• No results found

Personalisering van politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Personalisering van politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Personalisering van politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen

Daan Slager

Scriptiebegeleider: prof. dr. W. van der Brug Tweede beoordelaar: dr. S. Marien

27 juni 2014

Masterscriptie Politicologie, Politieke Theorie en Politiek Gedrag 1

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inleiding p. 1

Theoretisch kader p. 3

- Definities p. 3

- Voorgaand onderzoek p. 7

o Theoretische verwachtingen aangaande personalisering p. 7 o Theoretische verwachtingen aangaande verschillen tussen kranten p.10 o Empirische resultaten onderzoek naar personalisering p. 10 o Empirische resultaten onderzoek naar verschillen tussen kranten p. 11

Data en methode van onderzoek p. 13

Resultaten p. 16

- Eerste vorm van personalisering p. 16

o Analyse p. 19

- Tweede en derde vorm van personalisering p. 21

o Analyse p. 22

Discussie en conclusie p. 25

Literatuurlijst p. 28

Bijlage p. 30

(4)
(5)

Inleiding

Onderhavige masterscriptie is gericht op de veronderstelde personalisering van politieke

berichtgeving in de media. Twee onafhankelijke adviesraden van de overheid hebben in 2003 de noodklok geluid met betrekking tot het functioneren van de media en hebben hierbij het fenomeen personalisering aan de kaak gesteld. Zo stelt de Raad voor het Openbaar Bestuur in zijn

adviesrapport ‘Politiek en Media – pleidooi voor een LAT-relatie’ (2003) dat er sprake is van een toenemende betekenis van beeldvorming en personalisering in het medialandschap. Dit zorgt er volgens deze Raad voor dat propagandistische, politiek-strategische en persoonlijke motieven van politici meespelen in berichtgeving van media en dat inhoud niet langer het doorslaggevende criterium is. Verder stelt deze raad dat politiek leiders dankzij de media overal te zien en te horen zijn waardoor het risico bestaat dat de persoonlijkheid van de politiek leider de inhoud van de boodschap verdringt. De Raad voor het Openbaar Bestuur geeft aan dat het van groot belang is dat de verbinding tussen persoon en inhoud in stand blijft.

Ook het advies van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2003) bestaat uit kritiek en een aantal waarschuwingen aangaande het functioneren van de media. De titel van het advies luidt ‘Medialogica – Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek’, en in dit advies wordt de zogenaamde medialogica beschreven. Personalisering is volgens deze Raad onderdeel van de

medialogica. Emoties en persoonlijkheden staan volgens de Raad steeds vaker centraal in het nieuws en identificatie met de hoofdpersoon is belangrijker geworden. Beide adviezen schetsen een weinig positief beeld van het functioneren van de media en de personalisering waar deze media zich schuldig aan zouden maken.

Deze scriptie behelst een onderzoek naar personalisering in de media op het vlak van politieke berichtgeving. Naar aanleiding van bovengenoemde rapporten rijst namelijk de vraag of er

daadwerkelijk gesproken kan worden van een toenemende personalisering in de media. Daarnaast is onduidelijk wat beide Raden verstaan onder personalisering. In deze scriptie zullen dan ook de verschillende vormen van personalisering die in de literatuur naar voren komen belicht en geduid worden. Dit onderzoek zal gericht zijn op de politieke berichtgeving in dagbladen. Er zullen

verschillende vormen van personalisering onderzocht worden in twee Nederlandse dagbladen. Om dit onderzoek te structureren zal gewerkt worden met de volgende hoofdvraag:

In hoeverre is er sprake van personalisering van politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen?

(6)

Teneinde deze onderzoeksvraag te beantwoorden zal allereerst de literatuur op het vlak van personalisering behandeld worden. Dit theoretisch kader bestaat uit twee onderdelen: ten eerste zullen verschillende definities van personalisering de revue passeren en ten tweede zal eerder onderzoek naar personalisering belicht worden. Hierna zal de opzet van het onderzoek en de gebruikte data aan bod komen en vervolgens zullen de resultaten van het onderzoek beschreven worden. Afgesloten zal worden met een discussie en beantwoording van bovengenoemde onderzoeksvraag.

(7)

Theoretisch kader

Definities

In de literatuur die betrekking heeft op personalisering is een veelheid aan interpretaties van het fenomeen personalisering te ontwaren. Zo maken Jebril et al. (2013) in hun onderzoek naar effecten van infotainment onderscheid tussen de personalisering van de politiek en aandacht in de media voor de standpunten van de ‘gewone burger’. Met de personalisering van de politiek bedoelen deze auteurs de verschuiving in de journalistiek van het verslaan van de publieke kant richting het verslaan van de private kant van de politicus. Dit wordt door Jebril et al. privatisering genoemd en behelst de focus op het privéleven van politici en op schandalen waarin politici verzeild zijn geraakt. Het tweede aspect dat een rol speelt in het onderzoek van Jebril et al. is de verandering in de journalistiek van een situatie waarin publieke zaken worden bediscussieerd naar een situatie waarin de voorkeur wordt gegeven aan de mening van de ‘gewone burger’. Dit tweede aspect wordt door Jebril et al. betiteld als personalisering.

Van Aelst et al. (2012) onderscheiden twee vormen van personalisering. De eerste vorm, die de auteurs individualisering noemen, bestaat uit een focus op politici als centrale actoren in het politieke spel, met inbegripneming van hun ideeën, capaciteiten en beleid. Deze vorm van personalisering houdt volgens de auteurs een verschuiving van media-aandacht voor partijen richting media-aandacht voor parlementariërs in. De tweede vorm van personalisering die van Aelst et al. beschrijven, de privatisering, komt overeen met de privatisering zoals deze door Jebril et al. wordt omschreven.

Kriesi (2012) benadert personalisering op een soortgelijke wijze als van Aelst et al. en stelt dat personalisering bestaat uit twee samenhangende fenomenen. De eerste vorm behelst de sterkere focus op politici in plaats van op partijen, instituties of politieke kwesties. De tweede vorm van personalisering wijst volgens Kriesi op een verandering in de criteria waarop politici beoordeeld worden. Waar voorheen de kwaliteiten en prestaties van politici aan de orde kwamen wordt de aandacht bij aanwezigheid van deze tweede vorm van personalisering verlegt naar

persoonskenmerken van de politicus. Kriesi definieert privatisering aldus als een verhoogde aandacht voor de persoonskenmerken van de politicus terwijl Jebril et al. en van Aelst et al. met de term privatisering de toegenomen aandacht voor het privéleven van de politicus bedoelen.

Rahat en Sheafer (2007) beschrijven in hun onderzoek naar personalisering binnen de Israëlische politiek drie vormen van personalisering en verdelen de laatste twee vormen onder in twee

(8)

onderdelen. Zo noemen Rahat en Sheafer institutionele personalisering, ‘mediapersonalisering’ en ‘gedragspersonalisering’. Institutionele personalisering heeft van doen met de inrichting van het staatsbestel. In de staatsinrichting van een land ligt besloten of individuele politici veel of weinig macht hebben. Bij de tweede vorm van personalisering die deze auteurs hanteren wordt een verder onderscheid gemaakt tussen ‘mediapersonalisering’ en ‘mediaprivatisering’. Bij

‘mediapersonalisering’ draait het om een verhoogde focus op politici ten koste van hun politieke partij terwijl het bij ‘mediaprivatisering’ gaat om de focus op persoonskenmerken en het privéleven van de politici. De derde vorm van personalisering die de auteurs aandragen, de

‘gedragspersonalisering’, kent ook twee onderdelen. Zo kan er volgens Rahat en Sheafer sprake zijn van personalisering van het gedrag van politici en personalisering van het gedrag van de kiezer. Deze auteurs onderscheiden aldus vijf vormen van personalisering. In een later artikel waar deze auteurs aan meewerkten (Balmas et al.: 2014) worden deze vijf vormen van personalisering nog eens opgedeeld in een gecentraliseerde en een gedecentraliseerde vorm. Centraliserende personalisering duidt volgens deze auteurs op een situatie waarin de politieke macht in handen is van slechts enkele leiders terwijl er bij decentraliserende personalisering sprake is van een verdeling van de macht onder individuele politici. Door de introductie van centraliserende en decentraliserende

personalisering onderscheiden Balmas et al. maar liefst tien vormen van personalisering. Het onderscheid tussen centraliserende en decentraliserende personalisering lijkt echter wat

vergezocht. De door Balmas et al. beschreven institutionele personalisering behelsde immers al de staatsinrichting en welke gevolgen dit had voor de macht van individuele politici.

Langer (2007) onderscheidt drie vormen van personalisering. De eerste vorm die deze auteur aandraagt is de zogenaamde ‘presidentialisering’. Deze vorm van personalisering veronderstelt een verschuiving in de machtsverdeling van partijen richting politiek leiders en de hiermee

samenhangende toename van zichtbaarheid in de media van deze leiders. De tweede vorm van personalisering die door Langer aangedragen wordt is de focus op het leiderschap. Deze vorm van personalisering behelst de toegenomen aandacht voor persoonskenmerken en vaardigheden van de politicus die van doen hebben met diens competentie om te besturen. De derde vorm die Langer beschrijft is de zogenaamde politisering van de privépersoon. Bij deze vorm van personalisering draait het om een toegenomen nadruk op zaken in de privésfeer van de politicus hetgeen ertoe leidt dat politiek leiders niet afgeschilderd worden als staatsman of vertegenwoordigers van een

ideologie maar als ‘normale mensen’.

