• No results found

Reservecapaciteit van melkleidinginstallaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Reservecapaciteit van melkleidinginstallaties"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Reservecapaciteit van melkleidinginstallaties

M.C. Beek-van Maanerl (onderzoekel- sectie melktechniek) G. Stijj(student CAH Dronten)

De melkstal en melkleidinginstallatie zijn het hart van het melkveebedrijf. Een goed functioneren van de installatie wordt mede bepaald door een stabiel melkvacuüm. Tijdens het melken laten diverse onderdelen een wisselende hoeveelheid lucht in, hierdoor is een overcapaciteit van de vacuümpomp noodzakelijk. De regulateur zorgt dat het vacuüm niet te hoog wordt door meer of minder lucht in te laten.

Reservecapaciteit

Voor de gewenste capaciteit van een vacu-ümpomp geldt een norm die gebaseerd is op het luchtverbruik van de melkleidinginstallatie en de reservecapaciteit. De reservecapaciteit wordt gemeten door de

hoe-veelheid lucht in liters per minuut te meten, die dicht bij de regulateur kan worden ingelaten. Dit gebeurt bij een vacuüm dat 2 kPa (kilo Pascal) lager is dan het bedrijfs-vacuüm. Bij het bepalen van de reservecapaciteit zijn alle tepelbekers afge-dicht met een tepelvoe-ringstop.

De gewenste reserveca-paciteit en het luchtver-bruik van de installatie zal in de regel 80% van de pompcapaciteit bed ra-gen. De overige 20% is voor de toegestane hoe-veelheid leklucht en slijta-ge van de vacuümpomp. Deze 20% leklucht is ver-deeld over regulateur, vacuümleiding en slijtage van de vacuümpomp met respectievelijk 8, 5 en 7%.

Voor een melkleidinginstallatie met 1 tot en met 10 melkstellen is de norm voor de benodigde reservecapaciteit:

100 + 2.5 n = . . . I/min

In de handleiding voor het doormeten van melk-machines van de Centrale Melkwinningscom-missie (1985) is een formule opgesteld waarin de norm voor de reservecapaciteit afhankelijk is van het aantal melkstellen. Deze norm moet daarna nog verhoogd worden met het luchtverbruik van onderdelen die tijdens de meting niet in werking zijn, zoals hulpapparatuur.

Voor een melkleidingin-stallatie met 11 of meer melkstellen is de norm: 350 + 10 (n-10) = . . . I/min Hierbij is n het aantal melkstellen.

Probleem

Voor de beoordeling van de reservecapaciteit van melkleidinginstallaties be-staan er normen die date-ren uit 1984. Sindsdien zijn de melkleidinginstal-laties echter beduidend veranderd. Denk aan de moderne trend van ruime melkleidingen van meer dan 50 mm doorsnede. Recente informatie en gegevens over benodig-de capaciteit en reserve-capaciteit van vacuüm-p o m vacuüm-p e n b i j m o d e r n e melkleidinginstallaties ontbreken. Daarom doet

hier onderzoek naar.

de afdeling melkwinning

Doel

Het doel van dit onderzoek is om met metingen aan de luchtinlaat van de regulateur te bepalen in hoeverre de reservecapaciteit benut wordt onder het melken. Ook wordt gekeken of er duidelijke verschillen zijn in het benutten van de

(2)

paciteit tussen de diverse soorten melkleidingin-stallaties. In dit onderzoek wordt een onder-scheid gemaakt tussen melkleidingen met een diameter van kleiner dan 41 mm, van 41 tot en met 50 mm en meer dan 50 mm.

Uitvoering

De sectie melktechniek van de afdeling melkwin-ning heeft onderzoek gedaan op twintig melkvee-bedrijven. Er werd recente informatie en gege-vens verzameld over de benodigde reservecapa-citeit bij de huidige melkleidinginstallaties tijdens het melken. Om inzicht in de benodigde reserve-capaciteit te krijgen is de luchtinlaat van de regu-lateur gemeten tijdens het melken. Hiervoor is gebruik gemaakt van een sensorgestuurde regu-lateur met één luchtinlaatopening. Tevens is de hoogte van het bedrijfsvacuüm geregistreerd om te zien hoe groot de vacuümfluctuaties tijdens het melken zijn. Daarna is onderzocht of het gebruik van de reservecapaciteit verschilt per-soort installatie.

