• No results found

Het Effect van Mindful2Work op het geestelijk en lichamelijk welzijn van werknemers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het Effect van Mindful2Work op het geestelijk en lichamelijk welzijn van werknemers"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Graduate School of Childhood Development and Education

Het Effect van Mindful2Work op het Geestelijk en Lichamelijk Welzijn van Werknemers.

Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Leerstoelgroep: Ontwikkelings- Opvoedingsproblemen Auteur: Judith Kuiper

Begeleider: Dr. E.I. de Bruin

Tweede beoordelaar: Prof. dr. S.M. Bögels Amsterdam, januari 2016

(2)

Inhoud Samenvatting ... 2 Inleiding Economische ontwikkelingen ... 3 Psychische klachten ... 3 Mindfulness interventies ... 4 Psychisch welbevinden ... 5 Yoga en lichaamsbeweging ... 6 Mindful2Work training ... 7 Huidig onderzoek ... 7 Methode Onderzoeksdesign ... 8 Proefpersonen ... 9 Procedure ... 10 Mindful2Work training ... 11 Meetinstrumenten Haalbaarheid en acceptatie van de Mindful2Work training ... 12

Geestelijk welzijn Stress, angst en depressie ... 12

Affect ... 15 Mindfulness en zelfcompassie ... 15 Lichamelijke welzijn Somatische klachten ... 17 Arbeidsverzuim en werkvermogen Arbeidsverzuim ... 17 Werkvermogen ... 18 Dataverzameling Data-analyse ... 18 Resultaten Databehandeling ... 20 Toetsen hypothesen ... 23 Discussie ... 32 Literatuurlijst ... 39

(3)

Abstract

This study evaluated the effectiveness of a new mindfulness intervention Mindful2Work, a six-week intervention, which combines mediation, yoga and physical exercise. Participants (n = 20) were evaluated for their mental and physical well-being and also the effect at risk for drop-out from work and the absenteeism due to illness was evaluated. Progress was measured through online questionnaires in a pre-test, post-test, follow-up six weeks after the

intervention and follow-up twelve weeks after the intervention. Results showed substantial improvement for mental and physical well-being after the intervention. The risk for drop-out from work was considerably reduced as well as the absenteeism due to illness. These effects were also found twelve weeks after the intervention. Future research should contain a larger sample size, more information about the work related characteristics of the participants in relation to their mental and physical complaints and the mediation mechanism of mindfulness en self compassion on outcomes of the intervention (reducing stress, anxiety, depression and burn-out).

Samenvatting

In dit onderzoek werd het effect onderzocht van de nieuwe mindfulness training

Mindful2Work, een training van zes weken, waarbij meditatie wordt gecombineerd met yoga en actief bewegen. Participanten (n = 20) werden onderzocht op hun geestelijk en lichamelijk welzijn en tevens werd onderzocht wat het effect is op de kans op uitval van werk en

arbeidsverzuim. Effecten werden onderzocht middels een voormeting en nameting alsmede een follow-up meting zes weken na de training en een follow-up meting twaalf weken na de training. Uit de resultaten bleek dat het geestelijk en lichamelijk welzijn van deelnemers aanzienlijk verbetert na het volgen van de Mindful2Work training. Tevens vermindert de kans van uitval op werk door ziekte en neemt het werkverzuim na de training af. Deze effecten werken nog tot twaalf weken na de training door. Vervolgonderzoek is aan te raden wegens de kleine steekproef, maar ook om meer zicht te krijgen op de samenhang tussen

werkgerelateerde kenmerken en psychische en lichamelijke klachten van participanten en de mediërende rol die mindfulness en zelfcompassie heeft op resultaten van de training (afname van stress, depressie, angst en burn-out).

Kernwoorden: Mindful2Work, Mindfulness, Geestelijk welzijn, Lichamelijk welzijn, Risico op uitval van werk, Arbeidsverzuim, Burn-out.

(4)

Inleiding

Economische ontwikkelingen

Eén van de belangrijkste trends in de wereldeconomie van de afgelopen jaren is de globalisatie van economische activiteiten. Dat wil zeggen dat de internationale economische activiteiten de afgelopen jaren sterk zijn toegenomen. Zoals gesteld door Enright (1999) neemt de concurrentie door globalisatie toe. Werkzaamheden moeten steeds sneller, beter en innovatiever gedaan worden om de concurrentie bij te kunnen houden of voor te blijven. Hierdoor ontstaat steeds meer werkdruk en deze verhoogde werkdruk kan leiden tot negatieve gezondheidsuitkomsten en psychische problematiek. Negatieve werkomstandigheden hangen samen met slechtere psychische gezondheid van werknemers. Dit blijkt uit de resultaten van de studie NEMESIS-2 (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study-2), een grootschalig epidemiologisch onderzoek uitgevoerd door het Trimbos instituut, dat tot doel heeft om in beeld te brengen hoe vaak psychische problemen voorkomen bij de Nederlandse volwassen bevolking en wat risico-indicatoren hiervoor zijn. Het Trimbos instituut heeft ook onderzocht hoe sterk de samenhang is tussen negatieve werkomstandigheden en slechtere psychische gezondheid. De sterkste associatie werd gevonden voor baanonzekerheid en weinig controle hebben over het werk. Werknemers die onzeker zijn over het behoud van hun baan hebben meer kans op het ontwikkelen van een angst- en of stemmingsstoornis, terwijl weinig controle over het werk vooral wordt geassocieerd met een angststoornis. Dit

onderzoek laat zien dat beleid, gericht op het verbeteren van de werkomstandigheden, een gunstig effect zal hebben op de psychische gezondheid van werknemers en daarmee wellicht ook op hun productiviteit.

Psychische klachten

Psychische problematiek blijkt vaak een begin voor maatschappelijk disfunctioneren (Bijl & Ravelli, 2000; Houtman, Jettinghoff, Brenninkmeijer & Van den Berg, 2005;

Kruijshaar, Hoeymans, Bijl, Spijker & Essink-Bot, 2003). Het leidt onder andere tot arbeidsverzuim. Verzuim door psychische klachten maakt een belangrijk deel uit van het totaal arbeidsverzuim in Nederland, namelijk bijna 20% (Klein Hesselink, Houtman, Hooftman & Bakhuys Roozeboom, 2010). Psychische problemen leiden, naast

(5)

van werk verhoogt de kans op toename van psychische klachten zoals depressie (Knipscheer, Broese van Groenou, Leene, Beekman & Deeg, 2000).

Psychische klachten veroorzaakt door werkstress krijgen in de literatuur diverse benamingen, waarbij overspanning en burn-out de meest voorkomende zijn. De term burn-out wordt volgens Verschuren (2010) beschreven als een vorm van overspanning. Overspanning wordt hierbij gedefinieerd als een aandoening waarbij sprake is van minimaal drie klachten als moeheid, gestoorde of onrustige slaap, prikkelbaarheid, niet tegen drukte/herrie kunnen, emotionele labiliteit, piekeren, zich gejaagd voelen en concentratieproblemen en/of

vergeetachtigheid. Tevens is er sprake van gevoelens van controleverlies en/of

machteloosheid die optreden als reactie op het niet meer kunnen hanteren van stressoren in het dagelijks functioneren. Ook bestaan er significante beperkingen in het beroepsmatig en/of sociaal functioneren en de stressor betreft niet uitsluitend de aanwezigheid van een psychische stoornis. De term burn-out is een uit het Engels afkomstige metafoor die verwijst naar een toestand van psychische uitputting. In het Nederlands wordt ook wel gesproken van

‘opgebrand zijn’. In de huidige betekenis komt het woord burn-out in het midden van de jaren zeventig van de vorige eeuw voor het eerst voor in de Verenigde Staten, waar de psychiater Herbert Freudenberger de term gebruikt om het proces van emotionele uitputting en

demotivatie van jonge vrijwilligers in de gezondheidszorg te beschrijven (Schaufeli, Leiter & Maslach, 2009). In diezelfde periode doet de sociaal psychologe Christina Maslach onderzoek naar de manier waarop mensen omgaan met sterke emoties in het werk. Zij beschrijft dat het afstand nemen van de cliënten binnen het werkveld en de gevoelens van onmacht en

vermoeidheid in het werkveld bekendstaan als ‘burn-out’ (Schaufeli, Maslach & Marek, 1993). In deze masterthese wordt de term burn-out als volgt gedefinieerd: burn-out is een overspanning waarbij de klachten langer dan zes maanden bestaan en waarbij gevoelens van vermoeidheid en uitputting op de voorgrond staat (Verschuren, 2010).