(9)

Tabel 1. Van Santen en van Zoonen (2009): vormen van personalisering Vorm van personalisering Proces

1. Focus op politieke (top)leiders

Toegenomen media-aandacht voor personen ten koste van partijen

2. Individuele politieke competentie

Toegenomen media-aandacht voor individuele professionele kwaliteiten

3. Privatisering Toegenomen media-aandacht voor het privéleven van de politicus

4. Persoonlijke narratieven Toegenomen media-aandacht voor persoonlijke geschiedenis en emoties van individuen

5. Partijleider als belichaming van de partij

Politici en/of partijen die partijleider profileren als het gezicht/belichaming van de partij

6. Institutionele personalisering

Institutionele veranderingen die meer nadruk leggen op individuele politici (‘presidentialisering’)

7. Gedragspersonalisering Individuele politici die zich los maken van

partijwerkzaamheden en individuele profilering nastreven

Uit bovengenoemde greep uit de literatuur blijkt dat er weinig lijn te bespeuren valt in de door de auteurs gebruikte definities. Dezelfde termen worden gebruikt voor verschillende verschijnselen en verschillende termen worden gebruikt voor dezelfde verschijnselen. Van Santen en van Zoonen (2009) creëren overzicht in deze brij van definities. Deze auteurs onderscheiden aan de hand van de literatuur zeven vormen van personalisering. In tabel 1 staan deze vormen weergegeven. De eerste vorm van personalisering is relatief de minst ingewikkelde en meest onderzochte vorm van

personalisering. Bij onderzoek naar de focus op leiders wordt simpelweg geteld hoe vaak de naam van een politiek leider genoemd wordt en wordt dit vergeleken met het aantal keren dat diens politieke partij genoemd wordt. Deze vorm van personalisering wordt door van Aelst et al.

individualisering genoemd, door Rahat en Sheafer ‘mediapersonalisering’ en wordt ook door Kriesi genoemd als een vorm van personalisering. De tweede vorm van personalisering die van Santen en van Zoonen beschrijven behelst de toegenomen aandacht voor individuele professionele

kwaliteiten. Deze vorm van personalisering is onderdeel van de individualisering als genoemd door van Aelst et al. en wordt ook aangedragen door Langer en Kriesi. De derde vorm die door van Santen en van Zoonen besproken wordt is de toegenomen media-aandacht voor het privéleven van de politicus. Rahat en Sheafer noemen dit samen met de toegenomen aandacht voor

persoonskenmerken ‘mediaprivatisering’. Langer, van Aelst et al. en Jebril et al. noemen deze vorm van personalisering ook in hun onderzoek. De vierde vorm van personalisering als beschreven door van Santen en van Zoonen lijkt enigszins op de derde vorm van personalisering en betreft de

(10)

toegenomen aandacht voor de persoonlijke geschiedenis en emoties van individuen. Dit kan zowel om politici als om burgers gaan. Dit is de personalisering die Jebril et al. op het oog hebben. Daarbij moet wel in ogenschouw genomen worden dat Jebril et al. zich met hun definitie enkel op burgers richten en niet op politici. De vijfde vorm van personalisering behelst de tendens dat politici en partijen de partijleider profileren als het boegbeeld van de partij. De zesde vorm van personalisering die van Santen en van Zoonen aandragen is de zogenaamde institutionele personalisering. Deze vorm van personalisering wordt door Langer en Rahat en Sheafer genoemd. Ook de zevende vorm van personalisering ontlenen van Santen en van Zoonen aan Rahat en Sheafer. Bij deze

‘gedragspersonalisering’ streven politici individuele profilering na en maken zij zich los van partijwerkzaamheden.

De hierboven beschreven handzame opsomming zal gebruikt worden in dit onderzoek. Echter, niet alle zeven door van Santen en van Zoonen opgesomde vormen van personalisering zullen worden onderzocht. In dit onderzoek zullen de eerste drie vormen van personalisering als genoemd in tabel 1 worden onderzocht. Deze eerste drie vormen lijken namelijk interessant voor onderzoek naar personalisering van politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen. Deze drie vormen behelzen de verhoogde aandacht voor personen ten koste van partijen, de verhoogde aandacht voor

individuele professionele kwaliteiten van de politicus en de verhoogde aandacht voor het privéleven van de politicus. Deze vormen van personalisering vinden hun oorsprong aan de zijde van de media en als er sprake is van één van deze drie vormen van personalisering zal dit naar voren komen tijdens het onderzoeken van de politieke berichtgeving. De laatste vier vormen van personalisering die genoemd worden in tabel 1 zullen niet onderzocht worden. Deze vormen van personalisering vinden namelijk niet hun oorsprong aan de zijde van de media maar komen vanuit de politiek (vorm vijf en zeven), zijn het gevolg zijn van institutionele veranderingen (vorm zes) of hebben mede betrekking op ‘de man op de straat’ in plaats van enkel op de politicus (vorm vier). Door de eerste drie vormen van personalisering uit tabel 1 te onderzoeken kan een goed beeld verkregen worden van de personalisering van politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen.

Overigens lijkt een kleine aanpassing in de drie te onderzoeken vormen van personalisering op zijn plaats. Het lijkt namelijk geschikt om aansluiting te zoeken bij de definitie van personalisering die Kriesi hanteert. Kriesi beschrijft privatisering als een verhoogde aandacht voor de

persoonskenmerken van de politicus. Bij verbreding van de tweede vorm van personalisering door de persoonskenmerken van de politicus in ogenschouw te nemen in plaats van enkel de

professionele kwaliteiten lijkt een beter onderzoek naar personalisering mogelijk te zijn. Bij gebruikmaking van de beperkte vorm van personalisering zal immers een toename in statements

(11)

over bijvoorbeeld uiterlijke kenmerken of afkomst van de politici niet meewegen in de

personalisering. Dit lijkt ongewenst. De tweede vorm van personalisering die onderzocht zal worden zal aldus de verhoogde aandacht voor de persoonskenmerken van de politicus zijn.

Voorgaand onderzoek

In dit onderdeel zal voorgaand onderzoek aan de orde komen. Allereerst zullen de theoretische verwachtingen omtrent personalisering belicht worden. Omdat er in dit onderzoek gekeken wordt naar politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen zullen vervolgens de theoretische

verwachtingen van auteurs aan bod komen die onderzoek doen naar de verschillen tussen kranten. Ten slotte zullen de empirische resultaten van onderzoek naar personalisering besproken worden.

Theoretische verwachtingen aangaande personalisering

McAllister (2007) beschrijft verschillende factoren die volgens hem personalisering in de hand werken. Zo speelt de opkomst van elektronische media volgens McAllister een rol op het vlak van personalisering. Hij stelt dat het aantal politieke debatten op televisie toeneemt en benadrukt de impact die deze debatten hebben op politieke leiders. McAllister verwijst hierbij naar Druckman (2003) die onderzoek heeft verricht naar het beroemde televisiedebat tussen Kennedy en Nixon in het kader van de presidentsverkiezingen van 1960 in de Verenigde Staten. Druckman voerde een experiment uit waaruit naar voren kwam dat respondenten die het debat zagen anders reageerden dan respondenten die slechts een audioversie te horen kregen. De respondenten die de visuele versie van het debat voorgeschoteld kregen hadden namelijk meer vertrouwen in hun oordeel over de kandidaten dan de respondenten die het debat enkel gehoord hadden. Dat het voorkomen van de politicus door de opkomst van televisie een grotere rol ging spelen komt ook naar voren door het commentaar op eerdergenoemd televisiedebat van een televisieproducent die door Druckman aangehaald wordt:

‘Kennedy was bronzed beautifully… Nixon looked like death.’ (p. 563)

McAllister noemt vervolgens de gevolgen van de keuzes die televisiemakers maken voor het beeld van de kiezers over de politiek. Zo kunnen televisiemakers ervoor kiezen een politiek leider

verantwoordelijk te houden voor een bepaald probleem of er juist voor kiezen bepaalde problemen weg te moffelen zodat de politiek leider buiten schot blijft. De verminderde partijbinding en

electorale participatie draagt ook bij aan een veranderde positie van de politiek leider, zo stelt McAllister. De verminderde partijbinding zorgt er volgens McAllister voor dat kiezers in toenemende mate waarde hechten aan de persoonskenmerken van de politicus bij het bepalen van hun stem. Als

(12)

gevolg hiervan kiezen partijen ervoor om tijdens de verkiezingscampagne meer nadruk te leggen op de persoon van de politiek leider dan op het beleid van de partij (Wattenberg: 1991). McAllister stelt vervolgens dat verminderde electorale participatie ervoor zorgt dat er meer aandacht is voor de rol van de president of premier bij het mobiliseren van het electoraat. Verminderde electorale

participatie bevordert aldus personalisering, aldus McAllister. McAllister stelt ten slotte dat personalisering een grote rol zal spelen in de politiek van de eenentwintigste eeuw:

‘But in the absence of any radical changes, the personalization of politics will remain a—and perhaps

the—central feature of democratic politics in the twenty-first century.’ (p. 581)

Vliegenthart et al. (2011) ontlenen de verwachtingen voor hun onderzoek naar personalisering aan het werk van verschillende auteurs die veranderingen waarnemen op het vlak van politieke

verslaglegging door media. Zo stellen Negrine en Lilleker (2002) dat de verhouding tussen politici, instituties en de massamedia veranderd is. Dit is het volgens deze auteurs het gevolg van de professionalisering van de politiek en het journaille, technologische ontwikkelingen en het

toenemende belang van marktwerking. Dit heeft volgens hen grote invloed op de manier waarop er verslag gedaan wordt van de politiek. Zo wordt er minder aandacht besteed aan politiek nieuws, is er een grotere focus op politieke strategie en de zogenaamde horse-race, is er sprake van een negatievere houding ten opzichte van politici en de politiek in zijn algemeenheid, staat conflict steeds meer centraal en is er een groeiende aandacht voor politieke leiders en hun persoonlijkheden (Blumler en Gurevitch: 1995).

