de partij. Waar de gevestigde partijen de Turkse economie en toetreding tot Europa niet konden bewerkstelligen en beschuldigd werden van corruptie, vestigden de meeste Turken hun vertrouwen op Erdoǧan. Als burgemeester van Istanbul boekte Erdoǧan veel successen en hij werd bovendien als rolmodel gezien, omdat hij zich had opgewerkt als gewone middenklasser zonder hogere opleiding.51

Ontstaan vanuit de islamitische Welvaartspartij en haar opvolger de Deugdzaamheid partij, zette de AK-Partij zich af tegen het gedachtegoed van de moederpartijen, die zich baseerden op Islamitische waarden en anti-Westerse retoriek. Het beleid van de partij van Erdoǧan richtte zich sterk op de verbetering van de mensenrechten in Turkije en op de acceptatie als kandidaat-lid van de Europese Unie. Na een ongekende verkiezingsoverwinning waarin de AK-Partij bijna 35 procent van de stemmen won en daarmee een overgrote meerderheid in het parlement kreeg, had de nieuwe regeringspartij alle ruimte haar eigen programma uit te voeren.52

De belangrijkste figuren in de regering van de AK-partij waren Erdoǧan zelf – die pas na een wetswijziging in maart 2003 daadwerkelijk premier werd – premier, later minister van buitenlandse zaken en president, Abdullah Gul en Ahmet Davutoǧlu. Het buitenlandbeleid dat de regering sinds 2002 uitdroeg was grotendeels bedacht door Davutoǧlu en werd vervolgens uitgevoerd door Gul en Erdoǧan. Het eerste succes voor de nieuwe regering kwam direct na de verkiezingen van november 2002. Op 13 december verklaarde de Europese Raad in Kopenhagen dat in december 2004, indien aan alle voorwaarden was voldaan, de onderhandelingen met Turkije voor lidmaatschap van de Europese Unie konden beginnen.

Hoewel deze halve toezegging Turkije niet in hetzelfde rijtje plaatste als de tien landen – waaronder Cyprus – die in 2004 toetraden tot de EU, was dit voor de regering van Erdoǧan een teken dat zij op de goede weg waren. De vooruitgang die het land sinds 1999, en met name 2002, boekte, was te danken aan de landelijke consensus onder de bevolking en in de politiek dat aansluiting bij de Europese Unie werkelijkheid werd. Grootschalige hervormingen en verregaand nieuw beleid op doorslaggevende onderwerpen als Cyprus en de Koerdische kwestie was mogelijk, omdat dit noodzakelijk was om toegang tot EU-lidmaatschap te verkrijgen.53

51 Ahmad, 'Politics and political parties in republican Turkey', 262.

52 Soner Cagaptay, 'The november 2002 elections and Turkey's new political era', Middle East Review of

International Affairs 6 (2002) 42-48, 42-43.

(21)

Dankzij de grootschalige hervormingen en een positief rapport van de Europese Commissie werd in december 2004 dan ook besloten dat Turkije volledig geschikt was als kandidaat en dat de toetredingsgesprekken in oktober 2005 zouden beginnen. De optimistische toon en de belofte van ondubbelzinnig lidmaatschap vervaagden echter zodra de onderhandelingen begonnen. De Europese Raad maakte op 3 oktober 2005 duidelijk dat volledig lidmaatschap van de Europese Unie niet gegarandeerd kon worden, door aan te geven dat de toetredingsgesprekken geen gedefinieerd einde zouden hebben.54 Dit vond, ondanks eerdere verkiezingsbeloften van Erdoǧan en zijn partij, zijn weerslag in het beleid en de uitvoering hiervan van de AK-Partij.55