Mindfulness interventies

Er zijn diverse interventies die werkgerelateerde gezondheidsproblemen kunnen verbeteren. Meta-analyses tonen aan dat interventies gebaseerd op mindfulness

psychologische stress verminderen en lichamelijk welzijn verbeteren (Grossman, Niemann, Schmidt & Walach, 2004). Het begrip mindfulness wordt omschreven als ‘het richten van de aandacht op een specifieke manier: doelbewust, in het huidige moment en zonder oordeel’ (Kabat-Zinn, 1994). Mindfulness is ontstaan vanuit de Boeddhistische leer en het vermogen

(6)

om de aandacht te richten op een specifieke manier kan worden ontwikkeld door het beoefenen van meditatie. Meditatie wordt omschreven als de intentionele zelfregulatie van aandacht van moment tot moment (Goleman & Schwartz, 1976; Kabat-Zinn, 1982). Volgens Kabat-Zinn (2007) kan men door middel van meditatie in de eigen genezing participeren door aanspraak te maken op eigen bronnen van leren, groeien en zelfbeeld. Meditatie kan op diverse manieren worden toegepast via onder andere de ademmeditatie of bodyscan (het verschil herkennen tussen de denkende geest en de ervarende geest). Meditatie is vooral bedoeld om de geest te kalmeren. Het doel van mindfulness is het verbeteren van het bewustzijn zonder de afleidende gedachten te negeren, maar door juist de gedachten die opkomen als het ware te accepteren (Epel, Daubenmier, Moskowitz, Folkma, & Blackburn, 2009). Mindfulness dient beoefend te worden vanuit een houding van niet oordelende acceptatie. Verschijnselen die het bewustzijn binnen komen, zoals percepties, cognities, emoties of fysieke sensaties worden nauwkeurig geobserveerd, maar worden niet geëvalueerd als goed of slecht, gezond of ziek, belangrijk of triviaal. Mindfulness is de niet beoordelende observatie van de continue stroom van interne en externe stimuli zoals ze opkomen (Baer, 2003, aangehaald in Stoppelenburg, 2008). Baer et al. (2006) onderzocht de factorstructuur van mindfulness door alle items van vijf bestaande mindfulness vragenlijsten te combineren. Uit factoranalyse is gebleken dat er vijf facetten van mindfulness bestaan. ‘Observeren’ verwijst naar het kunnen opmerken en aandacht geven aan gedachten, gevoelens, percepties of sensaties. ‘Beschrijven’ is het kunnen beschrijven van innerlijke ervaringen met woorden. ‘Bewust handelen’ is de vaardigheid om bij de huidige activiteit met volledige aandacht aanwezig zijn. ‘Niet oordelen’ verwijst naar een niet oordelende houding aannemen ten opzichte van gedachten en gevoelens. En ‘niet reactief zijn’ is het in staat zijn om gedachten en gevoelens te ervaren zonder er iets aan te willen veranderen. De items met de hoogste factorladingen op deze vijf facetten zijn geselecteerd en samengevoegd tot een nieuwe vragenlijst, de Five Facet Mindfulness Questionnaire (FFMQ; Bear et al., 2006). Door het conceptualiseren van mindfulness aan de hand van deze vijf facetten worden relaties met andere constructen zoals positief geestelijke gezondheid en psychische klachten inzichtelijk.

Psychisch welbevinden

Verschillende onderzoeken tonen aan dat mindfulness, naast het verminderen van psychologische stress, het psychologisch welbevinden bevordert. De Wereld

(7)

well-being in which the individual realizes his or her own abilities, can cope with the normal stresses of life, can work productively and fruitfully, and is able to make a contribution to his or her community” (World Health Organization, 2004). In overeenstemming met de definitie van de WHO zijn er volgens Keyes (2002) drie basis componenten aanwezig welke

gezamenlijk positief geestelijke gezondheid omvatten: subjectief welbevinden, psychologisch welbevinden en sociaal welbevinden. Subjectief welbevinden is het ervaren van

levenstevredenheid met positieve gevoelens als geluk en plezier. Psychologisch welbevinden is het streven van een persoon naar het eigen potentieel en sociaal welbevinden is het hebben van een positieve kijk op de maatschappij en het streven erin deel te nemen (Keyes, 2005; 2007). Het onderzoek van Carmody en Baer (2008) vindt een positief verband tussen de mate van mindfulness en psychologisch welbevinden (gebaseerd op de zes dimensies van Ryff: positieve relaties met anderen, autonomie, grip op de omgeving, persoonlijke groei, doel in het leven en zelfacceptatie (Ryff & Keyes, 1995).

Yoga en lichaamsbeweging

Yoga en lichaamsbeweging heeft een positief effect op de mate van mindful zijn (Brisbon & Lowery, 2011) en blijkt werkgerelateerde gezondheidsproblemen te verbeteren (Ross & Thomas, 2010). Heinrich, Jans en Hildebrandt (2005) concluderen dat

bewegingsstimulering een belangrijk middel kan zijn om arbeidsrelevante psychische klachten te voorkomen of te verminderen. Het stimuleren van sporten heeft een verzuim reducerende werking, zeker wat betreft de duur van het verzuim (Van den Heuvel, Boshuizen, Hildebrand, Blatter, Ariëns, & Bongers, 2003). Niet-sporters met veel zittend werk, hebben op de korte termijn een grotere kans om hun gezondheid als minder goed te ervaren en om minder plezier te beleven in het werk dan sporters. Niet-sporters met minder zittend werk, hebben meer kans op emotionele uitputting. Een meta analyse van Conn, Hafdahl, Cooper, Brown en Lusk (2009) toont aan dat lichamelijke activiteit leidt tot een verbetering van de gezondheid, verbeterde werkomstandigheden en tot een afname van werkstress.

Literatuuronderzoek van Fox (1999) wijst ook op het positieve effect van lichamelijke activiteit bij de behandeling van depressiviteit, stress en angst. Tevens blijkt dat mensen die meer actief zijn, zichzelf positiever beoordelen op psychologisch welbevinden.

Yoga stamt af uit India en is van origine een praktische discipline met technieken die tot doel hebben om mentale en psychische gezondheid, innerlijke rust en welzijn te

(8)

toegepast en de westerse yoga is veelal gebaseerd op Hatha yoga. Hatha yoga heeft drie basis componenten, namelijk asanas (houdingen), pranayama (ademhalingsoefeningen) en dhyana (meditatie). Alle drie de componenten hebben een ander doel tijdens de yoga. Houdingen afkomstig uit yoga-sessies hebben volgens Riley (2004, aangehaald in Pilkington, Kirkwood, Rampes & Richardson, 2005) betrekking op permanent, buigen, draaien en balanceren van het lichaam en verbeteren daarnaast flexibiliteit en kracht. Het hebben van controle over je

ademhaling helpt bij het focussen op de geest en tevens bij het bereiken van een ontspannen gevoel. Het component meditatie is bedoeld om de geest de kalmeren.

Mindful2Work training

Mindful2Work is een training waarbij meditatie, yoga en lichaamsbeweging wordt gecombineerd. Van deze training wordt verwacht dat deze een positief effect heeft op

psychische klachten veroorzaakt door werkstress. Dit moet echter verder onderzocht worden. Het bedrijfsleven heeft baat bij lichamelijk en geestelijk gezonde werknemers. Door de globalisatie van economische activiteiten, en daarmee de toegenomen werkdruk, is het van groot belang dat werknemers leren om te gaan met werkdruk en de werkstress die hiermee gepaard kan gaan. Werkstress kan tot ernstige geestelijke en lichamelijk problemen leiden en indien werkstress bij werknemers niet tijdig wordt opgemerkt, neemt de kans op

arbeidsverzuim door uitval van werk aanzienlijk toe. Het Nederlands Centrum voor

Beroepsziekten voorziet een toename van het aantal burn-out meldingen (Sluiter, De Groene & Nieuwenhuijsen, 2013; http://www.beroepsziekten.nl, geraadpleegd maart 2015) en de gemiddelde ziekteduur per werknemer laat de laatste jaren een stijging zien

(http://www.cbs.nl, geraadpleegd maart 2015). Hiermee zijn enorme kosten voor de maatschappij gemoeid. Stress op de werkvloer wordt beroepsziekte nummer één van Nederland genoemd en men schat de totale kosten voor werkgevers op twee komma twee miljard euro per jaar (http://www.tno.nl, geraadpleegd maart 2015). Daarom is het van groot belang dat wordt onderzocht of een training waarbij mediatie, yoga en lichaamsbeweging wordt gecombineerd, positief kan bijdragen aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid van een werknemer, waardoor het werkvermogen verbetert en de kans op werkverzuim zal

(9)

Huidig onderzoek

De vraagstelling van deze masterthese luidt: Wat is het effect van de Mindful2Work training op het psychisch en lichamelijk welzijn van werknemers met burn-out klachten en wat is het effect op de kans op uitval van werk veroorzaakt deze klachten?

Omdat Mindful2Work een nieuw ontwikkelde training is zal in deze scriptie ook gekeken worden naar de zogenaamde feasibility (haalbaarheid) van de training en naar de acceptability (acceptatie) van de training. De haalbaarheid van de training wordt beoordeeld aan de hand van de drop-out percentages van de deelnemers. De acceptatie van de training wordt beoordeeld aan de hand van de evaluatie van deelnemers na afloop van de training. Verwacht wordt dat de Mindful2Work training een positieve invloed heeft op de deelnemers, waarbij de volgende hypothesen worden verondersteld:

Mindful2Work is een training die haalbaar en acceptabel is (hypothese 1). Mindful2Work heeft een positief effect op het geestelijk welzijn van de deelnemers, hetgeen zich uit in een afname van klachten van stress, angst, depressie, vermoeidheid en negatief affect en een toename in mate van mindfulness, zelfcompassie en positief affect (hypothese 2).

Mindful2Work heeft een positief effect op het lichamelijk welzijn van de deelnemers, hetgeen zich uit in een afname van somatische klachten (hypothese 3). Mindful2Work heeft een positief effect op arbeidsverzuim, hetgeen zich uit in een daling van de kans op uitval en een toename in aantal werkuren na de training, waarbij de deelnemers hun eigen werkvermogen positiever beoordelen (hypothese 4). Verwacht wordt dat bovenstaande positieve effecten ook zes weken na de training (follow up meting T3) en twaalf weken na de training (follow up meting T4) worden gemeten.

Methode Onderzoeksdesign

Er wordt bij de huidige effectiviteitsstudie gebruik gemaakt van een quasi-

experimenteel onderzoeksdesign (Cook & Campbell, 1979), waarbij bestudeerd wordt of er een causaal verband is tussen de training en het beoogde effect. Hierbij wordt informatie verzameld over participanten, waarbij de groep al gevormd was voordat het onderzoek begon. Participanten werden niet random toegewezen aan de mindfulness-groep of een andere

conditie. Het huidige onderzoek maakt gebruik van vier meetmomenten: T1 voormeting, T2 nameting, T3 follow-up meting 1 (drie maanden na start van de training) en T4 follow-up meting 2 (zes maanden na start van de training). Middels dit longitudinale

(10)

veranderingsonderzoek wordt getracht aanwijzingen te leveren voor de effectiviteit van de training Mindful2Work op het geestelijk en lichamelijk welzijn van werknemers en het werkverzuim. Wolpert et al. (2006) wijst op nut van het gebruiken van de standaard criteria voor gevonden effecten van interventies. Shelleke, Woolf, Eccles en Grimshaw (2000) hebben een indeling van categorieën van evidence-based interventies gemaakt. Ook Van Yperen en Veerman (2008) hebben een kader opgesteld waarin de effectiviteit van interventies in niveaus is ingedeeld. Zij stellen voor het begrip 'effectiviteit' en het

effectonderzoek te koppelen aan het ontwikkelingsstadium waarin een interventie verkeert. Daarvoor hebben zij de zogenaamde 'effectladder' ontwikkeld. Gebaseerd op de evidence-based categorieën van Shelleke et al. (2000) bevindt de training Mindful2Work zich op het niveau van categorie 2a ‘Evidence from at least one controlled study without randomization’. Als wordt uitgegaan van de effectladder van Van Yperen & Veerman (2008), bevindt de Mindful2Work training zich op niveau 3 ‘een effectieve training volgens eerste

aanwijzingen’.