Ook de door Kriesi (2012) aangehaalde Swanson en Mancini (1996) wijzen op het toegenomen belang van marktwerking. De media richten zich volgens hen in toenemende mate op de persoon van de politicus teneinde een zo groot mogelijk marktaandeel te bewerkstelligen. Deze tendens kan vergeleken worden met de toenemende aandacht van de media voor negatieve sentimenten, conflicten en drama en zou het proces van personalisering versterken. Hiernaast wijst Kriesi, net als McAllister, naar de verminderde partijbinding van kiezers als reden om een trend van

personalisering te verwachten (Dalton et al.: 2000).

Manin (1997) beschrijft in zijn boek de door hem geconstateerde transformatie van de

representatieve democratie. Waar individuele politici aan de macht waren in de parlementaire democratie deed halverwege de negentiende eeuw de politieke partij haar intrede hetgeen een zogenaamde partijdemocratie tot gevolg had. Inmiddels is er volgens Manin sprake van een

toeschouwersdemocratie waarin mediaexperts het voor het zeggen hebben. Een kenmerk van deze verandering is de, ook door Kriesi en McAllister genoemde, verminderde partijbinding van kiezers.

(13)

Manin stelt dat kiezers zich bij het stemmen steeds meer richten op een persoon in plaats van op een partij of platform. Hoewel partijen volgens Manin nog steeds een centrale rol spelen in de politiek vanwege hun netwerk, de invloed die ze kunnen uitoefenen, hun mogelijkheden op het gebied van fondsenwerving en de vrijwilligers die ze tot hun beschikking hebben verworden ze meer en meer tot een instrument van de partijleider. Manin draagt twee redenen aan voor deze

veranderde situatie. Allereerst noemt Manin de invloed van televisie en radio. Politici kunnen door middel van deze media zonder tussenkomst van een partijnetwerk met hun kiezers communiceren. Politici die vaardig zijn in de omgang met media zullen succesvoller zijn dan politici die deze

vaardigheid niet bezitten. De toeschouwersdemocratie wordt zodoende geregeerd door de mediaexpert, zo stelt Manin. Vervolgens noemt Manin de veranderde omstandigheden waaronder politici heden ten dage opereren. Regeringen hebben tegenwoordig invloed op velerlei gebieden waarin veranderende omstandigheden aan de orde van de dag zijn. Kiezers begrijpen volgens Manin dat de regering te maken krijgt met onvoorspelbare gebeurtenissen en richten zich hierdoor ten tijde van een verkiezing eerder op politici dan op partijen. De onzekerheid binnen de politiek zorgt ervoor dat kiezers afgaan op de betrouwbaarheid van een politicus in plaats van op een partij die politieke vergezichten schetst die wellicht geen rol gaan spelen in het politieke spel. De intrede van Manins toeschouwersdemocratie en de daarmee samenhangende verminderde partijbinding zou aldus personalisering tot gevolg hebben.

Auteurs dragen aldus verschillende factoren aan op grond waarvan zij een trend van personalisering verwachten. Zo wijzen auteurs op de opkomst van de elektronische media om hun voorspelling aangaande een trend van personalisering te staven. Door de opkomst van televisie en de politieke debatten die via dit medium worden uitgezonden treden politiek leiders meer en meer op de voorgrond en is het mogelijk voor politici om buiten hun partij om contact te leggen met de kiezer. Bovendien is er binnen het gehele medialandschap sprake van professionalisering en een

toegenomen belang van marktwerking. Hierdoor zouden media meer aandacht besteden aan de persoon van de politicus teneinde een groter marktaandeel in handen te krijgen. Auteurs

verwachten daarnaast dat kiezers zich in toenemende mate richten op politiek leiders omdat ze zich minder verbonden voelen met een politieke partij. Vanwege de veranderlijkheid van de politiek zou de kiezer zich liever richten op een politiek leider die betrouwbaar overkomt in plaats van op een partij die beleidsplannen heeft waarvan het maar zeer de vraag is of die ooit uitgevoerd kunnen worden. Partijen spelen hier op in en kiezen ervoor om tijdens de verkiezingscampagne meer nadruk te leggen op de persoon van de politicus dan op het beleid van de partij.

(14)

Theoretische verwachtingen aangaande verschillen tussen kranten

Mazzoleni et al. (2003) stellen dat er duidelijke verschillen bestaan tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten. Zij stellen dat boulevardkranten zich eerder zullen richten op sensatie, emotie en het optreden van populistische partijen dan kwaliteitskranten. De boulevardkrant is volgens hen namelijk meer gericht op nieuwswaarde dan op de machtsvraag. Bij dit type dagblad zijn

verkoopcijfers een stuk belangrijker dan het uitdragen van maatschappelijke verantwoordelijkheid, zo stellen Mazzoleni et al. Dit maatschappelijk belang staat bij de kwaliteitsmedia juist in een hoog aanzien en wordt belangrijker geacht dan nieuwigheid en emotie. Mazzoleni et al. stellen echter wel dat concurrentie ervoor zorgt dat kwaliteitsmedia ook steeds meer rekening gaan houden met de markt en de verkoopbaarheid van hun product. Hierdoor zou het uitdragen van het maatschappelijk belang op de achtergrond kunnen raken, aldus Mazzoleni et al.

Vliegenthart et al. verwijzen naar voorgaand onderzoek waarin naar voren komt dat

boulevardkranten zich meer richten op personen en conflicten en eerder geneigd zijn een negatieve houding aan te nemen ten opzichte van de politiek dan kwaliteitskranten (Norris: 2000). Op grond van dit onderzoek verwachten Vliegenthart et al. een hogere mate van personalisering aan te treffen bij boulevardkranten dan bij kwaliteitskranten.

Empirische resultaten onderzoek naar personalisering

McAllister heeft in het kader van zijn onderzoek naar personalisering resultaten verzameld van longitudinale onderzoeken in vijf landen in de periode tussen 1952 en 1997. In deze onderzoeken wordt de eerste vorm van personalisering als genoemd door van Santen en van Zoonen bestudeerd. De onderzochte landen zijn de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Oostenrijk, Frankrijk en Canada. Uit de gegevens voor de eerste vier landen blijkt een trend van de eerste vorm van personalisering, alleen in Canada ontbreekt zulk een trend.

Vliegenthart et al. ontdekken in hun onderzoek juist geen trend van personalisering. Deze auteurs belichten de situatie in Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Dit doen zij door middel van een inhoudsanalyse van Britse en Nederlandse kranten waarin zij kijken naar de eerste en de zesde vorm van personalisering als beschreven door van Santen en van Zoonen. De Nederlandse dagbladen die hiervoor gebruikt worden zijn de Volkskrant, NRC Handelsblad en De Telegraaf en de onderzochte Britse dagbladen zijn de The Guardian, The Times en The Sun. Zowel bij het onderzoek naar de eerste als het onderzoek naar de zesde vorm van personalisering komen wisselende resultaten naar voren. Sommige dagbladen laten een lichte stijging in personalisering zien terwijl er bij de meeste

(15)

dagbladen sprake is van een daling in de mate van personalisering. De verschillen tussen de verschillende dagbladen worden volgens Vliegenthart et al. veroorzaakt door specifieke politieke gebeurtenissen. Zo kwamen er bij het onderzoek naar de eerste vorm van personalisering, de focus op individuele politici in plaats van op partijen, in de Britse kranten hoge waarden naar voren bij het wisselen van de regering en in de Nederlandse kranten bij het vertrek van Annette Nijs als

staatssecretaris van Onderwijs. Bij de andere vorm van personalisering die deze auteurs

onderzochten, de ‘presidentialisering’, zorgde de vervanging van Tony Blair door Gordon Brown voor een piek in de aandacht voor de premier in de Britse dagbladen.

