• No results found

Invloed van health message framing en kernel state op disengagement beliefs en de intentie om voldoende intensief actief te zijn

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Invloed van health message framing en kernel state op disengagement beliefs en de intentie om voldoende intensief actief te zijn"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Master thesis

Invloed van health message framing en kernel state op disengagement beliefs en

de intentie om voldoende intensief actief te zijn

Naam: Dilan Ünal

Studentnummer: 10047301

Thesisbegeleider: Dr. Gert-Jan de Bruijn

Masterprogramma: Persuasive Communication

(2)

Abstract

Om de voordelen van lichamelijke activiteit te ervaren wordt aanbevolen drie maal per week tenminste twintig minuten per keer intensief lichamelijk actief te zijn. Hieronder worden activiteiten verstaan waarbij de hartslag flink omhoog gaat, de ademhaling dieper wordt, het lastiger wordt om te praten en waardoor er gezweet wordt. Veel Nederlanders voldoen echter niet aan deze zogenoemde ‘fitnorm’. Hierdoor neemt het percentage Nederlanders met ernstig overgewicht alsmaar toe. Het is dus belangrijk om effectieve interventies te ontwikkelen en zo het percentage overgewicht terug te dringen. Een manier om dit te doen is door health

message framing. Het doel van dit onderzoek was om middels een experiment de invloed van framing en kernel state op de intentie om voldoende intensief actief te zijn en disengagement beliefs te onderzoeken. Het experiment had een 2 (gain versus loss frame) x 2 (gewenste versus ongewenste uitkomst) design. Aan het onderzoek hebben 375 respondenten

meegewerkt. Uit de resultaten is gebleken dat framing en kernel state geen significant effect hebben op de intentie om voldoende intensief actief te zijn en op de disengagement beliefs. Ook het interactie effect van type frame en risicoperceptie en self-efficacy bleek niet significant.

Kernwoorden: Voldoende intensief actief, health message framing, kernel state, disengagement beliefs, risicoperceptie en self-efficacy

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 3

2. Theoretisch kader 5

2.1 Theory of Planned Behaviour 5

2.2 Health Belief Model 6

2.3 Health message framing 6

2.4 Kernel state 9 2.5 Disengagement beliefs 10 2.6 Self-efficacy 11 3. Methode 13 3.1 Participanten 13 3.2 Procedure 13 3.3 Metingen 14 3.4 Manipulatiemateriaal 17 3.5 Analyseplan 17 4.Resultaten 18 4.1 Manipulatiecheck 18 4.2 Controlevariabelen 18 4.3 Toetsen hypothesen 19 5. Conclusie en Discussie 21 Literatuurlijst 25 Bijlage I: Vragenlijst 33

(4)

1. Inleiding

Regelmatig lichamelijk actief zijn heeft een belangrijke invloed op de gezondheidsstatus en het welzijn van mensen (Spittaels, De Bourdeaudhuij, Brug & Vandelanotte, 2007). Het bestrijd en voorkomt overgewicht en blijkt een positief effect te hebben op zowel fysiek als psychologisch niveau (Sallis & Hovell, 1990). Voldoende lichamelijke activiteit leidt al met al tot een verlaging van morbiditeit en mortaliteit, en tot een betere kwaliteit van leven. Om de voordelen van lichamelijke activiteit te ervaren wordt aanbevolen drie maal per week tenminste twintig minuten per keer intensief lichamelijk actief te zijn. Hieronder worden activiteiten verstaan waarbij de hartslag flink omhoog gaat, de ademhaling dieper wordt, het lastiger wordt om te praten en waardoor er gezweet wordt (Garberet al., 2011). Veel

Nederlanders voldoen echter niet aan deze zogenoemde ‘fitnorm’ (Spittaels et al., 2007). Dit leidt er toe dat het percentage Nederlanders met ernstig overgewicht de afgelopen 20 jaar bijna verdubbeld is (‘Nederland wordt steeds…’, 2011). Dit komt neer op 48,3 procent in 2012 (CBS, 2012). Bovendien wordt overgewicht ook gezien als een groot economisch probleem, per jaar wordt er drie miljard euro besteed aan aandoeningen die gerelateerd zijn aan overgewicht (‘Overgewicht kost 3…’, 2010). Verwacht wordt dat deze kosten blijven stijgen. Om dit groter wordende probleem aan te pakken en een actieve levensstijl te promoten, worden er in Nederland verschillende gezondheidscampagnes gevoerd die zich richten op lichamelijke activiteiten (‘In actie voor...’, n.d.).

Bij dergelijke campagnes is het van belang dat de boodschap effectief is. Een manier om de intentie om lichamelijke actief te zijn te vergroten is door health message framing in te zetten (Latimer, Brawley & Bassett, 2010; Rothman & Salovey, 1997). Met framing wordt bepaald op welke aspecten van de boodschap de nadruk wordt gelegd (Scheufele, 1999). Hierbij bepaalt de manier van framing waar de aandacht in het bericht op wordt gelegd en ook hoe het bij de ontvanger aankomt. Er is onderscheid te maken tussen twee verschillende soorten message framing die belangrijk zijn in dit kader. Ten eerste kan er gebruik gemaakt worden van gain-frames, hierbij worden de voordelen van het uitvoeren van het gezonde gedrag benadrukt. Het tweede soort message frame worden loss-frames genoemd, hierbij worden, in tegenstelling tot gain-frames, de nadelen van het niet uitvoeren van het gezonde gedrag benadrukt (Shiv, Britton & Payne, 2004). Afhankelijk van het type gedrag waarop de frames zich richten kunnen deze beide effectief zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee soorten gedrag, preventie- en detectie gedrag. Bij preventie gedrag gaat het om het voorkomen van gezondheidsproblemen en bij detectie gedrag om het detecteren van

(5)

gezondheidsproblemen (Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006). Lichamelijk actief zijn wordt gezien als preventie gedrag omdat het de kans op gezondheidsrisico’s verminderd (Milne, Sheeran & Orbell, 2000). De werking van message framing is gebaseerd op de prospect theorie (Kahneman & Tversky, 1979), deze stelt dat de keuze van mensen afhankelijk is van de manier waarop de uitkomsten zijn geframed. Volgens de prospect theorie zijn mensen wanneer informatie in termen van winsten wordt geformuleerd geneigd risico’s te vermijden. Terwijl wanneer de informatie gefocust is op verliezen, het omgekeerde effect optreedt en zijn mensen geneigd risico’s te nemen (Rothman, Bartels, Wlaschin, & Salovey, 2006; Tversky & Kahneman, 1981; O’Keefe & Jensen, 2007; 2009).

Er zijn al verscheidene onderzoeken gedaan naar de effectiviteit van framing in gezondheidsboodschappen. Onderzoek heeft zich eerder al gericht op borstonderzoek om borstkanker te ontdekken (Meyerowitz & Chaiken, 1987; Rothman, Salovey, Antone, Keough & Martin, 1993), stoppen met roken (De Vries, Mudde, Dijkstra & Willemsen,1998;

Moorman & Van den Putte, 2008) en condoomgebruik (Galavotti et al., 1995). De uitkomsten en conclusies bieden echter geen eenduidige uitkomst. In het ene onderzoek blijkt het gain-frame beter te werken terwijl in een ander onderzoek het loss-gain-frame effectiver blijkt te zijn (Moorman et al., 2005). Hoewel de ondersteuning voor de message framing theorie over verschillend gedrag enigszins gemengd is (Gallagher & Updegraff, 2012), is er meta-analytisch bewijs dat er op wijst dat deze wel effect heeft in het lichamelijke activiteiten domein.

Een onderbelicht aspect bij message framing onderzoek blijkt kernel state te zijn (O’Keefe & Jensen, 2007). Kernel state is de specifieke formulering van een boodschap. Hierbij kan een gain- en loss-frame twee verschillende vormen aannemen, (a) gewenste of ongewenste uitkomst en (b) uitkomst die vermeden of bereikt dient te worden. Hierbij wordt verondersteld dat het effect van de boodschap anders kan zijn op basis van deze verschillende formuleringen (O’Keefe & Jensen, 2010). Er is echter nog weinig bekend over welk frame met welke formulering het effectiefst is in het verhogen van de intentie om voldoende intensief actief te zijn. Daarom zal deze meegenomen worden in het huidige onderzoek. Hiernaast blijkt uit recent onderzoek dat geringe verandering door message framing te wijten valt aan disengagement beliefs (Dijkstra, 2009). Disengagement beliefs worden gebruikt om de waarneming van gezondheidsrisico’s te verminderen. Het idee dat de risico’s voor hen gelden wordt daardoor opzij geschoven met gedachtes als: ‘Deze boodschap geldt niet voor mij’ en ‘Ik beweeg al voldoende’. Met deze disengagement beliefs proberen mensen hun waarneming van de gezondheidsrisico’s te verminderen.

(6)

Gezien het hoge percentage Nederlanders met overgewicht is het belangrijk dat er onderzoek gedaan wordt naar hoe er op een juiste manier persuasieve boodschappen

ontworpen kunnen worden waarmee mensen gestimuleerd worden om meer intensief actief te zijn. Dit onderzoek zal zich richten op de effecten van framing in combinatie met

disengagement beliefs in boodschappen op de intentie om meer lichamelijk actief te zijn. Vanuit deze gegevens is de volgende onderzoeksvraag opgesteld die centraal staat in dit onderzoek:

In hoeverre beïnvloeden health message framing en kernel state de intentie om voldoende intensief actief te zijn en disengagement beliefs?