Voor alle metingen worden vragenlijsten gebruikt die de deelnemers online invullen. Per meetmoment is de deelnemer ongeveer 30 minuten bezig.

Proefpersonen

De deelnemers van dit onderzoek hebben zichzelf aangemeld voor de Mindful2Work training of zijn verwezen door de Arbodienst van de Hogeschool van Amsterdam, de

Universiteit van Amsterdam of het Academisch Medisch Centrum.

In totaal bestond de onderzoeksgroep uit 21 deelnemers (17 vrouwen; 4 mannen) met een leeftijd tussen de 26 en 60 jaar (M = 47,10 SD = 9,86). Inclusiecriteria waren

stressklachten en deze werden beoordeeld door de mindfulness trainer tijdens een intake gesprek. Exclusiecriteria waren suïcidaliteit, middelenmisbruik, psychotische symptomen en/of een borderline persoonlijkheidsstoornis. Na afloop van de training kreeg iedere deelnemer een persoonlijke terugkoppeling als beloning voor deelname aan het onderzoek. Met toestemming van de deelnemer werd deze terugkoppeling ook verzonden naar de

bedrijfsarts. Van één deelnemer ontbrak de data op meetmoment T4. Deze deelnemers is wel meegenomen in de data analyse. Tevens ontbrak van één deelnemer de data op meerdere meetmomenten, deze deelnemer werd uitgesloten in de data analyse. De demografische gegevens van de deelnemers zijn te vinden in Tabel 1.

(11)

Tabel 1

Demografische variabelen deelnemers

Variabele Soort Aantal %

Geslacht Man Vrouw 4 16 20 80 Leeftijd Gemiddeld 46

Hoogst genoten opleiding Geen

HAVO/VWO/HBS MBO HBO Universiteit 1 1 1 4 13 5 5 5 20 65

Burgerlijke staat Gehuwd Gescheiden Weduw(e) Ongehuwd Samenwonend 11 1 1 5 2 55 5 5 25 10 Procedure

Het onderzoek is aangemeld bij en goedgekeurd door de ethische commissie van het Research Institute Child Development and Education (RICDE) van de Universiteit van Amsterdam. Alle deelnemers ondertekenen voor aanvang van de training een informed consent en bijgaand kregen ze een digitale informatie brochure over het doel van het onderzoek. Deelnemers kregen per meetmoment een email met het verzoek om online de vragenlijsten in te vullen. Indien de vragenlijsten na vier werkdagen nog niet waren ingevuld, kreeg men een herinneringsmail. Na zes werkdagen werden de deelnemers gebeld. Tijdens de meetmomenten T1, T2, T3 werden steeds dezelfde vragenlijsten gebruikt. Bij de tweede follow up meting (T4) werden niet alle vragenlijsten gebruikt zodat deelnemers niet teveel werden belast. De eerste meting, T1 voormeting, wordt tien dagen voor aanvang van de training verzonden. De tweede meting, T2 nameting, wordt direct na de laatste trainingssessie verstuurd. De derde meting, T3 follow-up meting, ontvangt de deelnemer zes weken na de laatste trainingssessie, direct na de terugkomsessie. De laatste meting, T4 follow-up meting, wordt twaalf weken na de terugkomsessie verzonden.

(12)

Mindful2Work training

In Figuur 1 wordt het tijdschema schematisch weergegeven.

6 weken 6 weken 12 weken

T1 Voormeting T2 Nameting T3 Follow-up 1 T4 Follow-up 2

Figuur 1. Tijdschema meetmomenten Mindful2Work training.

Mindful2Work training

Tijdens de trainingen waren matjes en meditatie-kussens aanwezig. Deze materialen werden gebruikt om de deelnemers van een zo comfortabel mogelijke omgeving te voorzien. Daarnaast kregen alle deelnemers een huiswerk map mee waarin per week vermeld stond wat de focus van die week was. Onderwerpen die onder andere aan bod kwamen waren stress, ademhalen en goed voor jezelf zorgen. Bovendien konden deelnemers in de huiswerk map diverse internet links vinden die zij konden gebruiken om thuis de meditatie oefeningen uit te voeren.

De mindfulness trainingen werden aangeboden door UvA minds You en werden gegeven door mindfulness trainers die hier ook werkzaam zijn. Alle mindfulness trainers hadden een opleiding voor mindfulness trainer gevolgd (extern of intern via UvA minds You). Daarnaast hielden de trainers zich aan het Mindful2Work protocol zodat alle deelnemers een zo gelijk mogelijke training volgden, ongeacht welke mindfulness trainer de training gaf.

De training duurde 6 weken, waarin per wekelijkse sessie een vaste volgorde van actief bewegen, yoga, en meditatie werd beoefend, waarbij de focus lag op mindfulness meditatie. Deze sessies duren 120 minuten. Iedere training startte met 20 minuten lichaamsbeweging (een loopoefening). Bij deze lichaamsbeweging was het met name

belangrijk dat de hartslag iets omhoog ging. Het ging hierbij nadrukkelijk niet om hoe snel de deelnemers renden. Daarnaast werden sportoefeningen, zoals bijvoorbeeld knie heffen en stretchen gedaan. Na het onderdeel lichaamsbeweging volgde een yoga sessie. Dit onderdeel duurde ook 20 minuten en had per week een andere focus, afhankelijk van het thema van die week. Tot slot werd iedere training afgesloten met het onderdeel mindfulness meditatie. Deze

(13)

meditaties duurden 80 minuten en hadden, evenals de yoga sessies, wekelijks een andere focus, afhankelijk van het thema van die week.

Tussen de trainingen door kregen de deelnemers huiswerk mee. Dit huiswerk verschilde per week, maar voor ieder onderdeel (lichaamsbeweging, yoga en mindfulness meditatie) waren er een aantal oefeningen. Het huiswerk werd aan het einde van iedere training uitgelegd, zodat de deelnemers wisten wat ze moesten doen. Daarnaast werd de hoeveelheid huiswerk, naarmate de weken vorderden, steeds meer uitgebreid door bijvoorbeeld het uitvoeren van een extra oefening of een keer extra in de week lichaamsbeweging.

Meetinstrumenten

Haalbaarheid en acceptatie van de Mindful2Work training

De haalbaarheid van de training wordt beoordeeld aan de hand van de drop-out percentages van de deelnemers. Tijdens de trainingen wordt per trainingssessie bijgehouden of deelnemers aan- of afwezig zijn. De acceptatie van de training wordt beoordeeld aan de hand van de evaluatie van deelnemers na afloop van de training. Na afloop van de training ontvangen de deelnemers de T2 vragenlijst, waarin gevraagd wordt om een evaluatie van de training te geven.

Geestelijk welzijn

Stress, angst en depressie

Om de mate van stress, angst en depressie te meten werden de volgende instrumenten gebruikt: Depression Anxiety Stress Scales (DASS-21; Lovibond & Lovibond, 1995). De DASS-21 is een vragenlijst die de mate van negatieve emoties als angst, depressie en stress meet. In de vragenlijst zijn 21 vragen opgenomen, die onderverdeeld zijn in zeven vragen voor iedere subschaal depressie, angst en stress. Deelnemers wordt gevraagd in hoeverre ze ieder symptoom in de afgelopen week qua intensiteit of aantal keer van voorkomen hebben ervaren, beoordeeld op een 4-punts Likertschaal van 0 (nooit) tot 3 (meestal). Een

voorbeeldvraag van de subschaal depressie is: “Ik voelde me somber en zwaarmoedig”. Een voorbeeldvraag van de subschaal angst is: “Ik merkte dat mij mond droog aanvoelde”. En een voorbeeldvraag van de subschaal stress is: “Ik vond het moeilijk me te ontspannen”. De onafhankelijke scores voor de drie schalen depressie, angst en stress worden berekend door het aantal punten, gescoord op de zeven items van iedere schaal, bij elkaar op te tellen en te vermenigvuldigen met twee. Een hoge score staat voor veel depressie, angst of stress

(14)

symptomen. Als instrument om routinematig angst, depressie en stress uit de sluiten is de DASS zeer geschikt. Vanwege het ontbreken van onderzoek en op basis van beoordeling van de items van de stress schaal van de DASS wordt geconcludeerd dat deze schaal (nog) niet geschikt is als hulpmiddel bij de diagnostiek van overspanning (Verschuren, 2010).

De betrouwbaarheid (interne consistentie, Cronbach’s alpha) is goed: ‘depressie α = .94; ‘angst α = .91; ‘stress’ α = .89 (Beurs, Zweden & Hamming, 2010). De interne consistentie in dit huidige onderzoek, bij voormeting T1 op de totale DASS schaal, was goed, namelijk α = .86.