In het partijprogramma waarmee de AK-Partij in 2002 aan de macht was gekomen, stond de heldere boodschap dat ongeacht de vorderingen van een eventueel lidmaatschap van de Europese Unie, hervormingen op economisch en democratisch gebied zonder meer hun doorgang moesten vinden.56 Tot 2005 was deze toezegging aan het Turkse volk goed haalbaar vanwege positieve signalen vanuit Europa en een consensus onder de bevolking over het nut van de hervormingen. Na 2005 verminderde het enthousiasme voor het doorvoeren van de hervormingen. De afnemende toewijding vanuit de regering en het gebrek aan continuïteit voor nieuwe regelgeving vertraagde het toetredingsproces.57

Ondertussen was de Turkse economie aanzienlijk verbeterd ten opzichte van de crisissituatie in 2001. Tussen 2002 en 2007 groeide de economie gemiddeld met bijna zeven procent per jaar, dankzij prudent economisch en financieel beleid in Turkije zelf en dankzij groeiende internationale economische samenwerking. Deze groei werd steeds minder afhankelijk van de Verenigde Staten, evenals van het toetredingsproces tot de Europese Unie. Nieuwe economische partnerschappen met onder meer Iran, Iraq, Azerbeidzjan, Rusland en China illustreerden de regionale en mondiale blik van het nieuwe buitenlandbeleid van de AKP. Een van de krachten die dit initieerden, waren de zogenaamde Anatolische Tijgers. Deze grote Turkse zakenfamilies, allen uit het binnenland van Turkije – niet toevallig het gebied waar de AKP de meeste steun genoot, die in de jaren 1990 opkwamen, bouwden veel

54 Europese Commissie, Negotiating framework (Luxemburg. 3 oktober 2005) en Gamze Avcı, ‘The Justice and Development Party and the EU. Political pragmatism in a changing environment’, South European

Society and Politics 16 (2011) 409-421, 412.

55 Hale, Turkish foreign policy since 1774, 187-192.

56 Avcı, ‘The Justice and Development Party and the EU’, 415-416.

57 Tarik Oǧuzlu, ‘Turkey and Europeanization of foreign policy?’, Political Science Quarterly 125 (2011) 657-683, 671.

(22)

nieuwe handelsrelaties op in het Midden-Oosten en de Kaukasus. 58

De nadruk in het Turkse economische beleid kwam te liggen op buitenlandse handel, dankzij de succesvolle ondernemingen van de Anatolische Tijgers. Waar het handelsverkeer met Europa in 2003 nog ruim 53 procent bedroeg van de totale Turkse buitenlandse handel, was dit in 2010 nog geen 42 procent. Handel met het Midden-Oosten en Azië (inclusief de Kaukasus) daarentegen, nam van respectievelijk 8 en 18 procent in 2003, toe tot 13 en 30 procent in 2010.59 Een belangrijke factor in de toename van deze handel was de ambitie van de AKP regering om Turkije als energiecentrum van de regio te laten fungeren en daarmee een essentiële rol in de geopolitieke verhoudingen tussen Europa, Rusland en het Midden-Oosten te kunnen spelen. 60

Doorvoerroutes van gas en olie in de Kaukasus en het Midden-Oosten waren hierbij doorslaggevend en het aanleggen van pijpleidingen creëerde een symbiose van economische belangen en geopolitieke betrekkingen.61 Juist deze focus op internationale economische belangen was een belangrijke factor in de Turkse buitenland politiek van Erdoǧan en Davutoǧlu. Hard power was vervangen door soft power, terwijl de invloed van het leger in de Turkse politiek en internationale betrekkingen was gedecimeerd, werd economisch en handelsbeleid – en daarmee de rol van het land zelf – op het internationale toneel groter.62