Hoewel er naar health message framing al verschillende onderzoeken gedaan zijn, is er nog niet eerder onderzoek gedaan naar de rol van kernel state op de intentie om lichamelijk intensief actief te zijn. Kernel state is een onderbelicht concept dat een groot effect kan hebben in het promoten van lichamelijke activiteit (De Bruijn, Out & Rhodes, 2014). Tevens zijn disengagement beliefs nog niet eerder in combinatie met framing en lichamelijke

activiteit onderzocht, eerder onderzoek heeft zich gericht op roken (Dijkstra, 2009). Om deze leemte aan empirisch onderzoek op te vullen zal dit onderzoek de onderzoeksvraag

doormiddel van een online experiment beantwoord worden. Hierbij zijn veel interventies die zich op lichamelijke activiteit richten niet erg effectief geweest (Bull et al., 1999;

Vandelanotte & De Bourdeaudhuij, 2003). Dit onderzoek kan met het betrekken van kernel state en disengagement beliefs een bijdrage leveren bij het ontwikkelen van effectievere campagnes en interventies die zich richten op lichamelijke activiteit.

2. Theoretisch kader

2.1 Theory of Planned Behaviour

Om lichamelijk activiteit te stimuleren zijn al verscheidene interventies ontwikkeld. Deze zijn tot nu toe nog niet erg succesvol geweest. Voorkomende problemen waren onder andere dat het effect van de interventie maar van korte duur was en dat respondenten uitvielen

(Vandelanotte & De Bourdeaudhuij, 2003). Tevens richten veel interventies zich direct op gedragsverandering. Volgens de Theory of Planned Behaviour wordt gedragsverandering, bijvoorbeeld om lichamelijk actief te zijn, voornamelijk bepaald door de intentie om gedrag te veranderen (Rhodes & De Bruijn, 2013). Hierbij geldt dat hoe sterker de intentie is om

(7)

bepaald gedrag uit te voeren des te groter de kans dat mensen het (aanbevolen) gedrag ook daadwerkelijk gaan uitvoeren. Ondanks dat er bewijs is dat een positieve intentie om voldoende intensief actief te zijn niet altijd tot daadwerkelijk gedrag leidt, zijn er maar nauwelijks mensen die voldoende intensief actief zijn zonder een positieve intentie (De Bruijn, Out & Rhodes, 2014). Daarom zal in dit onderzoek gekeken worden naar de intentie om voldoende intensief actief te zijn.

2.2. Health Belief Model

De verwerking van de boodschap en intenties om aanbevolen gedrag uit te voeren kan worden beïnvloed door de risicoperceptie (Menon, Block, & Ramanathan, 2002). In de literatuur wordt beschreven dat ontvangers het aanbevolen gedrag in termen van risico’s zien. Risico’s worden gedefinieerd als de zekerheid dat een individu te maken krijgt met negatieve

uitkomsten (Rothman & Salovey, 1997). Risicoperceptie is een concept dat terug te vinden is in verschillende theorieën, zo ook in het Health Belief Model (HBM; Pechmann, 2001). Het Health Belief Model is een conceptueel framewerk dat gebruikt wordt om gezondheidsgedrag en mogelijke redenen van niet naleving van aanbevolen gezond gedrag te begrijpen

(Champion & Skinner, 2008). In dit model wordt er van uitgegaan dat mensen hun

gezondheid zelf kunnen beïnvloeden. Hierbij handelen zij uit het verlangen niet ziek te willen worden of gezond te blijven. Twee componenten uit het HBM waar dit onderzoek zich op richt zijn, waargenomen ernst en waargenomen vatbaarheid. Het construct ‘ernst’ spreekt tot de individuele overtuiging van hoe ernstig het oplopen van die ziekte is, of hoe ernstig het is het aanbevolen gedrag niet uit te voeren. Bij ‘vatbaarheid’ gaat het er om in hoeverre een individu zichzelf vatbaar acht voor de gevolgen van het niet uitvoeren van het aanbevolen gedrag. Samen vormen deze componenten de risicoperceptie van een individu. Als de risicoperceptie van het niet uitvoeren van een het gezonde gedrag een echt risico vormt veranderd het gedrag (Stretcher & Rosenstock, 1997).

2.3 Health message framing

Binnen de gezondheidscommunicatie blijkt health message framing een effectieve manier te zijn om verandering in gezondheidsgedrag te promoten (Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006). Message framing is de manier waarop de voordelen en nadelen van een aanbevolen gezond gedrag in een boodschap worden geformuleerd (Latimer, Salovey & Rothman, 2007). Een veel gebruikte definitie is die van Entman (1993), die message framing als volgt definieert: ‘To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them

(8)

more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described’ (1993, p. 52). Het framen van keuzes is ontstaan uit de Prospect theory (Gallagher & Updegraff, 2011). Deze theorie stelt dat wanneer een individu twee keuzes voorgelegd krijgt waarbij de ene minder risico en de andere meer risico met zich meebrengt, de voorkeur van het individu beïnvloed wordt door de wijze waarop de keuzes geframed zijn. Als de keuze de nadrukt legt op de mogelijke verliezen zijn individuen geneigd de

risicovollere optie te kiezen. Terwijl wanneer de keuze de mogelijke winsten benadrukt zijn individuen geneigd de minder risicovolle optie te kiezen, omdat zij de mogelijke winsten niet willen opgeven (Gallagher & Updegraff, 2011). Tversky en Kahneman (1981) voerden een experiment uit waarin de proefpersonen gevraagd werd een keuze te maken tussen

gegarandeerd winst van 3000 dollar of een kans van 80 procent op 4000 dollar winst en 20 procent op geen winst, 80 procent van de proefpersonen koos hierbij voor de eerste optie de zekere winst. Hiernaast werden deze keuzes ook in termen van verlies voorgelegd, hierbij koos 92 procent voor de onzekere uitkomst. Dit illustreert dat mensen geneigd zijn meer risico te nemen als het gaat om verliezen dan als het gaat om winsten.

Dat het framen van een boodschap de keuze van de ontvanger beïnvloed werd ook aangetoond in een ander experiment. Er werd een situatie geschetst waarbij een (fictieve) Aziatische ziekte naar verwachting 600 mensen zal doden. Hierbij kregen twee groepen dezelfde keuze voorgelegd, maar de boodschap werd op een andere manier geframed, de ene met een gain-frame (winsten) en de ander met een loss-frame (verliezen). Er werden twee programma’s opgesteld, waaruit mensen een keuze dienden te maken. Deze keuzes waren de volgende:

Gain-frame:

- Programma A: 200 mensen zullen worden gered;

- Programma B: 1/3 kans dat 600 mensen worden gered, en 2/3 kans dat niemand het overleefd.

Loss- frame:

- Programma A: 400 mensen zullen overlijden;

- Programma B: 1/3 kans dat niemand overlijd, en 2/3 kans dat 600 mensen overlijden.

De proefpersonen bij de gain-framed boodschappen koos 72 procent voor programma A, de zekere uitkomst. Bij de groep met de loss-framed boodschappen koos 78 procent voor

(9)

programma B, de onzekere uitkomst. Dit betekend dat wanneer de zelfde uitkomst op een andere manier geframed wordt de groepen voor de tegenovergestelde optie kiezen (Tversky & Kahneman, 1981).

Bij message framing wordt er onderscheid gemaakt tussen twee soorten frames: gain- en loss frames. Beide frames kunnen twee soorten informatie overbrengen. Gain-frames worden gebruikt om de voordelen van het uitvoeren van het aanbevolen (gezonde) gedrag te benadrukken, terwijl een loss-frame zich richt op de nadelen van het niet uitvoeren van het aanbevolen (gezonde) gedrag. Een voorbeeld van een gain-frame is: ‘Als u voldoende lichamelijk actief bent, dan valt u af’ en een voorbeeld van een loss-frame is: ‘Als u onvoldoende lichamelijk actief bent, dan valt u niet af’. Beide frames zijn effectief afhankelijk van het soort gedrag waar zij zich op richten (Rothman & Salovey, 1997).

In dit kader wordt er in de literatuur onderscheid gemaakt tussen twee soorten gedrag, namelijk detectie- en preventie gedrag. Bij detectie gedrag gaat het om het detecteren van gezondheidsproblemen zoals bijvoorbeeld een huidkankertest, zelf-borst-onderzoek of een soa test. Preventie gedrag is het gedrag dat uitgevoerd moet worden om gezondheidsrisico’s te vermijden. Hierbij gaat het om gedragingen als zonnebrandcrème gebruiken, tanden poetsen en lichamelijk actief zijn. Uit onderzoek blijkt dat loss-frames het best gebruikt kunnen worden bij het promoten van detectie gedrag (Rothman et al., 1997; Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006; O’Keefe & Jensen, 2007). Hiertegenover laat ander onderzoek zien dat gain-frames vooral effectief zijn in het promoten van preventie gedrag (Rothman et al., 1997; Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006; O’Keefe & Jensen, 2007). Ook uit de meta-analyse van Latimer, Salovey en Rothman (2007) blijkt dat gain-framed boodschappen significant meer effect hebben bij het promoten van preventie gedrag in vergelijking met loss-framed boodschappen. Dit sluit aan bij de bevindingen Rothman et al. (2006), die stellen dat wanneer gain-frames gebruikt worden dit leidt tot een hogere intentie om lichamelijk actief te zijn dan wanneer het loss-frame gebruikt wordt. Verwacht kan dus worden dat een gain-frame zou zorgen voor een hogere intentie om lichamelijk actief te zijn. Op basis van deze gegevens kan de volgende hypothese worden opgesteld:

H1a: Een gain-framed boodschap heeft in vergelijking met een loss-framed

boodschap een positiever effect op de intentie om voldoende intensief actief te zijn.