Drie subschalen van de Vier Dimensionale Klachten Lijst worden gebruikt (4DKL; Terluin, 1996) om de mate van stress, depressie en angst vast te stellen. De 4DKL is ontwikkeld naar aanleiding van onderzoek onder patiënten met overspanning in de

huisartsenpraktijk. De meeste overspannen patiënten hebben een kenmerkend klachtenbeeld, dat voornamelijk bestaat uit aspecifieke spanningsklachten (distress). Distress klachten zijn tot op zekere hoogte te onderscheiden van klachten door depressie, angst en somatisatie. Vrijwel alle psychische en psychosomatische klachten kunnen in deze vier dimensies worden ondergebracht. De gehele 4DKL bestaat uit vijftig items die vragen naar klachten in de afgelopen twee weken. De vragen zijn verdeeld over vier schalen, één voor elke dimensie. De distressschaal meet aspecifieke (psychische) spanningsklachten. Een voorbeeldvraag van de distressschaal is: “Had u de afgelopen twee weken last van neerslachtigheid?”. De

depressieschaal meet symptomen van een depressieve stoornis, een voorbeeldvraag is: “ Had u de afgelopen twee weken het gevoel dat alles zinloos was?”. De angstschaal meet

symptomen die horen bij angststoornissen. Een voorbeeld van een vraag uit de angstschaal is: “Had u de afgelopen twee weken onbestemde angstgevoelens?”. De somatisatieschaal meet lichamelijke spanningsklachten en een voorbeeldvraag uit deze schaal is: “Had u de afgelopen twee weken last van pijnlijke spieren?”. De somatisatieschaal (16 items) wordt niet gebruikt om het geestelijk welzijn van de deelnemers te beoordelen. Alle vragen worden gescoord op een 5-punts Likertschaal, waarbij de antwoordmogelijkheden variëren tussen 0 (nee, nooit) en 4 (voortdurend). Voor ‘vaak’ en ‘heel vaak’ en ‘voortdurend’ worden geen extra punten toegekend om te corrigeren voor ‘antwoordtendenties’, de neiging om alles wat erger of juist minder erg voor te stellen. De somscores van de 4DKL worden daardoor vooral een

afspiegeling van het aantal symptomen per symptoomdimensie waar de persoon last van heeft (Terluin, Terluin, Prince & van Marwijk, 2008). De betrouwbaarheid van de 4DKL is hoog, de gevonden waarden van Cronbach’s alpha liggen tussen de α = .84 en α = .94 (Terluin,

(15)

1998). De interne consistentie in dit huidige onderzoek, bij voormeting T1 op de totale 4DKL schaal, was goed, namelijk α = .90.

Perceived Stress Scale (PSS; Cohen, Kamarck & Mermelstein, 1983). De PSS meet de mate van zelfgerapporteerde stress perceptie in de afgelopen twee weken. Het is een maat die aangeeft in hoeverre deelnemers hun leven als onvoorspelbaar, overvraagd of ongecontroleerd ervaren. De PSS bestaat uit 10 items die op een 5-punts Likertschaal worden beantwoord, variërend van 0 (nooit) tot 4 (altijd). Voorbeeld items zijn: ‘Was u van streek omdat er iets onverwachts gebeurde?” en “Was u kwaad omdat er dingen gebeurden die u niet in de hand had?”. PSS scores worden verkregen door de scores op de vier positieve items te hercoderen en daarna de scores op alle items op te tellen. Hoge scores duiden op een hoge mate van stress. In onderzoeken van Cohen et al. (1983) en Koopman et al. (2000) werd een

betrouwbaarheid (interne consistentie, Cronbach’s alpha) gevonden die varieert tussen de .84 en de .86. Deze resultaten geven een hoge mate van betrouwbaarheid weer. De interne

consistentie in dit huidige onderzoek, bij voormeting T1 op de totale PSS schaal, was redelijk tot goed, namelijk α = .77.

Checklist Individuele Spankracht (CIS; Vercoulen, Alberts, & Bleijenberg, 1999). Deze vragenlijst bestaat uit 20 items, waarbij de ervaren vermoeidheid en hieraan verbonden gedragsaspecten, over de afgelopen twee weken, van de deelnemers wordt gemeten. Met behulp van de totale CIS score wordt de ervaren werkstress gemeten. De CIS wordt

opgedeeld in vier subschalen, namelijk ernst van de vermoeidheid (8 items), concentratie (5 items), motivatie (4 items) en lichamelijke activiteit (3 items). De items worden gescoord op een 7-punts Likertschaal van 1 (ja, dat klopt) tot 7 (nee, dat klopt niet). Voorbeeldvragen zijn “Ik voel me moe” (subschaal vermoeidheid), “Het kost me moeite ergens mijn aandacht bij te houden” (subschaal concentratie), “De zin om dingen te ondernemen ontbreekt mij”

(subschaal motivatie) en “Er komt weinig uit mijn handen” (subschaal lichamelijke activiteit). Een hoge score op een subschaal duidt op een probleem in het desbetreffende gebied, dus een hogere mate van vermoeidheid, meer concentratieproblemen, verminderde motivatie en minder lichamelijk activiteit. De score per subschaal wordt berekend door de negatieve items te hercoderen en dan de scores van de subschaal bij elkaar op te tellen. De totale CIS score wordt berekend door de totaal scores van de subschalen bij elkaar op te tellen. Uit onderzoek van Bültmann et al. (2000) komt naar voren dat een afkappunt (cut-off score) van een CIS totaal score > 76 impliceert dat een werknemer met een score hoger dan dit cut-off punt een hoger risico loopt om door ziekte (langdurig) uit te vallen. De betrouwbaarheid van de CIS

(16)

werd gemeten met behulp van de Cronbach’s alpha (Vercoulen et al., 1994). Voor de totale CIS schaal was de Cronbach's alpha α = .90. Voor de ernst van vermoeidheid, het

concentratievermogen, de motivatie en de mate van lichamelijke inactiviteit waren de Cronbach’s alpha’s respectievelijk α = .88, α = .92, α = .83 en α = .87. De betrouwbaarheid van de totale CIS schaal en de subschalen is hoog. De interne consistentie in dit huidige onderzoek, bij voormeting T1 op de totale CIS schaal, was goed, namelijk α = .83.

Affect

Om het positief en negatief affect te meten werd de Nederlandse Positieve en Negatieve Affect Schaal (PANAS; Peeters, Ponds & Vermeeren, 1996) gebruikt. Deze vragenlijst is een Nederlandse vertaling van de Positive and Negative Affect Scale (PANAS; Watson, Clark & Tellegen, 1988) om het positief affect (enthousiasme, mate van energiek en alert zijn) en negatief affect ( schuldgevoelens, angst, vijandigheid en nervositeit) te meten. De PANAS bestaat uit 20 verschillende gevoelens en emoties die gescoord worden op een 5-punts Likertschaal. De antwoordmogelijkheden liepen van 1 (heel weinig of helemaal niet) tot 5 (heel veel). Positief affect werd door 10 items gemeten (bijvoorbeeld ‘aandachtig’,

‘geïnteresseerd’ en ‘alert’) en negatief affect werd door 10 items gemeten (bijvoorbeeld ‘bedroefd’, ‘terneergeslagen’ en ‘vijandig’). De score per subschaal wordt verkregen door alle items bij elkaar op te tellen. Een hoge score op de positieve affect schaal betekent een hoge mate van positieve gevoelens en emoties zoals enthousiasme en alertheid. Een hoge score op de negatieve affect schaal betekent een hoge mate van negatieve gevoelens en emoties zoals bedroefdheid en angst. Zowel de items uit de positieve en negatieve subschaal hadden een hoge betrouwbaarheid. De positieve affectschaal rapporteerde een Cronbach's alpha

variërend tussen de α = .86 en α = .90. Daarnaast rapporteerde de negatieve affectschaal een Cronbach's alpha wisselend tussen de α = .84 en α = .87 (Watson & Clark, 1984). De interne consistentie in dit huidige onderzoek, bij voormeting T1 op zowel de positieve als negatieve affectschaal, was goed, respectievelijk α = .76 en α = .81.

Mindfulness en zelfcompassie

The Five Facet Mindfulness Questionnaire (FFMQ; Baer, Smith, Hopkins,

Krietemeyer & Toney, 2006) meet de mate van mindfulness die de deelnemer ervaart. Deze vragenlijst bestaat uit 39 items die vijf facetten van mindfulness meten, te weten; observeren, beschrijven, bewust handelen, niet-oordelen en non-reactief zijn. Alle items van de vijf facetten van mindfulness, zoals al beschreven in de inleiding, worden gescoord op een 5-punts Likertschaal (1 = nooit of bijna nooit waar en 5= altijd of bijna altijd waar).

(17)

Voorbeeldvragen zijn: “Als ik loop let ik bewust op hoe de beweging van mijn lichaam voelt”, of “Ik bekritiseer mezelf voor het hebben van irrationele of ongepaste emoties”. De FFMQ laat voor elk van de vijf facetten een goede interne consistentie zien, met Cronbach’s alpha van .75 tot .91 (Baer et al., 2008; Veehof, 2011). De interne consistentie bij voormeting T1 op de totale FFMQ totaalscore was voldoende, namelijk α = .69.

De mate van zelfcompassie wordt gemeten met de verkorte versie van de Self Compassion Scale (SCS; Neff, 2003). De Nederlandse, verkorte versie van de SCS is ontworpen door Raes, Pommier, Neff, en Van Gucht (2011) en meet zelfcompassie aan de hand van 12 items. Zelfcompassie is een redelijk nieuw concept in het veld van sociale, persoonlijke en klinische psychologie (Gilbert, 2005; Leary, Tate, Adams, Batts Allen, & Hancock, 2007; Neff, 2008). Neff (2003a, 2003b) definieert zelfcompassie als de

mogelijkheid om warm en begripvol naar jezelf te zijn wanneer je gevoelens van falen, lijden of tekortschieten ervaart. Hierbij worden drie componenten onderscheiden. De eerste is

self-kindness, aardig en warm zijn voor jezelf wanneer je geconfronteerd wordt met persoonlijk falen of beperkingen. De tweede is common-humanity, het herkennen dat lijden en persoonlijk falen bij menselijke ervaringen hoort. En de derde is mindfulness, een goede balans maken in negatieve emoties zodat deze niet onderdrukt of overdreven worden. De vragenlijst bestaat uit 12 items verdeeld over zes subschalen: self kindness (“Ik probeer begripvol en geduldig te zijn tegenover aspecten van mijn persoonlijkheid die me niet bevallen”) , self judgement (“Ik ben afkeurend en oordelend tegenover mijn eigen tekortkomingen”), common humanity (“Ik probeer mijn mislukkingen te zien als een gewoon onderdeel van het menselijk bestaan”), isolation (“Als ik me rot voel heb ik het idee dat de meeste andere mensen gelukkiger zijn dan ik”), mindfulness (“Als er iets pijnlijks gebeurt, probeer ik een gebalanceerde kijk op de situatie te nemen”) en overidentification (“Als ik faal in iets wat belangrijk voor me is, kan het gevoel van mislukking mij volledig beheersen”). De items worden gescoord op een 7-punts Likertschaal variërend van 1 (zelden of nooit) tot 7 (bijna altijd). De som van de scores op de subschalen is de totaalscore, waarbij een aantal items worden gehercodeerd. Een hoge score staat voor het hebben van veel zelfcompassie. De interne consistentie van de

Nederlandse SCS-SF is hoog, namelijk α = .87 (Raes et al., 2011). Tevens werd in dit huidige onderzoek, bij voormeting T1 voor de SCS totaal schaal, een goede interne consistentie gevonden van α = .88.