Kriesi onderzoekt personalisering in zes West Europese landen en richt zich, net als Vliegenthart et al., op de eerste en zesde vorm van personalisering als genoemd door van Santen en van Zoonen. De onderzochte landen zijn Oostenrijk, Zwitserland, Frankrijk, Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk. Net als Vliegenthart et al. baseert Kriesi zijn onderzoek op een inhoudsanalyse van dagbladen. Kriesi stelt dat uit deze inhoudsanalyse naar voren komt dat er enkel in Nederland een trend van personalisering valt te ontdekken. Deze trend van personalisering openbaart zich tussen de jaren 70 en de jaren 2000. Uit de grafiek waarin Kriesi zijn resultaten presenteert blijkt dat de stijging in personalisering in Nederland zich tussen 1970 en 1990 manifesteert terwijl er tussen 1990 en 2000 een lichte daling te ontwaren is. Dit lijkt niet de duiden op een robuuste trend van

personalisering.

Empirische resultaten onderzoek naar verschillen tussen kranten

Akkerman (2011) onderzoekt eventuele verschillen in personalisering tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten. Daarnaast onderzoekt zij de stelling dat boulevardkranten meer aandacht zouden besteden aan populisten dan kwaliteitskranten. In het onderzoek van Akkerman worden de Britse dagbladen The Guardian, The Times en The Sun en de Nederlandse dagbladen de Volkskrant, NRC

Handelsblad en De Telegraaf bekeken. The Sun en De Telegraaf worden door Akkerman aangemerkt

als boulevardkranten terwijl de overige kranten in haar onderzoek als kwaliteitskranten bestempeld worden. Om een verschil in aandacht voor populistische politici tussen de twee typen dagbladen in kaart te brengen is de aandacht die de kranten besteden aan Geert Wilders (Partij Voor de Vrijheid) en Nick Griffin (British National Party) gemeten. Akkerman vergelijkt de hoeveelheid aandacht die deze politici in de dagbladen krijgen met de aandacht die de overige lijsttrekkers krijgen. Uit de metingen komt naar voren dat er in De Telegraaf minder aandacht aan Wilders wordt geschonken dan in de Volkskrant en het NRC Handelsblad. Daarbij moet wel opgemerkt worden dat de

kwaliteitskranten Wilders gestigmatiseerd hebben terwijl de Telegraaf af en toe in de bres is 15

(16)

gesprongen voor Wilders. Dit gegeven lijkt de grotere aandacht voor Wilders in de kwaliteitskranten te nuanceren. Daarbij is het verschil in aandacht voor Griffin tussen de verschillende Britse

dagbladen te verwaarlozen. Aldus vindt Akkerman geen overtuigend bewijs voor een verschil in aandacht voor populisten tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten. In lijn hiermee ontdekt Akkerman ook geen verschil in de mate van personalisering tussen kwaliteitskranten en

boulevardkranten.

Vliegenthart et al. vinden in hun onderzoek wel bewijs voor een verschil tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten op het vlak van personalisering. Uit hun onderzoek komt naar voren dat er in boulevardkranten een hogere mate van personalisering te bespeuren is dan in kwaliteitskranten. De verschillen tussen beide typen dagbladen zijn echter vrij miniem.

Ook Kriesi vindt over het algemeen kleine verschillen tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten. Slechts in het Verenigd Koninkrijk en Zwitserland is er sprake van een aanzienlijk verschil in de mate van personalisering tussen kwaliteitskrant en boulevardkrant. In deze landen is de mate van

personalisering in de boulevardkrant fors hoger dan in de kwaliteitskrant. In de overige door Kriesi onderzochte landen, waaronder Nederland, zijn de verschillen tussen kwaliteitskranten en

boulevardkranten verwaarloosbaar.

Samenvattend kan gesteld worden dat eerder onderzoek naar personalisering wisselende resultaten laat zien. Zo zijn er onderzoeken waarin een trend van personalisering ontdekt wordt terwijl er ook onderzoek bestaat waarin zulk een trend juist niet naar voren komt. Bovendien bestaat er geen eensgezindheid over het bestaan van verschillen tussen boulevardkranten en kwaliteitsmedia op het vlak van personalisering en aandacht voor de populistische politicus.

(17)

Data en methode van onderzoek

Afgaande op de uitkomsten van het hierboven besproken onderzoek naar boulevardkranten en kwaliteitskranten lijkt het geschikt om deze twee typen dagbladen te gebruiken in huidig onderzoek. In dit onderzoek is gekozen voor het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad om eventuele verschillen tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten te meten. Het NRC Handelsblad is een dagblad waar journalistieke principes hoog in het vaandel staan, er wordt in dit dagblad een strikte scheiding tussen nieuws, analyses en opinies gemaakt. Het NRC Handelsblad lijkt met recht een kwaliteitskrant genoemd te kunnen worden. Het Algemeen Dagblad is een ‘populair’ nieuwsblad. Het uitgangspunt van dit dagblad is dat het nieuws met plezier gelezen moet kunnen worden en dit dagblad laat zich voorstaan op het gebruik van heldere taal bij de duiding van dit nieuws. Daarnaast neemt berichtgeving over sport een prominente plek in binnen deze krant en wordt er veel gebruik gemaakt van foto’s en illustraties. Het Algemeen Dagblad lijkt hierdoor een geschikt dagblad om als boulevardkrant te gebruiken in het onderzoek (informatie over beide dagbladen: LexisNexis). Deze dagbladen zijn goed te analyseren aangezien ze gedigitaliseerd te vinden zijn in de database van LexisNexis. Bovendien zijn het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad respectievelijk vanaf 1990 en 1991 digitaal beschikbaar terwijl bij bijvoorbeeld De Volkskrant en De Telegraaf enkel de edities vanaf respectievelijk 1995 en 1999 beschikbaar zijn. Dit gegeven maakte deze laatste twee

dagbladen minder geschikt om een trend van personalisering te onderzoeken.

Om de eerste vorm van personalisering, de focus op politieke leiders, te onderzoeken is via de database in het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad gezocht naar de namen van de lijsttrekkers van de verschillende politieke partijen en naar de namen van deze politieke partijen. Door de artikelen waarin deze zoektermen voorkomen vanuit de database te exporteren naar een tekstverwerker kan door middel van de zoekfunctie gekeken worden hoe vaak de zoekterm in de artikelen voorkomt. Door de verhouding lijsttrekker/partij te berekenen in de door de database gegenereerde resultaten zal het eventuele bestaan van de eerste vorm van personalisering aan het licht komen. Door drie verschillende meetperiodes te gebruiken is het mogelijk een trend te constateren. Wanneer de lijsttrekkers in de loop van deze drie meetperiodes een steeds groter aandeel krijgen in de verhouding lijsttrekker/partij kan er gesproken worden van aanwezigheid van de eerste vorm van personalisering.

Teneinde de tweede en derde vorm van personalisering, de verhoogde aandacht voor respectievelijk de persoonskenmerken en het privéleven van de politicus, te bestuderen is een steekproef

getrokken uit de artikelen waarin de lijsttrekkers genoemd worden en is onderzocht in welk verband 17

(18)

de politici in deze artikelen naar voren komen. Om de omvang van het onderzoek enigszins te beperken is de steekproef getrokken uit de artikelen waarin de lijsttrekkers genoemd worden van de 5 partijen die het grootst zijn geworden bij de verkiezingen waaraan de meetperiode vooraf ging. Dit onder het voorbehoud dat de lijsttrekker in minstens 25 artikelen genoemd wordt aangezien er bij gebruikmaking van minder artikelen weinig waardevols gezegd kan worden over de tweede en derde vorm van personalisering. Van de 5 gekozen lijsttrekkers zijn door middel van een steekproef 25 artikelen gekozen. Dit is gebeurd aan de hand van de nummers van de artikelen zoals die naar voren komen in de zoekopdracht van LexisNexis en de website www.survey-onderzoek.nl die onder het kopje ‘steekproef trekken’ de mogelijkheid biedt om een steekproef te trekken. De analyse-eenheid binnen deze steekproef is het statement waarin de politicus genoemd wordt. De artikelen zijn gecodeerd op statements die betrekking hebben op één van lijsttrekkers van de partijen die meededen aan de verkiezingen. Het coderen beperkt zich aldus niet tot de lijsttrekker van de steekproef of de lijsttrekkers van de vijf grootste partijen. De statements zullen in vier groepen gecategoriseerd worden. In categorie 1 belanden de statements die betrekking hebben op de inhoud van de politiek en de strategie van de politicus. Statements die betrekking hebben op

partijstandpunten, toekomstvisies of kritiek op andere politici komen zodoende terecht in deze eerste categorie. Statements die handelen over de persoonlijke kenmerken van een politicus komen in categorie 2. Dit zijn de statements die onder andere betrekking hebben op uiterlijke kenmerken, karaktereigenschappen en afkomst van de politici. De volgende zin uit het Algemeen Dagblad is hier een voorbeeld van: ‘Wat ik zo aardig vond is dat Fortuyn op zeker moment een pochet had met een stippel in dezelfde kleuren als de streep van zijn das.’ Deze beschrijving van de das en het pochet van Fortuyn is een statement dat betrekking heeft op de uiterlijke kenmerken van deze lijsttrekker en belandt aldus in categorie 2. In categorie 3 zullen de statements die betrekking hebben op het privéleven van de politicus verzameld worden. Statements over bijvoorbeeld de burgerlijke staat en de recente vakantiebestemming van de politicus komen in deze derde categorie terecht. Soms komen er per zin meerdere typen statements aan de orde. Dit komt naar voren in de volgende zin uit het NRC Handelsblad: ‘Iedereen heeft gelijke kansen (mooi voorbeeld: de dochter van de