Gebaseerd op eerder onderzoek is verder aan te nemen dat wanneer een individu een hoge risicoperceptie heeft ten aanzien van de gevolgen van onvoldoende lichamelijke activiteit, een

(10)

loss-framed boodschap effectiever zal zijn en een gain-framed boodschap effectiever zal zijn bij individuen met een lager risicoperceptie ten aanzien van de gevolgen van onvoldoende lichamelijke activiteit (Menon, Block & Ramanathan, 2002). Een hoge risicoperceptie betekend dat een individu zich bewust is van de ernst van de gevolgen wanneer het

aanbevolen gedrag niet uitgevoerd wordt. Ook zal die persoon zichzelf vatbaar achten voor de gevolgen die op kunnen treden wanneer het aanbevolen gedrag niet uitgevoerd wordt. Dit leidt tot de volgende hypothesen:

H1b: Ontvangers met een hoge risicoperceptie ten aanzien van onvoldoende

intensieve activiteit zullen een hogere intentie hebben om voldoende lichamelijk actief te zijn door een loss-framed boodschap dan door een gain-framed boodschap;

H1c: Ontvangers met een lage risicoperceptie ten aanzien van onvoldoende

lichamelijke activiteit zullen een hogere intentie hebben om voldoende intensief actief te zijn door een gain-framed boodschap dan door een loss-framed boodschap.

2.4 Kernel state

Eerder onderzoek heeft zich nog weinig gericht op de rol van kernel state in health message framing (De Bruijn, Out & Rhodes, 2014; O’Keefe en Jensen, 2010). Kernel state verwijst naar het gegeven dat beide frames twee soorten specifieke informatie kunnen communiceren, een loss, een gain, een nonloss en een nongain (Brendl, Higgins & Lemm, 1995). Hierbij is er bij een gain-frame onderscheid te maken tussen goede dingen die gebeuren (attained

outcomes) en slechte dingen die niet zullen gebeuren (avoided outcomes) wanneer gewenst gedrag wordt uitgevoerd en bij een loss-frame goede dingen die niet gebeuren (avoided outcomes) en slechte dingen die gebeuren (attained outcomes) wanneer gewenst gedrag niet wordt uitgevoerd (Rothman, Bartels, Wlaschin & Salovey, 2006). Hierbij kan elk frame twee vormen aannemen namelijk, het behalen of vermijden van een uitkomst en gewenste of ongewenste uitkomst. Dit betekend dat een gain-frame boodschap kan worden geformuleerd als, ‘Als het aanbevolen gedrag wordt uitgevoerd dan zal gewenste uitkomst X worden behaald’ of ‘Als het aanbevolen gedrag wordt uitgevoerd dan zal ongewenste uitkomst Y worden vermeden’. Bij loss-framed boodschappen is de formulering als volgt, ‘Als het aanbevolen gedrag niet wordt uitgevoerd dan zal gewenste uitkomst X worden vermeden’ en ‘Als het aanbevolen gedrag niet wordt uitgevoerd dan zal ongewenste uitkomst Y worden behaald’ (Rothman & Salovey, 1997). Onderzoek dat kernel state wel betrokken heeft, liet

(11)

zien dat voor lichamelijke activiteit gewenste kernel states gebruikt dienen te worden (O’Keefe & Jensen, 2010). Uit de review van O’Keefe en Jensen (2006) blijkt dat de overtuigingskracht van en loss-framed boodschappen worden vergroot wanneer framed boodschappen een gewenste kernel state bevatten en worden verkleind wanneer gain-framed boodschappen een ongewenste kernel state bevatten. Voor loss-gain-framed boodschappen blijkt te gelden dat de overtuigingskracht wordt verkleind wanneer die een gewenste kernel state bevat. Dit sluit aan op de bevindingen van De Bruijn, Out en Rhodes (2014) die vonden dat het gebruik van loss-framed boodschappen met attained outcomes de meest overtuigende combinatie is voor het promoten van lichamelijke activiteit. Op basis van deze gegevens is de volgende hypothese opgesteld:

H2: De invloed van loss-framed boodschappen op de intentie om voldoende intensief

actief te zijn is groter wanneer deze attained outcomes bevat dan wanneer deze avoided outcomes bevat.

2.5 Disengagement beliefs

Veel mensen die zich ongezond gedragen, maar tegelijkertijd waarde hechten aan hun gezondheid, lijden in zekere mate aan de kennis over de ongezonde effecten van hun gedrag (Dijkstra, 2009). Dit lijden verwijst naar het fenomeen dat cognitieve dissonantie heet (Festigner, 1957). Hierbij ervaart de individu spanning door het hebben van twee of meer cognities die niet in overeenstemming zijn met elkaar. Om van deze spanning af te komen zijn mensen geneigd de inconsistenties te rationaliseren. Zo gebruiken rokers de kans op

gewichtstoename dat het stoppen met roken met zich mee kan brengen als excuus om door te blijven roken, zwaarder worden neemt namelijk ook gezondheidsrisico’s met zich mee (Fesitgner, 1957). De excuses die gebruikt worden om de inconsistenties te rationaliseren worden disengagement beliefs genoemd (Bandura, 1986).

Een disengagement belief kan op zichzelf een overtuiging zijn die waar is maar het bied geen goede reden om een bepaald risico te nemen. Een voorbeeld om dit te illustreren kan bijvoorbeeld zijn, iemand met overgewicht die gebruik maakt van de volgende

disengagement belief: ‘Ik ken veel gezonde oude mensen met overgewicht’. Ondanks dat deze stelling waar kan zijn, is dit geen goede reden om ook overgewicht te hebben omdat deze stelling de negatieve relatie tussen het hebben van overgewicht en leeftijd van overlijden negeert. Disengagement beliefs worden dus gebruikt om het idee van gezondheidsrisico’s af

(12)

te zwakken om zo hun gemoedsrust te bewaren en zich ongezond te kunnen blijven gedragen (Dijkstra, 2009).

Eerder onderzoek naar disengagement beliefs heeft zich voornamelijk gericht op roken (Bandura, Barbaranelli, Caprara & Pastorelli, 1996; DeSantis & Morgan, 2003; Oakes,

Chapman, Borland, Balmford & Trotter, 2004; Olshavsky & Summers, 1974). Uit deze onderzoeken is duidelijk geworden dat disengagement beliefs alleen gebruikt worden wanneer er sprake is van dissonantie (Dijkstra, 2009). Stoppen met roken is een manier om dissonantie te verlagen, maar wanneer er gebruik gemaakt wordt van disengagement beliefs wordt de noodzaak om het gedrag te veranderen verminderd. Daarom zullen sterke disengagement beliefs gerelateerd worden aan lagere intentie om te stoppen. Dit betekend dat verwacht kan worden dat ex-rokers minder disengagement beliefs hebben dan rokers. Vier studies hebben dit geïllustreerd, hoe sterker de disengagement beliefs zijn hoe minder de intentie om te stoppen is (Dijkstra, De Vries, Kok & Roijackers, 1999; Dijkstra & Ten Dijker, 2005; Johnson, 1968; Olshavsky & Summers, 1974). Dit betekend dus dat sterkere disengagement beliefs verwant zijn aan een lagere intentie om te stoppen met roken en een lagere kans op stoppen met roken (Dijkstra, 2009). Dit kan uitgelegd worden aan de hand van de The Social Cognitive Theory (SCT; Bandura, 1986; Dijkstra, De Vries, Kok & Roijackers,1999). Deze theorie stelt dat mensen hun gedrag bepalen aan de hand van uitkomstverwachtingen. Uit het onderzoek van Dijkstra, De Vries, Kok en Roijackers (1999) blijkt dat hoe meer excuses (disengagement beliefs) mensen gebruiken, des te minder positieve uitkomsten ze verwachten. Om disengagement beliefs te verminderen is het dus van belang positieve uitkomsten te benadrukken. Omdat gain-frames de voordelen van bepaald gedrag

benadrukken kan dus verwacht worden dat mensen dan minder disengagement beliefs zullen hebben dan wanneer zij een loss-frame boodschap te zien krijgen. Op basis van de deze gegevens kan het volgende verwacht worden:

H3: Gain-framed boodschappen leiden in vergelijking met loss-framed boodschappen

tot minder disengagement beliefs.

2.6 Self-efficacy

Uit de literatuur blijkt dat self-efficacy een determinant is dat effect heeft op het wel of niet uitvoeren van gezond gedrag (De Vries & Backbier, 1994; Schwarzer, 1992; Strecher, DeVellis, Becker & Rosenstock, 1986). Recent onderzoek laat tevens zien dat self-efficacy een belangrijke modererende rol kan spelen bij het effect van message framing (Van ’t Riet,

(13)

Ruiter & De Vries, 2011). Self-efficacy is de door een individu waargenomen vermogen om het gedrag uit te voeren (Maddux & Rogers, 1983). De verklaring voor de modererende rol van self-efficacy is terug te vinden in het Extended Parallel Process Model (EPPM) van Witte (1992).