Niet voor niets werd de aanhoudende economische groei van Turkije in verband gebracht met de snelst groeiende economieën van de wereld. Turkije als nieuwe BRIC, of als aanvoerder van een nieuwe groep landen met een groot economisch potentieel, werd als serieuze mogelijkheid beschouwd.63 Met een BBP-groeipercentage van rond de acht procent in 2010, herstelde Turkije, dankzij maatregelen die na 2001 waren genomen, bovendien snel van de wereldwijde financiële crisis.64 In tegenstellingen tot de Verenigde Staten en Europa, die hier grote moeite mee hadden. Het verschuivende zwaartepunt van het buitenlandbeleid van Turkije – minder gericht op Europa en meer op het Midden-Oosten en de Kaukasus – 58 Hale, Turkish foreign policy since 1774, 151-157 en Özlem Tür, ‘Economic relations with the Middle East

under the AKP. Trade, business community and reintegration with neighboring zones’, Turkish Studies 12 (2011) 589-602.

59 Mustafa Kutlay, ‘Economy as the ‘practical hand’ of ‘new Turkish foreign policy’. A political economy explanation’ Insight Turkey 13 (2011) 67-88, 77-82.

60 Ziya Öniş en Şuhnaz Yilmaz, ‘Between Europeanization and Euro-Asianism. Foreign policy activism in Turkey during the AKP era’, Turkish Studies 10 (2009) 7-24, 10-11.

61 Tuncay Babalı, ‘Implications of the Baku-Tbilisi-Ceyhan main oil pipeline project’ Perceptions 10 (2005) 29-59.

62 Kutlay, ‘Economy as the ‘practical hand’ of ‘new Turkish foreign policy’, 71.

63 Danielle Myles, ‘Turkey. How to invest in the next BRIC’, International Financial Law Review 31 (2012) 22-24.

(23)

kwam grotendeels voort uit het bewogen toetredingsproces tot de Europese Unie.

Het jaar 2005 bleek een groot omslagpunt. Het centrale thema van de theorie van Ahmet Davutoǧlu die aanvankelijk Turkije een brug functie tussen Europa en de omliggende regio’s van Turkije toedichtte, veranderde na de teleurstelling in 2005 in een centrale machtsrol voor Turkije op het wereldtoneel. De directe en indirecte afwijzingen die Turkije vanuit Europa vanaf 2005 ontving, leidden uiteindelijk tot een ambitieuzer buitenlandbeleid waarin Turkije zelf de touwtjes in handen nam. Niet langer gebonden aan strikte regels, omdat een groot deel van de toelatingshoofdstukken geblokkeerd waren, en bovendien gesteund door een meerderheid van de bevolking kon het land zich onafhankelijk van Europa meer richten op de eigen regio’s.

De jarenlange inzet voor toetreding tot de Europese Unie en de focus op Europa verplaatste zich snel naar een actiever beleid in de regio dat vanaf de jaren 1990 in gang was gezet. De invloed van Turkije die zich door middel van soft power uitte, verspreidde zich voornamelijk in het Midden-Oosten en de Kaukasus waar het land economische en diplomatieke verbonden sloot met nieuwe en oude bevriende landen. Vanuit de gedachte van

zero problems – dat na 2005, maar voornamelijk na 2007 de boventoon voerde in het Turkse

buitenlandbeleid - handelend, vergrootte Turkije, onder leiding van Davutoǧlu en Erdoǧan, haar directe invloedssfeer.

Een van de meest opmerkelijke verschuivingen van diplomatieke verhoudingen tussen Turkije en een van de landen in de regio was de relatie met Syrië. Gedurende de Koude Oorlog vielen beiden onder tegenovergestelde krachtenvelden en de vijandigheid bleef ook na 1989 en de val van de Sovjet-Unie bestaan. Lange tijd leefden de twee landen op gespannen voet met elkaar vanwege onenigheid over watervoorzieningen vanuit de rivier de Eufraat, grensdisputen en conflicten over Syrische steun aan de Koerdische onafhankelijkheidsstrijders van de PKK. Tot 1998 was PKK leider Abdullah Öcalan een officieuze gast van de Syrische regering en maakte de Koerdische verzetsstrijders gebruik van Syrische trainingskampen en logistieke steun.65