(18)

Lichamelijk welzijn Somatische klachten

Lichamelijk welzijn van de deelnemers wordt gemeten aan de hand van somatische klachten. Hiervoor wordt de subschaal somatische klachten van de Vier Dimensionale Klachten Lijst als instrument gebruikt (4DKL; Terluin, 1994). De Vier Dimensionale

Klachten Lijst worden onder andere gebruikt (4DKL; Terluin, 1996) om de mate somatische klachten te bepalen, zie de eerdere beschrijving hierboven. De somatisatieschaal meet

lichamelijke spanningsklachten en een voorbeeldvraag uit deze schaal is: “Had u de afgelopen twee weken last van pijnlijke spieren?”. De somatisatieschaal (16 items) wordt gescoord op een 5-punts Likertschaal, waarbij de antwoordmogelijkheden variëren tussen 0 (nee, nooit) en 4 (voortdurend). De betrouwbaarheid van de 4DKL somatisatieschaal is hoog, de gevonden waarden van Cronbach’s alpha liggen tussen de α = .88 en α = .91 (Terluin, 1998). De interne consistentie in dit huidige onderzoek, bij voormeting T1 op de 4DKL somatisatieschaal ,was α = .73.

Arbeidsverzuim en werkvermogen Arbeidsverzuim

Arbeidsverzuim wordt gemeten door de kans op uitval van deelnemers te berekenen en het door middel van het berekenen van het aantal daadwerkelijk gewerkte uren per maand voor en na de training. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de volgende instrumenten: De Checklist Individuele Spankracht (CIS; Vercoulen, Alberts, & Bleijenberg, 1999) wordt gebruikt om de kans op arbeidsverzuim (uitval door ziekte) te berekenen. Zie de beschrijving van de CIS hierboven. Uit onderzoek van Bültmann et al. (2000) komt naar voren dat een afkappunt (cut-off score) van een CIS totaal score > 76 impliceert dat een werknemer met een score hoger dan dit cut-off punt een hoger risico loopt om door ziekte (langdurig) uit te vallen.

De Return to Work Index wordt berekend aan de hand van de demografische gegevens van de deelnemers. Tijdens de verschillende meetmomenten wordt deelnemers gevraagd naar het aantal werkuren dat de deelnemer op dat moment per maand werkt en het aantal werkuren die men volgens het contract per maand zou moeten werken. Door het aantal daadwerkelijk gewerkte uren per maand te delen door het aantal werkuren volgens het arbeidscontract (per maand), wordt de Return to Work Index berekend. Volgens Nielsen et al. (2011) wordt de tijdsduur van iemands terugkeer naar de werkvloer (return to work) bepaald door zowel gezondheidsfactoren als werkgerelateerde factoren. Met name het aanwezig zijn van

(19)

depressiviteit of symptomen hiervan, is van grote invloed op de tijdsduur van het terugkeren naar werk.

Werkvermogen

De Work Ability Index wordt gebruikt om het werkvermogen van de deelnemers te meten (WAI single-item question; Ahlstrom, Grimby-Ekman, Hagberg & Dellve, 2010). De WAI werd oorspronkelijk ontwikkeld voor werknemers (Ilmarinen et al., 1997; Tuomi, Ilmarinen, Jahkola, Katajarinne & Tulkki, 1998) en werd gebruikt als om het zelf beoordeelde werkvermogen van de werknemer te meten. Uit onderzoek van Ahlstrom et al. (2010) komt naar voren dat de verkorte versie van de WAI (WAI single-item question) gebruikt kan worden om de status en progressie van het werkvermogen van langdurig zieke vrouwelijke werknemers te bepalen. De WAI zoals gebruikt voor dit onderzoek gaat over het door de deelnemer zelf beoordeelde werkvermogen in de huidige functie van de deelnemer en bestaat uit twee vragen; “Hoeveel punten kent u toe aan uw eigen lichamelijke werkvermogen op dit moment?” en “Hoeveel punten kent u toe aan uw eigen psychisch werkvermogen op dit moment?”. De antwoorden worden gescoord op een 11-punts Likertschaal, waarbij 0 staat voor ‘zeer weinig’ en 10 voor ‘zeer veel’. De scores van de twee items worden per item beoordeeld. Bij een score van ≤ 2 score is sprake van een door de werknemer slecht beoordeeld werkvermogen, terwijl een score tussen de 3 en 6 correspondeert met slecht tot matig. Een score van 7 of 8 betekent een matig tot goed werkvermogen en een score van 9 of 10 komt overeen met een door de werknemers goed of excellent beoordeeld werkvermogen (Ahlstrom et al., 2010). De test-hertest betrouwbaarheid bij voormeting T1 op de WAI lichamelijk werkvermogen was .73 en de test-hertest betrouwbaarheid bij voormeting T1 op de WAI psychisch werkvermogen was .72. Dit is berekend met de Spearman-Brown

coëfficiënt, een maat om de samenhang voor variabelen op ordinaal niveau te bepalen.

Dataverzameling Data-analyse

Om een power van .80 te behalen met een effect size f = 0.3 en een significantie, niveau van α=.05, gebaseerd op een One Way ANOVA herhaalde metingen toets (within factors), is een sample size van 20 deelnemers voldoende (Cohen, 1992). Dit is berekend met behulp van het programma G*Power.

De gegevens worden geanalyseerd met behulp van het programma Statistical Package for the Social Sciences (IBM SPSS Statistics 22.0, 2013). In dit onderzoek is gebruik gemaakt

(20)

van de One-Way ANOVA toets voor herhaalde metingen (een parametrische toets). Dit is een meervoudige variantie analyse waarbij gemiddelde scores op meer dan twee momenten in de tijd worden vergeleken. Verschillende meetmomenten in de tijd is de within-subjects factor (voormeting versus nameting en voormeting versus follow-up meting). Tevens is gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets (een toets voor dichotome variabelen) en de Wilcoxon signed-rank toets (een niet parametrische toets om twee gepaarde steekproeven te

vergelijken). Bij de Wilcoxon signed-rank toets worden de z-scores gebaseerd op negative- of positive ranks. Negative ranks zijn het aantal cases waarbij de T1 score hoger is dan de T2, T3 of T4 score, ofwel een afname van de score in de tijd. Positive ranks zijn het aantal cases waarbij de T1 score juist lager is dan de T2, T3 of T4 score, ofwel een toename van de score in de tijd. Er werd gecorrigeerd met Bonferroni post-hoc toetsen, die uitgevoerd werden na het vinden van een significant hoofdeffect in de tijd (p < .05). De Bonferroni-correctie is een statistische methode ter bestrijding van het probleem van kanskapitalisatie. De Bonferroni-correctie wordt gezien als de strengst mogelijke Bonferroni-correctiemethode voor dit probleem en blijkt de meest robuuste correctie te zijn van de univariate technieken en dan met name als het gaat om de power en controle over Type-I fout (Toothaker, 1993; Field, 2009). Kanskapitalisatie is een statistisch verschijnsel dat zich voordoet wanneer een onderzoeker een reeks

achtereenvolgende toetsen uitvoert. Het probleem bij kanskapitalisatie is dat het

significantieniveau α stijgt bij het uitvoeren van reeksen toetsen. Naarmate er meer variabelen worden gebruikt om gegevens te analyseren, stijgt de kans dat er een significant verband tussen twee van die variabelen wordt gevonden terwijl dat verband in werkelijkheid op toeval berust.

Voor de One-Way ANOVA toets voor herhaalde metingen geldt dat de populatie normaal verdeeld moet zijn en dat is voldaan aan de assumptie van sphericiteit. Sphericiteit houdt in dat de varianties van de verschil-variabelen in de herhaalde metingen gelijk moeten zijn (bijvoorbeeld de variantie van meetmoment T1 en meetmoment T2). Het gaat dus om gelijke varianties in de variabelen waarmee gewerkt wordt in de analyse. De assumptie van sphericiteit wordt getest met de Mauchly’s toets. Indien Mauchly’s toets een significant resultaat laat zien, p < .05, dan is er sprake van een significant verschil in de varianties van de verschillende variabelen. Vóór het uitvoeren van de statistische analyses is de data

gecontroleerd op normaliteit van de verdeling door middel van het toetsen van de skewness en kurtosis en de Kolmogorov-Smirnov toets (Field, 2005). In het geval van een niet normaal verdeelde populatie wordt gebruik gemaakt van de Friedman’s ANOVA toets. Naast de

(21)

One-Way ANOVA toets voor herhaalde metingen en de Friedman’s ANOVA is, wegens een kleine steekproefgrootte, gekozen voor het berekenen van het klinische significantieniveau, door middel van Pearson’s correlatie coëfficiënt r (effectgrootte voor verandering, aangeduid met ‘r’) (Field, 2005). Een effectgrootte van 0.10 is een klein effect, bij een effect van 0.30 spreekt men van een middelgroot effect bij een effectgrootte van 0.50 is sprake van een groot effect (Cohen, 1988, 1992). De berekende effectgrootte bij de Friedman’s ANOVA toets varieert tussen -1 en 1, gebaseerd op de z-waarde. Een z-waarde geeft aan hoeveel

standaarddeviaties een observatie van het gemiddelde af zit, een standaard maat waarbij de observatie wordt uitgedrukt ten opzichte van het gemiddelde. De z-waarde kan zowel positief als negatief zijn. De berekende effectgrootte bij de One-Way ANOVA toets varieert tussen 0 en 1 en is gebaseerd op een F-waarde. De F-waarde wordt in de statistiek gebruikt om twee varianties met elkaar te vergelijken. Als je die twee varianties op elkaar deelt, krijg je een ratio-score die altijd positief is. Dit geldt ook voor het berekenen van de effectgrootte bij de Chi-kwadraat toetst. De waarde van Pearson’s Chi-kwadraat wordt gebruikt om de

effectgrootte te berekenen en deze varieert tussen de 0 en 1.