Het Extended Parrallel Process Model gaat uit van drie mogelijke uitkomsten na blootstelling aan een boodschap. De eerste uitkomst wordt no response genoemd. Deze uitkomst doet zich voor wanneer de ontvanger de ernst van het niet uitvoeren van het gedrag niet inziet en de ontvanger zich niet vatbaar acht voor de mogelijke gevaren. Dit heeft als gevolg dat de ontvanger niks met de boodschap zal doen. De tweede uitkomst is fear control, de ontvanger ziet bij deze uitkomst de ernst van de boodschap wel in en acht de ontvanger zichzelf vatbaar voor de mogelijke gevaren. Hierbij is de perceived efficacy echter laag, dit is de mate waarin de ontvanger denkt het gedrag te kunnen uitvoeren om zo de dreiging te voorkomen. Hierdoor zal de ontvanger proberen de angst te beheersen door het te negeren, goed te praten of zich ervan af te wenden. De laatste uitkomst is danger control, de ervaren dreiging en de perceived efficacy zijn hoog. In dit geval ziet de ontvanger de ernst van de boodschap in en acht de ontvanger zichzelf in staat actie te ondernemen tegen de dreiging (Witte & Allen, 2000). Dit betekend dus dat wanneer ontvangers een lage self-efficacy hebben, zij defensief zullen reageren op een loss-framed boodschap (Stephenson & Witte, 1998; Witte, 1992). Deze voorspellingen met betrekking tot danger control en fear control zou kunnen verklaren waarom, in sommige gevallen loss-framed boodschappen overtuigender zijn dan gain-framed boodschappen. Loss-framed boodschappen roepen een groter gevoel van bedreiging op dan gain-framed boodschappen, en dit grotere gevoel van bedreiging zou de overtuigingskracht van een boodschap kunnen vergroten (Cox & Cox, 2001; Shen & Dillard, 2007). Wanneer ontvangers echter onvoldoende vertrouwen hebben in hun vermogen om de dreiging te voorkomen, kan het grotere gevoel van dreiging dat opgeroepen wordt door loss-framed boodschappen leiden tot defensieve verwerking.

Loss-framed boodschappen zouden overtuigender kunnen zijn dan gain-framed boodschappen omdat loss-framed boodschappen een groter gevoel van bedreiging oproepen (Cox & Cox, 2001; Shen & Dillard, 2007). Deze werking zal vooral van kracht zijn wanneer de ontvangers een hoge self-efficacy hebben en zichzelf daarom in staat achten de bedreiging af te wenden. Voor ontvangers met een lage self-efficacy daarentegen zijn loss-framed boodschappen niet overtuigender dan gain-framed boodschappen omdat de grotere dreiging die door loss-framed boodschappen worden opgeroepen leiden tot een defensieve verwerking

(14)

(Stephenson & Witte, 1998; Witte, 1992). De volgende hypothesen kunnen hieruit worden afgeleid:

H4a: Loss-framed boodschappen hebben in vergelijking met gain-framed

boodchappen een positiever effect op de intentie om voldoende intensief actief te zijn bij ontvangers met een hoge self-efficacy;

H4b: Gain-framed boodschappen hebben in vergelijking met loss-framed

boodschappen een positiever effect op de intentie om voldoende intensief actief te zijn bij ontvangers met een lage self-efficacy.

3. Methode

3.1 Participanten

In totaal hebben 375 respondenten aan dit onderzoek meegewerkt. Deelnemers werden geworven in de periode tussen 10 mei 2014 en 3 juni 2014, aan de hand van een a-selecte steekproef (convenience sample) via sociale media, fora en via familie, vrienden en

kennissen. Voorafgaand aan de vragenlijst werd duidelijk gemaakt dat het doel van de studie is om hun mening over voldoende intensief actief zijn te vragen en dat het niet uitmaakt of zij niet of onregelmatig sporten. Verder werd aangegeven dat de deelname 6-10 minuten in beslag zou nemen. De uiteindelijke data-analyse werd uitgevoerd over een sample van 334 respondenten met de leeftijd 18 tot 80 jaar (M = 23,7 SD = 3,56). De steekproef bestond uit 73,1 procent vrouwen. Een groot deel van de participanten had als hoogste opleidingsniveau voortgezet onderwijs: VMBO/HAVO/VWO (56,1 procent). Hierbij zijn 41 participanten niet meegenomen in de data-analyse omdat zij de vragenlijst niet volledig hebben ingevuld.

3.2 Procedure

Het onderzoek is uitgevoerd doormiddel van een online experiment en was getiteld ‘Sporten in Nederland’. Voor het lezen van het artikel over (on)voldoende lichamelijk actief zijn werd de definitie die aangehouden werd in dit onderzoek voorgelegd. Hierbij werd aangegeven dat zij deze in hun achterhoofd dienden te houden bij het beantwoorden van de vragenlijst. Participanten beantwoorden voor het artikel een aantal persoonlijke vragen omtrent demografische kenmerken, hun sportgedrag en ervaren risicoperceptie ten aanzien van

(15)

onvoldoende intensieve activiteit. Vervolgens werden alle participanten random toegewezen aan één van de vier teksten over (on)voldoende lichamelijke activiteit. Deze vier teksten bevatten een framed boodschap met een gewenste kernel state (GFG-conditie), een gain-framed booschap met een ongewenste kernel state(GFO-conditie), een loss-gain-framed boodschap met een gewenste kernel state (LFG-conditie) of een loss-framed boodschap met een

ongewenste kernel state (LFO-conditie). Alle vier de teksten werden voorzien van een timer die onzichtbaar was voor de participanten. Na het lezen van de tekst werden er stellingen voorgelegd over disengagement beliefs, self-efficacy en de intentie om voldoende intensief actief te zijn. Ook werd wederom gevraagd naar de ervaren risicoperceptie. Hierbij werden alle items en variabelen gerandomiseerd zodat er geen volgorde vertekening kon ontstaan. Tot slot werd gevraagd of de respondent mee wilde werken aan de follow-up vragenlijst, hiervoor kon de respondent zijn of haar e-mail adres invullen om zo ook kans te maken op één van de twee waardebonnen van 25 euro. De vragenlijst is terug te vinden in Bijlage I.

3.3 Metingen

3.3.1 Voldoende intensieve activiteit

Vooraf werd de definitie gegeven van voldoende intensief actief zijn volgens de fitnorm: ‘Drie maal per week tenminste 20 minuten per keer intensieve lichamelijke activiteiten. Onder intensieve lichamelijke activiteiten worden activiteiten verstaan waarbij uw hartslag flink omhoog gaat, u dieper gaat ademhalen, het lastiger is om te praten, en waardoor u (mogelijk) gaat zweten’ (Garberet al., 2011). Deze definitie werd tijdens het onderzoek een aantal keer herhaald ter herinnering.

3.3.2 Risicoperceptie

Aan de hand van twee variabelen, ‘vatbaarheid’ en ‘ernst’ is de risicoperceptie van het niet voldoen aan de richtlijnen van voldoende intensief actief zijn gemeten (Rogers, 1975). Bij vatbaarheid werden de participanten gevraagd om op een 7-punts Likertschaal (1 = Nee, zeker niet, 7 = Ja, zeker wel) aan te geven in hoeverre zij dachten dat wanneer zij in de komende week niet genoeg intensief actief zouden zijn, zij last zouden krijgen van (a) hartproblemen, (b) slappe spieren en botten, (c) overgewicht en (d) een slechte conditie. Uit de

betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat de items een betrouwbare schaal vormden (Cronbach’s alpha = 0,79). Ernst werd gemeten aan de hand van drie items op een 7-punts Likertschaal (1 = Helemaal mee oneens, 7 = Helemaal mee eens), hierbij werd gevraagd aan

(16)

te geven in hoeverre zij dachten dat wanneer zij in de komende week niet genoeg intensief actief zouden zijn, de nadelige gevolgen hierdoor voor de gezondheid (a) ernstig, (b) serieus en (c) niet te onderschatten zou zijn. Uit de betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat de items een betrouwbare schaal vormden (Cronbach’s alpha = 0,91). Samen vormen deze twee de variabele risicoperceptie (M = 2,95, SD = 1,35, Mdn = 2,71).

3.3.3 Self-efficacy

Self-efficacy ten aanzien van voldoende intensief actief zijn werd gemeten aan de hand van zeven items op een 7-punts Likertschaal (1= Helemaal mee oneens, 7 = Helemaal mee eens). Hierbij dienden de participanten aan te geven in hoeverre zij dachten dat zij voldoende intensief actief zouden kunnen zijn wanneer zij dat zouden willen. Deze zeven items waren: ‘Zou ik dat kunnen’, ‘Kost me dat geen moeite’, ‘Is dat geheel onder mijn eigen controle’, ‘Kan ik dat helemaal zelf bepalen’, ‘Is dat voor mij makkelijk te doen’, ‘Heb ik het volste vertrouwen dat dat me lukt’ en ‘ aat mij dat zeker lukken’. Uit de factoranalyse is gebleken dat alle items n factor laadden en 73,2% van de variantie verklaarden. De items vormden een betrouwbare schaal (Cronbach’s alpha = 0,94; M = 4,96, SD = 1,38, Mdn = 5,14).

3.3.4 Disengagement beliefs

Om te achterhalen of de participanten vonden dat ze niet meer intensief actief hoefden te zijn dan dat ze nu al zijn werden de disengagement beliefs opgesplitst in drie categorieën. Deze verschillende categorieën werden beoordeeld op een 7-punts Likertschaal (1 = Helemaal mee oneens, 7 = Helemaal mee eens). Eerst werd gevraagd of de proefpersoon een

fulltime/parttime baan had. Wanneer dit met een ‘ja’ beantwoord werd kregen zij de volgende items voorgelegd: ‘Ik al genoeg beweging krijg op mijn werk (bv. trappen lopen)’ en ‘Ik al naar mijn werk fiets/wandel ipv dat ik met de auto of met het openbaar vervoer ga: ik heb op die manier dus al voldoende beweging’. Wanneer de eerste vraag met een ‘nee’ beantwoord werd kregen de participanten de vraag of zij een opleiding of een studie volgden. Wanneer dit met een ‘ja’ beantwoord werd kregen zij de volgende items voorgelegd: ‘Ik al genoeg

beweging krijg op mijn opleiding (bv. trappen lopen)’ en ‘Ik al naar mijn opleiding

fiets/wandel ipv dat ik met de auto of met het openbaar vervoer ga: ik heb op die manier dus al voldoende beweging’.