Waar Syrië tijdens de Koude Oorlog werd gezien als een satellietstaat van de Sovjet-Unie, was Turkije als bufferstaat van de NAVO een belangrijke bondgenoot van de Verenigde Staten. Deze tegenstelling maakte de verhoudingen tussen Turkije en Syrië niet gemakkelijk. 65 F. Stephen Larrabee, ‘Turkey rediscovers the Middle East’, Foreign Affairs 86 (2007) 103-114, 107-109 en

(24)

In 1990 zorgde een geschil over de verdeling van het water van de rivier de Eufraat – die in Turkije ontspringt en voor een groot deel stroomt in Syrië – voor verhoogde spanningen en een blokkade in onderhandelingen over de Koerdische kwestie tussen Damascus en Ankara. Bovendien waren beide landen verdeeld over de aanspraak van Syrië op de Turkse stad Hatay.66

Uiteindelijk bleek de Koerdische kwestie de doorslaggevende factor in de betrekkingen tussen Syrië en Turkije te zijn. In 1998 dreigde Turkije met militair ingrijpen bij de grens met Syrië als het land niet alle banden met de PKK onmiddellijk verbrak.67 Bemiddeling van Egypte (gesteund door de Verenigde Staten) en Iran leidde tot het vertrek van Öcalan uit Syrië en een verbod op zijn eventuele terugkomst. Bovendien sloot Syrië alle PKK trainingskampen, hiermee vrijwel alle Turkse eisen inwilligend. Niet toevallig was hiermee de Koerdisch kwestie voor Turkije zo goed als opgelost – een harde eis voor EU-kandidaat lidmaatschap, wat het volgende jaar werd toegezegd.68

Na 1998 - en met name vanaf 2003 - bouwde Turkije een steeds vriendschappelijkere band met Syrië op, wat langere tijd een centrale rol speelde in de positie van Turkije in het Midden-Oosten. Kenmerkend voor de ambities in de regio van Turkije onder leiding van de AKP was de veranderende houding tegenover Israël, versterkt door de nieuwe relatie met Syrië. De nauwe betrekkingen met Israël – evenals Turkije een belangrijke bondgenoot van de Verenigde Staten in het Midden Oosten – waren niet langer meer vanzelfsprekend, terwijl die met Syrië in toenemende mate amicaal werden. Economische samenwerking tussen Ankara en Damascus verviervoudigde ruim in het eerste decennium van de 21e eeuw en in 2010 stelde minister Davutoǧlu zelfs een unie van vrij verkeer van goederen en personen voor tussen Syrië, Libanon, Jordanië en Turkije.69

Aan deze innige band kwam enigszins abrupt een einde toen in 2011 in Syrië een opstand tegen het regime van president Assad uitmondde in een burgeroorlog. Aanvankelijk hield Turkije zich in deze kwestie op de vlakte en riep Erdoǧan Assad op tot hervormingen, in de hoop de verhoudingen tussen beide landen in stand te houden en de situatie in Syrië niet te laten ontsporen. De eerste reactie van Erdoǧan werd door velen echter als hypocriet en opportunistisch beschouwd, omdat hij zich bij de opstanden in Egypte duidelijk had 66 Hale, Turkish foreign policy since 1774, 232-233.

67 Philip Robins, ‘The foreign policy of Turkey’, in: R. Hinnebusch en A. Ehteshami (ed.), The foreign policy

of Middle East states (Boulder 2002) 311-334, 318.