GroenLinkse Marokkaanse politicus Rabbae zit op het christelijk gymnasium).’ Het statement over de school van de dochter van Rabbae handelt over het privéleven van de politicus en hoort aldus thuis in categorie 3 terwijl het noemen van de Marrokaanse achtergrond van Rabbae in categorie 2 belandt, dit is immers een persoonskenmerk van Rabbae. Het statement dat Rabbae een politicus voor GroenLinks is behoort toe aan categorie 1, dit statement is inhoudelijk van aard. In de vierde categorie komen de statements terecht die niet in de eerste drie categorieën thuis horen. Dit is bijvoorbeeld het geval met het statement over Roemer in de volgende zin uit het Algemeen

(19)

Dagblad: ‘D66-leider Alexander Pechtold noemt Roemers woorden gevaarlijk en populistisch’. Over

Roemer wordt enkel gezegd wat iemand anders van zijn woorden vindt, het statement dat

betrekking heeft op Roemer komt aldus in categorie 4 terecht. Het statement dat betrekking heeft op Pechtold komt in categorie 1 terecht, Pechtolds analyse van de woorden van Roemer komt immers naar voren. In tabel 2 staan de verschillende categorieën opgesomd.

Tabel 2. Categorieën van statements Categorie Omschrijving

1 Inhoud of strategie

2 Persoonskenmerken

3 Privéleven

4 Overig

De drie meetperioden voor het onderzoek naar de drie vormen van personalisering zullen in de campagnetijd voor een landelijke verkiezing zijn zodat er elke meetperiode een zelfde mate van aandacht voor de politiek in de kranten verwacht kan worden. De berichtgeving in het NRC

Handelsblad en het Algemeen Dagblad zal in de drie maanden voorafgaand aan de Tweede

Kamerverkiezingen op 3 mei 1994, 15 mei 2002 en 12 september 2012 onderzocht worden. In de bijlage staan de partijen en lijsttrekkers genoemd die zijn meegenomen in dit onderzoek. Omwille van overzichtelijkheid en omvang van het onderzoek zijn dit enkel de partijen die zetels hebben behaald in de betreffende verkiezingen. Door de drie meetperioden met elkaar te vergelijken zal naar voren komen of er sprake is van één van de drie vormen van personalisering.

(20)

Resultaten

Dit resultatenhoofdstuk bestaat uit twee onderdelen. Allereerst zal het onderzoek naar de eerste vorm van personalisering in de twee Nederlandse dagbladen aan bod komen. De resultaten van dit onderzoek zullen worden gepresenteerd en vervolgens worden geanalyseerd. In het tweede

gedeelte van dit hoofdstuk zal hetzelfde gedaan worden met betrekking tot het tweede deel van het onderzoek waarin de tweede en derde vorm van personalisering onder de loep worden genomen.

Eerste vorm van personalisering

Om de eerste vorm van personalisering, de verhoogde media-aandacht voor personen ten koste van partijen, te onderzoeken is in de drie maanden voor de verkiezingen van 1994, 2002 en 2012

gemeten hoe vaak de verschillende politieke partijen en hoe vaak de lijsttrekkers van deze partijen genoemd werden in NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad. Dit leverde bij een aantal

zoektermen een probleem op: zo kan ‘cd’ verwijzen naar de Centrum Democraten maar ook naar de nieuwe cd van Pink Floyd en leverde zoeken naar lijsttrekker Sap een hoop smakelijke recepten op. De artikelen die niets met de lijsttrekkers en politieke partijen van doen hadden zijn handmatig uit de zoekresultaten gefilterd teneinde een zuivere meting te bewerkstelligen. Het aantal keren dat de lijsttrekker en diens partij genoemd worden dient als invoer in de volgende formule:

Zichtbaarheid lijsttrekker = # Lijsttrekker/(# Partij + # Lijsttrekker)

Door middel van deze formule komt de verhouding in aandacht voor de lijsttrekker en de partij naar voren en kunnen de verschillende lijsttrekkers met elkaar vergeleken worden. Vervolgens kan een gemiddelde per jaar berekend worden door gebruikmaking van de volgende formule:

Gemiddelde zichtbaarheid lijsttrekkers = Totaal # Lijsttrekker/(Totaal # Partij + Totaal # Lijsttrekker) Met de uitkomsten van deze formule is het mogelijk de verschillende meetperiodes met elkaar te vergelijken. Op deze manier kan de aanwezigheid van een trend van personalisering ontdekt worden. In tabel 3 en 4 worden de resultaten van het onderzoek naar de eerste vorm van personalisering gepresenteerd. In tabel 3 worden de resultaten van het NRC Handelsblad gepresenteerd en in tabel 4 komen de resultaten van het Algemeen Dagblad aan de orde. In de tabellen is het bovenste gedeelte gereserveerd voor de zeven partijen die meededen aan alle drie de onderzochte verkiezingen en het onderste gedeelte voor partijen die slechts één of twee keer deelnamen.

(21)

Tabel 3. NRC Handelsblad: zichtbaarheid lijsttrekkers

NRC Handelsblad 1994 2002 2012

PvdA Kok 0,30 Melkert 0,28 Samsom 0,27 CDA Brinkman 0,30 Balkenende 0,21 Buma 0,15 VVD Bolkestein 0,27 Dijkstal 0,24 Rutte 0,41 D66 van Mierlo 0,18 de Graaf 0,21 Pechtold 0,19 GroenLinks Brouwer/Rabbae 0,18 Rosenmöller 0,23 Sap 0,20 SP Marijnissen 0,20 Marijnissen 0,30 Roemer 0,33 SGP van der Vlies 0,16 van der Vlies 0,30 van der Staaij 0,28

CD/LPF/PVV Janmaat 0,35 Fortuyn 0,97 Wilders 0,41 AOV/Unie 55+/50Plus Nijpels/Leerkes 0,41 Krol 0,31 RPF/GPV/CU/CU van Dijke/Schutte 0,26 Veling 0,31 Slob 0,19

PvdD Thieme 0,41

LN Teeven 0,21

Gemiddelde 0,27 0,37 0,31

(22)

Tabel 4. Algemeen Dagblad: zichtbaarheid lijsttrekkers

Algemeen Dagblad 1994 2002 2012

PvdA Kok 0,29 Melkert 0,28 Samsom 0,33 CDA Brinkman 0,34 Balkenende 0,23 Buma 0,17 VVD Bolkestein 0,26 Dijkstal 0,25 Rutte 0,49 D66 van Mierlo 0,24 de Graaf 0,17 Pechtold 0,23 GroenLinks Brouwer/Rabbae 0,19 Rosenmöller 0,27 Sap 0,11 SP Marijnissen 0,25 Marijnissen 0,24 Roemer 0,41 SGP van der Vlies 0,18 van der Vlies 0,13 van der Staaij 0,38

CD/LPF/PVV Janmaat 0,24 Fortuyn 0,97 Wilders 0,44 AOV/Unie 55+/50Plus Nijpels/Leerkes 0,33 Krol 0,35 RPF/GPV/CU/CU van Dijke/Schutte 0,25 Veling 0,15 Slob 0,20

PvdD Thieme 0,44

LN Teeven 0,25

Gemiddelde 0,29 0,40 0,37

(23)

Analyse

Uit de metingen komt naar voren dat Fortuyn een erg sterke invloed heeft op de meetperiode in 2002. Fortuyn werd in de periode van 15 februari 2002 tot 15 mei 2002 namelijk in respectievelijk het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad 3263 en 2304 keer genoemd. Dit is in beide gevallen meer dan alle andere lijsttrekkers samen. Dit lijkt in eerste instantie voor een groot deel te wijten aan de moord op Fortuyn op 6 mei waar de beide kranten in het laatste gedeelte van de

meetperiode bol van stonden. De invloed van Fortuyn in de meting blijkt uit het veranderende gemiddelde wanneer deze politicus wordt meegenomen dan wel wordt weg gelaten bij de

berekening ervan. Het gemiddelde van de meting van het NRC Handelsblad is 0,44 als Fortuyn wordt meegenomen en 0,25 wanneer dit niet gedaan wordt. Bij de meting van het Algemeen Dagblad is dit 0,46 met inbegripneming van Fortuyn en 0,25 zonder dit te doen. Door de moord op Fortuyn lijkt diens naam dusdanig vaak in de krant te komen dat de validiteit van de meting in het geding zou kunnen komen. Door de periode na de moord op Fortuyn, 6 mei tot 15 mei, mee te nemen wordt namelijk niet enkel de aandacht voor de politiek leider in verhouding tot diens partij gemeten (de eerste vorm van personalisering). Door de meting te herhalen en te laten aflopen op 5 mei, een dag voor de moord, kan de verhouding tussen Fortuyn en diens partij zuiver gemeten worden en kan de gemiddelde verhouding tussen lijsttrekker en partij in 2002 nauwkeuriger bepaald worden. Uit de berekeningen komt naar voren dat de nieuwe meetperiode van Fortuyn bij het NRC Handelsblad een gemiddelde van 0,37 en bij het Algemeen Dagblad een gemiddelde van 0,40 oplevert. De invloed van Fortuyn is dus nog steeds groot, zonder Fortuyn kwamen de meetperiodes bij beide kranten immers uit op 0,25, maar door gebruikmaking van de nieuwe meetperiode is duidelijk dat dit niet te wijten is aan het feit dat Fortuyn vermoord is maar aan de grote rol die hij speelde in het politieke spel.