Vervolgens werden aan alle participanten de volgende items voorgelegd: ‘Ik al veel in huis beweeg (traplopen, schoonmaken)’, ‘Ik al gezond eet en dus niet meer beweging nodig heb’, ‘Ik altijd al de trap neem ipv de lift en/of roltrap als die mogelijkheid zich voordoet’, ‘Ik

(17)

al jaren gezond ben met dezelfde hoeveelheid intensieve activiteiten als ik de laatste maand heb gedaan’ en ‘Ik genoeg oude(re) mensen ken die oud zijn geworden zonder dat ze aan voldoende intensieve activiteit doen’. Uit de factoranalyse is gebleken dat alle items n factor laadden en 64,3% van de variantie verklaarden. De items vormden een betrouwbare schaal (Cronbach’s alpha = 0,87; M = 3,01, SD = 1,23).

3.3.5 Intentie

Om de intentie om voldoende intensief actief te zijn te meten is gebruik gemaakt van twee verschillende schalen welke werden beoordeeld op een 7-punts Likertschaal (1= Nee, zeker niet, 7 = Ja, zeker wel). De eerste schaal werd doormiddel van twee items gemeten, welke de volgende waren: ‘Bent u er zeker van dat u de komende week voldoende intensief actief zult zijn’ en ‘Bent u van plan de komende week voldoende intensief actief te zijn’. De andere schaal die gebruikt is om intentie te meten bestond uit drie items: ‘De komende week zal ik voldoende intensief zijn zelfs als ik moe ben’, ‘De komende week zal ik voldoende intensief zijn zelfs als ik andere dingen te doen heb’ en ‘De komende week zal ik voldoende intensief zijn mijn prioriteit maken’. Uit de betrouwbaarheidsanalyse is gebleken dat de items een betrouwbare schaal vormden (Cronbach’s alpha = 0,94; M = 4,38, SD = 1,73).

3.3.6 Manipulatiecheck

Om de manipulatie van message framing en de kernel state te checken werden er twee aparte vragen gesteld. De vragen die na de manipulatie aan de proefpersoon werd gesteld was aangepast aan de boodschap. Om de message framing manipulatie te checken werd er bij een gain-framed boodschap gevraagd of de zojuist gelezen tekst positieve of negatieve gevolgen van voldoende intensief bewegen benadrukte, bij een loss-framed boodschap werd gevraagd of het de positieve of negatieve gevolgen van onvoldoende intensief bewegen benadrukte. Dit werd gedaan aan de hand van een 7-punts Likertschaal (1 = Hele negatieve gevolgen, 7 = Hele positieve gevolgen). De manipulatie van de kernel state werd gecheckt door te vragen: ‘Wat is volgens u de formulering geweest van de zojuist gelezen tekst?’, met als antwoord mogelijkheden (a) Gezond blijven, (b) Niet gezond blijven, (c) Ongezond worden en (d) Niet ongezond worden.

3.3.7 Controlevariabelen

De controlevariabelen in dit onderzoek zijn de demografische variabelen: geslacht, leeftijd en opleidingniveau. De keuze bij geslacht was man (N = 95) of vrouw (N = 258). Leeftijd was

(18)

een open vraag waarbij de exacte leeftijd ingevuld dienden te worden (M = 23,7 SD = 3,56). Bij opleidingsniveau is gevraagd naar de hoogst genoten opleiding en bestond de keuze uit: Basisschool (N = 11), Voortgezet onderwijs (MAVO, HAVO, VWO; N = 192), Middelbaar Beroepsonderwijs (N = 46), Hoger Beroepsonderwijs (N = 82) of Anders, namelijk (N = 11).

3.4 Manipulatiemateriaal

Er is gebruik gemaakt van een 2 x 2 factorieel design. Vier verschillende boodschappen zijn gebruikt als manipulatiemateriaal waarin type frame (loss versus gain) en kernel state (gewenst versus ongewenste uitkomsten) zijn gemanipuleerd (’t Riet et al., 2010). De tekst bestond uit een dikgedrukte kop, schuine ondertitel en vijf subparagrafen. In deze paragrafen werd het effect van (on)voldoende intensief actief zijn op (1) hartconditie, (2) spieren en botten, (3) lichaamsgewicht, (4) conditie en energieniveau en (5) ontspanning. Alle

boodschappen hadden de zelfde lengte en lay-out. In de gain-framed boodschappen werd de nadruk gelegd op de voordelen van voldoende intensief actief zijn en in de loss-framed boodschappen werden de nadelige gevolgen van onvoldoende intensief actief zijn benadrukt. De kernel state is gemanipuleerd door in de boodschappen de nadruk te leggen op een

gewenste uitkomst of ongewenste uitkomst van (on)voldoende intensief actief zijn. Zo werd als een gewenste uitkomst gesproken over een ‘gezond lichaamsgewicht’ en als ongewenst uitkomst ‘overgewicht’. In Bijlage II zijn de vier verschillende gemanipuleerde teksten weergegeven.

3.5 Analyseplan

Ten eerste is er gecontroleerd op samenhang van controlevariabelen doormiddel van correlatieanalyses. Vervolgens is er een variantie analyse (Anova) uitgevoerd om de manipulatiecheck te evalueren. Om de hypotheses te toetsen werden vervolgens zowel de hoofd- als interactie-effecten van message framing, de kernel state, risicoperceptie,

disengagement beliefs en self-efficacy doormiddel van Anova’s op de afhankelijke variabele intentie om voldoende intensief actief te zijn getest.

4. Resultaten

4.1 Manipulatiecheck

Uit de manipulatiecheck voor message framing is gebleken dat de manipulatie is gelukt. In de gain-frame conditie vonden de participanten dus dat de boodschap de voordelen van

(19)

voldoende intensieve activiteit benadrukte (M = 5,20, SD = 1,46), en de dat de loss-frame conditie de nadelen van onvoldoende intensieve activiteit benadrukte (M = 2,76, SD = 1,59). Dit verschil was significant t(258) = 12,92, p < 0,001. De manipulatiecheck voor kernel state is niet geslaagd. Uit de resultaten blijkt dat de participanten de formulering van de boodschap niet goed hebben begrepen F(1,258) = 0,63, p = 0,941. Een verklaring hiervoor kan zijn dat het verschil tussen de mogelijke antwoorden te klein was (gezond blijven en niet ongezond worden). De data van de participanten die de manipulatievraag fout hebben beantwoord zullen toch worden meegenomen.

4.2 Controlevariabelen

Eerst is er doormiddel van een correlatieanalyse getoetst of de controlevariabelen ‘geslacht’, ‘opleidingsniveau’ en ‘leeftijd’ samenhangen met de afhankelijke variabele ‘intentie’. Zoals in Tabel 1 te zien is werden er geen correlaties gevonden tussen de controlevariabelen en de intentie om voldoende intensief actief te zijn. Dit betekent dat er geen verband is en daarom zullen deze controlevariabelen verder niet worden meegenomen in de verdere analyses.

Tabel 1 – Correlatieanalyse controlevariabelen & intentie

r N p Geslacht -0,12 353 0,056 Opleiding -0,07 353 0,253 Leeftijd -0,18 353 0,035 4.3 Toetsen hypothesen 4.3.1 Framing en intentie

Hypothese 1a, die verondersteld dat een gain-framed boodschap in vergelijking met een loss-framed boodschap een positiever effect op de intentie om voldoende intensief actief te zijn, is geanalyseerd met een variantieanalyse (Anova). Uit deze analyse is gebleken dat er geen significant effect is gevonden tussen framing en de intentie om voldoende intensief actief te zijn, F(1,244) = 1,99, p = 0,159, η² < 0,01. Respondenten die een gain-framed boodschap te zien kregen hadden geen hogere intentie om voldoende intensief actief te zijn (M = 4,52, SD = 0,15), dan respondenten die blootgesteld werden aan een loss-framed boodschap (M = 4,22,

(20)

SD = 0,15). De gemiddelden en standaarddeviaties zijn samenvattend weergegeven in Tabel 2. Dit betekend dat hypothese 1a kan worden verworpen.

Tabel 2 - Beschrijvende Statistieken Message framing

M SD

Gain-frame 4,52 0,15

Loss-frame 4,22 0,15

4.3.2 Risicoperceptie

Hypothese 1b en 1c, die veronderstellen dat ontvangers met een hoge risicoperceptie ten aanzien van onvoldoende intensieve activiteit een hogere intentie zullen hebben om

voldoende intensief actief te zijn door een loss-framed boodschap dan door een gain-framed boodschap en dat ontvangers met een lage risicoperceptie ten aanzien van onvoldoende intensieve activiteit een hogere intentie zullen hebben om voldoende intensief actief te zijn door een gain-framed boodschap dan door een loss-framed boodschap, is geanalyseerd met een variantieanalyse (Anova). Uit deze analyse blijkt dat er geen significant interactie effect is, F(2,243) = 1,82, p = 0,178, η² < 0,01. In Tabel 3 zijn de resultaten weergegeven.

Risicoperceptie blijkt geen modererende rol te hebben in de relatie tussen framing en de intentie om voldoende intensief actief te zijn en daarom worden hypothesen 1b en 1c verworpen.