68 Larrabee, ‘Turkey rediscovers the Middle East’, 109. 69 Hale, Turkish foreign policy since 1774, 234-235.

(25)

uitgesproken voor de tegenstanders van het regime. Toen hervormingen in Syrië uitbleven en het duidelijk werd dat Assad niet de intentie had om aan de eisen van de rebellen – noch aan die van Turkije of de internationale gemeenschap – te voldoen, bleek de band die Turkije met Syrië had opgebouwd niet sterk genoeg om de politieke en diplomatieke crisis te weerstaan.70

De betrekkingen tussen Turkije en Syrië en de regeringen van Erdoǧan en Assad die hun hoogtepunt in de jaren 2004-2010 kenden, waren een goed voorbeeld van de manier waarop Turkije meer invloed in het Midden-Oosten beoogde te verkrijgen. Waar de leidende Arabische machten – voornamelijk Egypte en Irak – snel aan invloed en kracht inboette, zette de AKP regering van Turkije zich in om dit machtsvacuüm op te vullen. Het verbeteren van de relaties met Arabische landen stond hierin voorop en met name Syrië bleek in eerste instantie een vanuit strategisch en geopolitiek opzicht geschikte partner om dit te realiseren. Het benutten van de strategische diepte van Turkije door middel van economische samenwerking en diplomatieke betrekkingen, in combinatie met het zero problems beleid was aanvankelijk behoorlijk effectief om de regionale macht naar zich toe te trekken, maar bleek niet houdbaar.

Een tweede belangrijke factor in de regionale ambities van Turkije in het Midden-Oosten was de relatie tussen Israël en Turkije. Turkse samenwerking met Israël manifesteerde zich vooral op het gebied van militaire kennis en materiaal uitwisseling en daaraan gekoppelde economische samenwerking. Verhoudingen tussen beide landen werden sterk beïnvloed door de banden tussen Turkije en de Arabische staten en met name Syrië. Vanaf de tweede helft van de jaren 1990 werden de relaties met de Arabische landen – en die met het Palestijnse volk – voor Turkije steeds belangrijker. Dit zette de samenwerking tussen Israël en Turkije onder druk en was eveneens van invloed op de Turkse relatie met de Verenigde Staten, die vanaf de eeuwwisseling turbulenter werd.71

Verwantschap tussen Israël en Turkije was vooral tijdens de Koude Oorlog gebaseerd op een gedeelde sterke relatie met de Verenigde Staten, een uitzonderingspositie in het Midden-Oosten als niet-Arabische landen en wederzijdse tegenstanders – zoals Syrië tot 1998. Toch probeerde Turkije tijdens de Koude Oorlog continu een balans te vinden tussen relaties met de Islamitische Arabische wereld enerzijds en Israël anderzijds. Hoewel Turkije 70 Ömer Tașpınar, ‘Turkey’s strategic vision and Syria’, The Washington Quarterly 35 (2012) 127-140,

136-138.

71 Jon B. Alterman en Haim Malka, 'Shifting eastern mediterranean geometry', The Washington Quarterly 35 (2012) 111-125, 114-118.

(26)

een seculiere moslimstaat was met een andere achtergrond en bevolkingssamenstelling dan de meeste Arabische landen, had het land baat bij stabiele betrekkingen met zijn buurlanden. Hierbij speelde ook de publieke opinie in Turkije een rol, waar veel sympathie voor het Palestijnse volk leefde.72

Na de Koude Oorlog werkten Israël en Turkije voornamelijk op economisch en militair gebied intensief samen. Bovendien was de overtuiging bij de verschillende Turkse regeringen doorgedrongen dat samenwerking met Israël een gunstig effect had op steun vanuit de Verenigde Staten vanwege de invloedrijke Joodse lobby in Washington. Bondgenootschap met Israël ontwikkelde zich vanaf het begin van de jaren 1990, mede omdat het vredesproces met de Palestijnen in 1993 een positieve wending maakte met het tekenen van een principeakkoord. Hoezeer de verhoudingen tussen Turkije en Israël werden beïnvloed door de Palestijnse kwestie zou na de eeuwwisseling blijken.