Resultaten

Databehandeling

Alvorens de hypothesen getoetst werden, werd de data gecontroleerd op outliers en getoetst op de assumptie van normaliteit en homogeniteit van de variantie. Er werden een aantal outliers (drie standaarddeviaties onder of boven het gemiddelde) in de dataset

aangetroffen. Deze outliers zijn geanalyseerd en bleken geen invoerfouten van de deelnemers te zijn. Na beoordeling van de boxplots was er geen reden om aan te nemen dat de outliers de resultaten sterk beïnvloedden en mede gezien de kleine groep deelnemers werd ervoor

gekozen om de outliers in de dataset te laten staan.

Middels de Kolmogorov-Smirnov (K-S) toets werd getoetst of de totaalschalen van de verschillende vragenlijsten op de verschillende meetmomenten normaal verdeeld waren. Op de totaalschalen van de DASS-21, 4DKL, PSS, CIS, PANAS, FFMQ, SCS gaf de K-S toets aan dat er sprake was van een normale verdeling (p > .05). Op subschalen van de DASS-21 en de 4DKL werden echter significante resultaten gevonden voor een niet normale verdeling. De subschaal depressie van de DASS-21 gaf op T1 en T3 een significant resultaat, respectievelijk D (20) = .24, p < .05 en D (20) = .22, p < .05. De subschaal angst was ook niet normaal verdeeld bij de T1 meting, D (20) = .26, p < .05. De 4DKL depressie schaal was op alle vier

(22)

de meetmomenten niet normaal verdeeld, respectievelijk D (19) = .28, p < .05, D (19) = .35, p < .05, D (19) = .30, p < .05, D (19) = .28, p < .05. De 4 DKL subschaal distress was bij de T4 meting niet normaal verdeeld, D (19) = .21, p < .05. Tot slot was de 4DKL angst schaal significant niet normaal verdeeld op meetmomenten T2 en T4, respectievelijk D (19) = .34, p < .05 en D (19) = .32, p < .05.

De WAI single-item vraag over psychisch werkvermogen was op T3 en T4 meting niet normaal verdeeld, respectievelijk D (19) = .22, p < .05 en D (19) = .23, p < .05. De Return to Work Index was op alle vier de meetmomenten niet normaal verdeeld, D (19) = .24, p < .05, D (19) = .30, p < .05, D (19) = .37, p < .05, D (19) = .35, p < .05.

Voor de vragenlijsten die niet normaal verdeeld waren, werd in de data analyse gebruik gemaakt van de niet parametrische Friedmans’s ANOVA toets. Het ging hierbij om de DASS-21, 4DKL en WAI. Voor de analyse van de Return to Work Index werd de Wilcoxon’s signed-rank toets gebruikt, een niet parametrische toets om twee meetmomenten met elkaar te vergelijken. Voor de overige vragenlijsten, die aan de assumptie van normale verdeling voldoen, werd gebruik gemaakt van de One Way ANOVA voor herhaalde metingen (PSS, CIS, PANAS, FFMQ, SCS). Om de resultaten van het CIS afkappunt (totaal score CIS > 76 dan meer kans op uitval van werk) te analyseren werd gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets, een toets om dichotome variabelen met elkaar te vergelijken.

De assumptie van sphericiteit (ofwel gelijke varianties bij herhaalde metingen) werd getest met de Mauchly’s toets. Voor alle uitkomstdomeinen werden niet-significante

resultaten gevonden (p > .05). Er was sprake van gelijke varianties van de verschilscores over tijd en hiermee werd voldaan aan alle assumpties van sphericiteit.

In Tabel 2 worden de gemiddelden en standaarddeviaties van de meetinstrumenten weergegeven.

Tabel 2

Gemiddelden en standaard deviaties van de steekproef van de gebruikte meetinstrumenten op de meetmomenten T1(voor de training), T2 (na de training), T3 (zes weken na de training) en T4 (twaalf weken na de training)

T1 T2 T3 T4 n M SD n M SD n M SD n M SD DASS Totaal Depressie 20 20 36,00 10,80 15,49 7,91 20 20 23,80 7,00 9,66 4,79 20 20 19,80 5,80 12,31 6,39

(23)

Angst Stress 20 20 7,50 17,70 4,58 6,43 20 20 5,80 11.00 4,68 5,13 20 20 4,20 9,80 3,72 4,72 4DKL Totaal Distress Depressie Angst Somatisatie 20 20 20 20 20 37,10 18,70 2,50 4,20 11,70 14,15 5,79 3,05 3,65 5,55 20 20 20 20 20 25,60 12,70 1,30 1,50 10,10 9,36 5,70 2,36 2,01 5,02 20 20 20 20 20 23,55 11,90 1,30 2,45 7,90 13,43 6,52 2,56 2,24 4,81 19 19 19 19 19 23,68 12,26 1,32 2,16 7,95 13,05 6,68 1,53 3,44 4,22 PSS Totaal 20 20,95 5,07 20 15,85 4,46 20 15,30 5,65 CIS Totaal Vermoeidheid Concentratie Motivatie Lichamelijke activiteit Uitval risico 20 20 20 20 20 20 97,20 41,35 24,15 17,95 13,75 .90 15,35 7,09 6,69 5,80 4,32 .308 20 20 20 20 20 20 77,10 31,65 19,20 14,65 11,60 .60 15,6 9,53 7,45 4,63 4,20 .503 20 20 20 20 20 20 70,60 29,65 17,55 13,05 10,35 .35 18,09 11,78 5,61 5,84 3,35 .489 19 19 19 19 19 19 64,79 26,11 17,95 11,63 9,11 .26 20,40 11,37 5,76 5,80 3,54 .452 PANAS Positief 20 27,05 5,15 20 32,50 4,88 20 32,10 6,54 Negatief 20 26,45 6,76 20 20,45 4,97 20 19,05 5,75 FFMQ Totaal Observeren Beschrijven Bewust handelen Niet-oordelen Niet reactief 20 20 20 20 20 20 74,65 15,05 17,55 13,75 14,80 13,50 8,16 2.50 2,72 2,55 4,69 3,83 20 20 20 20 20 20 82,55 15,65 18,85 15,70 16,15 16,20 5,36 1,81 2,48 2,58 3,65 2,71 20 20 20 20 20 20 82,95 15,80 19,20 15,95 16,00 16,00 6,46 2,33 2,90 2,98 4,22 2,71 SCS RTW % WAI Totaal Over-identification Mindfulness Isolation Common humanity Self-judgement Self-kindness Totaal Lichamelijk Psychisch 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 43.00 4,90 4,15 4,80 4,10 4,71 3,55 68,58 6,20 4,85 12,50 1,23 1,26 1,48 1,45 1,73 1,28 42,12 1,64 1,53 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 50,18 4,30 4,93 4,12 4,75 4,32 4,34 73,82 6,65 6,23 9,65 1,51 1,00 1,06 1,02 1,68 1,30 36,3 1,87 1,77 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 53,45 4,08 4,93 3,75 4,90 4,00 4,60 82,43 7,20 7,00 13,81,6 4 1,02 1,35 1,32 1,71 1,34 29,13 1,20 1,41 19 19 19 92,89 7,53 7,05 25,72 1,58 1,75 Noot. n = steekproefgrootte, M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie.

DASS = Depression Anxiety Stress Scales; 4DKL = Vier Dimensionele Klachtenlijst; PSS = Perceived Stress Scale; CIS = Checklist Individuele Spankracht; PANAS = Positive and Negative Affect Scale; FFMQ = The Five Facet Mindfulness Questionnaire; SCS = Self Compassion Scale; RTW = Return to Work Index; WAI = Work Ability Index.

(24)

Toetsen hypothesen

Haalbaarheid en acceptatie van de Mindful2Work training

De eerste hypothese stelde dat de Mindful2Work training haalbaar en acceptabel is. Wat betreft de haalbaarheid bleek uit de data analyse dat de deelnemers gemiddeld 94,05% aanwezig waren tijdens de gehele training (M = 94,05, SD = 8,32). Dertien deelnemers

hadden alle trainingssessies gevolgd (100% aanwezigheid), zeven deelnemers hadden vijf van de zes trainingssessies gevolgd (83,33% aanwezigheid). Binnen deze trainingsgroepen was geen enkele deelnemer vroegtijdig met de training gestopt (er was geen sprake van drop-out).

Wat betreft de acceptatie werd de deelnemers na afloop van de training gevraagd om een cijfer toe te kennen aan de Mindful2Work training. Het gemiddelde cijfer dat deelnemers de training toekenden was een 8,1 (M = 8,10, SD = .641). Drie deelnemers gaven de training het cijfer zeven, twaalf deelnemers gaven een acht en vijf deelnemers beoordeelden de training met een negen. Tevens is deelnemers gevraagd om aan te geven wat er voor hen na de Mindful2Work training is veranderd en of deze verandering toe te schrijven was aan de training. Alle deelnemers gaven aan dat zij positieve veranderingen hadden doorgemaakt en dat dit grotendeels toe te schrijven was aan de training zelf (en deels aan de begeleiding van een coach of Arbo-arts). Met name het thema dat betrekking had op het functioneren op de automatische piloot en het aandachtig zijn werd door deelnemers als zeer nuttig ervaren (100% van de deelnemers gaf dit aan). De oefeningen zitmeditatie en ademruimte werden ook als zeer nuttig ervaren (respectievelijk 90% en 85% van de deelnemers gaven dit aan).