Naast Fortuyn worden ook Rutte en Wilders relatief veel genoemd in beide kranten. In het geval van Rutte lijkt dit verklaard te kunnen worden door diens functie als premier gedurende de

meetperiode. Het premierschap is een van de belangrijkste functies binnen de Nederlandse politiek, zo niet de belangrijkste functie, en aldus zullen de onderzochte dagbladen verslag uitbrengen van het doen en laten van de bekleder van dit ambt. Zulk een speciale functie had Wilders niet

gedurende de meetperiode. Toch krijgt Wilders in de berichtgeving in het NRC Handelsblad en het

Algemeen Dagblad in verhouding tot zijn partij meer aandacht dan andere politici in verhouding tot

hun partij. Dit lijkt te wijten aan de bijzondere positie die Wilders inneemt binnen zijn partij. Binnen de Partij Voor de Vrijheid (PVV) lijkt alles te draaien om Wilders. Dit komt ook naar voren in de onderzochte artikelen in beide dagbladen waarin Wilders vaak vereenzelvigd wordt met de PVV en

(24)

er bijvoorbeeld gesproken wordt over een politieke partij die niet in zee wil met ‘Wilders’. Zijn partij, de PVV, blijft dikwijls geheel achterwege.

Afgaande op tabel 3 en 4 lijken er geen grote verschillen te ontwaren tussen het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad. Wel liggen de gemiddelden van het Algemeen Dagblad in elke meetperiode hoger dan bij het NRC Handelsblad. De verschillen zijn het grootst in 2012 hetgeen resulteert in een gemiddelde van het Algemeen Dagblad dat zeshonderdste boven dat van het NRC Handelsblad ligt. De verschillen in gemiddelden in 1994 en 2002 bedragen respectievelijk tweehonderdste en driehonderdste. Ondanks de licht hogere scores bij het Algemeen Dagblad lijken de verschillen niet dusdanig dat er gesproken kan worden van substantiële verschillen tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten. De gevonden resultaten lijken aldus te stroken met het onderzoek van Kriesi waarin geen verschil in de mate van personalisering werd gevonden tussen Nederlandse kwaliteitskranten en boulevardkranten. Kriesi ontdekte enkel in het Verenigd Koninkrijk en

Zwitserland verschil in de mate van personalisering tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten. De resultaten lijken ook overeen te komen met het onderzoek van Vliegenthart et al. waarin kleine verschillen gevonden werden tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten. In het onderzoek van deze auteurs was, net als in dit onderzoek, namelijk sprake van een iets hogere mate van

personalisering in de boulevardkrant in vergelijking met de kwaliteitskrant. Hetgeen gepresenteerd in tabel 3 en 4 is wel strijdig met het onderzoek van Mazzoleni et al. Zij stellen immers dat er grote verschillen bestaan tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten en dat deze verschillen zich ook uiten in een verschil in aandacht voor populistische politici. De onderzoeksresultaten lijken deze bewering niet te staven. De verschillen tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten zijn juist klein en de aandacht voor Janmaat en Wilders is niet buitenproportioneel en is vergelijkbaar in beide kranten. Dit is af te leiden uit het aantal keren dat deze politici genoemd worden in de meetperiode. Zoals hierboven al aangegeven krijgt Fortuyn wel veel meer aandacht dan de andere lijsttrekkers. Dit gebeurt in het NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad echter in vergelijkbare mate. De grote verschillen tussen boulevardkranten en kwaliteitsmedia die Mazzoleni et al. voorspellen komen aldus niet naar voren in dit onderzoek. De uitkomsten lijken eerder een bevestiging van hetgeen Akkerman naar voren brengt: kwaliteitskranten en boulevardkranten verschillen niet van elkaar als het aankomt op personalisering en aandacht voor populistische politici.

Uit de gemiddelden van de verschillende meetmomenten in beide kranten komt geen duidelijke trend van personalisering naar voren. Bij zowel de meting van het NRC Handelsblad als de meting van het Algemeen Dagblad komt er in het jaar 2002 wel een hoger gemiddelde naar voren dan in 1994. Deze piek lijkt verklaard te kunnen worden door de opkomst van Fortuyn. Vervolgens is er

(25)

echter weer, wederom bij beide metingen, een daling te bespeuren. Er is aldus geen sprake van een robuuste trend van personalisering. Bovendien blijkt uit de metingen dat alle politici, op Fortuyn na, nog altijd een stuk minder genoemd worden dan de politieke partij waar zij de aanvoerder van zijn. Na uitvoering van een Chi-kwadraattoets is gebleken dat de verschillen tussen de meetperioden significant zijn. Dit geldt voor beide onderzochte dagbladen. De Chi-kwadraattoets is handmatig uitgevoerd met behulp van de volgende formule:

x^2 = (O-E)^2/E

In deze formule is O de geobserveerde waarde en E de waarde die verwacht wordt als er geen verschil zou zijn tussen de meetperioden. Vervolgens kon door gebruikmaking van een diagram de Chi-kwadraat berekend worden. In dit diagram staat het aantal keren dat de lijsttrekkers genoemd werden en het aantal keren dat de partijen genoemd werden in de te vergelijken meetperioden. Voor elke cel in het diagram is de formule berekend en de uitkomsten van de vier cellen zijn bij elkaar opgeteld. Het resultaat van deze opsomming is de Chi-kwadraat. Vervolgens is met behulp van de significantietabel uitgezocht of de verschillen tussen de meetperiodes significant zijn. Uit deze tabel kwam naar voren dat bij het van toepassing zijnde aantal vrijheidsgraden (1) alle verschillen significant waren, op een significantieniveau van 1%.

Tweede en derde vorm van personalisering

De steekproef van 25 artikelen bij 5 lijsttrekkers gedurende 3 meetperiodes en 2 dagbladen heeft 750 gecodeerde artikelen opgeleverd. In deze 750 artikelen zijn 5816 statements gecodeerd.

Overigens is in de meetperiode van 1994 de vijfde partij in grootte, het Algemeen Ouderen Verbond, afgevallen omdat de lijsttrekker van deze partij, Nijpels, slechts in twee artikelen genoemd werd. GroenLinks is als zesde partij in grootte toegevoegd. Deze partij voldeed wel aan het vereiste dat de lijsttrekker in minstens 25 artikelen genoemd moest zijn.

In tabel 5 worden de resultaten gepresenteerd van de codering van de artikelen uit het NRC

Handelsblad en in tabel 6 komen de resultaten van de codering van de artikelen uit het Algemeen Dagblad naar voren. Uit de tabellen wordt duidelijk hoeveel statements er per meetperiode in elk

van de vier categorieën zijn beland. Om de verhouding tot het totaal aan statements uit te drukken worden ook percentages gepresenteerd. In dit onderzoek ligt de focus op de tweede en derde categorie van statements. Wanneer er tussen de verschillende meetperiodes een toename blijkt van statements in de tweede en derde categorie, respectievelijk statements over de persoonskenmerken

(26)

van de politicus en het privéleven van de politicus, duidt dit namelijk op de aanwezigheid van de tweede en de derde vorm van personalisering.

Tabel 5. NRC Handelsblad: aandacht voor persoonskenmerken en privéleven lijsttrekker

NRC Handelsblad 1994 2002 2012 Codering 1 577 72,6% 703 66,9% 860 72,9% Codering 2 17 2,1% 102 9,7% 44 3,7% Codering 3 13 1,6% 14 1,3% 16 1,3% Codering 4 188 23,6% 232 22,1% 174 22,9% Totaal statements 795 1051 1194

Tabel 6. Algemeen Dagblad: aandacht voor persoonskenmerken en privéleven lijsttrekker

Analyse

Uit tabel 5 en tabel 6 komt naar voren dat de statements die betrekking hebben op de

persoonskenmerken en het privéleven van de politicus (respectievelijk codering 2 en 3) geen groot deel uitmaken van het totaal aan gecodeerde statements. Slechts in één geval wordt een percentage hoger dan vijf procent gemeten. Deze hoge score in het NRC Handelsblad in 2002 aan statements die betrekking hebben op persoonskenmerken is voor een aanzienlijk deel te wijten aan de aandacht voor Fortuyn. Fortuyn is namelijk leidend voorwerp in 59 van de 102 statements. Eenzelfde beeld is te zien bij het Algemeen Dagblad. Ook daar heeft Fortuyn met 25 van de 48 statements in de tweede categorie een grote invloed.