Terwijl economische coöperatie weliswaar enige tijd voortduurde, veranderde de relatie tussen beide landen vanaf het mislukken van de tweede ‘Camp David’ akkoorden in 2000. Hernieuwde spanningen en strijd tussen Palestijnse groeperingen en het Israëlische leger veroorzaakte – tot woede van de Verenigde Staten – felle uitspraken van Turkse regeringsleiders, waaronder Erdoǧan, over militair ingrijpen van Israël. Bovendien speelde Turkse samenwerking met Syrië een rol in de bekoelde relatie met Israël. In een poging alle partijen met elkaar te verzoenen, voerden Syrië en Israël in 2008 onder Turkse leiding onderhandelingsgesprekken in Istanbul. Aanvankelijk leken deze gesprekken een positief resultaat op te leveren tot eind 2008 Israël een grootscheepse aanval op de Gaza-strook lanceerde en daarmee de onderhandelingen opblies.73

Hierna verslechterde betrekkingen tussen Turkije en Israël in hoog tempo. Erdoǧan en de Turkse regering voelde zich verraden in 2008 en voerde de steun aan het Palestijnse volk op. De confrontatie tussen beide landen bereikte een dieptepunt in 2010 toen een Turkse humanitaire vloot met hulpgoederen de Gazastrook probeerde te bereiken, die geblokkeerd werd door Israël. De vloot werd in internationale wateren door de Israëlische marine overmeesterd en op het centrale schip, de Mavi Marmara, vielen acht Turkse doden en tientallen gewonden. Turkije en de internationale gemeenschap reageerden verontwaardigd en veroordeelde de actie van Israel, waarbij Erdoǧan zich volledig gesteund voelde door de 72 Nadia El-Shazly en Raymond Hinnebusch, 'The challenge of security in the post-Gulf War Middle East

system', in: R. Hinnebusch en A. Ehteshami (ed.), The foreign policy of Middle East states (Boulder 2002) 71-90, 78-78.

(27)

publieke opinie. Het enige land dat zich achter Israel schaarde was de Verenigde Staten.74 De veranderde houding tegenover Israel vanuit Turkije tekende de verschuiving van het belang van regionale macht ten koste van invloed vanuit het Westen. Bovendien kenmerkte de rol van Turkije zich door een toegenomen zelfverzekerdheid en ambitie om niet langer volgzaam te zijn aan de verlangens van de Verenigde Staten en diens bondgenoten. De meer dominante rol die het land onder leiding van Erdoǧan innam maakte het echter niet mogelijk vast te houden aan het principe van zero problems. Dit beeld werd bevestigd na het uitbreken van de verschillende opstanden in de Arabische wereld in 2011, waarin Turkije de ontwikkelingen in de regio niet naar zijn hand kon zetten en gedwongen werd het zero

problems beleid op te geven.

Het grote verschil met andere politieke en diplomatieke verschuivingen waar Turkije in de regio mee te maken kreeg, lag bij de opstanden in de Arabische landen in het feit dat Turkije – net zo min als alle andere betrokken landen – vrijwel geen enkele invloed kon uitoefenen op de nieuwe omstandigheden en zich zo snel mogelijk moest aanpassen aan een nieuwe realiteit. Bovendien vonden de opstanden in meerdere landen tegelijkertijd plaats waar Turkije tevens verschillende belangen kende. Erdoǧan was weliswaar het eerste staatshoofd ter wereld om de Egyptische president Mubarak te manen om af te treden, maar een vergelijkbare scherpe reactie in de gevallen van Libië en Syrië bleef lang uit.75

In het geval van Egypte liet de Turkse regering zich vooral zien als een voorvechter van democratie. Een nieuwe houding die vooral door andere Arabische regimes verontwaardigd werd ontvangen, ook gezien de staat van de democratie in Turkije zelf. De oproep van Erdoǧan aan Mubarak pakte toch positief uit voor Turkije, omdat de opstandelingen vrij snel aan de winnende hand waren en Mubarak aftrad. De populariteit van Erdoǧan en de Turkse regering steeg hierdoor binnen de Arabische wereld en gaf Turkije meer invloed in de regio. Bovendien liet een reactie vanuit het Westen op de situatie in Egypte lang op zich wachten, wat Erdoǧan het imago als enige pleitbezorger van het Arabische volk gaf.76

In het geval van Libië was de houding van Turkije duidelijk meer ambigu. Economische belangen, vertegenwoordigd door ruim 25.000 Turkse arbeiders in Libië, 74 Pope, 'Pax Ottomana?', 168-169.