Tabel 3 - Interactie-effect Message framing & Risicoperceptie

Sum of Squares df Mean square F p η2 Message framing 4,88 1 4,88 1,73 0,189 <0,01 Risicoperceptie 0,00 1 0,00 0,00 0,973 <0,01 Message framing*Risicoperceptie 1,74 1 1,74 0,62 0,432 <0,01 Fout 678,17 242 2,81 Totaal 685,04 246 4.3.3 Kernel state

In hypothese 2 werd verwacht dat de invloed van loss-framed boodschappen op de intentie om voldoende intensief actief te zijn groter zal zijn wanneer deze attained outcomes bevat dan

(21)

wanneer deze avoided outcomes bevat, dit werd getoetst met een variantieanalyse (Anova). Uit deze analyse is geen significant verschil gevonden tussen de effecten van loss-framed boodschappen met avoided outcomes en attained outcomes, F(1,118) = 0,31, p = 0,578, η² < 0,01. Respondenten die een loss-framed boodschap te zien kregen met attained outcomes hadden geen hogere intentie om voldoende intensief actief te zijn (M = 4,11, SD = 0,23), dan respondenten die een loss-framed boodschap te zien kregen met avoided outcomes (M = 4, 29, SD = 0,22). De gemiddelden en standaarddeviaties zijn samenvattend weergegeven in Tabel 4. Dit betekend dat hypothese 2 kan worden verworpen.

Tabel 4 - Beschrijvende Statistieken Kernel state

M SD

Attained 4,11 0,23

Avoided 4,29 0,22

4.3.4 Disengagement beliefs

Hypothese 3, die verondersteld dat een gain-framed boodschap in vergelijking met een loss-framed boodschap tot minder disengagement beliefs leidt, is geanalyseerd met een

variantieanalyse (Anova). Uit deze analyse is gebleken dat er geen significant effect is gevonden tussen framing en disengagement beliefs, F(1,241) = 2,34, p = 0,127, η² < 0,01. Respondenten die een gain-framed boodschap te zien kregen hadden niet meer disengagement belief (M = 2,88, SD = 1,15 ), dan respondenten die blootgesteld werden aan een loss-framed boodschap (M = 3,11, SD = 1,24 ). De gemiddelden en standaarddeviaties zijn samenvattend weergegeven in Tabel 5. Dit betekend dat hypothese 3 kan worden verworpen.

Tabel 5 - Beschrijvende Statistieken Disengagement beliefs

M SD

Disengagement beliefs gain-frame 4,52 0,15

(22)

4.3.5 Self-efficacy

Hypothese 4a en 4b, die veronderstellen dat loss-framed boodschappen in vergelijking met gain-framed boodschappen een positiever effect hebben op de intentie om voldoende intensief actief te zijn bij ontvangers met een hoge self-efficacy en dat gain-framed boodschappen in vergelijking met loss-framed boodschappen een positiever effect hebben op de intentie om voldoende intensief actief te zijn bij ontvangers met een lage self-efficacy, is geanalyseerd met een variantieanalyse (Anova). Uit deze analyse blijkt dat er geen significant interactie effect is, F(2,243) = 1,99, p = 0,159, η² < 0,01. In Tabel 3 zijn de resultaten weergegeven. Self-efficacy blijkt geen modererende rol te hebben in de relatie tussen framing en de intentie om voldoende intensief actief te zijn en daarom worden hypothesen 4a en 4b verworpen.

Tabel 6 - Interactie-effect Message framing & Self-efficacy

Sum of Squares df Mean square F p η2 Message frame 4,30 1 4,30 2,02 0,157 <0,01 Self-efficacy 166,49 1 166,49 78,14 <0,001 0,24 Message framing*Self-efficacy 0,10 1 0,10 0,05 0,827 <0,01 Fout 515,61 242 2,13 Totaal 687,69 246 5. Conclusie en Discussie

Om het steeds groter wordende overgewichtprobleem in Nederland aan te pakken en mensen te motiveren om lichamelijk actief te zijn, worden verschillende interventiestrategieën bedacht. Één van die strategieën is health message framing. Onderzoek heeft echter

uitgewezen dat behalve health message framing, kernel state ook van invloed kan zijn op de intentie om voldoende intensief actief te zijn. Dit is echter een onderbelicht aspect in de literatuur (O’Keefe & Jensen, 2006). Daarom is in dit onderzoek gekeken naar de invloed van zowel message framing als kernel state op de intentie om voldoende intensief actief te zijn. Hierbij is ook nog gekeken naar de invloed op disengagement beliefs omdat die vaak gebruikt worden als excuus om niet lichamelijk actief te zijn. Verder is gekeken naar de modererende

(23)

effecten van risicoperceptie en self-efficacy. De resultaten van dit onderzoek kunnen een bijdrage zijn voor het ontwikkelen van een zo effectief mogelijke boodschap ter promotie van voldoende intensieve activiteit. Door middel van een experimenteel onderzoek met een 2 (gain-frame versus loss-frame) x 2 (gewenste versus ongewenste kernel state) design is dit getracht te bereiken.

Uit de literatuur bleken gain-frames vooral effectief zijn in het promoten van preventie gedrag (Latimer, Salovey en Rothman, 2007; Rothman et al., 1997; Rothman, Bartels,

Wlaschin & Salovey, 2006; O’Keefe & Jensen, 2007). Daarom werd verwacht dat een gain-framed boodschap in vergelijking met een loss-gain-framed boodschap een positiever effect zou hebben op de intentie om voldoende intensief actief te zijn. De resultaten van dit onderzoek gaan echter in tegen eerdere bevindingen. Er bleek dat er geen significant verschil is

gevonden voor gain-framed boodschappen en loss-framed boodschappen bij het promoten van lichamelijke activiteit. Dit betekend dat op basis van deze resultaten gesteld kan worden dat het niet uitmaakt wat voor frame gebruikt wordt bij het stimuleren van meer beweging. Hiernaast werd verwacht dat risicoperceptie een modererende rol zou spelen in deze relatie. Hierbij werd op basis van het Health Belief Model (Pechmann, 2001) gesteld dat ontvangers met een hoge risicoperceptie ten aanzien van onvoldoende lichamelijke activiteit een hogere intentie zullen hebben om voldoende intensief actief te zijn door een loss-framed boodschap dan door een gain-framed boodschap en dat ontvangers met een lage risicoperceptie ten aanzien van onvoldoende lichamelijke activiteit een hogere intentie zullen hebben om voldoende lichamelijk actief te zijn door een gain-framed boodschap dan door een loss-framed boodschap. Voor deze verwachtingen is geen ondersteuning gevonden in dit

onderzoek. Deze resultaten gaan in op de resultaten van eerder onderzoek van Menon, Block en Ramanathan (2002). Ook werd verwacht dat self-efficacy een modererende rol kon spelen, zoals gevonden in recent onderzoek van Van ’t Riet, Ruiter en De Vries (2011). Verwacht werd dat loss-framed boodschappen in vergelijking met gain-framed boodschappen een positiever effect hebben op de intentie om voldoende intensief actief te zijn bij ontvangers met een hoge self-efficacy omdat loss-framed boodschappen een groter gevoel van bedreiging oproepen. Een hoge self-efficacy in dat geval omdat ontvangers zichzelf dan in staat achten de bedreiging af te wenden (Cox & Cox, 2001; Shen & Dillard, 2007). En hiertegenover werd verwacht dat gain-framed boodschappen in vergelijking met loss-frames een positiever effect hebben op de intentie om voldoende intensief actief te zijn bij ontvangers met een lage efficacy. Uit de resultaten blijkt echter dat er geen interactie effect gevonden is voor

(24)

self-efficacy. Dus gesteld kan worden dat deze geen modererend effect heeft in de relatie tussen message framing en de intentie om voldoende intensief actief te zijn.

Verder is gekeken naar de effecten van kernel state op de intentie om voldoende intensief actief te zijn. Bekend was dat kernel state de overtuigingskracht van message framing zou kunnen vergroten (O’Keefe & Jensen, 2010) en er werd verwacht dat attained outcomes in vergelijking met avoided outcomes bij het gebruik van loss-framed

boodschappen de intentie om voldoende intensief actief te zijn het meest zou vergroten zoals bleek uit het onderzoek van De Bruijn, Out en Rhodes (2014). Hiervoor is echter geen bewijs gevonden in dit onderzoek. Naast de framing effecten op de intentie om voldoende intensief actief te zijn is ook gekeken naar de effecten op disengagement beliefs. Disengagement beliefs worden gebruikt om het idee van gezondheidsrisico’s af te zwakken om zo hun gemoedsrust te bewaren en zich ongezond te kunnen blijven gedragen (Dijkstra, 2009). Eerder onderzoek heeft zich voornamelijk gericht op roken (Bandura, Barbaranelli, Caprara & Pastorelli, 1996; DeSantis & Morgan, 2003; Oakes, Chapman, Borland, Balmford & Trotter, 2004; Olshavsky & Summers, 1974). Op basis van die onderzoeken werd verwacht dat gain-framed boodschappen in vergelijking met loss-gain-framed boodschappen zullen leiden tot minder disengagement beliefs. Uit de resultaten bleek dat er geen significant effect is gevonden van framing op disengagement beliefs, er werd dus geen ondersteuning gevonden voor de

verwachting. Dit betekend dat het niet uitmaakt wat voor frame er gebruikt wordt wat betreft de hoeveelheid disengagement beliefs een ontvanger heeft.