Algemeen Dagblad 1994 2002 2012 Codering 1 507 77,3% 706 74,0% 877 75,2% Codering 2 10 1,5% 48 5,0% 49 4,2% Codering 3 29 4,4% 27 2,8% 25 2,1% Codering 4 110 16,8% 173 18,1% 215 18,4% Totaal statements 656 954 1166 26

(27)

De verschillen tussen kwaliteitskranten en boulevardkranten zoals verondersteld door Mazzoleni et al. lijken niet sterk naar voren te komen in tabel 5 en 6. Wel komt het privéleven van de politicus vaker aan de orde in het Algemeen Dagblad dan in het NRC Handelsblad. De verschillen zijn echter niet groot. De persoonskenmerken van de politicus komen in 1994 en 2002 zelfs meer aan bod bij de kwaliteitskrant dan bij de boulevardkrant. Hierbij is het verschil in 1994 gering en het verschil in 2002 redelijk te noemen.

Door in SPSS een databestand aan te leggen met de uitkomsten van het onderzoek naar de tweede en derde vorm van personalisering is het mogelijk om significantietoetsen uit te voeren met betrekking tot de gevonden verschillen tussen de meetperioden en de dagbladen. Uit deze significantietoetsen komt naar voren dat de verschillen tussen het NRC Handelsblad en het

Algemeen Dagblad in het aantal inhoudelijke statements van de politicus significant zijn. Hetzelfde

geldt voor de verschillen tussen de dagbladen in het aantal statements dat over de

persoonskenmerken en het privéleven van de politicus handelt. Er werd in alle drie de gevallen een significantieniveau van 1% bereikt. Bij alle drie de significantietoetsen kwam overigens een erg laag R-kwadraat naar voren. Bij de verschillen van de inhoudelijke statements was het R-kwadraat 0,003, bij de verschillen tussen de kranten over de statements over persoonskenmerken 0,001 en bij de statements over het privéleven van de politicus 0,003. Deze lage waarden houden in dat er maar heel weinig variantie in de statements verklaard kan worden door het verschil in dagblad. Ook de verschillen tussen de verschillende meetperiodes zijn aan een significantietoets

onderworpen. Hieruit komt naar voren dat de verschillen tussen het aantal inhoudelijke statements over de verschillende meetperioden niet significant zijn. De verschillen tussen het aantal statements die persoonskenmerken betreffen tussen de verschillende meetperioden zijn slechts significant bij een significantieniveau van 10%. De verschillen in het aantal statements over het privéleven van de politicus tussen de verschillende jaren zijn wel significant, op een significantieniveau van 5%. Gesteld kan worden dat de meetperiode van invloed is op het aantal statements dat handelt over het privéleven van de politicus. Over de inhoudelijke statements en de statements over

persoonskenmerken kan zulks niet gesteld worden.

Door de verschillende meetperiodes met elkaar te vergelijken wordt duidelijk dat een trend van de tweede vorm van personalisering niet zichtbaar is. Weliswaar is er in beide kranten in 2002 een hoger aandeel statements met persoonskenmerken te ontdekken dan in 1994 maar deze trend zet niet door. In beide kranten vindt er vervolgens namelijk een daling plaats: in 2012 is het percentage statements met persoonskenmerken lager dan in 2002. De piek in 2002 is te wijten aan de opkomst

(28)

van Fortuyn. Fortuyn was een politiek fenomeen en bovendien een kleurrijk figuur. Dit lijkt de kranten er toe te hebben aangezet aandacht te besteden aan de persoonskenmerken van deze politicus. Dit lijkt in lijn met Vliegenthart et al. die specifieke politieke gebeurtenissen aanwijzen als oorzaak van afwijkingen in hun metingen. De opkomst van Fortuyn in de Nederlandse politiek lijkt zulk een specifieke politieke gebeurtenis.

Er is ook geen aanleiding om de aanwezigheid van een trend van de derde vorm van personalisering te vermoeden. In het NRC Handelsblad neemt de aandacht voor het privéleven in 2002 af ten

opzichte van 1994 en laat 2012 eenzelfde percentage zien als 2002. Bij het Algemeen Dagblad is zelfs een geheel dalende trend zichtbaar. In 2002 en 2012 is het percentage statements dat handelt over het privéleven van de politicus lager dan in de meetperiode ervoor.

Samenvattend kan gesteld te kunnen worden dat het percentage statements dat

persoonskenmerken of het privéleven van de politici behelst dusdanig laag is dat de kwaliteit van de politieke berichtgeving in beide dagbladen niet in het geding lijkt te zijn. Bovendien is er, in beide categorieën van statements, geen trend van personalisering zichtbaar. Het hoge percentage van 9,7 procent in de tweede codeercategorie in 2002 bij het NRC Handelsblad geeft wel stof tot nadenken. Wanneer bijna 1 op de 10 statements in de steekproef de persoonskenmerken van de politici betreft lijkt de informatieve functie van de krant in het gedrang te komen. Zoals gezegd is er in de

navolgende meetperiode echter een aanzienlijke lagere waarde gemeten zodat duidelijk is dat er niet gesproken kan worden van de aanwezigheid van een trend van personalisering. Daarnaast zijn tussen de beide kranten geen grote verschillen gevonden. De verschillen zijn significant maar klein.

(29)

Discussie en conclusie

De vraag rijst hoe de in het vorige hoofdstuk beschreven resultaten te rijmen vallen met eerder onderzoek waarin wel een trend van personalisering gevonden werd. Het antwoord op deze vraag lijkt gelegen in het feit dat de gebruikte meetperioden in die onderzoeken verschillen van de meetperiode die gebruikt wordt in het onderzoek binnen deze scriptie. Zo beginnen McAllister en Kriesi, die beiden een trend van personalisering vinden in enkele van de door hun onderzochte landen, hun meting met gegevens uit respectievelijk de vijftiger en zeventiger jaren terwijl de eerste meetperiode van het huidige onderzoek in het jaar 1994 valt. De door Kriesi gehanteerde

meetperiode leidt in zijn onderzoek tot de vondst van een trend van personalisering in Nederland: de mate van personalisering bleek in de jaren 2000 hoger te zijn dan in de jaren 70. Opvallend is overigens dat Kriesi weinig woorden vuil maakt aan de dalende trend van personalisering tussen de jaren 90 en de jaren 2000. Deze dalende trend in de tweede helft van de meetperiode lijkt geen aanwijzing voor de robuustheid van de door de Kriesi gevonden trend van personalisering. In het onderzoek van McAllister is wel een continue stijgende trend van personalisering zichtbaar. Overigens wordt de stijging in de trend van personalisering in het laatste gedeelte van de

meetperiode, tussen de jaren 80 en de jaren 90, wel minder sterk. De meting van deze auteur loopt echter halverwege de jaren 90 af terwijl de meetperiode in het huidige onderzoek dan juist

aanvangt. Naast een andere meetperiode gebruikt McAllister ook andere landen in zijn onderzoek. Toch lijkt dit geen reden om een vergelijking onmogelijk te maken aangezien 3 van de 4 landen waarin een trend van personalisering gevonden wordt in West Europa liggen en dus redelijk met Nederland te vergelijken zouden moeten zijn. Aldus lijkt de meetperiode in zowel het onderzoek van Kriesi als het onderzoek van McAllister aanleiding te zijn voor het verschil in uitkomst met het onderzoek dat in deze scriptie besproken wordt.

Interessant is verder dat de in dit onderzoek gepresenteerde resultaten niet stroken met theorieën die een trend van personalisering voorspellen. Dit terwijl het niet waarschijnlijk lijkt dat de door deze theoretici beschreven tendensen aan kracht hebben ingeboet. Zo lijkt de opkomst van elektronische media, die een trend van personalisering zou veroorzaken, eerder versterkt dan verzwakt te zijn. Er lijkt geen afname te bespeuren in het aantal televisiedebatten of de zendtijd die lijsttrekkers tot hun beschikking hebben. Bovendien lijkt de komst van sociale media meer mogelijkheden voor een politicus te creëren om los van diens partij contact te onderhouden met de kiezer. Hiernaast lijkt het onwaarschijnlijk dat de professionalisering van de media, ook aangewezen als proces dat

personalisering in de hand zou werken, tot een halt zou zijn gekomen. In de wereld van de dagbladen lijken de afnemende abonneeaantallen bovendien te zorgen voor een versterkte

(30)

marktwerking. Daarbij zijn er geen aanwijzingen dat de partijbinding van kiezers is toegenomen of dat partijen ervoor hebben gekozen de partijleiders naar de achtergrond te dirigeren en meer nadruk te gaan leggen op het propageren van beleid. Toch lijkt het wat kort door de bocht om deze theorieën, in het licht van de resultaten uit onderhavig onderzoek, geheel terzijde te schuiven. In dit onderzoek zijn namelijk enkel kranten bekeken waardoor er slechts met betrekking tot deze tak van de media zinnige uitspraken mogelijk lijken. Zo is het niet ondenkbaar dat er bij het coderen van televisie-uitzendingen wel een trend van personalisering naar voren zou kunnen komen.