75 Nathalie Tocci, 'Foreword', in: 'Turkey and the Arab Spring. Implications for Turkish foreign policy from a transatlantic perspective', Mediterranean Paper Series, German Marshall Fund (2011) 3-6, 3.

(28)

speelden hier een rol. De geplande NAVO-interventie in Libië werd dan ook in eerste instantie sterk afgewezen door Turkije en Erdoǧan probeerde door middel van diplomatieke druk op de Libische leider Qaddafi hervormingen af te dwingen. Toen snel bleek dat deze aanpak niet werkte, gaf Davutoǧlu een draai aan de Turkse opstelling door steun aan de NAVO luchtoperatie toe te zeggen en Turkse schepen te leveren om het wapenembargo te handhaven. Hierna drong de Turkse regering aan op het aftreden van Qaddafi en erkende het de oppositie als de werkelijke vertegenwoordigers van het Libische volk.77

De meest complexe situatie voor Turkije manifesteerde zich in Syrië toen het regime van Assad onder druk kwam te staan van opstandelingen. De band die Erdoǧan met Assad en Syrië had opgebouwd vanuit de gedachte van strategisch diepte om de invloed van Turkije in het Midden-Oosten te vergroten, stond onder enorme druk. Aanvankelijk trachtte Erdoǧan Assad te overtuigen hervormingen door te voeren en een vreedzame oplossing te zoeken. Ondanks het uitblijven van concrete toezeggingen en maatregelen van Assad, bleef de Turkse regering relatief lang achter het repressieve regime in Syrië staan. Bovendien bestond in Turkije gegronde angst voor grote vluchtelingenstromen en eventueel het overslaan van het conflict naar Turkije.

Uiteindelijk bleek de situatie onhoudbaar en brak Erdoǧan definitief met Assad door de acties van de Syrische regering tegen het eigen volk sterk te veroordelen. Daarnaast bood de Turkse regering openlijk steun aan de Syrische oppositie beweging – De Syrische Nationale Raad en later het Vrije Syrische Leger – door ze meerdere malen de gelegenheid te geven in Turkije bij elkaar te komen. Naast onderdak te bieden aan Syrische vluchtelingen konden Erdoǧan en zijn regering weinig meer doen om de situatie in Syrië te verbeteren. Vanuit de Arabische wereld ontving Turkije steun voor het afwijzen van het beleid van Assad en het helpen van de rebellen. De verhoudingen in het Midden-Oosten stonden hiermee in scherp contrast tot die van voor 1998.78

Het optreden van Turkije in de verschillende Arabisch landen gedurende de tumultueuze periode van opstanden oogsten veel succes en populariteit voor Erdoǧan, Davutoǧlu en de Turkse regering in de gehele Arabische wereld. Tijdens bezoeken aan onder meer Egypte en Libië in september 2011 spoorde Erdoǧan het Arabisch volk aan om het Turkse voorbeeld te volgen en te streven naar een seculiere democratie. Dit Turkse model 77 Mehmet Ozkan en Hasan Korkut, 'Turkish foreign policy towards the Arab revolutions', Epiphany 6 (2013)

163-181, 172-173.

(29)

werd vooral vanuit de Verenigde Staten toegejuicht.