De huidige studie kent een aantal beperkingen. Ten eerste is de steekproef tot stand gekomen door a-selecte convenience sampling. Hierdoor zijn de resultaten moeilijk te generaliseren. Ondanks dat kan de data wel voor verder onderzoek gebruikt worden. Het is wel aan te raden in vervolgonderzoek een gerichte sampling samen te stellen. Het uitblijven van significante resultaten kan tevens ook te maken hebben met een te kleine sample. Een andere beperking van dit onderzoek is dat de manipulatiecheck van de kernel state niet is geslaagd. Dit betekend dat respondenten de verschillende kernel states niet hebben kunnen onderscheiden. Dit komt mogelijk omdat de verschillende antwoorden te veel op elkaar leken. Een andere verklaring zou kunnen zijn dat de respondenten de tekst niet aandachtig hebben gelezen. Om dit te voorkomen kan in vervolgonderzoek gebruik gemaakt worden van korte boodschappen. In vervolgonderzoek is het verstandig de schalen van de kernel state vooraf te pre-testen. Hierdoor zal duidelijk worden of de respondenten de kernel state ook

(25)

Nu een overzicht is gegeven van de belangrijkste resultaten en beperkingen kan concluderend gesteld worden dat de effecten van health message framing veel tegengestelde resultaten oplevert. In dit onderzoek werd gevonden dat bij het promoten van lichamelijke activiteit het geen verschil uitmaakt wat betreft overtuigingskracht of er een gain-frame gebruikt wordt of een loss-frame. Het is daarom belangrijk om bewust te zijn van de effecten van framing en dat deze geen garantie bied voor een effectieve interventie om Nederlanders voldoende intensief actief te krijgen. Dit onderzoek heeft een stap gezet om de nog

onderbelichte kernel state te onderzoeken, met de resultaten van dit onderzoek in het achterhoofd dient verder framing onderzoek zich hier vooral op te richten.

(26)

Literatuurlijst

Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action; a social cognitive theory. Englewood.

Bandura, A., Barbaranelli, C., Caprara, G.V. & Pastorelli, C. (1996). Mechanisms of moral disengagement in the exercise of moral agency. Journal of Personality and Social

Psychology, 71, 364–374.

Brendl, C.M., Higgins, E.T. & Lemm, K.M. (1995). Sensitivity to varying gains and losses: The role of self-discrepancies and event framing. Journal of Personality and Social

Psychology, 69, 1028-1051.

Bull, F.C., Kreuter, M.W. & Scharff, D.P. (1999). Effects of tailored, personalized and general health messages on physical activity. Patient Education and Counseling, 36, 181-192

CBS. (2012). Steeds meer overgewicht. Opgehaald op 12 mei, 2014, van http://www.cbs.nl/ nl-NL/menu/themas/dossiers/jongeren/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-3651- wm.htm

Cliffs, NJ: Prentice-Hall. CBS. (2012). Steeds meer overgewicht. Opgehaald op 26 juni, 2014, van http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/dossiers/jongeren/publicaties/artikelen/archief/201 2/20123651wm.htm

Champion, V.L. & Skinner, C. S. (2008). The health belief model. In Glanz, K. (Ed.), Health behavior and health education: theory, research, and practice. San Francisco: 75 Jossey-Bass.

(27)

Cox, D. & Cox, A. D. (2001). Communicating the Consequences of Early Detection: The Role of Evidence and Framing. The Journal of Marketing, 65(3), 91-103.

De Bruijn, G., Out, K. & Rhodes R. E. (2014). Testing the effects of message framing, kernel state, and exercise guideline adherence on exercise intentions and resolve. British Journal of Health Psychology, Doi: 10.1111/bjhp.12086

DeSantis, A.D. & Morgan, S.E. (2003). Sometimes a cigar (magazine) is more than just a cigar(magazine): Pro-smoking arguments in Cigar Aficionado, 1999–2000. Health Communication,15, 457–480.

De Vries, H., Mudde, A.N., Dijkstra, A. & Willemsen, M.C. (1998). Differential beliefs, perceived social influences and self-efficacy expectations among smokers in various motivational phases. Preventive Medicine, 27, 681-689.

Dijkstra, A. (2009). Disengagement beliefs in smokers: Do they influence the effects of a tailored persuasive message advocating smoking cessation. Psychology and Health, 24(7), 791-804

Dijkstra, A., De Vries, H., Kok, G. & Roijackers, J. (1999). Self-evaluation and motivation to change: Social cognitive constructs in smoking cessation. Psychology & Health, 14, 747–759.

Dijkstra, A. & Ten Dijker, L. (2005). Physical threat and self-evaluative emotions in smoking cessation. Journal of Applied Social Psychology, 35, 1859–1878.

(28)

Entman, R.M. (1993). Framing: Towards clarification of a fractured paradigm. Journal of Communication, 43(4), 51-58.

Festinger, L. (1957). A Theory of Cognitive Dissonance. Stanford University Press: Stanford.

Galavotti, C., Cabral, R. J., Lansky, A., Grimley, D. M., Riley, G. E. & Prochaska, J. O. (1995). Validation of measures of condoms and other contraceptives among women at high risk for HIV infection and unintented pregnancy. Health Psychology 14(6), 570-578.

Gallagher, K.M. & Updegraff, J.A. (2011). When ‘fit’ leads to fit, and when ‘fit’leads to fat: How message framing and intrinsic vs. extrinsic exercise outcomes interact in promoting physical activity. Psychology and Health, 26(7), 819-834.

Gallagher, K. M. & Updegraff, J. A. (2012). Health message framing effects on attitudes, intentions, and behavior: A meta-analytic review. Annals of Behavioral Medicine, 43, 101-116.

Hildebrandt, V., Bernaards, C., Chorus, A. & Hofstetter, H. (2013). Bewegen in Nederland 2000-2011. In TNO, Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2010/2011, pp. 9-50. Opgehaald op 19 april, 2013, van http://www.tno.nl/downloads/trendrapport_ bewegen

_gezondheid_2010_2011.pdf

In actie tegen overgewicht. (n.d.) Opgehaald 12 mei, 2014, van

(29)

Johnson, R.E. (1968). Smoking and the reduction of cognitive dissonance. Journal of Personality and Social Psychology, 9, 260–265.

Kahneman, D. & Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decisions under risk. Econometrica, 47, 263-291.

Latimer, A. E., Brawley, L. R. & Bassett, R. L. (2010). A systematic review of three approaches for constructing physical activity messages: What messages work and what improvements are needed? International Journal of Behavioral Nutrition and Physical Activity, 7, 36-42.

Maddux J. E. & Rogers, R. W. (1983) Protection motivation and self-efficacy: A revised theory of fear appeals and attitude change. Journal of Experimental Social Psychology, 19(5), 469-479.

Menon, G., Block, L.G. & Ramanathan, S. (2002). We’re at as much risk as we are led to believe: effects of message cues on judgements of health risk. Journal of Consumer Research, 28, 533-549.

Meyerowitz, B. E. & Chaiken, S. (1987). The effect of message framing on breast selfexamination attitudes, intentions, and behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 52(3), 500-510.

Milne, S., Sheeran, P. & Orbell, S. (2000). Prediction and intervention in health related behavior: A meta-analytic review of protection motivation theory. Journal of Applied

(30)

Social Psychology, 30(1), 143-166.

Moorman, M. & Van den Putte, B.(2008). The influence of message framing, intention to quit smoking, and nicotine dependence on the persuasiveness of smoking cessation messages. Addictive Behaviors 22, 1267-1275.

Nederland wordt steeds dikker. (n.d.) Opgehaald op 24 mei, 2014, van

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Wetenschap/Gezondheid/article/detail/3048906/2011/11 /24/Nederland-wordt-steeds-dikker.dhtml

Oakes, W., Chapman, S., Borland, R., Balmford, J. & Trotter, L. (2004). ‘‘Bulletproof skeptics in life’s jungle’’: Which self-exempting beliefs about smoking most predict lack of progression towards quitting? Preventive Medicine, 39, 776–782.

Olshavsky, R.W. & Summers, J.O. (1974). A study of the role of beliefs and intentions in consistency restoration. Journal of Consumer Research, 1, 63–70.

O’Keefe, D. J. & Jensen, J. D. (2007). The relative persuasiveness of gain-framed loss framedmessages for encouraging disease prevention behaviors: A meta-analytic review. Journal of Health Communication, 12(7), 623-644.

O’Keefe, D. J. & Jensen, J. D. (2009). The relative persuasiveness of gain-framed and lossframed messages for encouraging disease detection behaviors: A meta-analytic review. Journal of Communication, 59(2), 296–316.

(31)

O’Keefe, D.J. & Jensen, J.D. (2010). The relative effectiveness of gain-framed and loss- framed persuasive appeals concerning obesity-related behaviors: Meta-analytic evidence and implications. In P. A. Keller, V. J. Strecher, & R. Batra (Eds.), Leveraging consumer

psychology for effective health communications. Armonk, NY: M. E. Sharpe, 171-185.

Overgewicht kost 3 miljard per jaar (2010). Opgehaald op 21 juni, 2014, van

http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Wetenschapgezondheid/article/detail/1044418/2010/11/ 02/Overgewicht-kost-3-miljard-per-jaar.dhtml

Pechmann, C. (2001). A comparison of health communication models: risk learning versus stereotype priming. Media Psychology, 3, 189-210.

Rhodes, R. E. & De Bruijn, G (2013). How big is the physical activity intention-behaviour gap? A meta-analysis using the action control framework. British journal Health Psychology, 18, 296-309.

Rogers, R. W. (1975). A protection motivation theory of fear appeals and attitude change1. The journal of psychology, 91(1), 93-114.

Rothman, A. J., Bartels, R. D., Wlaschin, J. & Salovey, P. (2006). The strategic use of gainand loss-framed messages to promote healthy behaviour: How theory can inform practice. Journal of Communication, 56, 202-220.

Rothman, A. J., Salovey, P., Antone, C., Keough, K. & Martin, C. D. (1993). The influence of message framing on intentions to perform health behaviors. Journal of Experimental Social Psychology, 29, 408 -433.

(32)

Rothman, A. J. & Salovey, P. (1997). Shaping perceptions to motivate healthy behaviour: The role of message framing. Psychological Bulletin, 121, 3-19.