Beredeneerd zou kunnen worden dat er vanwege de opzet van televisie bij dit medium eerder een trend van personalisering te verwachten valt dan bij kranten. Waar een krant ruimte biedt voor inhoud en achtergronden moeten televisiemakers ervoor zorgen dat de kijker geboeid blijft en niet van kanaal wisselt. Dit zouden televisiemakers kunnen bereiken door politiek nieuws wat meer jeu te geven door in te gaan op de persoonskenmerken van een politicus of op escapades uit diens privéleven. Toch lijkt de inhoud van televisie en dagbladen niet dusdanig van elkaar te verschillen dat het waarschijnlijk is dat er tijdens de in dit onderzoek gehanteerde meetperiode wel een trend van personalisering gevonden zou zijn bij televisie-uitzendingen. Al met al lijkt het volledig terzijde schuiven van de besproken theorieën wat ver te gaan maar lijkt het wel geschikt om deze theorieën in toekomstig onderzoek aan een kritische toets te onderwerpen.

Het verschil in uitkomst tussen huidig onderzoek en hetgeen gesteld door Mazzoleni et al. op het vlak van verschillen tussen kwaliteitskrant en de boulevardkrant lijkt verklaard te kunnen worden door de opzet van het onderzoek van Mazzoleni et al. Het onderzoek van deze auteurs bestaat uit aannames en voorspellingen en een empirische toets blijft achterwege. De onderzoekers die wel een empirische toets uitvoeren, Kriesi en Vliegenthart et al., presenteren gelijksoortige resultaten als in dit onderzoek gepresenteerd worden.

Concluderend kan gesteld worden dat het publiceren van lijvige rapporten met waarschuwingen aangaande personalisering door de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling en de Raad voor het Openbaar Bestuur, in ieder geval op het vlak van politieke berichtgeving in dagbladen, wat

overtrokken lijkt te zijn. Uit de resultaten van het onderzoek dat in het kader van deze scriptie is uitgevoerd komt namelijk naar voren dat er geen sprake is van een trend van personalisering op het gebied van politieke berichtgeving in Nederlandse dagbladen. Deze resultaten zijn naar voren gekomen na onderzoek naar drie vormen van personalisering in de periode van 1994 tot 2012. Bij de eerste twee vormen van personalisering, verhoogde media-aandacht voor partijleiders ten koste van partijen en de verhoogde media-aandacht voor de persoonskenmerken van de politicus, was wel een lichte piek te zien in het jaar 2002. Deze piek werd veroorzaakt door de aandacht die de

(31)

onderzochte dagbladen schonken aan Pim Fortuyn. Zo werd zijn naam in de meetperiode in 2002 veel vaker genoemd dan de namen van de andere lijsttrekkers en had hij een aanzienlijk aandeel in de statements waarin persoonskenmerken van de politici naar voren kwamen. In de metingen van de derde vorm van personalisering zijn geen pieken te ontwaren. Uit het onderzoek naar de derde vorm van personalisering komt een dalende trend (Algemeen Dagblad) en een trend die daalt en zich vervolgens stabiliseert (NRC Handelsblad) naar voren. Hiernaast kan gesteld worden dat het

NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad nauwelijks van elkaar verschillen op het vlak van

personalisering in hun politieke berichtgeving.

In antwoord op de aan het begin van deze scriptie geponeerde onderzoeksvraag kan aldus het volgende gesteld worden: er is geen sprake van een trend van personalisering in de politieke berichtgeving van Nederlandse dagbladen en bovendien zijn de gemeten waarden van personalisering dusdanig laag dat de kwaliteit van deze berichtgeving niet in het geding is.

(32)

Literatuurlijst

Akkerman, T. (2011). Friend or foe? Right-wing populism and the popular press in Britain and the Netherlands. Journalism, 12(8), 931-945.

Balmas, M., Rahat, G., Sheafer, T., & Shenhav, S. R. (2014). Two routes to personalized politics Centralized and decentralized personalization. Party Politics, 20(1), 37-51.

Blumler, J.G. & Gurevitch, M. (1995) The Crisis of Public Communication, London: Routledge. Dalton, R. J., McAllister, I., & Wattenberg, M. P. (2000). The consequences of partisan dealignment, in R.J. Dalton and M.P.Wattenberg (eds.) Parties without partisans: political change in advanced

industrial democracies, 37-63. Oxford: Oxford University Press.

Druckman, J. N. (2003). The Power of Television Images: The First Kennedy-Nixon Debate Revisited.

Journal of Politics, 65(2), 559-571.

Jebril, N., Albæk, E., & de Vreese, C. H. (2013). Infotainment, cynicism and democracy: The effects of privatization vs personalization in the news. European Journal of Communication, 28(2), 105-121. Kriesi, H. (2012). Personalization of national election campaigns. Party Politics, 18(6), 825-844. Langer, A. I. (2007). A historical exploration of the personalisation of politics in the print media: The British Prime Ministers (1945–1999). Parliamentary Affairs, 60(3), 371-387.

Manin, B. (1997). The principles of representative government. Cambridge University Press. Mazzoleni, G., Stewart, J., & Horsfield, B. (eds). (2003). The media and neo-populism: a

contemporary comparative analysis. Greenwood Publishing Group.

McAllister, I. (2007) ‘The Personalization of Politics’, in R. J. Dalton and H. Klingemann (eds) The

Oxford Handbook of Political Behaviour, 571-588. Oxford: Oxford University Press.

Negrine, R., & Lilleker, D. G. (2002). The Professionalization of Political Communication Continuities and Change in Media Practices. European Journal of Communication, 17(3), 305-323.

Norris, P. (2000). A virtuous circle: Political communications in postindustrial societies. Cambridge University Press.

Rahat, G., & Sheafer, T. (2007). The personalization (s) of politics: Israel, 1949–2003. Political

Communication, 24(1), 65-80.

(33)

RMO (2003) Medialogica. Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek. Advies 26. Den Haag: Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling.

ROB (2003) Politiek en Media. Pleidooi voor een LAT-relatie. Den Haag: Raad voor het Openbaar Bestuur.

Swanson, D. L., & Mancini, P. (1996). Patterns of modern electoral campaigning and their consequences. Politics, media, and modern democracy: An international study of innovations in

electoral campaigning and their consequences. Westport, CT: Praeger, 247-276.

Van Aelst, P., Sheafer, T., & Stanyer, J. (2012). The personalization of mediated political

communication: A review of concepts, operationalizations and key findings. Journalism, 13(2), 203-220.

Van Santen, R., & Van Zoonen, L. (2009). Popularisering en personalisering in politieke communicatie. Tijdschrift voor communicatiewetenschap, 37(2), 155-176.

Vliegenthart, R., Boomgaarden, H. G., & Boumans, J. W. (2011). Changes in political news coverage: Personalization, conflict and negativity in British and Dutch newspapers. Political Communication in

Postmodern Democracy. Challenging the Primacy of Politics. London: Palgrave Macmillan, 92-110.

Wattenberg, M. P. (1991). The rise of candidate-centered politics: Presidential elections of the 1980s. Cambridge, MA: Harvard University Press.

(34)

Bijlage Tweede Kamerverkiezingen 1994 PvdA Kok CDA Brinkman VVD Bolkestein D66 van Mierlo AOV Nijpels GroenLinks Brouwer/Rabbae

Centrum Democraten Janmaat

RPF van Dijke

SGP van der Vlies

GPV Schutte SP Marijnessen Unie 55+ Leerkes Tweede Kamerverkiezingen 2002 CDA Balkenende LPF Fortuyn VVD Dijkstal PvdA Melkert GroenLinks Rosenmöller SP Marijnessen D66 de Graaf CU Veling

SGP van der Vlies

LN Teeven

(35)

Tweede Kamerverkiezingen 2012 VVD Rutte PvdA Samsom PVV Wilders SP Roemer CDA Buma D66 Pechtold CU Slob GroenLinks Sap

SGP van der Staaij

PvdD Thieme

50Plus Krol

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het is nu niet goed duidelijk welke eisen aan de tarwe gesteld moeten worden om die in een aantal verschillende kwaliteitsklassen te kunnen indelen voor het gebruik als

Voor een goede vergelijking van cijfers van het verbruik van gewasbeschermingsmiddelen in boomkwekerijgewassen en vaste planten, is het aan te bevelen dat alle instanties

weergegeven uit een andere studie (zie ASG Rap­ port 211 door Vellinga e.a., 2009) voor twee bio­ logische en twaalf gangbare bedrijven (tabel 1). Let wel, gezien het kleine

Er lagen zes varianten in bemesting (zie Tabel 2-1): Luzerne kuil vroeg toegediend (bij het poten), luzerne kuil laat toegediend (bij de rugopbouw), verse luzerne, kippenmest,

koolopbrengst van 65 ton/ha een gift van zo’n 70 kg N uit monterra nitrogen (13% N) genoeg zou moeten zijn als er een tweejarige gras/klaver voorvrucht is en er vier maal gemaaid

Bovendien kunnen modellen ingezet worden om een indicatie te geven welke maatregelen wanneer en waar moeten worden ingezet. Ze kunnen dan ook een nuttige bijdrage leveren in het

Only three differentiating spots were identified as overexpressed within the exoproteome of virulent strain CH21 compared to ch22, and all three spots contained

Maar de deradicalisering van Hava toont inderdaad al dat het individu ook in haar wereld op zichzelf is aangewezen: alleen in haar Toyota Corolla, tussen leven en dood, twijfelend