De tweede regio die een grote rol speelde in het ontwikkelen en tot stand komen van de ambities van het Turkse buitenlandbeleid was de Kaukasus. Regionale conflicten en een strijd tussen verschillende invloedssferen in de voormalig satellietstaten van de Sovjet-Unie die na de Koude Oorlog onafhankelijk werden, maakte de regio een prioriteit voor Turkije. Hoewel samenwerking tussen Turkije en Rusland in dit nieuwe tijdperk minder moeizaam en ingewikkeld was dan voorheen, stonden beide landen diametraal tegenover elkaar op politiek gebied in de Kaukasus. Turkije wilde hierbij Russische dominantie in de regio doorbreken, vooral in de landen die een overheersende moslim populatie kenden met een aan het Turkse volk verwante achtergrond.79

Het eerste Turkse initiatief dat hieraan diende bij te dragen was het Zwarte Zee Economische Coöperatie project dat in 1992 werd opgericht in Istanboel en als leden Albanië, Armenië, Azerbeidzjan, Bulgarije, Georgië, Griekenland, Moldavië, Oekraïne, Roemenië, Rusland en Turkije zelf telde. De idee van dit samenwerkingsverband was dat economische verbondenheid en uiteindelijk interdependentie zou leiden tot minder conflict tussen de verschillende lidstaten en een veiligere regio. Dit werd echter geen politieke realiteit juist vanwege bestaande geschillen tussen een aantal vertegenwoordigde landen die zodanig complex en diepgeworteld waren, dat een losse bond van economische associatie die onvoldoende kon oplossen.80

De voornaamste – vooral voor Turkije – van die geschillen was de frictie tussen Armenië en Azerbeidzjan. Hoewel beide landen voormalige sovjet-staten waren, viel Armenië, met een van de oudste christelijke tradities, onder de invloedssfeer van Rusland, terwijl Azerbeidzjan, met een islamitische Turko-etnische bevolking, op de sympathie en steun van Turkije kon rekenen. Het conflict tussen beide landen begon in 1990 toen deze nog officieel binnen de Sovjet-Unie vielen en etnisch geweld uitbrak in Azerbeidzjan, gevoed door ingrijpen van sovjet-troepen vanuit Armenië. Toen beide landen zich een jaar later onafhankelijk verklaarden, zette de onafhankelijkheidsverklaring van de Armeense enclave Nagorno-Karabach in Azerbeidzjan de verhoudingen verder op spanning.

Turkije had baat bij een stabiele regio, zeker gezien de economische mogelijkheden in 79 Stephen F. Larrabee, 'Turkey's new geopolitics', Survival. Global politics and strategy 52 (2010) 157-180,

168-169.

80 Hale, Turkish foreign policy since 1774, 209-210., en Ercan Özer, 'The Black Sea economic cooperation and regional security', Perceptions 2 (1997) 241-255.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Haal uit het verhaal van Dinh Binh drie uitspraken waar John Curry het niet mee eens zal zijn en geef zijn kritiek weer.. B Rond 1964

Wij doen het voorstel: laat je zoon voor onze rekening naar de ambachtsschool gaan. En je dochters zullen we een nieuw stel kleren geven, laat ze

Gebombardeerde bruggen werden vervangen door houten bruggen die onder water

• welk gevolg voor de productie de technische vernieuwing heeft, die tussen bron 1 en bron 2 plaatsvindt;.. • welk gevolg deze vernieuwing heeft voor de inkomsten van de werkers in

• Noem twee redenen waarom dit de betrouwbaarheid van de informatie uit deze bron vergroot en één reden waarom dit de bron onbetrouwbaar kan maken.. Licht je antwoord

een jongere collega die de opleiding aan de Koninklijke Militaire Academie had gevolgd en daarna nog wat studies had gedaan – welke wist hij eigenlijk niet precies – kon het

Maar, waarschuwt Döpfner, ze zullen niet zo vriendelijk en in een goede bui zijn als voorheen, ze zullen niet luisteren naar e-mails en mobiele telefoongesprekken, zelfs niet die

Rusland en het Westen niet meer gescheiden door het IJzeren Gordijn tussen onverzoenlijke tegenstanders.  Rusland en het Westen wel weer gescheiden door een boosaardige