De training Mindful2Work voldoet hiermee aan de haalbaarheid en acceptatie die aan een nieuwe interventie wordt gesteld. In Tabel 3 wordt de acceptatie van de training nader toegelicht.

Tabel 3

Acceptatie Mindful2Work training

Variabele Gemiddeld n % M SD

Cijfer training 8,1

Positieve verandering doorgemaakt 20 100

Beoordeling thema als ‘heel nuttig’ Automatische piloot/aandacht Het lichaam ervaren

Ademhalen 20 20 20 100 70 80 3,00 2,80 2,80 0,00 0,52 0,41

(25)

Stress Acceptatie en compassie Reflectie en toekomst 19 20 20 80 75 65 2,84 2,75 2,85 0,38 0,44 0,59

Beoordeling oefening als ‘heel nuttig’ Zitmeditatie Bodyscan Ademhaling Ademruimte Compassiemedidatie Loopmeditatie Visualisatie Yoga Bootcamp 20 19 20 20 20 20 20 20 20 90 50 70 85 45 45 65 75 35 3,00 2,74 2,80 2,85 2,60 3,30 2,95 2,65 3,35 0,32 0,65 0,52 0,37 0,75 0,80 0,61 0,67 0,75

Noot. n = steekproefgrootte, M = gemiddelde, SD = standaarddeviatie.

Effecten Mindful2Work training op geestelijk welzijn

De tweede hypothese stelde dat Mindful2Work een positief effect heeft op het

geestelijk welzijn van de deelnemers, hetgeen zich uit in een afname van klachten van stress, angst, depressie, vermoeidheid en negatief affect en een toename in mate van mindfulness, zelfcompassie en positief affect.

Stress, angst en depressie

Voor de DASS-21 totaalschaal werd middels de Friedman’s ANOVA toets een significant effect in de tijd gevonden, χ2(2) = 13.04, p < .05. Om vast te stellen tussen welke meetmomenten significante effecten werden gevonden is de Wilcoxon-toets gebruikt

(gebaseerd op positive ranks). Hierbij is een Bonferroni correctie uitgevoerd waarbij een significantie niveau van .0167 werd gehanteerd (α van .05 gedeeld door drie meetmomenten). De totaalscore van de DASS-21 bij start van de training (T1) verschilde significant van de totaalscore na afloop van de training (T2), T = 16, z = -3,03, p = .001. Tevens werd een significant verschil gevonden tussen de totaalscore van de DASS-21 bij de start van de training (T1) en de totaalscore zes weken na afloop van de training (T3), T = 7, z = -3,55, p < .001. Met behulp van de z-waarden is de Pearson’s correlatie coëfficiënt r berekend. Het gevonden effect tussen T1 en T2 is r = -.68 en het effect tussen T1 en T3 is r = -.79. Deze gevonden effecten zijn groot en wijzen op een samenhang tussen de Mindful2Work training en de totaalschaal van depressie, angst en stress (door de training neemt de totaalscore van depressie, angst en stress af). Tevens zijn de subschalen van de DASS-21 geanalyseerd

(26)

middels de Friedman’s ANOVA toets. Voor alle drie de subschalen werd een significant effect in de tijd gevonden. Zowel op de totaalschaal als of de subschalen van de DASS-21 waren de gevonden effecten groot, waarbij deelname aan de Mindful2Work training een afname van de negatieve emoties depressie, stress en angst liet zien. Alle resultaten staan vermeld in Tabel 5.

Op de 4DKL totaalschaal werden middels de Friedman’s ANOVA significante effecten in de tijd gevonden, χ2

(2) = 17,26, p < .05. Zowel direct na de training (T2, T = 11, z = -3,51, p < .001), zes weken na afloop van de training (T3, T = 3, z = -3,81, p < .001) én twaalf weken na afloop van de training (T4, T = 20, z = -2,85, p = .003) waren de effecten significant ten opzichte van de start van de training T1 (gebaseerd op positive ranks). Hierbij werd een Bonferroni correctie uitgevoerd waarbij een significantie niveau van .0125 is gehanteerd (α van .05 gedeeld door vier meetmomenten). Effectgroottes, berekend middels Pearson’s correlatie coëfficiënt r, gaven een effect tussen T1 en T2 van r = -.79, een effect tussen T1 en T3 van r = -.85 en een effect tussen T1 en T4 van r = -.65. Hieruit kan worden afgeleid dat de training Mindful2Work leidt tot een afname van psychische klachten als distress, depressie, angst en somatisatie. Voor hypothese 2 werden drie van de vier subschalen van de 4DKL verder geanalyseerd om het effect van de training op distress, depressie en angst klachten te beoordelen. De resultaten staan vermeld in Tabel 5.

Voor de PSS totaalscore werd een significant effect in de tijd gevonden, Wilk’s Lambda = .24, F(2, 18) = 29.37, p < .001. Tussen T1 en T2 was het resultaat, F (1, 19) = 26,30, p < .001 en tussen T1 en T3, F (1, 19) = 49,60 , p < .001. Ook na correctie met de Bonferroni post hoc toets bleek het verschil tussen de voormeting T1 en de nameting T2 en het verschil tussen de voormeting en de follow up meting (T3) significant, p < .001. Pearson’s correlatie coëfficiënt r (gebaseerd op F-waarden) liet een groot effect zien tussen T1 en T2, r = .76 en tussen de T1 en T3 meting, r = .85. Zelf gerapporteerde stress perceptie nam dus zowel direct na de training als zes weken na de training significant af. Een overzicht van de PSS resultaten is te vinden in Tabel 5.

Vermoeidheid

Voor de CIS totaalscore werd een significant effect gevonden in de tijd, Wilk’s Lambda = .25, F(3, 16) = 15,78, p < .001. Tussen T1 en T2 was het resultaat, F (1, 18) = 27,07, p < .001, tussen T1 en T3, F (1, 18) = 41,65 , p < .001 en tussen T1 en T4, F (1, 18) = 44,40 , p < .001. Ook na correctie met de Bonferroni post hoc toets (waarbij een significantie niveau van .0125 werd gehanteerd) bleken de resultaten significant te verschillen in de tijd.

(27)

Effectgroottes, berekend middels Pearson’s correlatie coëfficiënt r, gaven een effect tussen T1 en T2 van r = .77, een effect tussen T1 en T3 van r = .84, en een effect tussen T1 en T4 van r = .84. Op zowel de CIS totaalschaal, als op de subschalen werden grote tot middelgrote effecten gevonden voor alle meetmomenten. De resultaten van de analyse van de CIS totaalschaal en de vier subschalen van de CIS staan in Tabel 5.

Affect

Op zowel de positieve als negatieve affectschaal werd een significant effect gevonden in de tijd, respectievelijk Wilk’s Lambda = .37, F(2, 18) = 15,24, p < .001 en Wilk’s Lambda = .33, F(2, 18) = 17,94, p < .001. Op alle drie de meetmomenten van de positieve affectschaal bleken de resultaten significant. Tussen T1 en T2 was het resultaat, F (1, 19) = 21,42, p < .001 en r = .73, tussen T1 en T3, F (1, 19) = 17,98 , p < .001 en r = .70. De negatieve affect schaal liet ook significante effecten tussen de meetmomenten zien. Tussen T1 en T2 was het resultaat, F (1, 19) = 24,17, p < .001, r = .75 en tussen T1 en T3, F (1, 19) = 34,18 , p < .001, r = .80. Hieruit bleek dat zowel direct na de training, als zes weken na de training, het positief affect toenam en het negatief affect afnam, waarbij de gevonden effecten (Pearson’s correlatie coëfficiënt r) als groot bestempeld konden worden. In Tabel 5 worden de resultaten van de PANAS weergegeven.

Mindfulness en zelfcompassie

Op de totale FFMQ schaal werd een significant effect gevonden in de tijd, Wilk’s Lambda = .41, F(2, 18) = 13,02, p < .001. Tussen alle meetmomenten werden significante resultaten gevonden. Tussen T1 en T2 was het resultaat, F (1, 19) = 20,99, p < .001 en r = .72, tussen T1 en T3, F (1, 19) = 25,51 , p < .001 en r = .76. Deelnemers voelden zich significant meer mindful na de training. Zes weken na de training was het effect van de mate van mindfulness dat deelnemers ervaren zelfs groter dan direct na de training. Ook resultaten op de vijf subschalen van de FFMQ zijn geanalyseerd., zie Tabel 5 voor een compleet

resultatenoverzicht van de FFMQ.

De mate van zelfcompassie, zoals ervaren door de deelnemers, liet een significant effect in de tijd zien, Wilk’s Lambda = .48, F(2, 18) = 9,85, p < .001. Zowel na de training als zes weken na afloop van de training werd een significante verbetering gemeten. Tussen T1 en T2 was het resultaat, F (1, 19) = 12,31, p = .002, r = .63, tussen T1 en T3, F (1, 19) = 20,49 , p < .001, r = .72. De mate van zelfcompassie die deelnemers direct na de training ervaren werd door de Mindful2Work training positief beïnvloed en dit effect werd tevens zes weken

(28)

na de training gevonden. De resultaten van de totaalschaal en de zes subschalen van de SCS staan in Tabel 5 vermeld.

Uit bovenstaande analyses kwam naar voren dat het geestelijk welzijn van de

deelnemers verbeterde na het volgen van de Mindful2Work training. De klachten van stress, angst, depressie en vermoeidheid namen significant af. Tevens nam het negatief affect significant af en deelnemers hebben een significante toename in mate van mindfulness, zelfcompassie en positief affect ervaren. Deze positieve effecten werden ook zes weken (T3) en twaalf weken (T4) na de training gevonden.