Sallis, J.F. & Hovell, M.F. (1990). Determinants of exercise behavior. Exercise and Sport Sciences Reviews, 18, 307-330.

Scheufele, D. A. (1999). Framing as a theory of media effects. International Communication Association, 103-120.

Shen, J., P & Dillard, L., S. (2007). Does perceived message effectiveness cause persuasion or vice versa? 17 consistent answers. Human communication research, 33(4), 467–488.

Shiv, B., Britton, J. A. E. & Payne, J. W. (2004). Does elaboration increase of decrease the effectiveness of negatively versus positively framed messages? Journal of Consumer Research, 31(1), 199-208.

Spittaels, H., De Bourdeaudhuij, I., Brug, J. & Vandelanotte, C. (2007). effectiveness of an online computer-tailored physical activity intervention in a real-life setting. Health Education, 22(3), 385-396. doi: 10.1093/her/cyl096

Stretcher, V. & Rosenstock, I. M. (1997) The health belief model. Health behavior and health education: Theory, research and practice second edition. San Francisco: Jossey-Bass.

(33)

Strecher, V., J., DeVellis, B., M., Becker, M., H. & Rosenstock, R., M. (1986). The role of self-efficacy in achieving health. Health education quarterly, 13(1), 73-91.

Tversky,A. & Kahneman, D. (1981). The framing of decisions and the psychology of choice. Science, 211, 453-458.

Vandelanotte, C. & De Bourdeaudhuij, I. (2003). Acceptability and feasibility of a computer- tailored physical activity intervention using stages of change: project FAITH. Health

Education Research, 18(3), 304-317

Van ’t Riet, J., Ruiter. & de Vries, H. (2011). Preaching to the choir? The influence of personal relevance on the effects of gain- and loss-framed health-promothing messages. Journal of health psycholochy, 17(5), 712-723.

Witte, K. (1992). Putting the fear back into fear appeals: The extended parallel process model. Communication Monographs, 59(4), 329-349.

Witte, K. & Allen, M. (2000). A Meta-Analysis of fear appeals: Implications for effective public health campaigns. Health education & behaviour 27(5), 581-615. Doi:

(34)

Bijlage I: Vragenlijst

Geachte heer, mevrouw,

U bent uitgenodigd deel te nemen aan een onderzoek dat wordt uitgevoerd onder

verantwoordelijkheid van onderzoeksinstituut ASCoR, onderdeel van de Universiteit van Amsterdam.

ASCoR doet wetenschappelijk onderzoek naar media en communicatie in de samenleving. Het onderzoek waarvoor wij uw medewerking hebben gevraagd, is getiteld “Sporten in Nederland”.

In dit onderzoek zullen we u een aantal korte vragen voorleggen omtrent (uw mening over) sporten. Daarnaast willen wij u een korte tekst laten lezen. Ook als u niet of onregelmatig sport, kunt u deelnemen aan dit onderzoek. Deelnemen aan het eerste deel van het onderzoek neemt ongeveer 5 tot 10 minuten van uw tijd in beslag. Indien u wenst deel te nemen aan het tweede korte vervolgonderzoek dat volgende week plaatsvindt, kunt u aan het einde van dit onderzoek uw emailadres achterlaten.

Onder de deelnemers van dit onderzoek worden twee cadeaubonnen ter waarde van 25 euro verloot.

Omdat dit onderzoek wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van ASCoR, Universiteit van Amsterdam, heeft u de garantie dat:

 Uw anonimiteit is gewaarborgd en dat uw antwoorden of gegevens onder geen enkele voorwaarde aan derden zullen worden verstrekt, tenzij u hiervoor van tevoren uitdrukkelijke toestemming hebt verleend.

 U zonder opgaaf van redenen kunt weigeren mee te doen aan het onderzoek of uw deelname voortijdig kunt afbreken. Ook kunt u achteraf (binnen 24 uur na deelname) uw toestemming intrekken voor het gebruik van uw antwoorden of gegevens voor het onderzoek.

 Deelname aan het onderzoek geen noemenswaardige risico’s of ongemakken voor u met zich meebrengt, geen moedwillige misleiding plaatsvindt, en u niet met expliciet aanstootgevend materiaal zult worden geconfronteerd.

 U uiterlijk 5 maanden na afloop van het onderzoek de beschikking over een

onderzoeksrapportage kunt krijgen waarin de algemene resultaten van het onderzoek worden toegelicht.

Voor meer informatie over dit onderzoek en de uitnodiging tot deelname kunt u te allen tijde contact opnemen met de uitvoerende onderzoeker Dilan Unal (dilan.unal@student.uva.nl) of met de verantwoordelijk onderzoeker Dr. G.J. de Bruijn (g.j.debruijn@uva.nl), eventueel ook via ASCoR, Universiteit van Amsterdam, Kloveniersburgwal 48, 1012 CX te Amsterdam).

Mochten er naar aanleiding van uw deelname aan dit onderzoek bij u toch klachten of opmerkingen zijn over het verloop van het onderzoek en de daarbij gevolgde procedure, dan kunt u contact opnemen met het lid van de Commissie Ethiek namens ASCoR, per adres: ASCoR secretariaat, Commissie Ethiek, Universiteit van Amsterdam, Kloveniersburgwal 48, 1012 CX Amsterdam; 020- 525 3680; ascor-secr-fmg@uva.nl. Een vertrouwelijke

behandeling van uw klacht of opmerking is daarbij gewaarborgd.

(35)

Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd en danken u bij voorbaat hartelijk voor uw deelname aan dit onderzoek dat voor ons van grote waarde is.

Met vriendelijke groet,

Dilan Unal (uitvoerend onderzoeker)

Dr. Gert-Jan de Bruijn (Universiteit van Amsterdam).

Ik heb het bovenstaande gelezen en ik ga akkoord met deelname aan dit onderzoek

 Ja, ik ga akkoord  Nee, ik ga niet akkoord

Bedankt dat u wilt deelnemen aan onze studie!

In dit onderzoek zullen wij u een aantal stellingen voorleggen die te maken hebben met de fitnorm. Deze fitnorm schrijft voor dat men drie maal per week tenminste 20 minuten per keer intensieve lichamelijke activiteiten moet doen. Onder intensieve lichamelijke activiteiten worden activiteiten verstaan waarbij uw hartslag flink omhoog gaat, u dieper gaat ademhalen, het lastiger is om te praten, en waardoor u (mogelijk) gaat zweten.

Houdt u svp bij het beantwoorden van de volgende vragen deze definitie in uw achterhoofd.

Bent u man of vrouw?

 Man (1)  Vrouw (2)

Wat is uw leeftijd?

Wat is uw lengte (in centimeters)?

……

Wat is uw gewicht (in kilogram)?

(36)

Wat is uw hoogste afgeronde opleiding?

 Basisschool

 Voortgezet onderwijs (MAVO, HAVO, VWO)  Middelbare beroepsopleiding

 Hoger Beroepsonderwijs (HBO, WO)  Anders, namelijk

Als u terugdenkt aan de afgelopen vier weken, op hoeveel dagen heeft u toen ongeveer per week aan intensieve lichamelijke activiteiten gedaan?

Ter herinnering: dit zijn activiteiten waarbij uw hartslag flink omhoog gaat, u dieper gaat ademhalen, het lastiger is om te praten, en waardoor u (mogelijk) gaat zweten.

 Elke dag van de week  6 dagen per week  5 dagen per week  4 dagen per week  3 dagen per week  2 dagen per week  1 dag in vier weken

 Ik heb in deze periode niet gesport

En hoe lang was u dan ongeveer gemiddeld aan het sporten per dag?

Vul hieronder het aantal minuten in dat u gemiddeld per dag aan het sporten was. emiddeld aantal minuten per dag ……

Met de volgende vragen willen wij uw mening weten over een aantal stellingen. Deze stellingen gaan over voldoende intensief actief zijn volgens de fitnorm. Zoals gezegd betreft dit intensieve activiteiten die u minimaal drie keer per week en minimaal 20 minuten per keer doet. Ook als u niet (regelmatig) aan deze intensieve activiteiten doet, zijn wij geïnteresseerd in uw mening.

Bij deze stellingen is geen goed of fout antwoord mogelijk - het gaat hier om uw eigen mening. Vult u svp dan ook de volgende vragen zo eerlijk mogelijk in.

(37)

Als ik de komende week niet voldoende intensief actief ben, dan zijn de nadelige gevolgen hierdoor voor mijn gezondheid....

Geef aan in hoeverre u het onderstaande belangrijk vindt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The cause of under-five malnutrition in Tanzania is multifaceted and according to UNICEF Tanzania, inadequate care and feeding practice particularly during the first

The main purpose of this study was to answer the following question: “What is the influence of positive and negative message framing in an advertisement on online purchase

Voor geen van beide onderwerpen werd een significant effect van message framing op message engagement gevonden, maar de teksten waarin gebruik werd gemaakt van gain-framing bleken

We have studied the small strain behavior of granular materials, by building stress and fabric response en- velopes for isotropic and anisotropic samples. From our analysis, we

Objective: This study determined outcome and quality of life (QOL) in octogenarians, compared with patients aged &lt;80 years, 1 year after endovascular aortic aneurysm repair

The new techniques we introduce can be seen as an extension of the techniques introduced for finding maximum independent sets in claw-free graphs, and we expect them to be useful

Therefore, both the firms present crispier patterns at subnational level but in the case of Adidas this confirms a motive already identified at regional level (arbitrage), while

The following attitudes were explicitly inquired about, after the loss and 6 months later, to guide the interviews: autopsy beyond consideration owing to religious reasons;