Resultaten

De gemiddelde luchtinlaat van de regulateur is gelijk gesteld aan de reservecapaciteit van de installatie op een bedrijf. Door te berekenen hoe vaak het luchtverbruik boven de norm (uit 1984) voor de reservecapaciteit van dat bedrijf komt, kan worden bekeken of er volgens de norm gemolken wordt.

Uit het onderzoek blijkt dat de bedrijven gemid-deld 96,8% van de tijd binnen die norm voor de reservecapaciteit melken. Bij aansluiten van de apparaten is de behoefte aan reservecapaciteit in veel gevallen groter dan de norm. Bij aftrappen en afnemen van het melkstel voldoet de norm in de meeste gevallen. Na aftrappen van het melk-stel wordt de melkklauw vier van de vijf keer snel afgesloten door een ingebouwd mechanisme zoals bij de onderzochte apparatuur aanwezig is. Bij afname wordt de melkklauw eerst afgesloten voordat deze wordt verwijderd.

De huidige reservecapaciteit op

melkveebedrij-ven is bomelkveebedrij-ven de norm en vaak ruim daarbomelkveebedrij-ven. Zodat er sprake is van een overcapaciteit. De gemeten reservecapaciteit varieert op de twintig onderzochte bedrijven van 1,4 tot 2,9 maal de norm.

Tussen de bedrijven zijn geen duidelijke verschil-len in de behoefte aan reservecapaciteit gevon-den. Dit betekent dat variaties veroorzaakt door afname-apparatuur, aantal standen en inwendige diameter van de melkleiding niet te onderschei-den zijn van andere factoren. In de berekening van de norm voor de benodigde reservecapaci-teit hoeft de inwendige diameter van de melklei-ding, ook naar aanleiding van dit onderzoek, niet verwerkt te worden.

Conclusie

Het blijkt dat in veel gevallen het aftrappen van melkstellen nauwelijks invloed heeft op de lucht-inlaat van de regulateur en daardoor ook niet op de hoogte van het bedrijfsvacuüm. Het afsluitme-chanisme in de klauw voorkomt de vacuümda-ling. In een deel van de gevallen werkt de afsluiter niet en wordt meer lucht ingezogen dan de norm voor de reservecapaciteit. Hierbij kan een lichte vacuümdaling ontstaan.

Opvallend in het onderzoek is dat de luchtinlaat tijdens het aansluiten en afnemen soms groter is dan de norm voor de reservecapaciteit. Hieruit blijkt dat de veehouder vooral het aansluiten van de melkstellen vaak onzorgvuldig uitvoert. Meer aandacht voor de melktechniek van de veehou-der is dan ook gewenst. Vergroting van de reser-vecapaciteit is hierbij een lapmiddel. Bij gebruik van melkapparatuur met een ingebouwd afsluit-mechanisme in de klauw hoeft de norm voor reservecapaciteit niet te worden bijgesteld. De pompcapaciteit moet wél voldoende groot zijn voor een goede reiniging. Soms is de vacuümcapaciteit voor reinigen groter dan de behoefte tijdens het melken. In dat geval bepaalt de behoefte tijdens het reinigen de pompcapaci-teit.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze Europese norm EN 1993, Eurocode 3 : Ontwerp en berekening van staalconstructies, is opgesteld door de Technische Commissie CEN/TC 250 "Constructieve Eurocodes",

Therefore the National Standard implementing EN 1991-1-7 should have a National Annex containing all Nationally Determined Parameters to be used for the design of buildings and

Die charakteristischen Werte für die Lastmodelle 71 und SW/0 dürfen für Strecken mit Verkehr, der schwerer oder leichter als in der Norm festgelegt ist, mit einem Faktor a, der

Deel 2 van dit document specificeert, in aanvulling op deel 1, technische leveringsvoorwaarden voor lange producten en platte producten en halffabrikaten, die zijn bedoeld voor

Een hotel/pension waar voor de arbeidsmigranten geen kookgelegenheid beschikbaar is, omdat er bijvoorbeeld centrale catering wordt aangeboden, voldoet niet aan de SNF-eisen

— als kader voor het opmaken van geharmoniseerde technische voorschriften voor bouwproducten (EN’s en ETA’s). De Eurocodes hebben, voor zover zij betrekking hebben op de

Een Individueel Concept is een enkelplaatsig (unair) element op individueel niveau dat existentieel onafhankelijk is. Een individueel concept is de conceptualisatie van

Wat doelstelling 13 betreft, bracht een recent rapport van de Ellen MacArthur Foundation aan het licht dat een circulaire omslag voor vijf belangrijke materialen – met name