Effecten Mindful2Work training op lichamelijk welzijn

De derde hypothese stelde dat de Mindful2Work training een positief effect op het lichamelijk welzijn van de deelnemers heeft, hetgeen zich uit in een afname van somatische klachten.

Somatische klachten

De 4DKL subschaal somatisatie werd op vier meetmomenten geanalyseerd met Friedman’s ANOVA toets.

Alleen zes weken na de training (T3, T = 7,50, z = -3,28, p < .001) werd een significant effect gevonden. Direct na de training en twaalf weken na de training werden geen significante effecten gevonden (T2, T = 70,5, z = -1,29, p < .204 en T4, T = 18, z = -2,39, p = .014) ten opzichte van de start van de training T1 (gebaseerd op positive ranks). Hierbij is een Bonferroni correctie uitgevoerd waarbij een significantie niveau van .0125 is gehanteerd. Effectgroottes berekend middels Pearson’s correlatie coëfficiënt r (gebaseerd op z-waarden) waren tussen T1 en T2 r = -.29, tussen T1 en T3 r = -.73 en tussen T1 en T4 r = -.55. Hieruit kon worden afgeleid dat de training Mindful2Work pas zes weken na afloop van de training positief effect had op de afname van lichamelijke klachten. Dit effect was ook twaalf weken na de training te zien, maar was dan niet meer significant.

Effecten Mindful2Work training op arbeidsverzuim

De vierde hypothese stelde dat de Mindful2Work training positief effect heeft op arbeidsverzuim, hetgeen zich uit in een daling van de kans op uitval en een toename in aantal werkuren na de training, waarbij de deelnemers hun eigen werkvermogen positiever

(29)

Arbeidsverzuim

De kans op uitval van werk werd beoordeeld met de CIS totaalscore. Indien

deelnemers een CIS totaalscore > 76 hebben, lopen zij meer risico om door ziekte uit te vallen op werk. Voorafgaand aan de training liep 90% van de deelnemers hoog risico om uit te vallen, direct na de training was dit nog maar 60%, zes weken na de training 35% en twaalf weken na de training 26% van de deelnemers. De Chi-Kwadraat toets liet significante resultaten zien in de tijd, χ2(1) = 19,43, p < .001. Direct na de training was de kans op uitval door ziekte significant afgenomen, χ2(1) = 4,80, p = .028 en deze daling zette verder door zes weken en twaalf weken na de training (T3, χ2(1) = 12,91, p < .001, T4, χ2(1) = 16,33, p < .001). Met behulp van Pearson’s correlatie coëfficiënt r is gekeken naar het effect dat de training heeft gehad op het risico op uitval van werk door ziekte. Het effect van de daling van de kans op uitval was groot, te weten r = .49 direct na de training, r = .80 zes weken na de training en r = .90 twaalf weken na de training. Figuur 2 geeft het risico op uitval van werk grafisch weer.

Figuur 2. CIS risico percentage van de kans op uitval van werk op verschillende

meetmomenten T1(voor de training), T2 (na de training), T3 (zes weken na de training) en T4 (twaalf weken na de training).

(30)

Middels de Wilcoxon’s signed-rank toets is het aantal werkuren van deelnemers voor en na de training geanalyseerd (gebaseerd op negative ranks). Na de training daalde het aantal uren dat een deelnemer door ziekte absent was. Ofwel, het aantal werkuren ten opzichte van het aantal contracturen (de Return to Work Index) steeg na het volgen van de Mindful2Work training. Direct na de training was deze stijging nog niet significant, T = 57, z = -1,41, p = .176, r = -.32. Zes weken na de training en twaalf weken na de training werd echter wel een significant resultaat gevonden, T = 78, z = 2,27, p = .021, r = -.51 (T3) en T = 112, z = -2,28, p = .021, r = -.52 (T4). De resultaten van de Return to Work index staat in Tabel 5.

In onderstaande tabel worden de percentages van het risico op uitval van werk en de percentages van de werkende, deels werkende en ziek gemelde deelnemers weergegeven.

Tabel 4

CIS percentage risico op uitval en Werkpercentage deelnemers

T1 T2 T3 T4

n = 20 n = 20 n = 20 n = 19

CIS % Risico op uitval 90 60 35

Return to Work % Werkende deelnemers % Deels werkende deelnemers % Ziek gemelde deelnemers

45 35 20 55 35 10 65 30 5 71 24 5 Noot. n = steekproefgrootte. Werkvermogen

Tot slot is gekeken naar de beoordeling die deelnemers gaven aan hun eigen

lichamelijk en psychisch werkvermogen. Middels de Friedman’s ANOVA toets werden de resultaten op de WAI geanalyseerd en hierbij werd voor zowel het lichamelijk als het

psychisch werkvermogen een significant effect in de tijd gevonden, χ2(2) = 10,94, p < .05 en χ2

(2) = 25,72, p < .001. Om vast te stellen tussen welke meetmomenten significante effecten werden gevonden is de Wilcoxon-toets gebruikt (gebaseerd op negative ranks). Hierbij is een Bonferroni correctie uitgevoerd waarbij een significantie niveau van .0125 is gehanteerd. Het lichamelijk werkvermogen liet direct na de training geen significant effect zien (T = 52, z = -1,22, p = .227). Zes weken en twaalf weken na de training werd echter wel een significant effect gevonden, T = 8, z = -2,67, p = .007 en T = 12, z = -2,60, p = .006, waarbij Pearson’s correlatie coëfficiënt r = -.60 tussen zowel T1 en T3 als tussen T1 en T4 was. De deelnemers

(31)

beoordeelden hun lichamelijk werkvermogen zes weken en twaalf weken na de training Mindful2Work dus significant beter dan voor de training. Het psychisch werkvermogen werd door de deelnemers op alle meetmomenten significant beter beoordeeld. Direct na de training was het gevonden effect ten opzichte van de voormeting T1, T = 22, z = -2,99, p = .002. Zowel zes weken als twaalf weken na de training werd een significant effect gevonden van T = 0, z = -3,77, p < 001 en T = 17, z = -3,00, p = .002. De gevonden effecten zijn groot, Pearson’s correlatie coëfficiënt na de training is r = -.67, zes weken na de training r = -.84 en twaalf weken na de training r = -.69.

Ahlstrom et al. (2010) benoemen vier categorieën waarin de WAI scores kunnen worden ingedeeld. Een score van ≤ 2 is een slecht beoordeeld werkvermogen, een score tussen de 3 en 6 correspondeert met gemiddeld werkvermogen, een score van 7 of 8 staat voor gemiddeld tot goed en een score van 9 of 10 betekent een goed tot excellent beoordeeld werkvermogen. In onderstaande figuren (Figuur 3 en 4) wordt weergegeven hoe de deelnemers hun psychisch en lichamelijk werkvermogen volgens Ahlstrom et al. (2010) beoordelen op de verschillende meetmomenten.

Figuur 3. Psychisch werkvermogen deelnemers op meetmomenten T1(voor de training), T2 (na de training), T3 (zes weken na de training) en T4 (twaalf weken na de training).

(32)

Figuur 4. Lichamelijk werkvermogen deelnemers op meetmomenten T1(voor de training), T2 (na de training), T3 (zes weken na de training) en T4 (twaalf weken na de training).

Tabel 5

Resultaten en effectgroottes van de steekproef van de gebruikte meetinstrumenten tussen de meetmomenten T1(voor de training) en T2 (na de training), tussen T1 en T3 (zes weken na de training) en tussen T1 en T4 (twaalf weken na de training)

T1 - T2 T1 - T3 T1 - T4 n p r n p r n p r DASS Totaal Depressie Angst Stress 20 20 20 20 .001** .011 * .076 .000 *** .68 .50 .33 .70 20 20 20 20 .000 *** .001 ** .005 * .000 *** .79 .67 .56 .79 4DKL Totaal Distress Depressie Angst Somatisatie 20 20 20 20 20 .000 *** .000 *** .024 * .000 *** .204 .79 .81 .50 .75 .29 20 20 20 20 20 .000 *** .000 *** .002 ** .001 ** .000 *** .85 .79 .63 .67 .73 19 19 19 19 19 .003 ** .005 ** .031 * .006 ** .014 * .65 .62 .50 .61 .55 PSS Totaal 20 .000 *** .76 20 .000 *** .85 CIS Totaal Vermoeidheid Concentratie Motivatie 20 20 20 20 .000 *** .000 *** .002 ** .029 * .77 .77 .66 .49 20 20 20 20 .000 *** .000 *** .000 *** .001** .84 .76 .77 .67 19 19 19 19 .000 *** .000 *** .001** .000 *** .84 .81 .68 .80

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Alle Ou-Testa- mentiese verwysings in dié verband is gekoppel aan die Bybelhebreeuse woord saris behalwe in Deuteronomium 23:1 waar die kastrasieproses om- skryf word sonder dat

Students who participate actively in sport had significantly lower levels of negative affect, somatic symptoms, symptoms of depression and pessimistic life orientation,

De ambulante psychiatrische zorg van de Amsterdamse gg&amp;gd, bestaande uit psychiater en maatschappelijk werksters, kreeg in de jaren dertig vooral te maken met zwakzinnigen,

') Inmiddels wordt roestwerende verf gebruikt en zijn de bouten en moeren gegalvaniseerd.. ment van de ventilator is voor het ventileren en nadrogen van hooi goed. Voor het koelen

De combinatieoplossing voldoet aan de viif criteria aan het eind van deel I zijn geformuleerd: een beperkt kenniscircuit, probleemeigenaren bij provincies zijn nauw betrokken, het

Thank you for giving me the opportunity to work on the Fstl1 project and for being very supportive in finalizing this thesis by providing me with feedback and suggestions.. I would

Figure 6.57 presents the distribution of the pressure coefficient and vapor fraction along a traverse through the vortex core in the plane z=0.34R down- stream of the full scale

The article concluded that life-saving assistance including unconditional cash programming limit vulnerable populations from voicing their aspirations and influencing critical